3.7.2010 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 179/3 |
Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 14 januari 2010 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesgerichtshof — Duitsland) — Zentrale zur Bekämpfung unlauteren Wettbewerbs eV/Plus Warenhandelsgesellschaft mbH
(Zaak C-304/08) (1)
(Richtlijn 2005/29/EG - Oneerlijke handelspraktijken - Nationale regeling volgens welke handelspraktijken waarbij deelneming van consumenten aan spel afhankelijk wordt gesteld van aankoop van goed of dienst, in beginsel verboden zijn)
(2010/C 179/03)
Procestaal: Duits
Verwijzende rechter
Bundesgerichtshof
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Zentrale zur Bekämpfung unlauteren Wettbewerbs eV
Verwerende partij: Plus Warenhandelsgesellschaft mbH
Voorwerp
Verzoek om een prejudiciële beslissing — Bundesgerichtshof — Uitlegging van artikel 5, lid 2, richtlijn 2005/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt en tot wijziging van richtlijn 84/450/EEG van de Raad, richtlijnen 97/7/EG, 98/27/EG en 2002/65/EG van het Europees Parlement en de Raad en van verordening (EG) nr. 2006/2004 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 149, blz. 22) — Handelspraktijk waarbij de verkoop van producten wordt gekoppeld aan een spel met reclamedoeleinden waarbij de klant aan trekkingen van de nationale lotto kan deelnemen wanneer hij bij aankoop van producten een bepaald aantal bonuspunten heeft verzameld — Nationale regeling volgens welke de handelspraktijk waarbij de deelneming van consumenten aan een wedstrijd of spel met reclamedoeleinden afhankelijk wordt gesteld van de aankoop van een goed of dienst in beginsel ongeoorloofd is, ongeacht of de concrete reclamemaatregel de belangen van de consumenten aantast
Dictum
Richtlijn 2005/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt en tot wijziging van richtlijn 84/450/EEG van de Raad, richtlijnen 97/7/EG, 98/27/EG en 2002/65/EG van het Europees Parlement en de Raad en van verordening (EG) nr. 2006/2004 van het Europees Parlement en de Raad („richtlijn oneerlijke handelspraktijken”) moet aldus worden uitgelegd dat zij zich verzet tegen een nationale regeling als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, die handelspraktijken waarbij de deelneming van de consument aan een prijsvraag of spel afhankelijk wordt gesteld van de aankoop van een goed of een dienst, in beginsel verbiedt, zonder rekening te houden met de specifieke omstandigheden van het concrete geval.