ARREST VAN HET GERECHT (Kamer voor hogere voorzieningen)

8 juni 2009

Zaak T‑498/07 P

Erika Krcova

tegen

Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen

„Hogere voorziening – Openbare dienst – Ambtenaren – Aanwerving – Proeftijd – Verlenging van proeftijd – Rapport aan einde van proeftijd – Ontslag aan einde van proeftijd – Artikel 34 van Statuut – Motiveringsplicht van Gerecht voor ambtenarenzaken”

Betreft: Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (Tweede kamer) van 18 oktober 2007, Krcova/Hof van Justitie (F‑112/06, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie), en strekkende tot vernietiging van dat arrest.

Beslissing: De hogere voorziening wordt afgewezen. E. Krcova zal haar eigen kosten dragen alsmede die welke het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen in het kader van de onderhavige procedure heeft gemaakt.

Samenvatting

1.      Procedure – Motivering van arresten – Omvang – Verplichting om zich uit te spreken over elke gestelde schending van het recht

(Statuut van het Hof van Justitie, art. 36, en bijlage I, art. 7, lid 1)

2.      Ambtenaren – Aanwerving – Proeftijd – Rapport aan einde van proeftijd – Vertraagde opstelling

(Ambtenarenstatuut, art. 34)

3.      Ambtenaren – Beroep – Bezwarend besluit – Begrip – Voorbereidende handeling – Rapport aan einde van proeftijd – Niet-ontvankelijkheid

(Ambtenarenstatuut, art. 34, 90 en 91)

1.      De verplichting van het Gerecht voor ambtenarenzaken om zijn beslissingen te motiveren gaat weliswaar niet zo ver dat het op alle argumenten van partijen in detail moet ingaan, met name wanneer die argumenten niet voldoende duidelijk en nauwkeurig zijn en niet worden gestaafd door uitvoerig bewijs, doch het moet op grond van die verplichting wel alle voor hem aangevoerde schendingen van het recht onderzoeken.

(cf. punt 35)

Referentie: Hof 25 oktober 2007, Komninou e.a./Commissie, C‑167/06 P, niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 22

2.      Artikel 34 van het Statuut beoogt te garanderen dat de ambtenaar op proef opmerkingen kan maken over de beoordelingen van zijn beoordelaar en dat de instelling vervolgens over voldoende tijd beschikt om een besluit te nemen over de vaste aanstelling van de betrokkene op een datum die zo veel mogelijk samenvalt met de datum waarop de proeftijd afloopt. De niet-inachtneming van de in artikel 34 van het Statuut vastgestelde termijnen vormt weliswaar een onregelmatigheid gelet op de uitdrukkelijke eisen van het Statuut, doch deze onregelmatigheid kan, hoe betreurenswaardig zij ook is, op zich niet de geldigheid in geding brengen van een besluit om een ambtenaar op proef wegens onvoldoende geschiktheid voor het ambt te ontslaan, wanneer het door artikel 34 van het Statuut beoogde doel in acht is genomen. Dit doet niet af aan de mogelijkheid voor die ambtenaar om de betrokken instelling, wanneer hij door die onregelmatigheid schade heeft ondervonden, om vergoeding daarvan te vragen.

(cf. punt 45)

Referentie: Hof 12 juli 1973, di Pillo/Commissie, 10/72 en 47/72, Jurispr. blz. 763, punten 23‑25; Hof 25 maart 1982, Munk/Commissie, 98/81, Jurispr. blz. 1155, punten 8‑10; Gerecht 1 april 1992, Kupka-Floridi/ESC, T‑26/01, Jurispr. blz. II‑1615, punt 20; Gerecht 5 maart 1997, Rozand-Lambiotte/Commissie, T‑96/95, JurAmbt. blz. I‑A‑35 en II‑97, punt 68; Gerecht 21 september 1999, Trigari-Venturin/Centre de traduction, T‑98/98, JurAmbt. blz. I‑A‑159 en II‑821, punt 74

3.      Het rapport aan het einde van de proeftijd is een voorbereidende handeling, aangezien het deel uitmaakt van een procedure die alleen tot doel heeft, het tot aanstelling bevoegd gezag in staat te stellen een besluit te nemen over de vaste aanstelling van de ambtenaar op proef aan het einde van zijn proeftijd dan wel, eventueel, hem wegens onvoldoende geschiktheid voor het ambt te ontslaan. De regelmatigheid van een rapport aan het einde van de proeftijd kan door de betrokkene dus slechts bij wijze van incident aan de orde worden gesteld, tot staving van een beroep tegen het eventueel door het tot aanstelling bevoegd gezag genomen besluit om hem aan het einde van zijn proeftijd te ontslaan, gezien de negatieve beoordelingen in dat rapport.

(cf. punt 56)