CONCLUSIE VAN ADVOCAAT-GENERAAL
J. MAZÁK
van 11 februari 2010 1(1)
Zaak C‑407/08 P
Knauf Gips KG, voorheen Gebrüder Knauf Westdeutsche Gipswerke KG
„Hogere voorziening – Mededinging – Kartel – Markt van gipsplaten – Inbreuk op artikel 81 EG – Administratieve procedure – Schending van rechten van verdediging – Recht van toegang tot dossier – Weigering belastend bewijsmateriaal over te leggen – Weigering ontlastend bewijsmateriaal over te leggen – Overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen, die één enkele inbreuk vormen – Overschrijding van de 10 %-limiet van artikel 15, lid 2, van verordening nr. 17/62 – Economische eenheid”
I – Inleiding
1. Met haar hogere voorziening verzoekt Knauf Gips KG, voorheen Gebrüder Knauf Gipswerke KG (hierna ook: „rekwirante”), het Hof primair het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Derde kamer) van 8 juli 2008 in zaak T-52/03 Knauf Gips KG/Commissie(2) (hierna: „bestreden arrest”) in zijn geheel te vernietigen. Subsidiair verzoekt rekwirante het Hof de zaak voor een nieuwe beslissing naar het Gerecht te verwijzen, en meer subsidiair, de aan haar opgelegde geldboete tot een passend bedrag, doch met ten minste 54,51 miljoen EUR te verlagen.
II – Rechtskader
2. Artikel 15, lid 2, van verordening (EEG) nr. 17 van de Raad van 6 februari 1962, Eerste verordening over de toepassing van de artikelen [81] en [82] van het Verdrag(3), bepaalt:
„Wanneer ondernemingen of ondernemersverenigingen opzettelijk of uit onachtzaamheid:
a) inbreuk maken op artikel [81], lid 1, of artikel [82] van het Verdrag [...]
kan de Commissie bij beschikking aan deze ondernemingen of ondernemersverenigingen geldboeten opleggen van ten minste duizend en ten hoogste één miljoen rekeneenheden, of tot een bedrag van ten hoogste tien procent van de omzet van elk der betrokken ondernemingen in het voorafgaande boekjaar, indien bedoeld bedrag hoger is dan één miljoen rekeneenheden.”
III – Voorgeschiedenis van de hogere voorziening
A – Litigieuze beschikking
3. Op 27 november 2002 heeft de Commissie beschikking 2005/471/EG gegeven inzake een procedure overeenkomstig artikel 81 van het EG-Verdrag ten aanzien van BPB PLC, Gebrüder Knauf Westdeutsche Gipswerke KG, Société Lafarge SA en Gyproc Benelux NV (zaak COMP/E-1/37.152 — Gipsplaten) (hierna: „litigieuze beschikking”), waarin zij vaststelde dat BPB PLC („BPB”), de groep Knauf, Société Lafarge SA („Lafarge”) en Gyproc Benelux NV („Gyproc”) inbreuk hadden gemaakt op artikel 81, lid 1, EG door deel te nemen aan een samenstel van overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen in de gipsplaatsector.(4) BPB, Knauf(5), Lafarge en Gyproc hebben, in strijd met artikel 81, lid 1, EG, een complexe en voortdurende overeenkomst gesloten en daar zonder onderbreking aan deelgenomen, hetgeen tot uiting kwam in de volgende gedragingen, die kenmerkend zijn voor overeenkomsten of onderling afgestemde gedragingen:
– de vertegenwoordigers van BPB en Knauf hebben elkaar in 1992 in Londen ontmoet en hebben beiden de wens uitgesproken om de markten te stabiliseren op het grondgebied van Duitsland (hierna: „de Duitse markt”), het grondgebied van het Verenigd Koninkrijk (hierna: „de Britse markt”), het grondgebied van Frankrijk (hierna: „de Franse markt”), en het grondgebied van Nederland, België en Luxemburg (hierna: „de Benelux‑markt”);
– de vertegenwoordigers van BPB en Knauf hebben vanaf 1992 systemen voor informatie-uitwisseling opgezet, waarbij Lafarge, en vervolgens Gyproc zich hebben aangesloten. Deze informatie betrof hun verkoopvolumes op de Duitse, de Franse, de Britse en de Benelux-markt voor gipsplaten;
– de vertegenwoordigers van BPB, Knauf en Lafarge hebben elkaar herhaaldelijk vooraf op de hoogte gebracht van prijsverhogingen op de Britse markt;
– geconfronteerd met bijzondere ontwikkelingen op de Duitse markt, hebben de vertegenwoordigers van BPB, Knauf, Lafarge en Gyproc elkaar in 1996 in Versailles, in 1997 in Brussel en in 1998 in Den Haag ontmoet, om de Duitse markt onder elkaar te verdelen, of ten minste te stabiliseren;
– de vertegenwoordigers van BPB, Knauf, Lafarge en Gyproc hebben elkaar tussen 1996 en 1998 herhaaldelijk op de hoogte gebracht van prijsverhogingen op de Duitse markt en hebben daarover overleg gepleegd.(6)
4. De inbreuk strekte zich volgens artikel 1 van de litigieuze beschikking uit over de volgende periode:
– „BPB PLC: van ten minste 31 maart 1992 tot 25 november 1998;
– Knauf: van ten minste 31 maart 1992 tot 25 november 1998;
– Société Lafarge SA: van ten minste 31 augustus 1992 tot 25 november 1998;
– Gyproc Benelux NV: van ten minste 6 juni 1996 tot 25 november 1998.”
5. Rekening houdend met de aard van de betrokken gedragingen, met de concrete weerslag ervan op de – zeer geconcentreerde en oligopolistische – gipsplatenmarkt en met het feit dat zij gericht waren op de vier belangrijkste markten van de Europese Gemeenschap, meende de Commissie dat de ondernemingen die het voorwerp uitmaken van de bestreden beschikking, een zeer zware inbreuk op artikel 81, lid 1, EG hadden gepleegd. Aan de volgende ondernemingen werden de volgende geldboeten opgelegd:
– BPB: 138,6 miljoen EUR,
– Gebrüder Knauf Westdeutsche Gipswerke KG: 85,8 miljoen EUR,
– Lafarge: 249,6 miljoen EUR,
– Gyproc: 4,32 miljoen EUR.(7)
6. Met betrekking tot de aan rekwirante opgelegde geldboete overweegt de Commissie in de punten 495 tot en met 499 van de litigieuze beschikking:
„(495) Het staat vast dat Knauf actief aan alle in deze beschikking beschreven mededingingbeperkende gedragingen heeft deelgenomen en dat [hooggeplaatste vertegenwoordigers], de heren [B en C, Knauf], persoonlijk bij deze gedragingen waren betrokken.
(496) De beschikking is gericht tot Knauf Westdeutsche Gipswerke, gelet op de bijzondere structuur van het concern Knauf. Het is de Commissie namelijk niet mogelijk een natuurlijke persoon aan te wijzen die aan het hoofd staat van de groep van vennootschappen waaruit de onderneming bestaat. Er is derhalve geen rechtspersoon aan wie, als de persoon die verantwoordelijk is voor de coördinatie van het optreden van de groep, de inbreuken welke zijn gepleegd door de verschillende vennootschappen waaruit zij bestaat, hadden kunnen worden toegeschreven.
(497) Knauf Westdeutsche Gipswerke, waarvan de heren [B en C] [hooggeplaatste vertegenwoordigers] zijn, is de meest representatieve vennootschap van deze onderneming. Ten aanzien van met name Gebrüder Knauf Verwaltungsgesellschaft KG – die als functie heeft de overige ondernemingen van het Knauf-concern te beheren – moet worden opgemerkt dat zij zowel wat haar bedrijfsruimte als wat haar personeel betreft althans ten dele van Knauf Westdeutsche Gipswerke afhankelijk is.
(498) Daarom is de Commissie van mening dat, om te voorkomen dat zuiver formele kwesties de vaststelling van de gedragingen van Knauf op de markt voor gipsplaten met het oog op de toepassing van de mededingingsregels in de weg staan, Knauf Westdeutsche Gipswerke voor alle gedragingen van Knauf verantwoordelijk moet worden gesteld. Overigens heeft Knauf Westdeutsche Gipswerke zich niet verzet tegen het feit dat de Commissie haar de mededeling van punten van bezwaar heeft gezonden, waarin toch duidelijk bleek dat de Commissie voornemens was de vennootschap verantwoordelijk te stellen voor alle gedragingen van Knauf.
(499) De Commissie is van oordeel dat met het oog op het eventueel opleggen van een boete […] de omzet die voor deze beschikking als uitgangspunt moet worden genomen die van de ‚onderneming’ in de zin van artikel 81, lid 1, van het EG-Verdrag is, in dit geval derhalve de mondiale omzet die is gemaakt door alle ondernemingen van het concern Knauf, zoals door Knauf aan de Commissie medegedeeld.”(8)
7. De Commissie had eerder, in de artikelen 38 en 39 van de litigieuze beschikking, reeds overwogen:
„(38) Knauf, die werd opgericht in 1932 en het hoofdkantoor in Iphofen, Beieren (Duitsland) heeft, is nu een geheel van niet-beursgenoteerde ondernemingen die in handen zijn van een […] vennoten die tot de familie Knauf behoren. Deze onderneming profileert zich als het familiebedrijf Knauf Westdeutsche Gipswerke: ‚De onderneming Gebr. Knauf Westdeutsche Gipswerke, gevestigd te Iphofen en opgericht in 1932, is niet alleen een van de belangrijkste producenten van bouwmaterialen in Europa, maar ook een wereldwijde groep waarvan de activiteiten niet beperkt blijven tot de productie van producten op basis van gips. Ondanks de groei van de onderneming is Knauf een familiebedrijf gebleven, dat nog steeds in handen is van de familie van Alfons en Karl Knauf […]’.
(39) De oudste onderneming van de Knaufgroep is Knauf Westdeutsche Gipswerke, waar een groot aantal (meer dan 1 000) werknemers van de groep in dienst zijn; deze onderneming is momenteel een commanditaire vennootschap, waarvan de heren [B en C] ... [hooggeplaatste vertegenwoordigers] zijn. Deze vennootschap deelt de locatie en het personeel met een andere vennootschap, Gebrüder Knauf Verwaltungsgesellschaft KG, die ook een commanditaire vennootschap is met de heren [B en C] als [hooggeplaatste vertegenwoordigers], en die tot taak heeft de overige vennootschappen van de Knaufgroep te besturen. Er zij op gewezen dat deze beide vennootschappen niet alleen dezelfde leiding hebben, maar dat ook de structuur van het kapitaalbezit identiek is (dezelfde natuurlijke personen die exact hetzelfde deel van het bedrijfskapitaal in handen hebben). Gebrüder Knauf Verwaltungsgesellschaft KG telt slechts een zeer beperkt aantal werknemers, die in Iphofen werkzaam zijn.”
B – Procesverloop voor het Gerecht
8. Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 13 februari 2003 en ingeschreven onder nummer T-52/03, heeft Knauf Gips KG beroep ingesteld strekkende tot nietigverklaring van de litigieuze beschikking, voor zover deze op haar betrekking had, of, subsidiair, de in de litigieuze beschikking aan haar opgelegde geldboete op passende wijze te verlagen en de Commissie te verwijzen in de kosten.
9. Knauf Gips KG heeft in haar beroep voor het Gerecht acht middelen aangevoerd. Met haar eerste middel voerde zij aan dat de litigieuze beschikking haar rechten van verdediging schendt. Die beschikking zou namelijk zijn gebaseerd op bewijsstukken waarin haar ondanks haar daartoe strekkende verzoek geen inzage was verleend. Haar tweede middel heeft zij doen steunen op schending van artikel 81, lid 1, EG. Met haar derde middel is zij opgekomen tegen een beweerdelijke schending van het begrip één enkele inbreuk. Met haar vierde middel heeft rekwirante gesteld dat de litigieuze beschikking in strijd is met artikel 15, lid 2, van verordening nr. 17 wat het maximumbedrag van de geldboete betreft. Met haar vijfde middel heeft zij aangevoerd dat artikel 253 EG en artikel 15, lid 2, van verordening nr. 17 en de algemene rechtsbeginselen door de litigieuze beschikking waren geschonden met betrekking tot de vaststelling van de maximumgeldboete. Met haar zesde middel heeft zij de Commissie schending van het beginsel van gelijke behandeling verweten, omdat deze de aan rekwirante opgelegde geldboete niet had verlaagd, hoewel zij de Commissie evenveel medewerking had verleend als BPB, waarvan de geldboete met 30 % was verminderd. Met haar zevende middel heeft Knauf Gips KG geklaagd dat artikel 6, lid 1, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en het beginsel van goed bestuur waren geschonden door de buitensporig lange duur van de administratieve procedure. Met haar achtste en laatste middel heeft zij gesteld dat er sprake was van een onjuiste rechtsopvatting en een beoordelingsfout bij de vaststelling van de moratoire rente bij niet-tijdige betaling van de geldboete.
10. Bij arrest van 8 juli 2008 heeft het Gerecht het beroep van Knauf Gips KG verworpen en haar in de kosten verwezen.
IV – Hogere voorziening
11. Op 19 september 2008 heeft rekwirante hogere voorziening ingesteld tegen het bestreden arrest en het Hof verzocht om:
– het arrest van het Gerecht in eerste aanleg in zijn geheel te vernietigen;
– subsidiair, de zaak voor een nieuwe beslissing naar het Gerecht te verwijzen;
– meer subsidiair, de aan rekwirante bij artikel 3 van de litigieuze beschikking opgelegde geldboete tot een passend bedrag, doch met ten minste 54,51 miljoen EUR te verlagen;
– de Commissie te verwijzen in de kosten.
12. De Commissie concludeert tot:
– afwijzing van de hogere voorziening in haar geheel;
– en verwijzing van rekwirante in de kosten.
13. De tegen het bestreden arrest ingestelde hogere voorziening is gebaseerd op drie middelen. Met haar eerste middel klaagt rekwirante dat haar rechten van verdediging zijn geschonden. Met haar tweede middel klaagt zij over schending van artikel 81, lid 1, EG. Met haar derde middel stelt zij dat artikel 15, lid 2, van verordening nr. 17, en artikel 81 EG zijn geschonden.
14. Op 22 oktober 2009 heeft een terechtzitting plaatsgevonden.
V – Eerste middel in hogere voorziening: schending van de rechten van verdediging
15. Volgens rekwirante heeft het Gerecht haar rechten van verdediging geschonden door de onjuiste toepassing van de regels betreffende de weigering van toegang tot belastende respectievelijk ontlastende documenten.
A – Weigering van toegang tot belastende documenten
1. Bestreden arrest
16. Knauf Gips KG heeft in eerste aanleg aangevoerd dat de litigieuze beschikking grotendeels is gebaseerd op belastend bewijs waartoe haar ondanks daartoe strekkende verzoeken geen toegang is verleend.
17. Het Gerecht heeft in punt 41 van het bestreden arrest bevestigd dat Knauf Gips KG tijdens de administratieve procedure bij de Commissie geen toegang heeft gehad tot de antwoorden van de andere adressaten van de mededeling van punten van bezwaar. Het Gerecht heeft overwogen dat documenten die in de administratieve procedure niet aan de betrokken partijen zijn meegedeeld, geen bewijsstukken zijn die aan hen kunnen worden tegengeworpen, zodat, indien blijkt dat de Commissie zich in de beschikking heeft gebaseerd op documenten die zich niet in het onderzoeksdossier bevonden en de verzoeker niet zijn meegedeeld, voornoemde documenten als bewijsmiddel moeten worden geweigerd. Zo er andere schriftelijke bewijzen zijn waarvan partijen tijdens de administratieve procedure kennis hadden en die specifiek de conclusies van de Commissie staven, kan de omstandigheid dat een niet-meegedeeld belastend stuk als bewijsmiddel wordt uitgesloten, niet afdoen aan de juistheid van de in de bestreden beschikking in aanmerking genomen punten van bezwaar. De betrokken onderneming dient volgens het Gerecht dus aan te tonen dat de Commissie in haar beschikking tot een ander resultaat zou zijn gekomen indien een niet-meegedeeld document op grond waarvan de Commissie deze onderneming heeft beschuldigd, als belastend bewijsmiddel zou zijn uitgesloten.(9)
18. In punt 49 van het bestreden arrest heeft het Gerecht opgemerkt dat Knauf Gips KG – een enkele uitzondering daargelaten – slechts de passages van de litigieuze beschikking had aangegeven waarin de documenten waren vermeld waartoe toegang was geweigerd. Een dergelijke opsomming volstond volgens het Gerecht niet om aan de verplichting te voldoen die op grond van de rechtspraak met betrekking tot niet-overgelegd belastend bewijsmateriaal op Knauf Gips KG rustte. Vervolgens heeft het Gerecht naar aanleiding van die uitdrukkelijk door Knauf Gips KG aangevoerde klachten de beweerdelijke schending van het recht op toegang tot belastend bewijs onderzocht.(10) Na onderzoek van de bedoelde documenten heeft het vastgesteld dat de Commissie in haar beschikking niet tot een ander resultaat zou zijn gekomen indien die documenten uit het dossier waren verwijderd. Het Gerecht kondigde echter aan ten overvloede op de zaak inhoudelijk te zullen ingaan door alle belastende gegevens buiten beschouwing te laten die waren gebaseerd op de antwoorden van de andere adressaten van de mededeling van punten van bezwaar, teneinde na te gaan of de beoordeling van de Commissie met betrekking tot het bestaan en de gevolgen van de inbreuk zelfs zonder die litigieuze gegevens rechtens genoegzaam was aangetoond.(11)
2. Argumentatie
19. Rekwirante stelt dat het Gerecht de door haar opgegeven voorbeelden van niet-overgelegde bewijsstukken ten onrechte niet heeft onderzocht. Nu zij de bedoelde bewijsstukken en de passages van de litigieuze beschikking die uitsluitend op die bewijsstukken zijn gebaseerd heeft aangeduid, zijn er volgens rekwirante verder geen aanwijzingen nodig om vast te stellen dat althans die onderdelen van de motivering van de litigieuze beschikking anders zouden zijn uitgevallen wanneer dat bewijs was uitgesloten. Waar de door rekwirante vermelde passages overduidelijk het materiële aspect van de inbreuk in haar geheel betroffen, zou de litigieuze beschikking zeker volkomen anders hebben geluid. De passages van de litigieuze beschikking die het Gerecht wél heeft onderzocht (punten 51 tot en met 63 van het bestreden arrest) zijn niet doorslaggevend, aangezien rekwirantes rechten van verdediging reeds waren geschonden doordat de Commissie zich in andere passages van de litigieuze beschikking had gebaseerd op niet-overgelegd belastend bewijsmateriaal dat het Gerecht niet heeft onderzocht.
20. De Commissie voert aan dat rekwirantes grief, die slechts tegen de overwegingen in de punten 49 en 50 van het bestreden arrest is gericht, niet tot vernietiging van het arrest kan leiden. Het betrof in casu overwegingen ten overvloede, daar het Gerecht ingevolge zijn overweging in punt 63 van het bestreden arrest de bedoelde bewijselementen bij zijn inhoudelijke behandeling van de litigieuze beschikking immers buiten beschouwing had gelaten. Bovendien heeft rekwirante volgens de Commissie niet voldaan aan de door het Hof in de zaak Aalborg Portland e.a./Commissie(12) met betrekking tot belastend bewijsmateriaal gestelde vereisten. Volgens dat arrest dient de betrokken partij aan te tonen dat de Commissie in haar beschikking tot een ander resultaat zou zijn gekomen. De algemene verwijzing door rekwirante naar een aantal passages van de litigieuze beschikking waarin de bedoelde documenten alleen maar worden vermeld, volstaat niet, daar het Gerecht anders het bestaan van een causaal verband zou moeten aantonen tussen de weigering van toegang tot de betrokken bewijsstukken en de gestelde schending van de rechten van verdediging.
3. Beoordeling
21. Ik wijs er om te beginnen op dat rekwirante wel de vaststellingen van het Gerecht in de punten 49 en 50 van het bestreden arrest betwist, maar niet opkomt tegen de uitvoerige overwegingen van het Gerecht in de punten 51 tot en met 62 in verband met specifiek door haar aangevoerde grieven met betrekking tot een aantal concrete bewijselementen.
22. Bovendien gaat het het Gerecht in de punten 49 en 50, en overigens evenmin in de punten 51 tot en met 62 van het bestreden arrest, anders dan de Commissie heeft gesteld, niet om overwegingen ten overvloede. Het Gerecht heeft dit uitdrukkelijk beperkt tot zijn in punt 63 van dat arrest ingenomen standpunt. Derhalve is de vaste rechtspraak, dat grieven tegen ten overvloede aangevoerde overwegingen van een arrest van het Gerecht door het Hof zonder meer worden afgewezen, omdat zij niet tot vernietiging van dit arrest kunnen leiden, naar mijn oordeel niet rechtstreeks toepasselijk op het onderhavige middel.(13)
23. Rekwirantes klacht dat het Gerecht heeft nagelaten de door haar opgegeven voorbeelden van niet-overgelegde bewijsstukken te onderzoeken, is naar mijn oordeel kennelijk ongegrond.
24. Knauf Gips KG betoogt zakelijk weergegeven dat het Gerecht ten onrechte heeft geoordeeld dat een opsomming van de passages van de litigieuze beschikking waarin naar niet-overgelegd bewijsmateriaal werd verwezen, niet volstond om te voldoen aan de in de rechtspraak neergelegde verplichting dat de belanghebbende partij dient aan te tonen dat de Commissie in haar beschikking tot een ander resultaat zou zijn gekomen indien een niet-meegedeeld document op grond waarvan de Commissie deze onderneming heeft beschuldigd, als belastend bewijsmiddel zou zijn uitgesloten.
25. Volgens vaste rechtspraak levert het feit dat een document niet is meegedeeld, slechts een schending van de verdedigingsrechten op wanneer de betrokken onderneming aantoont dat de Commissie dat document heeft gebruikt om haar punt van bezwaar betreffende het bestaan van een inbreuk te staven, en dat haar bezwaar enkel onder verwijzing naar bedoeld document kon worden gestaafd. Zo er andere schriftelijke bewijzen zijn waarvan partijen tijdens de administratieve procedure kennis hadden en die specifiek de conclusies van de Commissie staven, kan voorts de omstandigheid dat een niet-meegedeeld belastend stuk als bewijsmiddel wordt uitgesloten, niet afdoen aan de juistheid van de in de bestreden beschikking in aanmerking genomen punten van bezwaar. De onderneming dient dus aan te tonen dat de Commissie in haar beschikking tot een ander resultaat zou zijn gekomen indien een niet-meegedeeld document op grond waarvan de Commissie deze onderneming heeft beschuldigd, als belastend bewijsmiddel zou zijn uitgesloten.(14)
26. Het Gerecht heeft naar mijn oordeel niet van een onjuiste rechtsopvatting blijk gegeven door vast te stellen dat een loutere opsomming van de passages van de litigieuze beschikking waarin niet-overgelegd bewijsmateriaal wordt vermeld, niet volstaat om te voldoen aan de bewijslast die ingevolge het arrest Aalborg Portland e.a./Commissie(15) duidelijk rust op de betrokken onderneming.
B – Weigering om toegang te verlenen tot ontlastend bewijsmateriaal en schending van de rechten van verdediging met betrekking tot de uitwisseling van informatie
27. Ik behandel in dit onderdeel gemakshalve het tweede en derde onderdeel van rekwirantes eerste middel omdat deze onderdelen beide betrekking hebben op het tweede onderdeel van het eerste door Knauf Gips KG in eerste aanleg voorgedragen middel betreffende de weigering van toegang tot ontlastend bewijs.(16)
1. Bestreden arrest
28. In punt 67 van het bestreden arrest heeft het Gerecht onder aanhaling van het arrest Aalborg Portland e.a./Commissie overwogen dat wat de niet-mededeling van een ontlastend document betreft, de betrokken onderneming slechts behoeft aan te tonen dat de niet-overlegging daarvan het verloop van de procedure en de inhoud van de beschikking van de Commissie ten nadele van deze onderneming heeft kunnen beïnvloeden. Het volstaat dat de onderneming aantoont dat zij die ontlastende stukken voor haar verweer had kunnen gebruiken, in de zin dat zij, zo zij zich tijdens de administratieve procedure daarop had kunnen beroepen, elementen had kunnen aanvoeren die niet overeenstemden met de deducties die de Commissie in dat stadium had verricht en dus op enigerlei wijze het oordeel van de Commissie in de eventuele beschikking had kunnen beïnvloeden, althans wat de zwaarte en de duur van het haar verweten gedrag en derhalve het bedrag van de geldboete betreft. De mogelijkheid dat een niet-overgelegd document het verloop van de procedure en de inhoud van de beschikking van de Commissie heeft kunnen beïnvloeden, kan slechts worden aangetoond na een voorlopig onderzoek van bepaalde bewijsmiddelen, waaruit zou blijken dat de niet-overgelegde stukken – gelet op die bewijsmiddelen – mogelijk een belang hadden dat niet had mogen worden verwaarloosd.(17)
29. Nadat het Gerecht rekwirante inzage had verleend in de niet-vertrouwelijke antwoorden van de andere producenten op de mededeling van punten van bezwaar van de Commissie, heeft het vastgesteld dat zelfs wanneer Knauf Gips KG zich in de administratieve procedure op die stukken had kunnen beroepen, het oordeel van de Commissie door die stukken niet had kunnen worden beïnvloed.(18)
2. Argumentatie
30. Volgens rekwirante heeft het Gerecht in punt 65 van het bestreden arrest een onjuiste samenvatting gegeven van haar conclusies in haar verzoekschrift in zaak T-52/03 en haar opmerkingen in een afzonderlijk schrijven van 7 juli 2006 met betrekking tot de weigering van de Commissie om haar toegang te verlenen tot ontlastend bewijs. De door het Gerecht in de punten 64 tot en met 79 van het bestreden arrest gedane vaststellingen schenden bijgevolg de rechten van verdediging van rekwirante en zijn ongegrond.
31. Voorts heeft het Gerecht volgens rekwirante de rechtspraak van het Hof met betrekking tot ontlastend bewijs niet juist toegepast. Zij behoeft immers niet aan te tonen, dat, indien zij toegang tot de antwoorden van de andere producenten op de mededelingen van de punten van bezwaar had gehad, de beschikking van de Commissie anders zou hebben geluid, doch slechts dat zij die stukken voor haar verweer had kunnen gebruiken.(19) Volgens rekwirante heeft het Gerecht in de punten 70 tot en met 78 van het bestreden arrest niet naar behoren onderzocht of bepaald ontlastend bewijsmateriaal waarnaar door haar was verwezen, het resultaat van de litigieuze beschikking had kunnen beïnvloeden.
32. Voorts betwist rekwirante de vaststelling van het Gerecht dat het antwoord van BPB op de mededeling van punten van bezwaar geen ontlastende bewijselementen kan opleveren.(20) Op grond van de algemene bewijsregels vormen de verklaringen van andere belanghebbende partijen immers bewijs. En het feit dat dezelfde argumenten door rekwirante zijn aangevoerd doet niet af aan de aard van die door andere belanghebbenden afgelegde verklaringen.
33. Rekwirante stelt verder dat het Gerecht de verklaring in punt 4.1.16 van BPB’s antwoord, dat de bijeenkomst in Londen hooguit een informeel onderhoud was, niet heeft onderzocht. Ook heeft het Gerecht nagelaten BPS’s verklaring in punt 4.2.3 van haar antwoord, dat de door haar en haar concurrenten uitgewisselde gegevens door haar niet bij haar marktplanning waren gebruikt, te onderzoeken. Het Gerecht heeft evenmin de relevantie onderzocht van het bewijs betreffende de vaststelling van de na de beweerdelijke eerste bijeenkomst te Versailles, in 1997 en 1998 te Brussel en Den Haag gehouden bijeenkomsten. Knauf Gips KG heeft in een bericht van 7 juli 2006 verklaard dat uit de punten 4.3.28 en 4.3.34 van BPB’s antwoord blijkt dat tijdens de bijeenkomst te Versailles geen mededingingsverstorende overeenkomst was gesloten. De Commissie heeft zonder meer geconcludeerd dat met de bijeenkomsten te Brussel en Den Haag uitvoering werd gegeven aan de overeenkomst die te Versailles door partijen zou zijn gesloten. De punten 4.3.28 en 4.3.34 van het antwoord van BPB met betrekking tot de bijeenkomst te Versailles hadden evenwel kunnen worden gebruikt om aan te tonen dat de conclusie betreffende de bijeenkomsten te Brussel en Den Haag ongegrond was.
34. De Commissie herhaalt een argument dat zij in eerste aanleg heeft aangevoerd, maar waar het Gerecht niet op is ingegaan. Zij had namelijk bij haar weigering rekwirante toegang te verlenen tot de antwoorden van de andere producenten op de mededeling van punten van bezwaar vermeld welke rechtsmiddelen rekwirante ter beschikking stonden. Daar rekwirante de kwestie niet met de raadadviseur-auditeur had opgenomen en de haar in de administratieve procedure ter beschikking staande rechtsmiddelen dus niet volledig had uitgeput, had zij daarmee laten blijken geen gevolg te zullen geven aan de verzoeken van de Commissie. Aangezien het recht op toegang tot het dossier afgehandeld had moeten zijn tijdens de administratieve procedure, kon rekwirante zich volgens de Commissie voor het Gerecht niet op schending van de rechten van verdediging beroepen.
35. Het met betrekking tot ontlastend bewijs te hanteren criterium van het arrest Aalborg Portland e.a./Commissie(21) is naar het oordeel van de Commissie door het Gerecht juist toegepast. En in het bestreden arrest zijn de argumenten van rekwirante niet verkeerd opgevat.
36. Rekwirantes in punt 31 hiervoor gereleveerde argumenten zijn volgens de Commissie niet-ontvankelijk aangezien rekwirante louter de reeds voor het Gerecht aangevoerde argumenten herhaalt en uit is op een nieuwe beoordeling door het Hof van haar in eerste aanleg aangevoerde grieven. Bovendien heeft rekwirante niet aangetoond hoe de niet-overgelegde bewijsstukken haar voor haar verdediging van nut hadden kunnen zijn. Voorts acht de Commissie rekwirantes in punt 33 hiervoor weergegeven argument feitelijk onjuist.
3. Beoordeling
37. Ik bespreek allereerst het argument van de Commissie vermeld in punt 34 hiervoor. De Commissie stelt in feite dat rekwirante haar recht op verweer met betrekking tot het tweede en het derde onderdeel van haar eerste middel heeft verwerkt, omdat zij tijdens de administratieve procedure bij de Commissie niet alle haar ter beschikking staande rechtsmiddelen inzake de toegang tot de betrokken documenten heeft uitgeput.
38. Dat argument moet naar ik meen worden verworpen. Om te beginnen heeft de Commissie niet vastgesteld dat rekwirante haar tijdens de administratieve procedure bewust heeft misleid of niet te goeder trouw heeft gehandeld met betrekking tot de bedoelde niet-overgelegde documenten. Het loutere feit dat rekwirante in de procedure bij de Commissie niet alle haar ter beschikking staande rechtsmiddelen heeft uitgeput kan de Commissie onmogelijk het idee hebben gegeven dat rekwirante haar verzoeken om toegang tot de bedoelde documenten niet voor de gemeenschapsrechter zou brengen.(22) In de tweede plaats meen ik dat bij gebreke van enige wettelijke bepaling die een belanghebbende partij verplicht de haar tijdens de administratieve procedure bij de Commissie ter beschikking staande middelen uit te putten, het Hof door het stellen van een dergelijke verplichting, de rechten van verdediging van die partij op oneigenlijke wijze zou verkorten en haar het recht op volledige toegang tot de rechter zou ontzeggen.(23)
39. Met betrekking tot rekwirantes in punt 30 hiervoor vermeld argument dat haar argumenten in punt 65 van het bestreden arrest niet juist zijn samengevat, zij opgemerkt dat al die argumenten waren vermeld in punt 43 van het rapport van de rechter-rapporteur ter terechtzitting van het Gerecht op 23 januari 2007.
40. Blijkens de rechtspraak van het Hof is het de bedoeling van het rapport van de rechter-rapporteur de gegevens van de zaak, rechtens en feitelijk, alsook de middelen en argumenten van partijen samengevat weer te geven. Partijen kunnen vóór of tijdens de terechtzitting verzoeken daarin rectificaties aan te brengen, of kunnen voorbehoud maken. En in casu hadden de rechters van het Gerecht die aan de beraadslaging hebben deelgenomen, tijdens de gehele procedure toegang tot alle processtukken en documenten van het dossier.(24)
41. Het rapport van de rechter-rapporteur in zaak T‑52/03 is op 11 december 2006 door de griffie van het Gerecht aan partijen toegestuurd en partijen is verzocht vóór de terechtzitting eventuele opmerkingen dienaangaande in te dienen. Anders dan de Commissie, die op 15 januari 2007 schriftelijke opmerkingen heeft ingediend, heeft Knauf Gips KG in reactie op het rapport geen opmerkingen ingediend. Ook ter terechtzitting van 23 januari 2007 heeft zij niets ingebracht tegen de samenvatting van haar conclusies en argumenten in het rapport van de rechter-rapporteur. Hiervan blijkt ook uit het overeenkomstig artikel 63 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht opgemaakt proces-verbaal van de terechtzitting, dat door de president en de griffier is ondertekend en een authentieke akte vormt.
42. Nu Knauf Gips KG geen bedenkingen heeft geuit tegen het rapport van de rechter-rapporteur in zaak T‑52/03 en de rechters van het Gerecht gedurende de gehele procedure toegang hadden tot alle processtukken in die zaak, dient rekwirantes in punt 30 hiervoor weergegeven argument mijns inziens te worden afgewezen.
43. Volledigheidshalve wijs ik er op dat uit de vaststellingen van het Gerecht in de punten 68 tot en met 77 van het bestreden arrest blijkt dat het de door Knauf Gips KG aangevoerde argumenten betreffende de weigering van de Commissie om haar toegang te verlenen tot ontlastend bewijsmateriaal(25) gedegen heeft onderzocht.
44. Met betrekking tot rekwirantes stelling dat het Gerecht de rechtspraak van het Hof met betrekking tot ontlastend bewijs niet juist heeft toegepast, zij opgemerkt dat de onderneming slechts behoeft aan te tonen dat zij die ontlastende stukken voor haar verweer had kunnen gebruiken, in de zin dat zij, zo zij zich tijdens de administratieve procedure daarop had kunnen beroepen, elementen had kunnen aanvoeren die niet overeenstemden met de deducties die de Commissie in dat stadium had verricht, en dus op enigerlei wijze het oordeel van de Commissie in de eventuele beschikking had kunnen beïnvloeden, althans wat de zwaarte en de duur van het haar verweten gedrag en derhalve het bedrag van de geldboete betreft. De mogelijkheid dat een niet-overgelegd document het verloop van de procedure en de inhoud van de beschikking van de Commissie heeft kunnen beïnvloeden, kan slechts worden aangetoond na een voorlopig onderzoek van bepaalde bewijsmiddelen, waaruit zou blijken dat de niet-overgelegde stukken – gelet op die bewijsmiddelen – mogelijk een belang hadden dat niet had mogen worden verwaarloosd.(26)
45. Het Gerecht heeft in punt 67 van het bestreden arrest expliciet naar de hiervoor vermelde arresten betreffende niet-overgelegde bewijsmiddelen verwezen. Bovendien heeft het in punt 78 van dat arrest vastgesteld dat, had Knauf Gips KG tijdens de administratieve procedure toegang gehad tot de bedoelde documenten, het oordeel van de Commissie door die stukken niet kon zijn beïnvloed.
46. Ik teken hierbij wel aan dat niettegenstaande de slotsom waartoe het Gerecht komt in punt 78 van het bestreden arrest, de bewoordingen van punt 74 van dat arrest, waarin het overweegt dat punt 4.2.1 van het antwoord van BPB „niet tot een ander resultaat zou hebben geleid”, niet bepaald het meest geschikt zijn wanneer het gaat om ontlastend bewijs, en eerder doen denken aan de rechtspraak die van toepassing is op belastend bewijs.(27) Toch leiden de gebruikte bewoordingen mijns inziens niet tot ongeldigheid van het bestreden arrest. Een loutere verklaring – zonder enig steunbewijs – van een andere aan een kartel deelnemende onderneming, die hard wil maken dat een uitwisseling van informatie geen mededingingsverstorend doel of gevolgen heeft gehad, levert geen ontlastend bewijs op.
47. Het in punt 31 hiervoor bedoelde argument dient naar mijn mening dan ook te worden verworpen.
48. Met betrekking tot rekwirantes argumenten vermeld in de punten 31 en 32 hiervoor, waarin zij het oordeel van het Gerecht betwist dat een aantal passages van het antwoord van BPB op de mededeling van punten van bezwaar geen ontlastende bewijselementen opleveren, moet eraan worden herinnerd dat de beoordeling van de feiten door het Gerecht – behoudens het geval van een onjuiste voorstelling van de aan het Gerecht voorgelegde bewijsstukken – geen rechtsvraag oplevert die als zodanig vatbaar is voor toetsing door het Hof.(28)
49. De vraag die het Gerecht in de punten 69 tot en met 78 van het bestreden arrest heeft beoordeeld, was volgens mij of de onderdelen van BPB’s antwoord op de mededeling van punten van bezwaar van de Commissie bewijs à décharge vormden en door Knauf Gips KG hadden kunnen worden gebruikt voor haar verdediging. Dit was derhalve een feitelijke kwestie.(29) Aangezien rekwirante niet heeft aangevoerd dat het Gerecht de feiten onjuist heeft opgevat, moet haar tegen de beoordeling door het Gerecht gerichte grief mijns inziens niet-ontvankelijk worden verklaard.
50. Het in punt 33 hiervoor weergegeven argument, dat het Gerecht de grieven van Knauf Gips KG met betrekking tot punt 4.1.16 van BPB’s antwoord niet heeft onderzocht, treft naar mijn oordeel geen doel. De belangrijkste zinsnede van dit punt is dat ondanks de „beweerdelijk” in Londen gesloten overeenkomst „op de verschillende Europese markten nog steeds scherp werd geconcurreerd”. Het Gerecht is op die vraag, of de mededinging in stand was gebleven, ook ingegaan in de punten 72 tot en met 75 van het bestreden arrest. Het argument dat het Gerecht de stelling van Knauf Gips KG heeft nagelaten te onderzoeken met betrekking tot punt 4.2.3 van BPB’s antwoord op de mededeling van punten van bezwaar, waarin BPB had verklaard dat zij de tussen haar en haar concurrenten uitgewisselde verkoopvolumes niet voor haar marktplanning had gebruikt, moet mijns inziens gelet op punt 74 van het bestreden arrest worden verworpen. Dit punt onderzocht in concreto de verklaring van BPB, dat de uitgewisselde informatie alleen bij [D], directeur van Gyproc en CEO van BPB, bekend was.
51. Voorts heeft het Gerecht blijkens punt 76 van het bestreden arrest de punten 4.3.28 en 4.3.34 van BPB’s antwoord met betrekking tot de bijeenkomst te Versailles onderzocht en vastgesteld dat deze geen ontlastende bewijselementen bevatten. Aangezien het argument van Knauf Gips KG betreffende de respectievelijk in 1997 en 1998 te Brussel en Den Haag gehouden bijeenkomsten slechts doel kon treffen wanneer het Gerecht zou vaststellen dat de punten 4.3.28 en 4.3.34 van BPB’s antwoord betreffende de bijeenkomst te Versailles ontlastend bewijs opleverden, is het Gerecht dus niet ten onrechte voorbijgegaan aan het argument van Knauf Gips KG betreffende de bijeenkomsten te Brussel en Den Haag.
52. Bijgevolg dient het eerste middel in hogere voorziening mijns inziens in zijn geheel te worden afgewezen.
VI – Tweede middel: inbreuk op artikel 81 EG
A – Argumentatie
53. Rekwirante voert aan dat de punten 140 tot en met 298 van het bestreden arrest feitelijke grondslag missen, aangezien het Gerecht zijn vaststelling van een inbreuk op artikel 81, lid 1, EG, heeft gebaseerd op niet-overgelegd belastend bewijsmateriaal. Bovendien heeft het zich niet gehouden aan zijn voornemen in punt 63 van het bestreden arrest, dat het die bewijselementen bij zijn materiële toetsing van de litigieuze beschikking buiten beschouwing zou laten.
54. Rekwirante stelt dat, zelfs wanneer onrechtmatig bewijs in aanmerking wordt genomen, de vaststelling van het Gerecht met betrekking tot de vijf onderdelen van haar inbreuk, geen grondslag biedt voor een vaststelling van een inbreuk op artikel 81, lid 1, EG. Volgens het Gerecht bestond de betrokken inbreuk uit vijf onderdelen, namelijk de bijeenkomst te Londen in 1992, de uitwisseling van informatie over de van 1992 tot 1998 op de Duitse, de Franse, de Britse en de Benelux-markt verkochte hoeveelheden, de uitwisseling van gegevens over prijsverhogingen op de Britse markt van 1992 tot 1998, de marktverdelingsafspraken op de Duitse markt (bijeenkomsten te Versailles, Brussel en Den Haag) van juni 1996 en de afspraak over prijsverhogingen op de Duitse markt van 1996. Geen van die gegevenheden voldoet echter op basis van de feitelijke vaststellingen van het Gerecht aan de criteria voor de vaststelling van een inbreuk in de zin van artikel 81, lid 1, EG. Rekwirante bestrijdt voorts de juistheid van een aantal aspecten van het oordeel van het Gerecht in verband met de vijf elementen of manifestaties in de punten 140 tot en met 298 van het bestreden arrest.
55. Volgens de Commissie is het tweede door rekwirante in hogere voorziening aangevoerde middel niet-ontvankelijk, omdat rekwirante slechts opkomt tegen de feitelijke vaststellingen van het Gerecht. Zij wijst er voorts op dat rekwirante niet het bestaan betwist van één enkele voortgezette inbreuk waarop het bestreden arrest is gebaseerd. Rekwirante doet haar tweede middel steunen op het uitgangspunt dat geen van de onderdelen of elementen van de inbreuk die tezamen de inbreuk opleveren, op zichzelf een inbreuk op artikel 81, lid 1, EG oplevert. De essentie van de litigieuze beschikking en van de bewijswaardering door het Gerecht is haar derhalve ontgaan. Het Gerecht heeft onder verwijzing naar het arrest Aalborg Portland e.a./Commissie(30) overwogen dat het bestaan van een mededingingsbeperkende gedraging of overeenkomst moet worden afgeleid uit een bepaald aantal toevalligheden en aanwijzingen die, bij elkaar genomen, het bewijs kunnen vormen, bij gebrek aan een andere logische verklaring, van een schending van de mededingingsregels. Die uitspraak kon naar het oordeel van het Gerecht worden toegepast op de notie van één enkele voortgezette inbreuk omdat elke manifestatie het bestaan van een dergelijke inbreuk bevestigt.
56. Rekwirantes in punt 53 hiervoor vermelde middel is volgens de Commissie evenmin ontvankelijk, daar rekwirante niet heeft aangegeven op welke delen van het bestreden arrest haar kritiek zich richt maar kortweg verwijst naar de punten 140 tot en met 298 van het bestreden arrest.
B – Beoordeling
57. Blijkens punt 299 van het bestreden arrest heeft Knauf Gips KG in eerste aanleg aangevoerd dat het verwijt dat zij zich gedurende langere tijd schuldig heeft gemaakt aan deelneming aan één enkele inbreuk ongegrond is, zodat de ernst van de inbreuk geringer is en de afzonderlijke handelingen die meer dan vijf jaar vóór de aanvang van de procedure hadden plaatsgevonden, verjaard zijn.
58. Het Gerecht heeft in punt 306 van het bestreden arrest vastgesteld dat uit punt 479 van de litigieuze beschikking blijkt „dat het geheel van overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen in het onderhavige geval deel uitmaakte van een reeks van pogingen van de betrokken ondernemingen die één enkel economisch doel nastreven, te weten de beperking van de mededinging; zij vormden de verschillende manifestaties van een complexe voortgezette overeenkomst die tot doel en tot gevolg had de mededinging te beperken. Van mening dat voornoemde overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen van 1992 tot 1998 ononderbroken uiting hadden gegeven aan de gezamenlijke wil van die ondernemingen om de mededinging ten minste op de gipsplatenmarkten van Duitsland, Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk en de Benelux te stabiliseren, en bijgevolg te beperken, heeft de Commissie de inbreuk als één enkele complexe en voortdurende inbreuk gekwalificeerd.” In artikel 1 van de bestreden beschikking wordt dan ook onder meer geconstateerd dat verzoekster „inbreuk [heeft] gemaakt op artikel 81, lid 1, [EG] door deel te nemen aan een samenstel van overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen in de gipsplaatsector”.(31) Overeenkomstig het arrest Aalborg Portland e.a./Commissie(32) heeft het Gerecht het door Knauf Gips KG tegen de kwalificatie van de feitelijke gedragingen als „één enkele complexe en voortdurende inbreuk” gerichte middel verworpen.(33)
59. Die vaststelling door het Gerecht van het bestaan van één enkele voortdurende inbreuk op artikel 81, lid 1, EG, wordt door rekwirante in hogere voorziening niet betwist. Haar opzet is vooral aan te tonen dat geen van de vijf elementen of manifestaties van de inbreuk, op zichzelf of afzonderlijk, steun biedt voor de vaststelling van een inbreuk op artikel 81, lid 1, EG. Aangezien zowel de litigieuze beschikking als het bestreden arrest zijn gegrond op het bestaan van één enkele voortdurende inbreuk, ook al bestaat die uit verschillende onderdelen, kan rekwirante mijns inziens niet met succes aanvoeren dat die afzonderlijke onderdelen, op zichzelf beschouwd, geen inbreuk maken op artikel 81, lid 1, EG. Dit argument dient derhalve te worden verworpen.
60. Aangezien rekwirante voorts de belastende bewijselementen waarop het Gerecht naar zij stelt zijn vaststellingen in de punten 140 tot en met 298 van het bestreden arrest zou hebben gebaseerd, niet concreet heeft aangeduid, moet dat argument naar ik meen wegens onbepaaldheid niet-ontvankelijk worden verklaard.
61. Ik geef het Hof derhalve in overweging het tweede middel te verwerpen.
VII – Derde middel: schending van artikel 15 van verordening nr. 17 en artikel 81 EG
A – Argumentatie
62. Rekwirante stelt dat het Gerecht artikel 15 van verordening nr. 17 heeft geschonden door bij de berekening van het in die bepaling vastgestelde maximumpercentage van 10 %, uit te gaan van de omzet van alle ondernemingen van het concern Knauf. Het Gerecht heeft volgens haar blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting in zijn oordeel dat rekwirante een economische eenheid vormde met de andere ondernemingen van de Knaufgroep en door rekwirante verantwoordelijk te stellen voor de gedragingen van de groep.
63. Rekwirante verwijt het Gerecht in punt 348 van het bestreden arrest niet de nodige zorgvuldigheid en onpartijdigheid in acht te hebben genomen. Zij betwist de vaststelling van het Gerecht dat Gebrüder Knauf Verwaltungsgesellschaft KG profijt heeft getrokken uit de betrokken inbreuk.
64. Zij stelt dat het Gerecht ten onrechte heeft vastgesteld dat zij tezamen met Gebrüder Knauf Verwaltungsgesellschaft KG en de dochtermaatschappijen van deze onderneming een economische eenheid vormt.
65. Rekwirante betwist de negen factoren waarop het Gerecht zijn vaststelling van een economische eenheid heeft gebaseerd. Het arrest Stora Kopparbergs Bergslags/Commissie(34) is volgens haar niet toepasselijk aangezien rekwirante niet wordt gecontroleerd door een andere onderneming. Bovendien participeert rekwirante niet in het kapitaal van de met Gebrüder Knauf Verwaltungsgesellschaft KG gelieerde vennootschappen. De arresten met betrekking tot handelsagenten(35) waarnaar in de punten 350, 351 en 355 van het bestreden arrest wordt verwezen, zijn haars inziens ook niet van toepassing. En het arrest HFB e.a./Commissie(36), waarnaar in de punten 343 tot en met 346 van het bestreden arrest wordt verwezen, evenmin, omdat de vaststelling van het bestaan van een economische eenheid in die zaak was gebaseerd op het feit dat alle aandelen in de verschillende ondernemingen in handen waren van één en dezelfde persoon. In de onderhavige zaak zijn de aandelen van rekwirante en die van Gebrüder Knauf Verwaltungsgesellschaft KG in handen van 22 aandeelhouders, die elk een minderheidsaandeel hebben.
66. Tot het bestaan van een economische eenheid kan ook niet worden geconcludeerd op grond van de gezamenlijke zeggenschap die door de vele tot de families Knauf behorende aandeelhouders over rekwirante en de andere ondernemingen wordt uitgeoefend. Wanneer wisselingen of wijzigingen van de aandeelhoudersmeerderheden mogelijk zijn, is een vaststelling van gezamenlijke zeggenschap uitgesloten. Het Gerecht in zijn arrest, en de Commissie in haar beschikking in de zaak Baustahlgewebe/Commissie(37), waarin het ging om vier vennoten die een minderheidsparticipatie hadden, hebben vastgesteld dat er geen sprake was van een economische eenheid. De betrokken ondernemingen zijn in de in punt 349 van het bestreden arrest vermelde familieovereenkomst niet onder gezamenlijke zeggenschap geplaatst.
67. Rekwirante stelt dat het bestreden arrest in strijd is met de rechtspraak van het Hof, in het bijzonder met het arrest Aristrain/Commissie(38), waarin het Hof heeft geoordeeld dat het loutere feit dat het maatschappelijk kapitaal van twee onderscheiden handelsvennootschappen in handen is van eenzelfde persoon of familie, als zodanig nog niet het bewijs oplevert dat tussen deze twee vennootschappen een economische eenheid bestaat die krachtens het communautaire mededingingsrecht tot gevolg heeft dat de ene vennootschap voor de handelingen van de andere aansprakelijk kan worden gesteld en gehouden kan zijn om voor de andere een geldboete te betalen.
68. Er zijn volgens rekwirante ook voor het overige geen rechtsgronden die de vaststelling van een economische eenheid rechtvaardigen. Het feit dat dezelfde twee beherende vennoten de directie voerden over alle Knaufvennootschappen is niet ter zake doend (punt 345 van het bestreden arrest). In punt 346 van het bestreden arrest heeft het Gerecht geconstateerd dat niets erop wijst dat de twee neven Knauf [B] en [C] de Knaufgroep niet in het kader van elk van de verschillende manifestaties van de inbreuk hadden vertegenwoordigd. Rekwirante stelt dat die vaststelling van het Gerecht in strijd is met het beginsel in dubio pro reo. Bovendien betekent het feit dat verschillende ondernemingen door dezelfde personen worden vertegenwoordigd, niet dat die ondernemingen vanuit mededingingsoogpunt niet zelfstandig zouden zijn. Voorts zegt de vaststelling in punt 346, dat de tijdens de inbreuk uitgewisselde informatie over de verkoopvolumes de verschillende ondernemingen in de Knaufgroep betrof, volgens rekwirante in het geheel niets over de structurele banden tussen de bij de uitwisseling betrokken partijen of ondernemingen, en dus evenmin over het bestaan van een economische eenheid. Bovendien is volgens rekwirante de vaststelling in punt 347 van het bestreden arrest, dat het bestaan van een economische eenheid mede is gebaseerd op het feit dat Knauf Gips KG naar aanleiding van een verzoek om informatie, behalve haar eigen omzetgegevens ook die van de andere vennootschappen van de Knaufgroep aan de Commissie heeft toegestuurd, rechtens irrelevant. De bedoelde informatie was na verrichte verificaties verzonden om te voorkomen dat de Commissie zou concluderen dat er onvoldoende opening van zaken was gegeven. De overweging in punt 356 van het bestreden arrest ter motivering van de vaststelling van een economische eenheid is in de ogen van rekwirante tegenstrijdig. Het feit dat zij de enige niet door Gebrüder Knauf Verwaltungsgesellschaft KG geleide onderneming is, verklaart niet waarom de geldboete haar en niet Gebrüder Knauf Verwaltungsgesellschaft KG is opgelegd. Waarom rekwirante als een economische eenheid met Gebrüder Knauf Verwaltungsgesellschaft KG beschouwd zou moeten worden, terwijl zij onafhankelijk is van deze onderneming, is haar niet duidelijk. Rekwirante betwist de vaststelling in punt 357 van het bestreden arrest dat zij de Knaufgroep vertegenwoordigt omdat „de meeste” van de bij de verificaties aangetroffen documenten op papier met haar briefhoofd waren gesteld. Voor een uitleggingsregel die inhoudt dat degene die „de meeste” documenten genereert automatisch de overige deelnemers aan de inbreuk „vertegenwoordigt”, is volgens haar geen steun te vinden in de rechtsstelsels van de lidstaten of de communautaire mededingingsregels. Bovendien is onduidelijk hoe de Commissie de bedoelde stukken uit alle haar tijdens het onderzoek ter beschikking staande documenten heeft geselecteerd. Volgens rekwirante is de overweging in punt 357 van het bestreden arrest, dat het geen twijfel lijdt dat zij de operationele activiteiten van de Knaufgroep op de relevante markt heeft gecoördineerd, lijnrecht in tegenspraak met de vaststelling in punt 337 dat er „derhalve geen rechtspersoon [is] aan wie, als de persoon die verantwoordelijk is voor de coördinatie van het optreden van de groep, de inbreuken welke zijn gepleegd door de verschillende vennootschappen waaruit zij bestaat, hadden kunnen worden toegeschreven”. De constatering in punt 358 van het bestreden arrest, dat rekwirante de enige gesprekspartner was van de Commissie tijdens de administratieve procedure is geen genoegzaam bewijs, en is hierop terug te voeren dat de Commissie in de begeleidende brief bij de mededeling van punten van bezwaar van 19 april 2001 uitsluitend tegen haar een formele procedure heeft ingeleid, hoewel ook bij andere ondernemingen verificaties waren verricht. Volgens rekwirante hebben haar advocaten namens en voor haar geantwoord op de mededeling van punten van bezwaar.
69. Rekwirante betwist ook de overwegingen in de punten 359 en 360 van het bestreden arrest, dat zij, op straffe van verval van haar recht dit later nog te doen, tijdens de administratieve procedure bezwaar had moeten maken tegen de aanname van het bestaan van een economische eenheid door de Commissie. Die constateringen zijn volgens rekwirante in strijd met het beginsel in dubio pro reo. Aangezien de mededeling van punten van bezwaar alleen tot haar was gericht, is rekwirante uitsluitend voor zichzelf opgekomen. De mededeling van punten van bezwaar vermeldde niet dat rekwirante verantwoordelijk zou worden gesteld voor de andere vennootschappen onder de naam Knauf.
70. De Commissie stelt dat het Gerecht op grond van een reeks factoren tot zijn vaststelling van het bestaan van een economische eenheid is gekomen (punt 342 van het bestreden arrest), waaronder met name het feit dat de neven Knauf tijdens de inbreukperiode de gehele Knaufgroep vertegenwoordigden, het feit dat de gedurende de inbreukperiode uitgewisselde verkoopvolumes alle op de gipsplatenmarkt actieve ondernemingen van de Knaufgroep betroffen (punt 346 van het bestreden arrest), en het feit dat de aandelen van de ondernemingen in de Knaufgroep die in handen waren van de holdingmaatschappij Gebrüder Knauf Verwaltungsgesellschaft KG, door deze laatste werden beheerd voor de familieonderneming die haar in bezit had en de zeggenschap over haar had. De overweging in punt 348 van het bestreden arrest moet worden beschouwd in het licht van al deze omstandigheden. In dat licht gezien, blijkt dat er van vooringenomenheid bij het Gerecht geen sprake is geweest. Wanneer namelijk vaststaat dat de neven Knauf de gehele bij de inbreuk betrokken groep vertegenwoordigden, betekent dit immers dat alle Knaufvennootschappen profijt hebben gehad van de inbreuk.
71. De Commissie brengt in het midden dat het Gerecht niet naar het arrest Stora Kopparbergs Bergslags/Commissie(39) heeft verwezen maar naar de op het bestaan van een economische eenheid toepasselijke algemene beginselen. Het arrest Stora Kopparbergs Bergslags/Commissie(40) en de rechtspraak met betrekking tot handelsagenten zijn specifieke toepassingen van die algemene beginselen. En al mag het arrest Stora Kopparbergs Bergslags/Commissie(41) in casu dan niet rechtstreeks van toepassing zijn, er kan in elk geval wel een parallel met dit arrest getrokken worden. Het Gerecht heeft vastgesteld dat de zeggenschap over de ondernemingen in de Knaufgroep bij de familie Knauf berustte uit hoofde van de familieovereenkomst die regelde dat de gehele groep onder één directie viel. De neven Knauf hadden de leiding over alle ondernemingen van de groep, waaronder ook de twee moedermaatschappijen, en zij vertegenwoordigden in het kader van de inbreuk alle op de gipsplatenmarkt actieve Knaufvennootschappen. De op het arrest HFB e.a./Commissie(42) gebaseerde argumenten van rekwirante worden door de Commissie niet ter zake dienend geacht. Het Gerecht heeft in de punten 342 en 343 van het bestreden arrest overwogen dat per geval moet worden beoordeeld of sprake is van het bestaan van een economische eenheid en dat dit (zoals in de zaak HFB e.a./Commissie) kan worden vastgesteld op grond van een geheel van factoren die een zeggenschapsrelatie aantonen. Het Gerecht zag overeenkomsten tussen de zaak HFB e.a./Commissie en de onderhavige zaak, vanwege de controle die het Knauffamiliebedrijf uitoefent over de Knaufgroep, de sleutelpositie van de neven Knauf, de wijze waarop zij optreden als vertegenwoordigers van de Knaufgroep en het feit dat de tijdens de inbreuk uitgewisselde verkoopvolumes de gehele groep betroffen. Dit zijn criteria die door het Hof in zijn arrest Dansk Rørindustri e.a./Commissie als juist zijn aanvaard.(43)
72. Volgens de Commissie zijn rekwirantes opmerkingen met betrekking tot de mogelijkheid van wisselende aandeelhoudersmeerderheden in tegenspraak met de familieovereenkomst die in één directie en de onderling afgestemde uitoefening van aandeelhoudersrechten voorziet. Voorts acht zij het feit dat er wisselende meerderheden mogelijk zijn bij de aandeelhouders niet relevant, aangezien er krachtens de familieovereenkomst twee besluitvormingsorganen zijn die (tezamen met de neven Knauf aan het hoofd van de gehele groep) de zeggenschap uitoefenen over de Knaufgroep en ervoor zorgen dat de groep als eenheid optreedt op de markt. Die zeggenschap van de familie Knauf is door rekwirante bevestigd in haar antwoord van 19 september 2002 op een vraag van de Commissie (punt 347 van het bestreden arrest).
73. De Commissie weerspreekt dat het bestreden arrest strijdig is met het oordeel van het Hof in het arrest Aristrain/Commissie.(44) De vaststelling van het bestaan van een economische eenheid in het bestreden arrest is niet louter gebaseerd op het feit dat de twee moedermaatschappijen in de Knaufgroep dezelfde aandeelhouders hebben. Ook de verschillende door het Gerecht vastgestelde omstandigheden bewijzen volgens de Commissie het bestaan van een economische eenheid. In dat verband verwijst zij in het bijzonder naar de positie van de neven Knauf, die als beherende vennoten gezamenlijk de directie voerden over de groep (punt 345 van het bestreden arrest). De neven Knauf waren persoonlijk bij de inbreuk betrokken en de concurrenten begrepen dat zij namens de Knaufgroep optraden (punt 346 van het bestreden arrest). De Commissie merkt bovendien op dat rekwirante niet betwist dat de in het kader van de inbreuk uitgewisselde informatie over verkoopvolumes alle op de gipsplatenmarkt actieve Knaufondernemingen betrof. Uit de samenvoeging van de verkoopvolumes bleek dat de gehele Knaufgroep door de neven Knauf (dus rekwirante) wordt vertegenwoordigd. De Commissie wijst er met betrekking tot rekwirantes verklaring betreffende de door haar aan de Commissie gedane opgave van rekwirantes omzet en die van de andere vennootschappen van de Knaufgroep op dat de informatie werd doorgegeven ná de verzending van de mededeling van punten van bezwaar. Rekwirante was de enige adressaat van de mededeling van punten van bezwaar. Het Gerecht heeft terecht vastgesteld dat het feit dat rekwirante eigener beweging de omzetcijfers van de Knaufgroep én die van de op de gipsplatenmarkt actieve Knaufondernemingen heeft verstrekt, eens te meer bewijst dat rekwirante zelf vond dat er sprake was van een economische eenheid en dat zij alle Knaufondernemingen die gipsplaten produceren vertegenwoordigde.
74. Volgens de Commissie zijn rekwirantes argumenten met betrekking tot de beoordeling door het Gerecht van haar specifieke rol in de Knaufgroep (punt 354 van het bestreden arrest) niet relevant, aangezien rekwirante slechts het bestaan van een economische eenheid betwist. De hiernavolgende opmerkingen zijn derhalve subsidiair.
75. De Commissie wijst op de bijzondere positie van rekwirante als de voor de inbreuk verantwoordelijke Knaufvennootschap. Zij is immers een van de twee moedermaatschappijen van de groep. Anders dan Gebrüder Knauf Verwaltungsgesellschaft KG is rekwirante niet louter een holdingmaatschappij; eerstbedoelde is voor bepaalde faciliteiten van rekwirante afhankelijk. Gebrüder Knauf Verwaltungsgesellschaft KG kan als loutere holdingmaatschappij niet aansprakelijk worden gesteld voor het optreden van de groep (punten 348 en 355 van het bestreden arrest). Die aansprakelijkheid ligt bij rekwirante. Het Gerecht heeft in de punten 346 en 357 van het bestreden arrest overwogen dat rekwirante verantwoordelijk is voor de coördinatie van de operationele activiteiten van de Knaufgroep op de relevante markt. Die vaststelling is niet in tegenspraak met de vaststelling in punt 361 van het bestreden arrest, dat er geen rechtspersoon is aan te wijzen die als de persoon aan het hoofd van de groep instaat voor de coördinatie van het optreden van de groep. Alhoewel rekwirante slechts één van de twee moedermaatschappijen is, fungeerde zij wel als coördinator, met name op grond van het feit dat zij door de neven Knauf als instrument werd gebruikt voor het leiden van de onderneming.
76. Met betrekking tot rekwirantes in punt 69 hiervoor aangehaalde beroep op het estoppelbeginsel, tekent de Commissie aan dat rekwirante zowel vóór als na de kennisgeving van de mededeling van punten van bezwaar in naam en voor rekening van de andere Knaufvennootschappen is opgetreden. De overwegingen van het Gerecht in de punten 359 en 360 van het bestreden arrest dienen volgens de Commissie te worden bezien in het licht van de overweging in punt 358. Rekwirante heeft tijdens de administratieve procedure verklaard dat zij een leidende rol speelde in Knauf en zodoende bij de Commissie de indruk gewekt dat zij aan het hoofd stond van de groep. De Commissie heeft de mededeling van punten van bezwaar derhalve aan rekwirante gericht en niet aan de andere vennootschappen in de groep, maar daarbij wel aangegeven dat de inbreuk de gehele Knaufgroep betrof (punt 359 van het bestreden arrest).
B – Beoordeling
77. Rekwirantes stelling dat het Gerecht in punt 348 van het bestreden arrest niet de nodige objectiviteit en onpartijdigheid in acht heeft genomen, mist mijns inziens iedere grond of inhoudelijke onderbouwing. Het loutere feit dat de feitelijke vaststelling van het Gerecht in dat punt afwijkt van rekwirantes stellingen, betekent geenszins dat het Gerecht niet objectief of onpartijdig zou zijn geweest. Zoals door de Commissie is opgemerkt, blijkt voorts, met name uit de punten 344 tot en met 347 van het bestreden arrest, dat de vaststelling van het Gerecht in punt 348, dat Gebrüder Knauf Verwaltungsgesellschaft KG en haar dochtermaatschappijen profijt hebben gehad van de betrokken inbreuk, was gebaseerd op een reeks door het Gerecht onderzochte en beoordeelde feiten en omstandigheden en derhalve geen bevinding was waartoe het in abstracto is gekomen.
78. Bovendien gaat het bij de vaststelling van het Gerecht dat Gebrüder Knauf Verwaltungsgesellschaft KG en haar dochtermaatschappijen profijt hebben gehad van de betrokken inbreuk, om een beoordeling van de feiten waarvoor het Gerecht, nu er geen sprake is van een onjuiste voorstelling van die bewijselementen, krachtens artikel 225 EG, en artikel 58, eerste alinea, van het Statuut van het Hof exclusief bevoegd is.(45)
79. Het Gerecht heeft in het kader van het middel van Knauf Gips KG betreffende de schending van artikel 15 van verordening nr. 17, in de eerste plaats onderzocht of de Knaufgroep een economische eenheid vormde in de zin van het mededingingsrecht, en ten tweede of Knauf Gips KG verantwoordelijk was voor de coördinatie van de activiteiten van de groep. Mijns inziens heeft rekwirante, anders dan de Commissie in punt 73 hiervoor stelt, in hogere voorziening voor het Hof op beide hiervoorgenoemde punten de vaststellingen van het Gerecht betwist.
80. Met betrekking tot het bestaan van een economische eenheid zij eraan herinnerd, dat volgens vaste rechtspraak, de communautaire mededingingregels zien op de activiteiten van ondernemingen en dat het begrip onderneming elke entiteit omvat die een economische activiteit uitoefent, ongeacht de rechtsvorm van die entiteit en de wijze waarop zij wordt gefinancierd. Voorts heeft het Hof gepreciseerd dat onder het begrip onderneming in deze context moet worden verstaan een economische eenheid, ook al wordt deze economische eenheid uit juridisch oogpunt gevormd door verschillende natuurlijke of rechtspersonen.(46) De beoordeling van de vraag of een groep ondernemingen een economische eenheid vormt is derhalve geen zuiver formele kwestie maar moet van geval tot geval worden onderzocht, waarbij in het bijzonder moet worden gelet op de specifieke feitelijke omstandigheden van elk individueel geval. Ik wijs er voorts nog op dat het bestaan van een economische eenheid kan worden vastgesteld op grond van een reeks verschillende feitelijke omstandigheden, die elk op zich niet zouden volstaan voor een dergelijke vaststelling.
81. Ten aanzien van rekwirantes grief, dat het arrest Stora Kopparbergs Bergslags/Commissie(47) niet toepasselijk is, wijs ik er allereerst op dat het Gerecht zich in het bestreden arrest niet op die zaak heeft gebaseerd bij zijn beoordeling van het bestaan van een economische eenheid. Daarbij staat het feit dat rekwirante bijvoorbeeld niet zoals in de zaak Stora Kopparbergs Bergslags het geval was, 100 % van de aandelen van een andere onderneming bezit, er mijns inziens niet aan in de weg dat op andere gronden wordt vastgesteld dat rekwirante deel uitmaakt van een economische eenheid in de zin van het mededingingsrecht.
82. Bovendien wijst niets erop dat het Gerecht, ook al heeft het dan in de punten 350, 351 en 355 van het bestreden arrest verwezen naar arresten betreffende handelsagenten en in punt 343 naar het arrest HFB e.a./Commissie(48), van oordeel was dat de concrete omstandigheden van die zaken identiek zouden zijn aan die in de onderhavige zaak.(49) Het heeft slechts in algemene zin op een aantal factoren willen wijzen op grond waarvan het bestaan van een economische eenheid kan worden vastgesteld.
83. Met betrekking tot rekwirantes in punt 66 hiervoor aangehaald argument merk ik op dat het Gerecht in het arrest Baustahlgewebe/Commissie heeft beoordeeld of contracten als een overeenkomst binnen de groep moeten worden beschouwd, en derhalve niet onder de werkingssfeer van artikel 81, lid 1, EG vallen. Het heeft in die zaak vastgesteld dat artikel 81 EG niet van toepassing is op overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen tussen ondernemingen die als moedermaatschappij en dochteronderneming tot een en hetzelfde concern behoren, wanneer die ondernemingen een economische eenheid vormen waarin de dochteronderneming haar marktgedrag niet werkelijk zelfstandig kan bepalen. Daarvan is evenwel geen sprake wanneer een onderneming over een andere onderneming geen andere zeggenschap heeft dan die welke zij ontleent aan haar deelneming in het kapitaal, die verre van een meerderheid is.(50)
84. In het arrest Baustahlgewebe/Commissie heeft het Gerecht overwogen dat Arbed Baustahlgewebe controleerde in dezelfde verhouding als haar aandeel in het kapitaal van Baustahlgewebe, namelijk 25,001 %, hetgeen verre van een meerderheid is. Uit een dergelijke deelneming kan volgens het Gerecht niet worden afgeleid dat de betrokken vennootschappen tot een en dezelfde groep behoorden, waarbinnen zij een zodanige economische eenheid vormden, dat een overeenkomst tot beperking van de mededinging tussen die ondernemingen niet onder artikel 81, lid 1, EG valt.
85. Het lijkt mij duidelijk dat het Gerecht in het arrest Baustahlgewebe/Commissie(51) zijn oordeel dat er geen zeggenschap werd uitgeoefend niet uitsluitend heeft gebaseerd op het numerieke deelnemingspercentage van Arbed in Baustahlgewebe, maar ook heeft onderzocht in welke mate feitelijke controle werd uitgeoefend en die ontoereikend heeft bevonden. Het heeft aldus mijns inziens terecht inhoud boven vorm laten gaan. Ik meen derhalve dat de louter juridische mogelijkheid van wisselende meerderheden in de groep Knaufondernemingen, waaronder rekwirante en Gebrüder Knauf Verwaltungsgesellschaft KG, gezien het feit dat er 22 aandeelhouders zijn, de vaststelling van een economische eenheid niet per se uitsluit.
86. Rekwirante heeft ook niet aangetoond dat het bestreden arrest in strijd is met het oordeel van het Hof in het arrest Aristrain/Commissie.(52) Het Hof heeft in die zaak vastgesteld dat het loutere feit dat het maatschappelijk kapitaal van twee onderscheiden handelsvennootschappen in handen is van eenzelfde persoon of familie, als zodanig(53) nog niet het bewijs oplevert dat tussen deze twee vennootschappen een economische eenheid bestaat die krachtens het communautaire mededingingsrecht tot gevolg heeft dat de ene vennootschap voor de handelingen van de andere aansprakelijk kan worden gesteld en gehouden kan zijn om voor de andere een geldboete te betalen.(54) Uit de uitvoerige overwegingen van het Gerecht in de punten 337 tot en met 362 van het bestreden arrest blijkt dat het zijn vaststelling van het bestaan van een economische eenheid niet op één enkel, opzichzelfstaand feit heeft gebaseerd.(55) Rekwirante komt in hogere voorziening immers zelf op tegen de „negen” gronden(56) waarop het Gerecht zijn vaststelling betreffende het bestaan van een economische eenheid heeft gebaseerd.
87. Anders dan rekwirante stelt (zie punt 68 hiervoor), heeft het Gerecht in de punten 344 tot en met 350 van het bestreden arrest een aantal feitelijke omstandigheden opgenoemd die op zichzelf niet volstaan maar tezamen wel tot de conclusie kunnen leiden dat de vennootschappen van de Knauffamilie een economische eenheid vormen in de zin van artikel 81, lid 1, EG.
88. Blijkens het bestreden arrest staat vast dat de aandeelhouders van alle vennootschappen van de Knaufgroep dezelfde 22 personen zijn, die allen tot de twee takken van de familie Knauf behoren(57), en dat al die vennootschappen werden geleid door dezelfde twee neven Knauf.(58)
89. In punt 346 van het bestreden arrest heeft het Gerecht voorts geconstateerd dat uit niets in het dossier blijkt dat de twee neven Knauf de Knaufgroep niet in het kader van de inbreuk hadden vertegenwoordigd. En onweersproken is dat de tijdens de betrokken inbreuk uitgewisselde verkoopvolumes alle vennootschappen van de Knaufgroep die actief waren op de gipsplatenmarkt betroffen. Het Gerecht heeft naar mijn overtuiging het beginsel in dubio pro reo niet geschonden door vast te stellen dat er in het geheel geen bewijs voor was dat de neven Knauf de Knaufgroep niet hadden vertegenwoordigd in het kader van de betrokken inbreuk. Het heeft slechts overwogen dat de representatieve rol van de neven Knauf uit de bewijsmiddelen blijkt en dat geen bewijs is geleverd voor het tegendeel. Uit niets blijkt van enige twijfel bij het Gerecht aan de bewijskracht van de bewijselementen waarover het in casu beschikte. Bovendien vormt het feit dat de verkoopvolumes alle op de gipsplatenmarkt werkzame vennootschappen van de Knaufgroep betroffen, mijns inziens aanvullend bewijs voor het feit dat die vennootschappen als een economische eenheid met één gezamenlijk belang optraden. Anders dan rekwirante stelt (zie punt 68 supra), behoeft uit een dergelijke uitwisseling niet noodzakelijk een formele structurele band tussen de betrokken vennootschappen te blijken.
90. In punt 347 van het bestreden arrest heeft het Gerecht voorts vastgesteld dat rekwirante in haar antwoord van 19 september 2002 op een verzoek om informatie van de Commissie krachtens artikel 11 van verordening nr. 17 niet alleen, zoals door de Commissie verzocht, haar eigen omzet heeft meegedeeld, maar ongevraagd en uit eigen beweging, onder andere de totaalomzet van alle vennootschappen van de Knaufgroep heeft doorgegeven. Het Gerecht heeft dat feit mijns inziens terecht als aanvullend bewijs gebruikt voor de vaststelling dat de vennootschappen van de Knauffamilie een economische eenheid vormen met gemeenschappelijke belangen. Rekwirantes argument dat zij die informatie heeft gestuurd om te voorkomen dat de Commissie tot het oordeel zou komen dat door haar geen volledige opening van zaken was gegeven, komt mij niet overtuigend voor.(59) De bedoelde informatie is op 19 september 2001 verstuurd, dus meer dan een jaar nadat de Commissie op 18 april 2001 de mededeling van punten van bezwaar tot rekwirante(60) had gericht. Aangezien de mededeling van punten van bezwaar op ondubbelzinnige wijze de rechtspersoon moet vermelden waaraan eventueel een geldboete zal worden opgelegd en aan hem moet worden toegezonden(61), moet het rekwirante, toen zij die omzetgegevens op 19 september 2002 doorgaf, volstrekt duidelijk zijn geweest dat haar en niet de andere vennootschappen van de Knaufgroep een geldboete kon worden opgelegd.(62) Het Gerecht heeft ook vastgesteld dat Gebrüder Knauf Verwaltungsgesellschaft KG slechts een holdingmaatschappij zonder personeel was, die onder dezelfde directie stond en op dezelfde locatie was gevestigd als rekwirante.(63) Daarenboven heeft het Gerecht in punt 349 van het bestreden arrest artikel 1 van de familieovereenkomst van Knauf integraal aangehaald, die met name beoogt te verzekeren dat de vennootschappen van de Knaufgroep onder dezelfde directie met een gemeenschappelijk doel actief zijn.(64)
91. Rekwirante is er derhalve naar mijn oordeel niet in geslaagd aan te tonen dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat de vennootschappen van de Knauffamilie een economische eenheid vormen.
92. Naar vaste rechtspraak geldt met betrekking tot de aan rekwirante opgelegde geldboete dat het mededingingsverstorend gedrag van een onderneming aan een andere onderneming kan worden toegerekend wanneer eerstgenoemde onderneming niet zelfstandig haar marktgedrag bepaalde, maar in hoofdzaak de door laatstgenoemde onderneming verstrekte instructies volgde, in het bijzonder gelet op de economische en juridische banden die hen verenigden.(65)
93. Voorts volgt naar mijn oordeel uit de zaak Aristrain/Commissie dat in bepaalde omstandigheden één vennootschap aansprakelijk kan worden gesteld voor alle gedragingen van de groep, zelfs indien deze vennootschap niet is geïdentificeerd als de rechtspersoon aan het hoofd van de groep die instond voor de coördinatie van haar activiteiten.(66)
94. Het Gerecht heeft op grond van een aantal factoren geoordeeld dat Knauf Gips KG verantwoordelijk was voor de gedragingen van de Knaufgroep.(67)
95. Als integrerend onderdeel van zijn motivering ter zake overweegt het Gerecht in punt 359 van het bestreden arrest dat de Commissie in de mededeling van punten van bezwaar het standpunt heeft ingenomen dat de inbreuk de gehele Knaufgroep betrof. Op grond van de gegevens in de mededeling van punten van bezwaar kon rekwirante volgens het Gerecht dus niet onwetend zijn van het feit dat zij de adressaat kon zijn van de eindbeschikking van de Commissie. Niettemin heeft zij in haar antwoord aan de Commissie haar rol als de vennootschap die verantwoordelijk was voor het optreden van de groep in het kader van de inbreuk niet betwist. Onder verwijzing naar het arrest Akzo Nobel e.a./Commissie(68) heeft het Gerecht overwogen dat rekwirante in een dergelijke situatie tijdens de administratieve procedure – en niet later – moest reageren en aantonen dat ondanks de door de Commissie in aanmerking genomen elementen de inbreuk van de Knaufgroep niet aan haar kon worden toegerekend.(69)
96. Ik ben van oordeel dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting waar het heeft overwogen dat indien rekwirante tijdens de administratieve procedure niet reageerde, dit recht haar voor het Gerecht niet meer zou toekomen. Nu door het Gerecht niet is vastgesteld dat rekwirante de Commissie tijdens de administratieve procedure opzettelijk heeft misleid of niet te goeder trouw is geweest over haar rol in de Knaufgroep, kunnen de rechten van verdediging van rekwirante voor het Gerecht mijns inziens niet worden beperkt door het loutere feit dat zij tijdens die procedure, een bepaald door de Commissie – meer in het bijzonder in de mededeling van punten van bezwaar – ingenomen standpunt niet heeft betwist, en kan haar het recht op onbeperkte toegang tot de rechter niet worden ontzegd.
97. Bijgevolg moet het bestreden arrest worden vernietigd voor zover daarin is geoordeeld dat de gedragingen van de Knaufgroep aan Knauf Gips KG konden worden toegerekend en de op schending van artikel 15, lid 2, van verordening nr. 17 gebaseerde middelen van Knauf Gips KG zijn verworpen.
98. Krachtens artikel 61 van het Statuut van het Hof van Justitie vernietigt het Hof in geval van gegrondheid van de hogere voorziening de beslissing van het Gerecht. Het kan dan zelf de zaak afdoen wanneer deze in staat van wijzen is, dan wel haar voor afdoening verwijzen naar het Gerecht.
99. In casu is de zaak naar mijn oordeel in staat van wijzen, zodat het Hof rekwirantes verzoek om verlaging van de haar in het bestreden arrest opgelegde geldboete mijns inziens zelf kan afdoen.
100. Ik wijs er voor het overige nog op dat het Gerecht behalve zijn in de punten 359 en 360 van het bestreden arrest gedane vaststellingen, in punt 356 van bedoeld arrest ook heeft vastgesteld dat rekwirante de enige op de relevante markt werkzame onderneming was die niet door de holdingmaatschappij Gebrüder Knauf Verwaltungsgesellschaft KG werd geleid.(70) Dit loutere feit verklaart mijns inziens niet waarom de geldboete aan rekwirante is opgelegd.
101. Het Gerecht had echter eerder in punt 348 van het bestreden arrest reeds vastgesteld dat Gebrüder Knauf Verwaltungsgesellschaft KG slechts een holdingmaatschappij was zonder personeel die werd geleid door dezelfde directie en gevestigd was op dezelfde locatie als rekwirante. Deze omstandigheden wijzen er mijns inziens op dat, alhoewel het om twee vennootschappen gaat die in juridisch opzicht losstaan van elkaar, rekwirante de facto materieel instond voor de coördinatie van de activiteiten van de holdingmaatschappij Gebrüder Knauf Verwaltungsgesellschaft KG en dus voor de andere door deze vennootschap gecontroleerde vennootschappen van de Knaufgroep.
102. Het Gerecht heeft in punt 357 van het bestreden arrest ook overwogen dat de meeste van de door de Commissie in haar onderzoek aangetroffen documenten van de Knaufgroep waren gesteld op papier met het briefhoofd van rekwirante. Uit de zaak Aalborg Portland e.a./Commissie(71) blijkt dat in het kader van een onderzoek betreffende een kartel de door de Commissie ontdekte stukken doorgaans slechts fragmentarisch en schaars zijn, zodat vaak bepaalde details via deductie moeten worden gereconstrueerd. Ik acht dergelijk schriftelijk bewijs, al mag het dan, zoals rekwirante stelt, slechts een grove selectie zijn van de in het onderzoek beschikbare documenten, uiterst overtuigend bewijs voor de coördinerende functie of de sleutelrol die rekwirante met betrekking tot de operationele activiteiten van de Knaufgroep heeft gespeeld in het kader van de inbreuk.
103. Anders dan rekwirante stelt, is de vaststelling in punt 358 van het bestreden arrest, dat rekwirante de enige gesprekspartner van de Commissie was tijdens de administratieve procedure mijns inziens op zich rechtens niet toereikend. Het wijst er echter wel op dat rekwirante in het kader van de inbreuk een sleutelrol speelt in de Knaufgroep(72), hetgeen ook wordt bevestigd door de vaststelling van het Gerecht in punt 347 van het bestreden arrest betreffende de mededeling op eigen initiatief van rekwirante van de omzetten van alle vennootschappen van de Knaufgroep.
104. Rekwirante stelt dat zij in de positie van enige gesprekspartner is gekomen als gevolg van het feit dat de Commissie in de begeleidende brief bij de mededeling van punten van bezwaar van 19 april 2001 uitsluitend tegen haar – terwijl er bij andere vennootschappen ook verificaties waren verricht – een formele procedure heeft ingeleid. Ik vind dat een ongeloofwaardig argument aangezien rekwirante in haar antwoord op de mededeling van punten van bezwaar, die kennelijk op haar betrekking had, niet alleen melding heeft gemaakt van haar eigen gedragingen en situatie maar ook een aantal malen van die van de Knaufgroep en andere vennootschappen van de Knaufgroep. Voorts valt, zoals de Commissie heeft opgemerkt, ook nergens uit op te maken dat de opmerking over de administratieve procedure bij de Commissie in punt 358 van het bestreden arrest alleen betrekking heeft op het na de toezending van de mededeling van punten van bezwaar verrichte onderzoek en niet op de daaraan voorafgaande fase van de procedure.
105. Gelet op de in de punten 100 tot en met 104 van deze conclusie vermelde feiten geef ik het Hof in overweging te oordelen dat de Commissie niet ten onrechte heeft vastgesteld dat Knauf Gips KG de vennootschap was die in het kader van de inbreuk verantwoordelijk was voor de coördinatie binnen de Knaufgroep. Op grond van het voorgaande concludeer ik dat het door Knauf Gips KG tot staving van haar beroep bij het Gerecht aangevoerde middel betreffende schending van artikel 15, lid 2, van verordening nr. 17, ongegrond is en dient te worden verworpen.
VIII – Kosten
106. Volgens artikel 69, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering, dat krachtens artikel 118 van dit Reglement van toepassing is op de procedure in hogere voorziening, wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voor zover dat is gevorderd. Aangezien rekwirante in het ongelijk is gesteld, dient zij overeenkomstig de vordering van de Commissie te worden verwezen in de kosten. De kosten van de procedure in eerste aanleg die tot het bestreden arrest heeft geleid moeten worden gedragen als bepaald in het tweede onderdeel van het dictum van dat arrest.
IX – Conclusie
107. Ik geef het Hof derhalve in overweging:
– het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Derde kamer) van 8 juli 2008 in zaak T‑52/03, Knauf Gips KG/Commissie, te vernietigen voor zover daarin is geoordeeld dat Knauf Gips KG verantwoordelijk was voor de gedragingen van de Knaufgroep en haar middel gebaseerd op schending van artikel 15, lid 2, van verordening nr. 17 van de Raad van 6 februari 1962, Eerste verordening over de toepassing van de artikelen [81] en [82] van het Verdrag, te verwerpen;
– de hogere voorziening af te wijzen voor het overige;
– het door Knauf Gips KG voor het Gerecht ingestelde beroep tot nietigverklaring te verwerpen voor zover het is gebaseerd op een middel ontleend aan schending van artikel 15, lid 2, van verordening nr. 17;
– Knauf Gips KG te verwijzen in de kosten van de hogere voorziening. De kosten van de procedure in eerste aanleg die heeft geleid tot het arrest van het Gerecht als hierboven in het eerste onderdeel van deze conclusie bedoeld, worden gedragen als bepaald in het tweede onderdeel van het dictum van dat arrest.
1 – Oorspronkelijke taal: Engels.
2 – Niet gepubliceerd in de Jurisprudentie.
3 – PB 1962, 13, blz. 204.
4 – PB 2005, L 166, blz. 8. Zie artikel 1 van de litigieuze beschikking.
5 – In voetnoot 3 bij de litigieuze beschikking vermeldt de Commissie dat met „Knauf” alle ondernemingen van de Knaufgroep worden bedoeld.
6 – Zie punt 2 van de litigieuze beschikking.
7 – Zie artikel 3 van de litigieuze beschikking.
8 – Interne verwijzingen zijn geschrapt.
9 – Zie de punten 45–47 van het bestreden arrest en de daarin aangehaalde arresten.
10 – Zie punten 50 e.v.
11 – Zie punt 63 van het bestreden arrest.
12 – Arrest van 7 januari 2004 (C‑204/00 P, C‑205/00 P, C‑211/00 P, C‑213/00 P, C‑217/00 P en C‑219/00 P, Jurispr. blz. I‑123).
13 – Zie met betrekking hiertoe beschikking van 25 maart 1996, SPO e.a./Commissie (C‑137/95 P, Jurispr. blz. I‑1611, punt 47); arresten van 16 september 1997, Blackspur e.a./Raad en Commissie (C‑362/95 P, Jurispr. blz. I‑4775, punt 23), en 25 januari 2007, Sumitomo Metal Industries en Nippon Steel/Commissie (C‑403/04 P en C‑405/04 P, Jurispr. blz. I‑729, punt 106).
14 – Zie het arrest Aalborg Portland e.a./Commissie, aangehaald in voetnoot 12, punten 71–73, en de daarin aangehaalde arresten.
15 – Aangehaald in voetnoot 12.
16 – Zie de punten 67–78 van het bestreden arrest.
17 – Arrest Aalborg Portland e.a./Commissie, aangehaald in voetnoot 12, punten 74–76.
18 – Zie punt 78 van het bestreden arrest.
19 – Zie met name arrest van 8 juli 1999, Hercules Chemicals/Commissie (C‑51/92 P, Jurispr. blz. I‑4235, punt 81).
20 – Zie de punten 70–77 van het bestreden arrest.
21 – Aangehaald in voetnoot 12.
22 – Zie naar analogie arrest van 16 november 2000, SCA Holding/Commissie (C‑297/98 P, Jurispr. blz. I‑10101, punt 37). Voorts heeft het Hof in de zaak Aalborg Portland e.a./Commissie (aangehaald in voetnoot 12), punten 101–106, bepaald dat in een beroep in rechte tegen een beschikking waarmee een administratieve procedure wordt beëindigd, het Gerecht maatregelen tot organisatie van de procesgang mag gelasten en een volledige toegang tot het dossier mag organiseren teneinde te beoordelen of de weigering van de Commissie om een document over te leggen of een stuk mee te delen het verweer van de beschuldigde onderneming kan schaden. Daar dit onderzoek beperkt is tot een rechterlijke toetsing van de aangevoerde middelen, heeft het niet tot doel noch tot gevolg dat het in de plaats komt van een volledig onderzoek van de zaak in het kader van een administratieve procedure. Vaststaat dat de onderneming die beroep tegen een beschikking van de Commissie heeft ingesteld, door de verlate kennisneming van bepaalde stukken van het dossier niet wordt teruggebracht in de positie waarin zij zou zijn geweest, wanneer zij zich vóór de indiening van haar schriftelijke en mondelinge opmerkingen bij de Commissie op die stukken had kunnen baseren. Gezien het feit dat doel en omvang van de verlening van toegang tot het dossier voor het Gerecht en voor de Commissie verschillen, kan rekwirante naar mijn oordeel niet op grond van het feit dat zij tijdens de administratieve procedure niet alle rechtsmiddelen heeft uitgeput, het recht worden onthouden zich met betrekking tot de weigering tot toegangverlening tot de gemeenschapsrechter te wenden.
23 – Zie naar analogie arrest Gerecht van 12 december 1991, Hilti/Commissie (T‑30/89, Jurispr. blz. II‑1439, punt 38). Wanneer bovendien een argument met betrekking tot de ontlastende aard van niet-overgelegde documenten slaagt, en is komen vast te staan dat de betrokken partij tijdens de administratieve procedure geen gebruik heeft gemaakt van een rechtsmiddel waartoe zij daadwerkelijk toegang had, kan het Hof overwegen vertragingsmanoeuvres van die partij, zo die worden vastgesteld, in aanmerking te nemen bij de verwijzing in de kosten krachtens artikel 69, lid 3, van het Reglement van het Hof van Justitie, dat onder meer bepaalt dat het Hof een partij, ook wanneer zij in het gelijk wordt gesteld, kan veroordelen tot vergoeding van de door haar toedoen aan de wederpartij opgekomen kosten die naar 's Hofs oordeel nodeloos of vexatoir zijn veroorzaakt.
24 – Arrest van 22 april 1999, Kernkraftwerke Lippe-Ems/Commissie (C‑161/97 P, Jurispr. blz. I‑2057, punt 58).
25 – In haar verzoekschrift in zaak T‑52/03 en in een afzonderlijk schrijven van 7 juli 2006 van Knauf Gips KG. In punt 68 van het bestreden arrest wordt naar dit stuk verwezen.
26 – Aalborg Portland e.a./Commissie, aangehaald in voetnoot 12, punten 74–76.
27 – Volgens welke de betrokken onderneming dient aan te tonen dat de Commissie in haar beschikking tot een ander resultaat zou zijn gekomen indien een niet-meegedeeld document op grond waarvan de Commissie deze onderneming heeft beschuldigd, zou zijn uitgesloten als belastend bewijsmiddel.
28 – Arrest van 15 oktober 2002, Limburgse Vinyl Maatschappij e.a./Commissie (C‑238/99 P, C‑244/99 P, C‑245/99 P, C‑247/99 P, C‑250/99 P–C‑252/99 P en C‑254/99 P, Jurispr. blz. I‑8375, punt 330).
29 – Limburgse Vinyl Maatschappij e.a./Commissie, aangehaald in voetnoot 28, punt 331.
30 – Aangehaald in voetnoot 12.
31 – Zie punt 307 van het bestreden arrest.
32 – Zie punt 309 van het bestreden arrest, aangehaald in voetnoot 12.
33 – Zie punt 321 van het bestreden arrest.
34 – Arrest van 16 november 2000, Stora Kopparbergs Bergslags/Commissie (C‑286/98, Jurispr. blz. I‑9925).
35 – Arrest Gerecht van 11 december 2003, Minoan Lines/Commissie (T‑66/99, Jurispr. blz. II‑5515).
36 – Arrest Gerecht van 20 maart 2002 (T-9/99, Jurispr. blz. II‑1487).
37 – Arrest Gerecht van 6 april 1995 (T‑145/89, Jurispr. blz. II‑987).
38 – Arrest van 2 oktober 2003 (C‑196/99 P, Jurispr. blz. I‑11005).
39 – Aangehaald in voetnoot 34.
40 – Idem.
41 – Idem.
42 – Aangehaald in voetnoot 36.
43 – Arrest van 28 juni 2005 (C‑189/02 P, C‑202/02 P, C‑205/02 P–C‑208/02 P en C‑213/02 P, Jurispr. blz. I‑5425).
44 – Arrest aangehaald in voetnoot 38.
45 – Arrest van 18 december 2008, Coop de France bétail et viande e.a./Commissie (C‑101/07 P en C‑110/07 P, Jurispr. blz. I‑00000, punt 58); arrest van 3 september 2009, Papierfabrik August Koehler e.a./Commissie (C‑322/07 P, C‑327/07 P en C‑338/07 P, Jurispr. blz. I‑00000, punt 52).
46 – Arrest van 10 september 2009, Akzo Nobel e.a./Commissie (C‑97/08 P, Jurispr. blz. I‑00000, punten 54 en 55).
47 – Arrest aangehaald in voetnoot 34.
48 – Arrest aangehaald in voetnoot 36.
49 – Uit de formulering van punt 343 van het bestreden arrest blijkt dat het Gerecht bij wijze van voorbeeld heeft verwezen naar HFB e.a./Commissie (arrest aangehaald in voetnoot 36).
50 – Arrest aangehaald in voetnoot 37, punt 107.
51 – Arrest aangehaald in voetnoot 37.
52 – Arrest aangehaald in voetnoot 38.
53 – De termen „het loutere feit” en „als zodanig” zijn essentieel voor een goed begrip van de uitspraak van het Hof.
54 – Idem, punt 99.
55 – Zie punt 342 van het bestreden arrest, waarin het Gerecht zelf heeft bevestigd dat ingeval het loutere feit dat het maatschappelijk kapitaal van twee onderscheiden handelsvennootschappen in handen is van eenzelfde persoon of familie als bewijs niet volstaat, op grond van een geheel van factoren kan worden vastgesteld dat er sprake is van een economische eenheid.
56 – Zie punt 65 hiervoor.
57 – Zie punt 344 van het bestreden arrest.
58 – Zie punt 345 van het bestreden arrest.
59 – Het is ook enigszins in tegenspraak met de opmerkingen van rekwirante over de vaststelling van het Gerecht in punt 358 van het bestreden arrest, dat zij de enige gesprekspartner was van de Commissie tijdens de administratieve procedure, hetgeen door rekwirante niet wordt betwist.
60 – Geen enkele andere onderneming in de Knaufgroep was adressaat van de mededeling van punten van bezwaar, ofschoon het duidelijk is dat de in de mededeling van punten van bezwaar bedoelde inbreuk betrekking had op de groep Knauf.
61 – Zie de arresten van 16 maart 2000, Compagnie maritime belge transports e.a./Commissie (C‑395/96 P en C‑396/96 P, Jurispr. blz. I-1365, punten 143–146), en arrest van 2 oktober 2003, ARBED/Commissie (C‑176/99 P, Jurispr. blz. I‑10687, punt 21).
62 – Zie rekwirantes argumenten in de punten 68 en 69 hiervoor.
63 – Zie punt 348 van het bestreden arrest.
64 – Artikel 1, bepaalt onder het kopje „Doel van de overeenkomst”: „1. Deze overeenkomst heeft tot doel het voortbestaan van de Knaufondernemingen als familieondernemingen te verzekeren. 2. Deze overeenkomst heeft tot doel te verzekeren dat de Knaufvennootschappen onder één centrale leiding blijven functioneren. 3. Deze overeenkomst heeft tot doel een gezamenlijke, uniforme uitoefening van aandeelhoudersrechten van alle Knaufvennootschappen te waarborgen. 4. Deze overeenkomst heeft tot doel te verzekeren dat noodzakelijke in de toekomst te nemen beslissingen met betrekking tot de directie, de leiding, de organisatie en de rechtsvorm van de vennootschap mogelijk zullen blijven en niet door één of enkele aandeelhouders kunnen worden tegengehouden” (mijn cursivering).
65 – Zie met name arrest van 16 november 2000, Metsä-Serla e.a./Commissie (C‑294/98 P, Jurispr. blz. I‑10065, punt 27).
66 – Zie de punten 98 en 99 (arrest aangehaald in voetnoot 38). In die zaak kon wegens gebrek aan bewijs geen aansprakelijkheid worden toegerekend.
67 – Zie de punten 354–361 van het bestreden arrest.
68 – Arrest Gerecht van 27 september 2006 (T‑330/01, Jurispr. blz. II‑3389, punt 88).
69 – Punt 360 van het bestreden arrest.
70 – Dit feit wordt niet betwist.
71 – Zie de punten 55–57 (arrest aangehaald in voetnoot 12).
72 – Zie, naar analogie, het arrest Akzo Nobel e.a./Commissie, aangehaald in voetnoot 46, punt 50.