27.2.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 51/6


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 23 december 2009 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door Hof van beroep te Brussel — België) — Spector Photo Group NV, Chris Van Raemdonck/Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen (CBFA)

(Zaak C-45/08) (1)

(Richtlijn 2003/6 - Handel met voorwetenschap - Gebruik van voorwetenschap - Sancties - Voorwaarden)

2010/C 51/09

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Hof van beroep te Brussel

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Spector Photo Group NV, Chris Van Raemdonck

Verwerende partij: Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen (CBFA)

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Hof van Beroep te Brussel — Uitlegging van de artikelen 2 en 14 van richtlijn 2003/6/EG van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2003 betreffende handel met voorwetenschap en marktmanipulatie (marktmisbruik) (PB L 96, blz. 16) en van artikel 1 van richtlijn 2003/124/EG van de Commissie van 22 december 2003 tot uitvoering van richtlijn 2003/6 (PB L 339, blz. 70) — Gebruik van voorwetenschap — Maximale harmonisatie waarbij de lidstaten over geen speelruimte beschikken om het begrip handel met voorkennis te definiëren — Mogelijke sancties — Voorwaarden

Dictum

1)

Artikel 2, lid 1, van richtlijn 2003/6/EG van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2003 betreffende handel met voorwetenschap en marktmanipulatie (marktmisbruik) moet aldus worden uitgelegd dat het feit dat een in de tweede alinea van deze bepaling bedoelde persoon die over voorwetenschap beschikt, voor eigen rekening of voor rekening van derden, rechtstreeks of middellijk de financiële instrumenten waarop deze voorwetenschap betrekking heeft, verkrijgt of vervreemdt of tracht te verkrijgen of te vervreemden, inhoudt dat deze persoon van deze informatie „gebruikmaakt” in de zin van deze bepaling, onder voorbehoud van eerbiediging van de rechten van verdediging en inzonderheid van het recht om dat vermoeden te weerleggen. De vraag of deze persoon het verbod van handel met voorwetenschap heeft overtreden, moet worden onderzocht op basis van de doelstelling van deze richtlijn, die erin bestaat de integriteit van de financiële markten te beschermen en het vertrouwen van de beleggers te vergroten, dat onder meer berust op de wetenschap dat zij met elkaar op voet van gelijkheid zullen verkeren en dat zij zullen worden beschermd tegen het ongeoorloofde gebruik van voorwetenschap.

2)

Artikel 14, lid 1, van richtlijn 2003/6 moet aldus worden uitgelegd dat het economische voordeel dat uit handel met voorwetenschap wordt gehaald, een relevante factor kan zijn bij de vaststelling van een doeltreffende, evenredige en afschrikkende sanctie. De wijze van berekening van dat economische voordeel en inzonderheid de in aanmerking te nemen datum of periode zijn zaak van nationaal recht.

3)

Artikel 14, lid 1, van richtlijn 2003/6 moet aldus worden uitgelegd dat, indien een lidstaat de mogelijkheid biedt om naast de in deze bepaling bedoelde administratieve sancties een strafrechtelijke geldelijke sanctie op te leggen, bij de beoordeling of de administratieve sanctie doeltreffend, evenredig en afschrikkend is, geen rekening hoeft te worden gehouden met de mogelijkheid en/of het niveau van een eventuele latere strafsanctie.


(1)  PB C 107 van 26.4.2008.