6.10.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 235/17


Beroep ingesteld op 30 juli 2007 — Alcan France/Commissie

(Zaak T-288/07)

(2007/C 235/31)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Alcan France SAS (Parijs, Frankrijk) (vertegenwoordiger: M. Thill-Tayara, advocaat)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

nietigverklaring van de bestreden beschikking van de Commissie en vaststelling dat de betrokken maatregel geen staatssteun vormt, dan wel subsidiair, vaststelling dat schending van het beginsel van bescherming van het gewettigd vertrouwen en van de redelijke termijn in de weg staat aan terugvordering van de steun;

nietigverklaring van artikel 1 van de bestreden beschikking waarin de litigieuze maatregel als steun wordt aangemerkt;

nietigverklaring van de artikelen 2 en 3 van de bestreden beschikking waarin de litigieuze steunmaatregel onverenigbaar wordt verklaard;

nietigverklaring van de artikelen 4 tot en met 6 van de bestreden beschikking waarin teruggaaf van de steun wordt gelast;

verwijzing van de Commissie in de door de bestreden beschikking veroorzaakte kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Bij beschikking van 30 juni 1997, vastgesteld op voorstel van de Commissie en in overeenstemming met de procedure van richtlijn 92/81/EEG (1), heeft de Raad de lidstaten toegestaan om vrijstellingen of verlagingen van de bestaande accijns toe te passen of te blijven toepassen op sommige minerale oliën die voor specifieke doeleinden worden gebruikt. De Raad heeft deze toestemming in vier opeenvolgende beschikkingen verlengd, waarbij de laatste verlengingsperiode afliep op 31 december 2006. Het werd Frankrijk toegestaan om deze verlagingen of vrijstellingen toe te passen op zware stookolie die als brandstof voor de productie van aluminiumoxide in de Gardanne werd gebruikt.

Bij brief van 30 december 2001 heeft de Commissie Frankrijk in kennis gesteld van haar besluit om de procedure van artikel 88, lid 2, EG in te leiden met betrekking tot de vrijstelling van de accijns op minerale oliën die als brandstof worden gebruikt bij de productie van aluminiumoxide in de Gardanne (2). Volgend op deze procedure heeft de Commissie op 7 december 2005 in beschikking 2006/323/EG vastgesteld dat de door, onderscheidenlijk, Frankrijk, Ierland en Italië ten uitvoer gelegde accijnsvrijstellingen voor bij de productie van aluminiumoxide in de Gardanne, in de regio Shannon en op Sardinië als brandstof gebruikte minerale oliën, staatsteun in de zin van artikel 87, lid 1, EG opleveren die deels onverenigbaar is met de gemeenschappelijke markt, en heeft zij de betrokken lidstaten gelast om bedoelde steun terug te vorderen (3).

De Commissie heeft besloten om de formele onderzoeksprocedure met betrekking tot de vrijstelling van de accijns op minerale oliën die als brandstof worden gebruikt bij de productie van aluminiumoxide uit te breiden tot de periode vanaf 1 januari 2004. Op 7 februari 2007 heeft zij beschikking C(2007) 286 def. betreffende de door, onderscheidenlijk, Frankrijk, Ierland en Italië ten uitvoer gelegde accijnsvrijstelling voor bij de productie van aluminiumoxide in de Gardanne, in de regio Shannon en op Sardinië als brandstof gebruikte minerale oliën (steunmaatregelen nrs. 78-79-80/2001) vastgesteld. Tegen deze beschikking is het onderhavige beroep gericht.

Tot staving van haar beroep voert verzoekster vooraf de nietigheid van de beschikking wegens vormfouten aan omdat Frankrijk niet is aangemaand om haar opmerkingen in te dienen uit hoofde van artikel 88 EG, aangezien de tweede procedure, voor de periode na 2004, volgens haar terloops was ingeleid in de overwegingen van de beschikking van 7 december 2005.

Ten gronde voert verzoekster twee middelen tot nietigverklaring aan.

Met het eerste middel betoogt zij dat de Commissie zowel in het stadium van de kwalificatie van de steun als bij het onderzoek van de verenigbaarheid, in strijd met de artikelen 87 EG en 88 EG heeft vastgesteld dat er sprake was van staatssteun. Voorts voert zij in het kader van dit middel aan dat de Commissie artikel 1, sub c, van verordening nr. 659/1999 (4) heeft geschonden en dat zij fouten heeft gemaakt bij de toepassing van het criterium van selectiviteit van de steun. Zij betoogt tevens dat de motivering van de bestreden beschikking in strijd met artikel 253 EG tegenstrijdig en ontoereikend is. Verzoekster betoogt bovendien dat de rechtsgrondslag waarop de Commissie zich baseert voor haar stelling dat de steun onverenigbaar is, onjuist is, omdat volgens haar niet is voldaan aan de voorwaarden voor toepasselijkheid van de communautaire kaderregeling inzake staatssteun ten behoeve van het milieu (5).

Met haar tweede middel, voert verzoekster subsidiair aan dat de door de Commissie gelaste terugvordering van de steun het vertrouwens- en het rechtszekerheidsbeginsel schendt.


(1)  Richtlijn van de Raad van 19 oktober 1992 betreffende de harmonisatie van de structuur van de accijns op minerale oliën.

(2)  Gepubliceerd in PB C 30 van 2 februari 2002.

(3)  Beschikking C [2005] 4436 def., steunmaatregelen nrs. C-78-79-80/2001, PB 2006, L 119, blz. 12.

(4)  Verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 van het EG-Verdrag, PB L 83, blz. 1.

(5)  Communautaire kaderregeling inzake staatssteun ten behoeve van het milieu, PB 2001, C 37, blz. 3.