1.5.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 113/12


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 11 maart 2010 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door Naczelny Sąd Administracyjny — Poolse Republiek) — Telekomunikacja Polska S.A. w. Warszawie/Prezes Urzędu Komunikacji Elektronicznej

(Zaak C-522/08) (1)

(Elektronische communicatie - Telecommunicatiediensten - Richtlijn 2002/21/EG - Richtlijn 2002/22/EG - Sluiten van overeenkomst voor verrichting van diensten afhankelijk gesteld van sluiten van overeenkomst voor verrichting van andere diensten - Verbod - Breedbandinternettoegang)

2010/C 113/16

Procestaal: Pools

Verwijzende rechter

Naczelny Sąd Administracyjny

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Telekomunikacja Polska S.A. w. Warszawie

Verwerende partij: Prezes Urzędu Komunikacji Elektronicznej

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Naczelny Sad Administracyjny — Uitlegging van artikel 95 EG-Verdrag, alsmede van overweging 13 van de considerans en de artikelen 5 en 8 van richtlijn 2002/19/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 inzake de toegang tot en interconnectie van elektronische-communicatienetwerken en bijbehorende faciliteiten (Toegangsrichtlijn) (PB L 108, blz. 7), van de bepalingen van richtlijn 2002/20/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 betreffende de machtiging voor elektronische-communicatienetwerken en -diensten (Machtigingsrichtlijn) (PB L 108, blz. 21), van de overwegingen 1 en 28 van de considerans, artikel 1, lid 3, en de artikelen 3, 7, 8, 14, 15, 16 en 19 van richtlijn 2002/21/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 inzake een gemeenschappelijk regelgevingskader voor elektronische-communicatienetwerken en- diensten (Kaderrichtlijn) (PB L 108, blz. 33), en van overweging 26 van de considerans en de artikelen 16 en 17 van richtlijn 2002/22/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 inzake de universele dienst en gebruikersrechten met betrekking tot elektronische-communicatienetwerken en- diensten (Universeledienstrichtlijn) (PB L 108, blz. 51) — Nationale wetgeving waarbij ondernemingen die telecommunicatiediensten verrichten, het verbod wordt opgelegd om het sluiten van een overeenkomst ter zake van de verrichting van diensten afhankelijk te stellen van de ontvangst van een andere dienst — Sluiten van een overeenkomst ter zake van breedbandinternettoegang afhankelijk gesteld van het sluiten van een overeenkomst ter zake van telefoondiensten

Dictum

De richtlijnen 2002/21/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 inzake een gemeenschappelijk regelgevingskader voor elektronischecommunicatienetwerken en -diensten (kaderrichtlijn), en 2002/22/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 inzake de universele dienst en gebruikersrechten met betrekking tot elektronischecommunicatienetwerken en -diensten (universeledienstrichtlijn), moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich niet verzetten tegen een nationale regeling, zoals het artikel 57, lid 1, punt 1 van de Poolse telecommunicatiewet (ustawa — Prawo telekomunikacyjne) van 16 juli 2004, in de ten tijde van de feiten van het hoofdgeding toepasselijke versie, op grond waarvan het verboden is, aan het sluiten van een overeenkomst voor het verrichten van diensten de voorwaarde te koppelen dat de eindgebruiker een overeenkomst voor het verrichten van andere diensten sluit.

Richtlijn 2005/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt en tot wijziging van richtlijn 84/450/EEG van de Raad, richtlijnen 97/7/EG, 98/27/EG en 2002/65/EG van het Europees Parlement en de Raad en van verordening (EG) nr. 2006/2004 van het Europees Parlement en de Raad („richtlijn oneerlijke handelspraktijken”), moet echter aldus worden uitgelegd dat zij zich verzet tegen een nationale regeling die, behoudens bepaalde uitzonderingen, elk gezamenlijk aanbod van een verkoper aan een consument verbiedt, ongeacht de specifieke omstandigheden van het concrete geval.


(1)  PB C 69 van 21.3.2009.