13.3.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 63/6


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 14 januari 2010 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Nejvyšší správní soud — Tsjechische Republiek) — Milan Kyrian/Celní úřad Tábor

(Zaak C-233/08) (1)

(Wederzijdse bijstand inzake invordering van schuldvorderingen - Richtlijn 76/308/EEG - Toetsingsbevoegdheid van rechterlijke instanties van lidstaat waar aangezochte autoriteit is gevestigd - Uitvoerbaarheid van executoriale titel voor invordering - Regelmatigheid van kennisgeving van titel aan schuldenaar - Kennisgeving in taal die geadresseerde niet begrijpt)

2010/C 63/09

Procestaal: Tsjechisch

Verwijzende rechter

Nejvyšší správní soud

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Milan Kyrian

Verwerende partij: Celní úřad Tábor

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Nejvyšší správní soud (Tsjechische Republiek) — Uitlegging van de algemene beginselen van het recht op een eerlijk proces, van behoorlijk bestuur en van de rechtsstaat, alsook van artikel 12, lid 3, van richtlijn 76/308/EEG van de Raad van 15 maart 1976 betreffende de wederzijdse bijstand inzake de invordering van schuldvorderingen die voortvloeien uit bepaalde bijdragen, rechten en belastingen, alsmede uit andere maatregelen (PB L 73, blz. 18), zoals gewijzigd bij richtlijn 79/1071/EEG van de Raad van 6 december 1979 houdende wijziging van richtlijn 76/308/EEG betreffende de wederzijdse bijstand inzake de invordering van schuldvorderingen die voortvloeien uit verrichtingen die deel uitmaken van het financieringsstelsel van het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw, alsmede van landbouwheffingen en douanerechten (PB L 331, blz. 10), en bij richtlijn 2001/44/EG van de Raad van 15 juni 2001 tot wijziging van richtlijn 76/308/EEG betreffende de wederzijdse bijstand inzake de invordering van schuldvorderingen die voortvloeien uit verrichtingen die deel uitmaken van het financieringsstelsel van het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw, alsmede van landbouwheffingen en douanerechten, evenals van schuldvorderingen uit hoofde van de belasting over de toegevoegde waarde en van bepaalde accijnzen (PB L 175, blz. 17) — Bevoegdheid van de rechter van de lidstaat waarin de aangezochte autoriteit is gevestigd, de uitvoerbaarheid en de regelmatigheid van de kennisgeving van de executoriale titel voor de invordering van de schuldvordering te onderzoeken overeenkomstig de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen die in die staat van kracht zijn — Akte die de geboortedatum van de schuldenaar niet vermeldt en die is opgesteld in een taal die deze niet begrijpt en die geen officiële taal is van de aangezochte lidstaat

Dictum

1)

Artikel 12, lid 3, van richtlijn 76/308/EEG van de Raad van 15 maart 1976 betreffende de wederzijdse bijstand inzake de invordering van schuldvorderingen die voortvloeien uit bepaalde bijdragen, rechten en belastingen, alsmede uit andere maatregelen, zoals gewijzigd bij richtlijn 2001/44/EG van de Raad van 15 juni 2001, moet aldus worden uitgelegd dat de rechterlijke instanties van de lidstaat waar de aangezochte autoriteit is gevestigd, in beginsel niet bevoegd zijn om na te gaan of de executoriale titel voor de invordering uitvoerbaar is. Wanneer voor een rechterlijke instantie van die lidstaat daarentegen de geldigheid of de regelmatigheid van de uitvoeringsmaatregelen, zoals de kennisgeving van de executoriale titel, wordt betwist, is die instantie bevoegd, overeenkomstig de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van die lidstaat te toetsen of die maatregelen regelmatig zijn getroffen.

2)

In het kader van de wederzijdse bijstand die is ingevoerd bij richtlijn 76/308, zoals gewijzigd bij richtlijn 2001/44, moet de kennisgeving van een executoriale titel voor de invordering aan de geadresseerde hiervan worden gedaan in een officiële taal van de lidstaat waar de aangezochte autoriteit is gevestigd, om hem in staat te stellen, zijn rechten te doen gelden. Teneinde de inachtneming van dit recht te garanderen, dient de nationale rechter zijn nationale recht toe te passen en er daarbij voor te waken dat de volle werking van het gemeenschapsrecht wordt gewaarborgd.


(1)  PB C 209 van 15.8.2008.