12.9.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 220/11


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 16 juli 2009 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Cour de cassation — Frankrijk) — Laszlo Hadadi (Hadady)/Csilla Marta Mesko, echtgenote van Hadadi (Hadady)

(Zaak C-168/08) (1)

(Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken - Verordening (EG) nr. 2201/2003 - Bevoegdheid, erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake ouderlijke verantwoordelijkheid - Artikel 64 - Overgangsbepalingen - Toepassing op beslissing van lidstaat die in 2004 tot Europese Unie is toegetreden - Artikel 3, lid 1 - Bevoegdheid ter zake van echtscheiding - Relevante banden - Gewone verblijfplaats - Nationaliteit - In Frankrijk woonachtige echtgenoten die beide Franse en Hongaarse nationaliteit hebben)

2009/C 220/17

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Cour de cassation

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Laszlo Hadadi (Hadady)

Verwerende partij: Csilla Marta Mesko, echtgenote van Hadadi (Hadady)

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Cour de cassation (Frankrijk) — Uitlegging van artikel 2 van verordening (EG) nr. 1347/2000 van de Raad van 29 mei 2000 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid voor gemeenschappelijke kinderen (PB L 160, blz. 19) en van de artikelen 3 en 64 van verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en tot intrekking van verordening (EG) nr. 1347/2000 (PB L 338, blz. 1) — Voorwaarden voor de erkenning van een echtscheidingsvonnis — Relevante aanknopingspunten: woonplaats of nationaliteit van partijen?

Dictum

1)

Wanneer het gerecht van de aangezochte lidstaat overeenkomstig artikel 64, lid 4, van verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en tot intrekking van verordening (EG) nr. 1347/2000, moet toetsen of het gerecht van de lidstaat waar een rechterlijke beslissing oorspronkelijk is gegeven, bevoegd zou zijn geweest op grond van artikel 3, lid 1, sub b, van die verordening, staat laatstbedoelde bepaling eraan in de weg dat het gerecht van de aangezochte lidstaat echtgenoten die beide zowel de nationaliteit van die staat als van de lidstaat van herkomst hebben, uitsluitend aanmerkt als staatsburgers van de aangezochte lidstaat. Dit gerecht moet integendeel rekening ermee houden dat de echtgenoten eveneens de nationaliteit van de lidstaat van herkomst bezitten en dat bijgevolg de gerechten van die lidstaat bevoegd hadden kunnen zijn om kennis te nemen van het geschil.

2)

Wanneer de echtgenoten elk de nationaliteit van dezelfde twee lidstaten bezitten, verzet artikel 3, lid 1, sub b, van verordening nr. 2201/2003 zich ertegen dat de bevoegdheid van de gerechten van een van die lidstaten wordt uitgesloten op grond dat de verzoeker geen andere banden met die staat heeft. Integendeel, op grond van deze bepaling zijn de gerechten bevoegd van de lidstaten waarvan de echtgenoten de nationaliteit bezitten, en de echtgenoten kunnen kiezen voor het gerecht van welke lidstaat zij het geschil zullen brengen.


(1)  PB C 158 van 21.6.2008.