Zaak T‑177/07

Mediaset SpA

tegen

Europese Commissie

„Staatssteun – Telecommunicatie – Subsidies voor aanschaf van digitale decoders – Beschikking waarbij steun onverenigbaar met gemeenschappelijke markt wordt verklaard en terugvordering ervan wordt gelast – Begrip staatssteun – Uitsluiting van decoders die via satelliet uitgezonden televisieprogramma’s kunnen ontvangen – Voordeel – Selectiviteit – Aantasting van mededinging – Motiveringsplicht”

Samenvatting van het arrest

1.      Procedure – Inleidend verzoekschrift – Vormvereisten

(Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, art. 44, lid 1)

2.      Steunmaatregelen van de staten – Begrip – Voordeel verschaft aan ontvangers van staatssteun

(Art. 87, lid 1, EG)

3.      Steunmaatregelen van de staten – Begrip – Voordeel verschaft aan ontvangers van staatssteun – Indirecte voordelen – Daaronder begrepen

(Art. 87, lid 1, EG)

4.      Steunmaatregelen van de staten – Verbod – Afwijkingen – Steun die in aanmerking komt voor afwijking bedoeld in artikel 87, lid 3, sub c, EG – Voorwaarden

(Art. 87, lid 3, sub c, EG)

5.      Handelingen van de instellingen – Motivering – Verplichting – Omvang – Beschikking van Commissie inzake staatssteun – Kwalificatie van aantasting van mededinging en van ongunstige beïnvloeding van handelsverkeer tussen lidstaten

(Art. 87, lid 1, EG en 253 EG)

6.      Steunmaatregelen van de staten – Terugvordering van onrechtmatige steun – Steun verleend in strijd met procedureregels van artikel 88 EG – Eventueel gewettigd vertrouwen van steunontvangers – Rechtszekerheid – Bescherming – Voorwaarden en grenzen

(Art. 88 EG; verordening nr. 659/1999 van de Raad, art. 14, lid 1)

1.      Het inleidend verzoekschrift, dat volgens artikel 44, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht het voorwerp van het geschil en de aangevoerde middelen moet vermelden, kan op specifieke punten worden gestaafd en aangevuld door verwijzingen naar bepaalde passages uit bijgevoegde stukken, maar de bijlagen dienen louter als bewijsmiddel en documentatie. Zij kunnen derhalve niet worden gebruikt om een in het verzoekschrift summier uiteengezet middel uit te werken door bezwaren of argumenten aan te voeren die daarin niet zijn genoemd. De verzoeker moet in zijn verzoekschrift de exacte bezwaren aangeven waarover hij een uitspraak van het Gerecht verlangt, evenals − in elk geval summier − de juridische en feitelijke gronden waarop die bezwaren berusten.

(cf. punten 24‑25)

2.      Een maatregel die bestaat in een overheidssubsidie die wordt betaald aan iedere gebruiker van omroepdiensten die een toestel koopt of huurt waarmee zonder enige kosten voor de gebruiker en de contentprovider signalen voor digitale terrestrische televisie vrij kunnen worden ontvangen, levert voor de digitale terrestrische zenders en de kabelexploitanten een voordeel in de zin van artikel 87, lid 1, EG op in vergelijking met de satellietzenders.

Wanneer het voordeel van de betrokken maatregel slechts wordt toegekend wanneer is voldaan aan verschillende cumulatieve voorwaarden, waaronder de aankoop of de huur van een toestel waarmee digitale terrestrische televisiesignalen kunnen worden ontvangen, kan hij immers duidelijk niet ten goede komen aan een consument die besluit om een toestel te kopen of te huren dat uitsluitend digitale satelliettelevisiesignalen kan ontvangen. Een dergelijke maatregel beantwoordt dus niet aan het vereiste van technologische neutraliteit dat de Commissie met betrekking tot steunmaatregelen inzake de markt van digitale televisie heeft gesteld.

De ontwikkeling van een kijkerspubliek is een wezenlijk onderdeel van de zakelijke activiteiten van een televisiezender. Ook moet in aanmerking worden genomen dat een dergelijke maatregel de consumenten ertoe aanzet om over te schakelen van analoge naar digitale terrestrische technologie, waarbij de kosten die de digitale terrestrische televisiezenders hadden moeten dragen, beperkt worden, en die zenders in vergelijking met nieuwe concurrenten in staat stelt hun bestaande marktpositie te consolideren wat betreft het merkimago en het behoud van klanten.

Het feit dat een dergelijke maatregel zeer voordelig is voor de consumenten, aangezien de prijs van meer gesofisticeerde decoders daardoor wordt teruggebracht tot het prijsniveau van zapperboxen, heeft geen invloed op het feit dat hij ook een voordeel oplevert voor de terrestrische zenders en de kabelexploitanten.

De prijs van de decoder is trouwens een beslissende factor voor de keuze van de kijker. Een rechtstreekse subsidie aan de consumenten leidt automatisch tot een daling van de koop- of huurprijs van een toestel waarmee digitale terrestrische televisiesignalen kunnen worden ontvangen. Een dergelijke prijsdaling kan de keuze van prijsbewuste consumenten beïnvloeden.

Bovendien is een dergelijke maatregel selectief, ook al kunnen de satellietzenders ervan profiteren door „hybride” decoders aan te bieden, dus decoders voor zowel terrestrische als satellietprogramma’s. In dat geval impliceert de terbeschikkingstelling van „hybride” decoders door satellietzenders immers extra kosten, die worden verrekend in de prijs bij verkoop aan consumenten en hooguit worden gecompenseerd door de betrokken maatregel die aan deze laatsten ten goede komt. Satellietzenders bevinden zich dus in een minder gunstige positie dan terrestrische zenders en kabelexploitanten, aangezien deze geen extra kosten moeten afwentelen op de prijs van de decoders bij de verkoop aan consumenten die van de betrokken maatregel profiteren.

(cf. punten 56‑57, 60, 62, 64‑65, 68, 95)

3.      Artikel 87 EG verbiedt steunmaatregelen van de staten of in welke vorm ook met staatsmiddelen bekostigd, zonder dat een onderscheid wordt gemaakt naargelang de aan de steun verbonden voordelen rechtstreeks of indirect wordt verleend. Een voordeel dat rechtstreeks is verleend aan bepaalde natuurlijke of rechtspersonen die niet noodzakelijkerwijs ondernemingen zijn, kan daarom een indirect voordeel en dus staatssteun vormen voor andere natuurlijke of rechtspersonen die ondernemingen zijn.

Bijgevolg kan een subsidie aan de consumenten worden aangemerkt als steun voor de ondernemingen die consumptiegoederen of -diensten aanbieden.

(cf. punten 75‑76)

4.      Om met de gemeenschappelijke markt verenigbaar te zijn in de zin van artikel 87, lid 3, sub c, EG, moet een steunmaatregel een doel van gemeenschappelijk belang nastreven, daarvoor noodzakelijk en daaraan evenredig zijn.

In verband met een maatregel die bestaat in een overheidssubsidie die wordt betaald aan iedere gebruiker van omroepdiensten die een toestel koopt of huurt waarmee zonder enige kosten voor de gebruiker en de contentprovider signalen voor digitale terrestrische televisie vrij kunnen worden ontvangen, kan niet worden aangenomen dat het doel van gemeenschappelijk belang is het verhelpen van het marktfalen dat inzonderheid het probleem van coördinatie tussen de spelers betreft dat aan de oorsprong ligt van een belemmering van de ontwikkeling van de digitale omroep.

Wanneer de gevestigde zenders de vaststelling van een wettelijke termijn voor de stopzetting van uitzendingen via analoge technologie als een vaststaand feit dienen te beschouwen en de ontwikkeling van nieuwe zakelijke strategieën dienen aan te vangen, zijn de subsidies voor de aankoop van digitale decoders immers niet noodzakelijk om het probleem van coördinatie tussen de verschillende spelers op de markt op te lossen, daar dat probleem reeds is opgelost doordat er een dwingende datum is voor de overschakeling naar digitale televisie.

Wanneer de terrestrische televisie een grote plaats inneemt, is het risico voor de commerciële spelers dat geen kritische massa consumenten wordt gehaald ten gevolge van een probleem van coördinatie tussen ondernemingen overigens niet van dien aard dat zij dat niet aankunnen.

(cf. punten 125‑126)

5.      De motiveringsplicht verlangt dat de Commissie, wanneer zij een maatregel als een steunmaatregel aanmerkt, aangeeft waarom de betrokken maatregel volgens haar binnen de werkingssfeer van artikel 87, lid 1, EG valt. Met betrekking tot het bestaan van een verstoring van de mededinging op de gemeenschappelijke markt moet de Commissie in de motivering van haar beschikking weliswaar ten minste de omstandigheden aanduiden waaronder de steun werd verleend, wanneer daarmee kan worden aangetoond dat de steun het handelsverkeer tussen lidstaten ongunstig kan beïnvloeden en de mededinging kan vervalsen of dreigen te vervalsen, maar zij behoeft geen economische analyse van de reële situatie op de betrokken markten, het marktaandeel van de ondernemingen die de steun hebben genoten, de positie van de concurrerende ondernemingen en het handelsverkeer in de betrokken diensten tussen de lidstaten te geven. Bovendien is de Commissie, in het geval van onrechtmatig verleende steun, niet gehouden om de daadwerkelijke gevolgen van de steunmaatregelen voor de mededinging en voor het handelsverkeer tussen de lidstaten aan te tonen. Een dergelijke verplichting zou immers betekenen dat lidstaten die onrechtmatige steun uitkeren, bevoordeeld zouden worden in vergelijking met lidstaten die hun voorgenomen steunmaatregelen aanmelden. Met name behoeft de Commissie slechts aan te tonen dat de litigieuze steun het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig kan beïnvloeden en de mededinging vervalst of dreigt te vervalsen, en is het niet nodig dat de relevante markt wordt afgebakend.

(cf. punten 144‑146)

6.      Indien negatieve beschikkingen worden gegeven in gevallen van onrechtmatige steun, beschikt de Commissie volgens artikel 14, lid 1, van verordening nr. 659/1999 inzake de toepassing van artikel 88 EG dat de betrokken lidstaat alle nodige maatregelen dient te nemen om de steun van de begunstigde terug te vorderen. Daarin is evenwel ook bepaald dat de Commissie geen terugvordering van de steun verlangt indien zulks in strijd is met een algemeen beginsel van het gemeenschapsrecht. Ondernemingen die steun genieten, kunnen in beginsel echter slechts een gewettigd vertrouwen in de rechtmatigheid van de steun hebben wanneer de steun met inachtneming van de procedure is toegekend. Een behoedzaam ondernemer zal immers normaliter in staat zijn zich ervan te vergewissen of deze procedure is gevolgd, zelfs indien de steunverlenende lidstaat in zodanige mate verantwoordelijk is voor de onrechtmatigheid van de beslissing tot toekenning van de steun, dat de intrekking van de steun een schending van de goede trouw lijkt.

Het rechtszekerheidsbeginsel vereist dat rechtsregels duidelijk en nauwkeurig zijn en strekt ertoe te waarborgen dat door het gemeenschapsrecht beheerste rechtssituaties en -betrekkingen voorzienbaar zijn. Met betrekking tot de terugbetaling van met de gemeenschappelijke markt onverenigbaar verklaarde steun vereist geen enkele bepaling dat de Commissie het precieze bedrag van de terug te betalen steun vaststelt. Voldoende is immers, dat de beschikking van de Commissie de gegevens bevat waarmee de adressaat van de beschikking zonder buitensporige moeilijkheden zelf het bedrag kan vaststellen. Dat het moeilijk is om de juiste waarde te bepalen van een van de parameters van de in de bestreden beschikking uiteengezette berekeningsmethode, levert dus nog geen schending van het rechtszekerheidsbeginsel op.

(cf. punten 170, 173, 179‑181)







ARREST VAN HET GERECHT (Tweede kamer)

15 juni 2010 (*)

„Staatssteun – Telecommunicatie – Subsidies voor aanschaf van digitale decoders – Beschikking waarbij steun onverenigbaar met gemeenschappelijke markt wordt verklaard en terugvordering ervan wordt gelast – Begrip staatssteun – Uitsluiting van decoders die via satelliet uitgezonden televisieprogramma’s kunnen ontvangen – Voordeel – Selectiviteit – Aantasting van mededinging – Motiveringsplicht”

In zaak T‑177/07,

Mediaset SpA, gevestigd te Milaan (Italië), vertegenwoordigd door K. Adamantopoulos, G. Rossi, E. Petritsi en A. Nucara, advocaten, D. O’Keeffe en P. Boyle, solicitors,

verzoekster,

tegen

Europese Commissie, vertegenwoordigd door B. Martenczuk, G. Conte en E. Righini als gemachtigden,

verweerster,

ondersteund door

Sky Italia Srl, gevestigd te Rome (Italië), aanvankelijk vertegenwoordigd door F. E. González Díaz en D. Gerard, vervolgens door González Díaz, advocaten,

interveniënte,

betreffende een verzoek tot nietigverklaring van beschikking 2007/374/EG van de Commissie van 24 januari 2007 betreffende de staatssteun C 52/2005 (ex NN 88/2005, ex CP 101/2004) die Italië ten uitvoer heeft gelegd met de subsidie voor de aanschaf van digitale decoders (PB L 147, blz. 1),

wijst

HET GERECHT (Tweede kamer),

samengesteld als volgt: I. Pelikánová, kamerpresident, K. Jürimäe (rapporteur) en S. Soldevila Fragoso, rechters,

griffier: K. Pocheć, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 3 juni 2009,

het navolgende

Arrest

 Voorgeschiedenis van het geding

1        Artikel 4, lid 1, van legge n° 350 – Disposizioni per la formazione del bilancio annuale e pluriennale dello Stato (legge finanziaria 2004) (wet nr. 350 inzake de jaar- en meerjarenbegroting van de staat; hierna: „begrotingswet 2004”) van 24 december 2003 luidde:

„Voor 2004 krijgt iedere gebruiker van omroepdiensten, die zijn omroepbijdrage voor het lopende jaar heeft voldaan, en die een toestel koopt of huurt waarmee zonder enige kosten voor de gebruiker en de contentprovider signalen voor digitale terrestrische televisie (DVB-T/DVB-C) vrij kunnen worden ontvangen en zo interactieve diensten mogelijk worden gemaakt, een overheidssubsidie van 150 EUR. De uitgaven voor de toe te kennen subsidies bedragen maximaal 110 miljoen EUR.”

2        Met artikel 1, lid 211, van legge n° 311 – Disposizioni per la formazione del bilancio annuale e pluriennale dello Stato (legge finanziaria 2005) (wet nr. 311 inzake de jaar- en meerjarenbegroting van de staat; hierna: „begrotingswet 2005”) van 30 december 2004 werden nieuwe middelen uitgetrokken voor die maatregel, met hetzelfde uitgavenmaximum van 110 miljoen EUR, maar de subsidie voor de decoder daalde wel tot 70 EUR.

3        Deze regeling is sinds 1 december 2005 niet meer van toepassing.

4        Het proces van overschakeling naar digitale televisie is in Italië in gang gezet bij legge n° 66 – Conversione in legge, con modificazioni, del decreto-legge 23 gennaio 2001, n° 5, recante disposizioni urgenti per il differimento di termini in materia di trasmissioni radiotelevisive analogiche e digitali, nonché per il risanamento di impianti radiotelevisivi (wet nr. 66 – Omzetting in wet, met wijzigingen, van wetsbesluit nr. 5 van 23 januari 2001 houdende spoedeisende bepalingen ter verlenging van de termijnen inzake analoge en digitale televisie-uitzendingen ) van 20 maart 2001, waarin is bepaald dat tegen december 2006 de overschakeling naar digitale uitzendingen moet zijn afgerond en analoge uitzendingen moeten zijn stopgezet. Artikel 2 bis, punt 5, van die wet luidt:

„Via terrestrische frequenties uitgezonden televisieprogramma’s en multimediadiensten moeten voor eind 2006 uitsluitend worden verspreid met digitale technologie.”

5        De stopzetting van analoge uitzendingen is naderhand twee keer verdaagd, eerst tot in 2008, vervolgens tot 30 november 2012.

6        Op 11 mei 2004 diende Centro Europa 7 Srl bij de Commissie van de Europese Gemeenschappen een klacht in tegen de subsidie die de Italiaanse Republiek overeenkomstig artikel 4, lid 1, van de begrotingswet 2004 toekende voor de aankoop van bepaalde decoders voor digitale terrestrische televisie. Bij brief van 10 februari 2005 verstrekte Centro Europa 7 de Commissie verdere informatie en stelde zij dat de Italiaanse regering met artikel 1, lid 211, van de begrotingswet 2005 nieuwe middelen had uitgetrokken voor de maatregel in kwestie.

7        Op 3 mei 2005 diende ook Sky Italia Srl een klacht in tegen die bepaling van de begrotingswet 2004 en de begrotingswet 2005.

8        Bij brief van 21 december 2005 deelde de Commissie de Italiaanse Republiek haar besluit mee om de formele onderzoeksprocedure van artikel 88, lid 2, EG in te leiden (PB 2006, C 118, blz. 10; hierna: „besluit om de formele onderzoeksprocedure in te leiden”) met betrekking tot artikel 4, lid 1, van de begrotingswet 2004 en artikel 1, lid 211, van de begrotingswet 2005 (hierna samen: „betrokken maatregel”). Bij dat besluit verzocht zij de betrokkenen om haar hun opmerkingen over die maatregel te doen toekomen.

9        Op 24 januari 2007 stelde de Commissie beschikking 2007/374/EG vast, betreffende de staatssteun C 52/2005 (ex NN 88/2005, ex CP 101/2004) die Italië ten uitvoer heeft gelegd met de subsidie voor de aanschaf van digitale decoders (PB L 147, blz. 1; hierna: „bestreden beschikking”).

10      De Commissie verklaarde daarin allereerst dat de betrokken maatregel, die erin voorzag dat de Italiaanse Republiek in 2004 en 2005 een subsidie verleende voor de aanschaf van bepaalde decoders voor digitale terrestrische televisie, een steunmaatregel in de zin van artikel 87, lid 1, EG opleverde voor digitale terrestrische zenders die betaaltelevisiediensten aanbieden, met name „pay-per-view”, en voor kabelexploitanten die digitalebetaaltelevisiediensten aanbieden.

11      Vervolgens stelde de Commissie dat geen van de in artikel 87, lid 3, EG voorziene uitzonderingen van toepassing was op de betrokken maatregel. Zij sloot met name uit dat de uitzondering van artikel 87, lid 3, sub c, EG kon worden toegepast, aangezien de betrokken maatregel, ook al is de overschakeling van analoge naar digitale televisie-uitzendingen een doelstelling van algemeen belang, niet evenredig is aan dat doel en niet van aard is om onnodige verstoring van de mededinging te vermijden. Deze conclusie was met name gebaseerd op de omstandigheid dat de betrokken maatregel technologisch niet neutraal was, aangezien hij niet gold voor digitale satellietdecoders. De Commissie was evenwel van mening dat voor zover de betrokken maatregel als steun aan de producenten van decoders kon worden beschouwd, hij onder de uitzondering van artikel 87, lid 3, sub c, EG viel. Hij bevorderde immers de technologische ontwikkeling in de vorm van performantere decoders, die zijn voorzien van standaarden die alle producenten ter beschikking staan, en alle producenten die dergelijke decoders aanbieden, ook die uit andere lidstaten, konden van die financiering gebruikmaken. Dat de vraag naar decoders door de betrokken maatregel werd gestimuleerd, was ten slotte het op zich onvermijdbare effect van elk overheidsbeleid ten faveure van de overschakeling naar digitale televisie, ook het uit technologisch oogpunt meest neutrale.

12      De Commissie gelastte dan ook de terugvordering van de op grond van de betrokken maatregel verleende steun, die onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt was verklaard en die onrechtmatig was toegekend. De Commissie verstrekte in dat verband een aantal aanwijzingen betreffende de wijze waarop die steun moest worden berekend.

13      Het dispositief van de bestreden beschikking luidt:

„Artikel 1

De regeling die Italië op onwettige wijze ten uitvoer heeft gelegd ten behoeve van de digitale terrestrische zenders die betaaltelevisiediensten aanbieden en de kabelexploitanten die betaaltelevisie aanbieden, is met de gemeenschappelijke markt onverenigbare staatssteun.

Artikel 2

1.      Italië neemt alle nodige maatregelen om de in artikel 1 bedoelde en reeds onwettig ter beschikking gestelde steun van de begunstigden terug te vorderen.

2.      De terugvordering geschiedt onverwijld en in overeenstemming met de nationaalrechtelijke procedures voor zover deze procedures een onverwijlde en daadwerkelijke tenuitvoerlegging van de onderhavige beschikking toelaten. De terug te vorderen steun omvat rente vanaf de datum waarop de steun de begunstigden ter beschikking is gesteld tot de datum van de daadwerkelijke terugbetaling ervan.

3.      De overeenkomstig lid 2 terug te vorderen rente wordt berekend overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 9 en 11 van verordening (EG) nr. 794/2004 van de Commissie van 21 april 2004 tot uitvoering van verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel [88 EG]. [PB L 140, blz. 1].

Artikel 3

Italië deelt de Commissie binnen twee maanden vanaf de kennisgeving van deze beschikking mee welke maatregelen het heeft genomen om hieraan te voldoen. Die informatie wordt verschaft middels de aan deze beschikking gehechte vragenlijst.

Italië verschaft binnen dezelfde termijn ook alle bescheiden om te bewijzen dat een begin is gemaakt met het terugvorderen van de onrechtmatig verleende en onverenigbare steun van de begunstigden.

Artikel 4

De onderhavige beschikking is gericht tot de Italiaanse Republiek.”

14      Bij beschikking C (2006) 6630 definitief van 24 januari 2007 verklaarde de Commissie de steun die de Italiaanse Republiek op grond van legge n° 266 – Disposizioni per la formazione del bilancio annuale e pluriennale dello Stato (legge finanziaria 2006) (wet nr. 266 inzake de jaar- en meerjarenbegroting van de staat; hierna: „begrotingswet 2006”) van 23 december 2005 verleende voor de aankoop in 2006 van digitale decoders met open Application Programming Interfaces verenigbaar met de gemeenschappelijke markt (hierna: „beschikking betreffende 2006”). Anders dan in de bestreden beschikking werden de subsidies waarop de beschikking betreffende 2006 betrekking had, „technologisch neutraal” geacht, aangezien zij konden worden verleend voor decoders van alle digitale platformen (terrestrisch, kabel en satelliet), voor zover zij interactief en interoperabel zijn, dat wil zeggen dat het gaat om „open” decoders, in tegenstelling tot zogenoemde „propriëtaire”decoders.

 Procesverloop en conclusies van partijen

15      Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 23 mei 2007, heeft verzoekster, Mediaset SpA, die digitale terrestrische programma’s uitzendt, beroep ingesteld tegen de bestreden beschikking.

16      Bij akte, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 5 september 2007, heeft Sky Italia verzocht om toelating tot interventie in de onderhavige procedure ter ondersteuning van de conclusies van de Commissie. Bij beschikking van 10 januari 2008 heeft de president van de Tweede kamer van het Gerecht deze interventie toegelaten.

17      Verzoekster concludeert dat het het Gerecht behage:

–        de bestreden beschikking nietig te verklaren;

–        de Commissie te verwijzen in de kosten.

18      De Commissie, ondersteund door Sky Italia, concludeert dat het het Gerecht behage:

–        het beroep te verwerpen;

–        verzoekster te verwijzen in de kosten.

 Ontvankelijkheid van bijlage A.8 bij het verzoekschrift

 Argumenten van partijen

19      De Commissie, ondersteund door Sky Italia, meent dat bijlage A.8 bij het verzoekschrift, met als opschrift „De Italiaanse omroep: kort overzicht van de geschiedenis, de wetgeving en de markt” (hierna: „bijlage A.8”), en elke verwijzing daarnaar niet-ontvankelijk moet worden verklaard en dat het Gerecht geen rekening mag houden met de inhoud daarvan. Bijlage A.8 bevat namelijk verschillende argumenten en opmerkingen feitelijk en rechtens die niet voorkomen in het verzoekschrift. Die bijlage en de verwijzingen ernaar in het verzoekschrift stroken dan ook niet met de in artikel 21, lid 1, van het Statuut van het Hof van Justitie en in artikel 44, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht neergelegde verplichting dat het eigenlijke verzoekschrift een uiteenzetting van het voorwerp van het geschil en van de aangevoerde middelen moet bevatten.

20      Verzoekster merkt op dat alle middelen ter onderbouwing van haar beroep uitvoerig zijn uiteengezet in het verzoekschrift, zodat het middel van de Commissie dat bijlage A.8 en de verwijzingen naar die bijlage niet-ontvankelijk zijn, irrelevant en ongegrond is.

 Beoordeling door het Gerecht

21      Het Gerecht merkt allereerst op dat in het verzoekschrift vijf keer wordt verwezen naar bijlage A.8, namelijk in de punten 11 en 109 en in de voetnoten 57, 94 en 115.

22      De eerste verwijzing, in punt 11 van het verzoekschrift, staat in het inleidende punt van de tweede titel, met als opschrift „Feiten”, die voorafgaat aan de derde titel, met het opschrift „Middelen tot nietigverklaring”. Die verwijzing naar bijlage A.8 moet het Gerecht in staat stellen te beschikken over een uiteenzetting van de regelgeving en de marktomstandigheden in het licht waarvan de betrokken maatregel moet worden onderzocht.

23      Wat deze eerste verwijzing betreft kan de Commissie verzoekster dus niet verwijten dat zij naar bijlage A.8 heeft verwezen.

24      Wat de volgende vier verwijzingen betreft in de derde titel, met het opschrift „Middelen tot nietigverklaring”, zij eraan herinnerd dat ofschoon het verzoekschrift op specifieke punten kan worden gestaafd en aangevuld door verwijzingen naar bepaalde passages uit bijgevoegde stukken, de bijlagen louter als bewijsmiddel en documentatie dienen (arrest Gerecht van 7 november 1997, Cipeke/Commissie, T‑84/96, Jurispr. blz. II‑2081, punt 34). De bijlagen kunnen derhalve niet worden gebruikt om een in het verzoekschrift summier uiteengezet middel uit te werken door bezwaren of argumenten aan te voeren die daarin niet zijn genoemd. Verzoekster moet in haar verzoekschrift de exacte bezwaren aangeven waarover zij een uitspraak van het Gerecht verlangt, evenals − in elk geval summier − de juridische en feitelijke gronden waarop die bezwaren berusten (arrest Hof van 31 maart 1992, Commissie/Denemarken, C‑52/90, Jurispr. blz. I‑2187, punt 17; beschikking Gerecht van 28 april 1993, De Hoe/Commissie, T‑85/92, Jurispr. blz. II‑523, punt 20, en arrest Gerecht van 30 januari 2007, France Télécom/Commissie, T‑340/03, Jurispr. blz. II‑107, punt 167).

25      In casu stelt het Gerecht vast dat de laatste vier verwijzingen, zoals uit verzoeksters schriftelijk betoog blijkt, zijn bedoeld als een illustratie van de argumenten ter onderbouwing van de aangevoerde middelen.

26      Zo vormt voetnoot 57 een illustratie van de stelling dat „de verplichting om digitaal te gaan een last vormt voor de terrestrische zenders en voor verzoekster, die niet wordt opgelegd aan ondernemingen die via andere platformen uitzenden”.

27      Ook voetnoot 94 illustreert de stelling dat „de subsidie kosten compenseert in verband met de uitvoering van specifieke wettelijke verplichtingen die enkel gelden voor het terrestrische platform”.

28      Wat de verwijzing in punt 109 betreft, wordt voorts uitdrukkelijk vermeld dat „uit [bijlage A.8] blijkt dat de analoge zenders geen enkel privilegie hadden, noch op het vlak van frequenties, noch op dat van de markt”.

29      Ten slotte vormt voetnoot 115 een illustratie van de stelling dat „de betrokken maatregel evenredig is, daar hij beperkt blijft tot de extra kosten voor de interoperabiliteit en de interactiviteit en tot de kosten die verzoekster heeft gedragen door de uitvoering van specifieke wettelijke verplichtingen”.

30      Uit een en ander volgt dat de laatste vier verwijzingen naar bijlage A.8, anders dan de Commissie betoogt, strekken tot onderbouwing van in verzoeksters schriftelijke betoog aangevoerde argumenten. Verder stelt het Gerecht vast dat verzoekster in haar stuk geen middelen of argumenten summier heeft aangevoerd die zij vervolgens in bijlage A.8 nader zou hebben uitgewerkt.

31      Derhalve stelt de Commissie ten onrechte dat bijlage A.8 niet-ontvankelijk moet worden geacht en dat het Gerecht er geen rekening mee mag houden. Het middel van de Commissie moet dus worden afgewezen.

 Ontvankelijkheid van de niet in de procestaal vertaalde bijlagen bij het verzoekschrift

 Argumenten van partijen

32      De Commissie merkt op dat verschillende bijlagen bij het verzoekschrift, namelijk de bijlagen A.1, A.2, A.3, A.4, A.7, A.11, A.12 en A.13, door verzoekster enkel in het Italiaans zijn overgelegd, terwijl zij overeenkomstig het vereiste van artikel 35, lid 3, van het Reglement voor de procesvoering vergezeld hadden moeten gaan van een vertaling in de procestaal.

33      Verzoekster repliceert dat zij overeenkomstig artikel 35 van het Reglement voor de procesvoering de betrokken bijlagen bij het verzoekschrift in de procestaal zal overleggen indien het Gerecht daarom verzoekt.

 Beoordeling door het Gerecht

34      Artikel 35, lid 3, eerste tot en met derde alinea, van het Reglement voor de procesvoering luidt:

„De procestaal wordt in het bijzonder gebezigd voor de memories en pleidooien van partijen, de bijlagen en producties daaronder begrepen, alsmede voor de processen-verbaal en de beslissingen van het Gerecht.

Alle stukken en bijlagen die in een andere dan de procestaal zijn gesteld, gaan van een vertaling in de procestaal vergezeld.

In geval van omvangrijke bescheiden en documenten kunnen evenwel uittreksels in vertaling worden overgelegd. Het Gerecht kan te allen tijde hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van een van de partijen een meer uitvoerige of een volledige vertaling eisen.”

35      Verder luidt artikel 7, lid 5, tweede alinea, van de instructies voor de griffier van het Gerecht (PB 2007, L 232, blz. 1):

„Wanneer stukken of bescheiden die als bijlagen bij een memorie of processtuk zijn gevoegd, niet vergezeld gaan van een vertaling in de procestaal, verzoekt de griffier de betrokken partij om een vertaling, indien deze voor een goede procesgang noodzakelijk lijkt.”

36      In casu moet allereerst worden opgemerkt dat de Commissie niet uitdrukkelijk heeft gevraagd dat het Gerecht van verzoekster een vertaling van de bijlagen A.1, A.2, A.3, A.4, A.7, A.11, A.12 en A.13 in de procestaal eist. De Commissie heeft zich immers beperkt tot de terloopse opmerking in voetnoot 15 van het verweerschrift dat verzoekster die bijlagen bij het verzoekschrift enkel in het Italiaans heeft overgelegd, zonder een vertaling in de procestaal.

37      Anders dan de Commissie betoogt, moet met betrekking tot het doel van de bepalingen van het Reglement voor de procesvoering en de instructies voor de griffier verder worden aangenomen dat de griffier bij gebreke van een daartoe strekkend verzoek van een partij, slechts een vertaling in de procestaal moet laten maken indien dat voor een goede procesgang noodzakelijk lijkt (zie in die zin arrest Gerecht van 18 september 2002, Puente Martín/Commissie, T‑29/01, JurAmbt. blz. I‑A‑157 en II‑833, punt 40).

38      Bij gebreke van een daartoe strekkend verzoek van partijen heeft het Gerecht het in casu om de volgende redenen niet nodig geacht om een vertaling van de bijlagen A.1, A.2, A.3, A.4, A.7, A.11, A.12 en A.13 in de procestaal te verzoeken. In de eerste plaats zijn de bijlagen A.1 tot en met A.4 op grond van procedurele vereisten overgelegd met het oog op de identificatie van partijen en hun vertegenwoordigers. In de tweede plaats is bijlage A.7 een kopie van de handeling die het voorwerp is van het beroep tot nietigverklaring. Die handeling, die na de instelling van dit beroep is gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie, is vertaald in alle officiële talen van de Unie, waaronder de procestaal in deze zaak. In de derde plaats bevatten de bijlagen A.11, A.12 en A.13 de relevante nationaalrechtelijke bepalingen. Die bepalingen zijn in de punten 7, 6 en 10 van de bestreden beschikking vermeld of in extenso aangehaald, zodat mag worden aangenomen dat de auteur van die beschikking de inhoud ervan kent.

39      Uit een en ander volgt dat de Commissie verzoekster ten onrechte verwijt dat zij geen vertaling van de bijlagen A.1, A.2, A.3, A.4, A.7, A.11, A.12 en A.13 in de procestaal heeft overgelegd.

 Middelen

40      Ter onderbouwing van haar beroep voert verzoekster in haar verzoekschrift vier middelen aan, ontleend aan schending van artikel 87, lid 1, EG, een kennelijke beoordelingsfout en een kennelijk onjuiste rechtsopvatting bij de beoordeling van de verenigbaarheid van de betrokken maatregel op grond van artikel 87, lid 3, sub c, EG, schending van artikel 253 EG, en schending van artikel 14 van verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel [88 EG] (PB L 83, blz. 1) en van het vertrouwens- en het rechtszekerheidsbeginsel.

41      Ter terechtzitting heeft verzoekster een middel aangevoerd dat er in wezen in bestaat dat de Commissie een kennelijke beoordelingsfout heeft gemaakt bij de bepaling van de werkingssfeer van artikel 4, lid 1, van de begrotingswet 2004.

42      Onderzocht moet worden of dat middel ontvankelijk is; vervolgens moet uitspraak worden gedaan over de gegrondheid van de vier middelen die in het verzoekschrift zijn aangevoerd.

 Ontvankelijkheid van het middel inzake een kennelijke beoordelingsfout bij de bepaling van de werkingssfeer van artikel 4, lid 1, van de begrotingswet 2004

 Argumenten van partijen

43      Ter terechtzitting heeft verzoekster uitdrukkelijk betwist dat digitale satellietzenders krachtens artikel 4, lid 1, van de begrotingswet 2004 zijn uitgesloten van de betrokken maatregel. In antwoord op een verzoek van het Gerecht om te verduidelijken in welke fase van de schriftelijke procedure zij die grief had aangevoerd, heeft zij verwezen naar de punten 69 en volgende en naar punt 76 van haar repliek.

44      Door het Gerecht ter terechtzitting verzocht om een reactie op deze betwisting van verzoekster, hebben de Commissie en Sky Italia gesteld dat nu dit middel tardief is aangevoerd, het niet-ontvankelijk moet worden verklaard.

 Beoordeling door het Gerecht

45      Uit artikel 44, lid 1, sub c, juncto artikel 48, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering volgt, dat het verzoekschrift het voorwerp van het geschil en een summiere uiteenzetting van de aangevoerde middelen dient te bevatten, en dat nieuwe middelen in de loop van het geding niet mogen worden voorgedragen, tenzij zij steunen op gegevens, rechtens of feitelijk, waarvan eerst in de loop van de behandeling is gebleken.

46      Blijkens verzoeksters verklaringen ter terechtzitting heeft zij dit middel niet aangevoerd in het verzoekschrift, maar in repliek. Verzoekster stelt ook niet dat het middel steunt op gegevens, rechtens of feitelijk, waarvan eerst in de loop van de behandeling is gebleken.

47      Overeenkomstig de in punt 45 genoemde bepalingen van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht moet het middel inzake een kennelijke beoordelingsfout bij de bepaling van de werkingssfeer van artikel 4, lid 1, van de begrotingswet 2004 derhalve niet-ontvankelijk worden verklaard.

 Eerste middel: schending van artikel 87, lid 1, EG

48      Het eerste middel stelt schending van artikel 87, lid 1, EG doordat de Commissie heeft geconcludeerd dat de betrokken maatregel een steunmaatregel is in de zin van dat artikel. Het middel bestaat uit vier onderdelen, die respectievelijk betrekking hebben op het begrip indirect begunstigde, het ontbreken van economisch voordeel, het feit dat de betrokken maatregel niet selectief is, en het feit dat de mededinging niet wordt verstoord.

 Tweede onderdeel van het eerste middel: geen economisch voordeel

–       Argumenten van partijen

49      In de eerste plaats meent verzoekster dat de betrokken maatregel haar geen economisch voordeel heeft opgeleverd, zoals de creatie van een zakelijke opportuniteit. In de bestreden beschikking stelt de Commissie namelijk ten onrechte en zonder daarvoor enig bewijs te leveren dat de omroepen door deze maatregel de kosten in verband met de subsidiëring van de decoders konden vermijden, welke zakelijke praktijk zij verkeerdelijk als wijdverbreid op de markt aanmerkt. Volgens verzoekster is dat slechts het geval voor de abonneetelevisieomroepen, wegens de stabiele contractuele verhouding die zij met hun abonnees aangaan. Bij gebreke van een dergelijke stabiele contractuele verhouding hebben de digitale terrestrische televisiezenders geen enkel belang bij de subsidiëring van de aankoop van decoders die interoperabiliteit mogelijk maken. Zij stellen zich daardoor immers bloot aan meeliftgedrag, doordat ook hun concurrenten van de subsidie profiteren. De betrokken maatregel kwam veeleer ten goede aan de consumenten, die zich decoders met open technologie konden aanschaffen.

50      In de tweede plaats stelt verzoekster dat de betrokken maatregel haar geen enkel voordeel heeft opgeleverd wat een betere penetratie van de betaaltelevisiemarkt of de creatie van een publiek betreft. In dat verband betwist zij dat zij door de betrokken maatregel een kijkerspubliek voor betaaltelevisie kon winnen of dat zij tegen geringe kosten toegang kreeg tot de betaaltelevisiemarkt. Eerst en vooral zijn de kwaliteit en de kenmerken van de programma’s, en niet de prijs van de decoder, bepalend voor de voorkeur van de consument. Verder kwamen de uit de betrokken maatregel voortvloeiende voordelen ten goede aan alle – zelfs potentiële – digitale terrestrische zenders. Ten slotte stond de betrokken maatregel er borg voor dat tijdens de overschakeling naar digitale televisie het algemene en kosteloze karakter van de voor iedereen beschikbare analoge televisie behouden bleef.

51      Bovendien heeft de Commissie geen rekening gehouden met verzoeksters investeringen met het oog op de digitalisering en om de kosten voor het lanceren van betaaltelevisiediensten te dekken. Verzoekster stelt ook dat de door de Commissie genoemde voordelen ten goede konden komen van eender welke digitale terrestrische betaaltelevisiezender, met name de toekomstige nieuwe concurrenten op de markt, en dat dit gevolg inherent is aan elke maatregel ten behoeve van de digitale televisie, inclusief die welke vanuit technologisch oogpunt het meest neutraal is.

52      In de derde plaats stelt verzoekster dat de subsidie overeenkomt met de extra kosten voor interoperabele en interactieve decoders, hetgeen de Commissie in punt 85 van de bestreden beschikking trouwens heeft erkend.

53      Verzoekster stelt dat de argumenten van Sky Italia betreffende de voordelen die zij zou hebben genoten, namelijk een „risicoloze” toegang tot een nieuwe markt, commerciële steun van de overheid en toegang tot goedkoop kapitaal, niet-ontvankelijk moeten worden verklaard of in elk geval moeten worden verworpen.

54      De Commissie, ondersteund door Sky Italia, concludeert tot afwijzing van dit onderdeel.

–       Beoordeling door het Gerecht

55      Teneinde uitspraak te doen over de gegrondheid van het tweede onderdeel van het eerste middel en over de drie andere onderdelen ervan, moet allereerst de strekking van artikel 4, lid 1, van de begrotingswet 2004 en van artikel 1, lid 211, van de begrotingswet 2005 worden onderzocht, om uit te maken of de betrokken maatregel zowel ten goede kon komen aan het digitale terrestrische platform als aan het digitale satellietplatform.

56      In dat verband moet worden vastgesteld dat krachtens artikel 4, lid 1, eerste volzin, van de begrotingswet 2004 een overheidssubsidie van 150 EUR (die in de begrotingswet 2005 is verlaagd tot 70 EUR) moest worden betaald aan iedere gebruiker van omroepdiensten, die zijn omroepbijdrage voor het lopende jaar had voldaan, en die een toestel kocht of huurde waarmee zonder enige kosten voor de gebruiker en de contentprovider signalen voor digitale terrestrische televisie vrij konden worden ontvangen en zo interactieve diensten mogelijk werden gemaakt.

57      Gelet op die bepalingen moet worden vastgesteld dat, zoals de Commissie in punt 7 van de bestreden beschikking terecht heeft overwogen, het voordeel van de betrokken maatregel slechts werd toegekend wanneer was voldaan aan verschillende cumulatieve voorwaarden, waaronder de aankoop of de huur van een toestel waarmee digitale terrestrische televisiesignalen kunnen worden ontvangen.

58      Voorts merkt het Gerecht op dat verzoekster in punt 122 van het verzoekschrift de Commissie uitdrukkelijk heeft verweten dat zij twee beschikkingen heeft gegeven, namelijk de bestreden beschikking en de beschikking betreffende 2006, die elkaar tegenspreken wat de verenigbaarheid van de betrokken maatregel en de maatregel van de begrotingswet 2006 met de gemeenschappelijke markt betreft, terwijl zij volgens haar zijn vastgesteld in feitelijke omstandigheden die in wezen vergelijkbaar waren. Ter onderbouwing van deze grief stelt zij dat de enige reden waarom de door de Commissie in de bestreden beschikking getrokken conclusie van onverenigbaarheid in de beschikking betreffende 2006 naderhand is omgekeerd, is dat de Italiaanse wetgever een uitdrukkelijke bepaling heeft opgenomen waardoor satellietzenders onder de regeling vallen.

59      Zo blijkt uit punt 122 van het verzoekschrift dat verzoekster niet betwist dat de wetgever het bij de vaststelling van de begrotingswet 2006 uiteindelijk noodzakelijk heeft geacht, de satellietzenders uitdrukkelijk op te nemen in de bepalingen die de werkingssfeer van de betrokken maatregel omschrijven.

60      Uit het voorgaande volgt dat de betrokken maatregel duidelijk niet ten goede kon komen aan een consument die besloot om een toestel te kopen of te huren dat uitsluitend digitale satelliettelevisiesignalen kan ontvangen. Die maatregel beantwoordde dus niet aan het vereiste van technologische neutraliteit dat de Commissie met betrekking tot steunmaatregelen inzake de markt van digitale televisie had gesteld.

61      In de eerste plaats zij opgemerkt dat, anders dan verzoekster betoogt, de vraag of de omroepen bij gebreke van de betrokken maatregel noodzakelijkerwijs de aanschaf van decoders zouden hebben gefinancierd, niet relevant is voor de beoordeling van de kwalificatie van de betrokken maatregel als staatssteun.

62      Belangrijk dienaangaande is namelijk de vraag of de subsidiëring van de decoders een voordeel heeft opgeleverd voor de terrestrische omroepen als verzoekster. In dat verband moet worden opgemerkt dat de Commissie in de punten 82 tot en met 95 van de bestreden beschikking in detail heeft uiteengezet waarom de betrokken steunmaatregel volgens haar voor de terrestrische zenders een economisch voordeel opleverde. Zij heeft dienaangaande met name terecht opgemerkt dat de ontwikkeling van een kijkerspubliek een wezenlijk onderdeel van de zakelijke activiteiten van een televisiezender is. Het Gerecht wijst er ook op dat de Commissie heeft uiteengezet waarom zij terecht van mening was dat de betrokken steunmaatregel de consumenten ertoe heeft aangezet om over te schakelen van analoge naar digitale terrestrische technologie, waarbij de kosten die de digitale terrestrische televisiezenders hadden moeten dragen, beperkt werden, en die zenders in vergelijking met nieuwe concurrenten in staat heeft gesteld hun bestaande marktpositie te consolideren wat betreft het merkimago en het behoud van klanten.

63      Om dezelfde reden moet verzoeksters argument worden afgewezen dat de terrestrische zenders geen belang hadden bij de subsidiëring van de decoders, aangezien zij zich daarmee blootstelden aan meeliftgedrag, doordat hun concurrenten evenzeer van de subsidie konden profiteren. Dat verzoekster het uit de subsidie voortvloeiende voordeel deelt met andere zenders, ontneemt de betrokken maatregel hoe dan ook niet zijn voordelig karakter wat haar betreft.

64      Ook het feit dat de betrokken maatregel zeer voordelig is voor de consumenten, aangezien de prijs van meer gesofisticeerde decoders daardoor wordt teruggebracht tot het prijsniveau van zapperboxen, heeft geen invloed op het feit dat die maatregel ook een voordeel oplevert voor de terrestrische zenders en de kabelexploitanten.

65      Wat het argument betreft dat de kwaliteit en de kenmerken van de programma’s, en niet de prijs van de decoder beslissend zijn voor de keuze van de kijkers, is het Gerecht van oordeel dat ofschoon die kenmerken de keuze van de kijkers kunnen beïnvloeden, dat niet wegneemt dat de prijs van de decoder een beslissende factor is voor de keuze van de kijker. In casu leidde de rechtstreekse subsidie aan de consumenten automatisch tot een daling van de koop- of huurprijs van een toestel waarmee digitale terrestrische televisiesignalen kunnen worden ontvangen. Een dergelijke prijsdaling kan de keuze van prijsbewuste consumenten beïnvloeden.

66      Aangaande het argument dat de betrokken maatregel waarborgde dat tijdens de overschakeling naar digitale televisie het algemene en kosteloze karakter van de voor iedereen beschikbare analoge televisie behouden bleef, moet worden opgemerkt dat deze omstandigheid niet kan afdoen aan de kwalificatie van de betrokken maatregel als een steunmaatregel in de zin van artikel 87, lid 1, EG. Die omstandigheid kan hooguit een factor zijn waarbij rekening moet worden gehouden bij het onderzoek van de verenigbaarheid van de betrokken maatregel met de gemeenschappelijke markt in het kader van artikel 87, lid 3, EG.

67      Om dezelfde reden moet ook verzoeksters argument worden afgewezen dat de subsidie noodzakelijk was omdat zij in normale commerciële omstandigheden niet vrijwillig de extra kosten voor de aanschaf van interoperabele decoders zou dragen.

68      Uit een en ander volgt dat, zonder dat uitspraak behoeft te worden gedaan over de ontvankelijkheid en de gegrondheid van de argumenten van Sky Italia, de Commissie terecht heeft gemeend dat de betrokken maatregel voor de digitale terrestrische zenders en de kabelexploitanten, waaronder verzoekster, een voordeel in de zin van artikel 87, lid 1, EG heeft opgeleverd tegenover de satellietzenders, en dat het tweede onderdeel van het eerste middel dus ongegrond moet worden verklaard.

 Eerste onderdeel van het eerste middel: het begrip indirect begunstigde

–       Argumenten van partijen

69      Verzoekster stelt dat de Commissie zich op grond van de arresten van het Hof van 19 september 2000, Duitsland/Commissie (C‑156/98, Jurispr. blz. I‑6857), en 13 juni 2002, Nederland/Commissie (C‑382/99, Jurispr. blz. I‑5163), ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de betrokken maatregel, waarvan de rechtstreeks begunstigden de eindverbruikers zijn, een voordeel in de zin van artikel 87, lid 1, EG oplevert dat indirect ten goede komt aan bepaalde omroepen.

70      In de eerste plaats betoogt verzoekster dat die twee arresten in casu irrelevant zijn. De indirect begunstigden moet immers een ander lot beschoren zijn wanneer het rechtstreeks voordeel niet aan ondernemingen, maar aan individuele consumenten wordt verleend. Aangezien de rechtstreekse en primaire begunstigden van de betrokken maatregel geen economische activiteit uitoefenen, valt die maatregel zonder meer buiten de werkingssfeer van artikel 87, lid 1, EG.

71      In de tweede plaats stelt verzoekster dat het niet duidelijk is waarom de Commissie het begrip indirect begunstigden arbitrair heeft beperkt tot de digitale terrestrische zenders en de kabelexploitanten die betaaltelevisiediensten aanbieden. Zij stelt met name dat de digitale terrestrische zenders en de kabelexploitanten in het algemeen ook indirect voordeel kunnen halen uit de betrokken maatregel. Verder heeft de Commissie de producenten van decoders op arbitraire wijze uitgesloten van de categorie begunstigden van de betrokken maatregel.

72      In repliek verduidelijkt verzoekster dat zij niet betwist dat een steunmaatregel indirecte begunstigden kan hebben, maar dat zij wel de wijze betwist waarop de toepassingsvoorwaarden van het begrip indirect begunstigde in de bestreden beschikking zijn toegepast.

73      De Commissie voert ten eerste aan dat artikel 87, lid 1, EG geen enkel vereiste stelt met betrekking tot de wijze waarop de steun wordt verleend. Ten tweede zou artikel 87, lid 2, sub a, EG geheel overbodig zijn indien steun die in de eerste plaats aan de consumenten wordt verleend, nooit als steun in de zin artikel 87, lid 1, EG kon worden beschouwd, zoals verzoekster stelt. Ten derde is verzoeksters standpunt in tegenspraak met het arrest Nederland/Commissie (punt 69 supra), dat bevestigt dat zowel de rechtstreeks als de indirect begunstigde als de begunstigde van staatssteun in de zin van artikel 87, lid 1, EG kan worden beschouwd. Ten vierde betoogt de Commissie dat indien de redenering van verzoekster zou worden gevolgd dat steun aan consumenten nooit een steunmaatregel kan opleveren, de regels inzake steunmaatregelen gemakkelijk omzeild zouden kunnen worden door aan de consumenten subsidies te verlenen op voorwaarde dat zij specifieke goederen of diensten aanschaffen. Ten vijfde betwist de Commissie verzoeksters betoog dat zij het begrip indirect begunstigden arbitrair heeft beperkt tot de terrestrische zenders en de kabelexploitanten die betaaltelevisiediensten aanbieden.

–       Beoordeling door het Gerecht

74      Partijen zijn het erover eens dat de betrokken maatregel niet rechtstreeks ten goede kwam aan ondernemingen op de markt van digitale televisie, zoals verzoekster.

75      Artikel 87 EG verbiedt echter steunmaatregelen van de staten of in welke vorm ook met staatsmiddelen bekostigd, zonder dat een onderscheid wordt gemaakt naargelang de aan de steun verbonden voordelen rechtstreeks of indirect wordt verleend. Aldus heeft de rechtspraak erkend dat een voordeel dat rechtstreeks is verleend aan bepaalde natuurlijke of rechtspersonen die niet noodzakelijkerwijs ondernemingen zijn, een indirect voordeel en dus staatssteun kan vormen voor andere natuurlijke of rechtspersonen die ondernemingen zijn (arrest Gerecht van 4 maart 2009, Italië/Commissie, T‑424/05, niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 108).

76      Verzoeksters betoog dat een subsidie aan de consumenten niet kan worden aangemerkt als steun voor de ondernemingen die consumptiegoederen of ‑diensten aanbieden, is ook in tegenspraak met artikel 87, lid 2, sub a, EG, volgens hetwelk steunmaatregelen van sociale aard aan individuele verbruikers met de interne markt verenigbaar zijn op voorwaarde dat deze toegepast worden zonder onderscheid naar de oorsprong van de producten. Indien verzoeksters standpunt zou worden aanvaard, zou die bepaling, zoals de Commissie betoogt, immers overbodig zijn.

77      Ten slotte kan verzoeksters verwijt, dat niet duidelijk is waarom de Commissie het begrip indirecte begunstigden arbitrair heeft beperkt tot de digitale terrestrische zenders en de kabelexploitanten die betaaltelevisiediensten aanbieden, niet worden aanvaard. Aangenomen dat de Commissie ervan had moeten uitgaan dat alle digitale terrestrische zenders en kabelexploitanten indirect van de betrokken maatregel kunnen profiteren, zoals verzoekster stelt, vastgesteld moet worden dat zulks geenszins afdoet aan het feit dat de betrokken maatregel, zoals in de punten 55 tot en met 60 hiervoor is vermeld, niet ten goede kon komen aan de satellietzenders.

78      Om dezelfde reden moet ook de grief worden afgewezen dat de Commissie de producenten van decoders op arbitraire wijze heeft uitgesloten van de categorie begunstigden van de betrokken maatregel.

79      Uit hetgeen voorafgaat volgt, dat de Commissie verzoekster terecht als indirect begunstigde van de betrokken maatregel heeft aangemerkt. Het eerste onderdeel van het eerste middel moet dan ook worden afgewezen.

 Derde onderdeel van het eerste middel: de betrokken maatregel is niet selectief

–       Argumenten van partijen

80      Verzoekster betoogt dat de Commissie blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door de betrokken maatregel wegens zijn gesteld discriminerende karakter als selectief aan te merken. De Commissie heeft namelijk het begrip selectiviteit verward met de gestelde discriminatie, zodat zij niet afdoende heeft aangetoond dat voldaan was aan het criterium van selectiviteit.

81      Volgens de Commissie berust dit betoog van verzoekster op geen enkel bewijs. De selectiviteit van het voordeel dat de betrokken maatregel oplevert voor de digitale terrestrische zenders en de kabelexploitanten die betaaltelevisie aanbieden, blijkt uit het feit dat geen enkele andere onderneming daarvoor in aanmerking komt, en met name niet de satellietzenders. Het derde onderdeel van het eerste middel is dus ook ongegrond.

–       Beoordeling door het Gerecht

82      Allereerst zij erop gewezen dat verzoekster ter terechtzitting in antwoord op een vraag van het Gerecht om verduidelijking van haar argumenten tot staving van het derde onderdeel van het eerste middel heeft verklaard dat discriminatie, in tegenstelling tot selectiviteit, dat een wezenlijk element is voor de kwalificatie van een maatregel als staatsteun in de zin van artikel 87, lid 1, EG, in dat artikel niet wordt genoemd. Verzoekster voegde daaraan toe dat de Commissie discriminatie en selectiviteit met elkaar verwart, en dat wanneer zij stelde dat er sprake was van discriminatie, zij niet technologisch neutraal was.

83      Volgens artikel 44, lid 1, sub c, van het Reglement voor de procesvoering moet het verzoekschrift het voorwerp van het geschil en een summiere uiteenzetting van de aangevoerde middelen bevatten. Volgens de rechtspraak moet deze uiteenzetting voldoende duidelijk en nauwkeurig zijn opdat de verweerder zijn verdediging kan voorbereiden en het Gerecht in voorkomend geval zonder andere ondersteunende informatie op het beroep uitspraak kan doen (arresten Gerecht van 18 september 1996, Asia Motor France e.a./Commissie, T‑387/94, Jurispr. blz. II‑961, punt 106, en 29 januari 1998, Dubois et Fils/Raad en Commissie, T‑113/96, Jurispr. blz. II‑125, punt 29). Om de rechtszekerheid en een goede rechtsbedeling te waarborgen, is voor de ontvankelijkheid van een argument vereist, dat de wezenlijke feitelijke en juridische omstandigheden waarop het is gebaseerd, tenminste summier, maar coherent en begrijpelijk in de tekst van het verzoekschrift te vinden zijn (zie in die zin beschikking Gerecht van 25 juli 2000, RJB Mining/Commissie, T‑110/98, Jurispr. blz. II‑2971, punt 23, en aldaar aangehaalde rechtspraak; arrest Gerecht van 10 april 2003, Travelex Global and Financial Services en Interpayment Services/Commissie, T‑195/00, Jurispr. blz. II‑1677, punt 26).

84      In casu voldoen de argumenten die verzoekster zowel in haar stukken als ter terechtzitting heeft aangevoerd tot staving van het derde onderdeel van het eerste middel niet aan de in artikel 44, lid 1, sub c, van het Reglement voor de procesvoering gestelde eisen van duidelijkheid en nauwkeurigheid. Verzoekster heeft namelijk op geen enkel ogenblik verduidelijkt waarom op grond van het feit dat een steunmaatregel op discriminerende wijze wordt toegepast doordat hij, zoals het Gerecht in de punten 57 en 60 van dit arrest met betrekking tot de betrokken maatregel heeft vastgesteld, slechts ten goede komt aan sommige categorieën ondernemingen, niet mag worden aangenomen dat hij selectief is in de zin van artikel 87, lid 1, EG.

85      Bijgevolg moet het derde onderdeel van het eerste middel niet-ontvankelijk worden verklaard.

 Vierde onderdeel van het eerste middel: de mededinging wordt niet verstoord

–       Argumenten van partijen

86      In de eerste plaats stelt verzoekster dat de Commissie een kennelijke beoordelingsfout heeft gemaakt door te concluderen dat de betrokken maatregel de mededinging op de gemeenschappelijke markt onrechtmatig vervalst.

87      Ten eerste betoogt verzoekster dat elke satellietzender, inclusief Sky Italia, van de subsidie kon profiteren door „hybride” decoders aan te bieden, dus decoders voor zowel terrestrische als satellietprogramma’s. De subsidie zou dan de extra kosten hebben gedekt voor de integratie van de technologie die nodig is om terrestrische televisie te ontvangen. Hoe dan ook bewijst het feit dat de resultaten van Sky Italia op de relevante markt uitstekend bleven, dat de subsidies haar situatie niet materieel hebben beïnvloed.

88      Ten tweede moet bij de beoordeling van het ontbreken van mededingingsverstoring rekening worden gehouden met het feit dat het tarief van de belasting over de toegevoegde waarde (hierna: „btw”) voor platformen voor satelliettransmissie voordeliger is dan dat voor platformen voor terrestrische transmissie. De betrokken maatregel compenseert het economisch voordeel dat de eersten ontlenen aan het lagere btw-tarief. Ter onderbouwing van dit argument verwijst verzoekster naar een klacht inzake schending van het gemeenschapsrecht en naar een andere klacht inzake staatssteun die bij de Commissie zijn ingediend op 13 maart 2007. Zij verzoekt het Gerecht de door Sky Italia opgeworpen exceptie van niet-ontvankelijkheid van het argument inzake het belastingvoordeel dat de satellietzenders zouden genieten, te verwerpen, op grond dat de Commissie, aan wier zijde Sky Italia intervenieert, die exceptie zelf niet heeft opgeworpen.

89      Ten derde stelt verzoekster dat de betrokken maatregel, door aan het satellietplatform concurrentiebeperkingen op te leggen, juist een ontwikkeling van de mededinging mogelijk heeft gemaakt. Verder maakt de betrokken maatregel het de consumenten mogelijk om tegen dezelfde prijs gebruik te maken van decoders die toegang geven tot een veel ruimer aanbod. Ten slotte is de uitsluiting van technologieën waarop een eigendomsrecht rust inherent aan het doel van gemeenschappelijk belang van bevoordeling van open standaarden, en levert dat geen vervalsing van de mededinging op. De enige verstoring van de mededinging tussen het satelliet- en het terrestrisch platform is die welke in het nadeel van de terrestrische zenders speelt doordat Sky Italia derden toegang tot haar versleutelingstechnologie weigert.

90      Ten vierde verwijt verzoekster de Commissie dat zij twee beschikkingen heeft gegeven, namelijk de bestreden beschikking en de beschikking betreffende 2006, die elkaar tegenspreken wat de verenigbaarheid van de betrokken maatregel en de maatregel van de begrotingswet 2006 met de gemeenschappelijke markt betreft, terwijl zij zijn vastgesteld in feitelijke omstandigheden die in wezen vergelijkbaar waren. Ter onderbouwing van dit argument stelt zij dat de enige reden waarom de door de Commissie in de bestreden beschikking getrokken conclusie van onverenigbaarheid in de beschikking betreffende 2006 naderhand is omgekeerd, is dat de Italiaanse wetgever een uitdrukkelijke bepaling heeft opgenomen waardoor satellietzenders onder de regeling vallen.

91      Ten vijfde verwijt verzoekster in repliek de Commissie op grond van haar beschikking C (2007) 4286 definitief van 25 september 2007 inzake een steunmaatregel (N 103/2007) voor de aanschaf van digitale decoders en de aanpassing van antennes in de provincie Soria (hierna: „beschikking Soria”) ook dat zij de bestreden beschikking arbitrair heeft vastgesteld. In punt 16 van de beschikking Soria heeft de Commissie de bedoelde maatregel immers verenigbaar met de gemeenschappelijke markt verklaard op grond dat de technologische neutraliteit gewaarborgd was daar „de gesubsidieerde decoders signalen kunnen ontvangen die niet alleen via digitale terrestrische televisietechnologie (TNT) worden uitgezonden, maar ook via de kabel, per satelliet en/of Internet”. Volgens verzoekster voorzag de in de beschikking Soria bedoelde maatregel erin dat daarvan gebruik kon worden gemaakt mits de TNT-decoders interactief en interoperabel waren, zodat zij – zoals in casu – ook signalen van andere platformen konden ontvangen.

92      In de tweede plaats schendt de betrokken maatregel niet het beginsel van gelijke behandeling van digitale zenders. De verschillende behandeling van digitale platformen is namelijk gerechtvaardigd door hun verschillende situatie. Een eventuele schending van dat beginsel is hoe dan ook objectief gerechtvaardigd, gelet op de reële kenmerken van de toenmalige relevante markt en de bevordering van open standaarden. Volgens verzoekster is het satellietplatform niet uitdrukkelijk in de regeling opgenomen omdat er geen op een open standaard gebaseerd dergelijk aanbod bestond, noch de minste mogelijkheid dat een dergelijk aanbod zou ontstaan in de korte tijd gedurende welke de betrokken maatregel is toegepast. Verder werd de markt van satelliettelevisie gekenmerkt door de aanwezigheid van een onderneming, namelijk Sky Italia, met een feitelijk monopolie, die de toegang tot de markt kon beletten. Ten slotte heeft Sky Italia na de wijziging bij de begrotingswet 2006, die het mogelijk moest maken om alle interoperabele decoders te subsidiëren, niet gekozen voor decoders waarvoor de subsidie kon worden verleend.

93      In de derde plaats betoogt verzoekster dat nu de bestreden beschikking geen duidelijk antwoord geeft op de vraag of het probleem dat de betrokken maatregel onverenigbaar maakte, verband hield met de technologische neutraliteit of met de gestelde toegang tot de relevante markt tegen lagere kosten, de Commissie het rechtszekerheidsbeginsel heeft geschonden. Tot staving van dit argument verwijst verzoekster naar haar argumenten in verband met het vierde middel.

94      De Commissie, ondersteund door Sky Italia, stelt in de eerste plaats dat verzoekster geen bewijs levert van de gestelde kennelijke beoordelingsfout die zij zou hebben gemaakt door te concluderen dat de betrokken maatregel de mededinging vervalst doordat hij de digitale terrestrische zenders bevoordeelt. In de tweede plaats stelt verzoekster ten onrechte dat de verschillende behandeling van digitale platformen gerechtvaardigd is door hun verschillende situatie. Verzoekster beroept zich eveneens ten onrechte op het feit dat er ten tijde van de vaststelling van de betrokken maatregel geen op een open standaard gebaseerd satellietaanbod bestond. In de derde plaats heeft de Commissie de betrokken maatregel in de bestreden beschikking onverenigbaar verklaard omdat hij het beginsel van technologische neutraliteit niet eerbiedigde. Zij heeft dus haar standpunt gehandhaafd dat de verenigbaarheid van steunmaatregelen voor de overschakeling naar digitale uitzendingen met de gemeenschappelijke markt afhankelijk is van de eerbiediging van het beginsel van technologische neutraliteit.

–       Beoordeling door het Gerecht

95      Wat in de eerste plaats het argument betreft dat Sky Italia van de betrokken maatregel kon profiteren door „hybride” decoders aan te bieden, zij opgemerkt dat dit argument de selectiviteit van die maatregel beklemtoont. De terbeschikkingstelling van „hybride” decoders door satellietzenders als Sky Italia impliceert immers extra kosten, die worden verrekend in de prijs bij verkoop aan consumenten en hooguit worden gecompenseerd door de betrokken maatregel die aan deze laatsten ten goede komt. Satellietzenders bevinden zich dus in een minder gunstige positie dan terrestrische zenders en kabelexploitanten, aangezien deze geen extra kosten moeten afwentelen op de prijs van de decoders bij de verkoop aan consumenten die van de betrokken maatregel profiteren. Het argument moet dus worden verworpen.

96      Verder is het feit dat Sky Italia na de wijziging van de begrotingswet 2006 die het mogelijk moest maken om alle interoperabele decoders te subsidiëren, niet is afgestapt van decoders met propriëtaire technologie om decoders te gaan gebruiken die voor de subsidie in aanmerking konden komen, niet relevant. Zoals de Commissie in punt 110 van de bestreden beschikking heeft verklaard, kan immers niet worden uitgesloten dat deze strategie van talrijke factoren kan afhangen, zoals de eerder uitgevoerde investeringen van de onderneming of de keuze om de beschikking van de Commissie ten aanzien van de verenigbaarheid van de nieuwe maatregel af te wachten.

97      Wat in de tweede plaats het argument betreft dat de oplegging van concurrentiebeperkingen aan het satellietplatform tot meer mededinging heeft geleid, is het Gerecht van oordeel dat verzoekster door de redenering die eraan ten grondslag ligt erkent dat tussen het terrestrische en het satellietplatform concurrentie bestaat en dat deze door de betrokken maatregel wordt beïnvloed.

98      Aangaande verzoeksters argumenten inzake verschillende omstandigheden die de mededinging in het voordeel van het satellietplatform vervalsen, moet verder worden vastgesteld dat die argumenten irrelevant zijn om te beoordelen of de betrokken maatregel op zijn beurt de mededinging op de relevante markt vervalst of dreigt te vervalsen.

99      In de derde plaats is verzoeksters betoog dat de bestreden beschikking en de beschikking betreffende 2006 in soortgelijke omstandigheden zijn vastgesteld, kennelijk onjuist. Zoals het Gerecht in de punten 57 en 60 van dit arrest heeft vastgesteld, waren satellietdecoders van de betrokken maatregel uitgesloten. Blijkens punt 122 van het verzoekschrift gold de begrotingswet 2006 daarentegen ook voor satellietdecoders.

100    In de vierde plaats is het Gerecht van oordeel dat het argument dat de bestreden beschikking arbitrair was in het licht van de beschikking Soria, volgens hetwelk de voorwaarden voor de toepassing van de in die beschikking bedoelde maatregel dezelfde waren als die van de betrokken maatregel, niet kan slagen.

101    Stellig kunnen de in punt 91 van dit arrest aangehaalde bewoordingen die de Commissie in punt 16 van de beschikking Soria heeft gebruikt, verzoekster op een dwaalspoor hebben gebracht met betrekking tot de werkingssfeer van de maatregel die in die beschikking aan de orde was.

102    Zoals de Commissie betoogt, nemen echter zowel de bewoordingen van punt 58 van de beschikking Soria als de inhoud van de brief die als bijlage bij de dupliek is gevoegd alle dubbelzinnigheid dienaangaande weg.

103    Blijkens punt 58 van de beschikking Soria heeft de Commissie namelijk uitdrukkelijk vastgesteld dat de in die beschikking bedoelde maatregel de consumenten in staat stelde zich eender welke soort decoder aan te schaffen dankzij een subsidie die onafhankelijk was van het technologisch platform dat de consument wenste te gebruiken (terrestrisch, kabel, satelliet of breedbandinternet). Aldus heeft zij uitdrukkelijk geconcludeerd dat die maatregel het beginsel van technologische neutraliteit eerbiedigde.

104    Bovendien stelt het Gerecht vast dat de Commissie, zoals zij betoogt zonder door verzoekster te worden weersproken, voor de vaststelling van de beschikking Soria heeft onderzocht of de maatregel in kwestie het beginsel van technologische neutraliteit eerbiedigde. Zo blijkt uit de brief die als bijlage bij de dupliek is gevoegd dat de Spaanse autoriteiten in antwoord op een desbetreffende vraag van de Commissie bij brief van 23 juli 2007 uitdrukkelijk hebben bevestigd dat het soort transmissie geen criterium voor toekenning van de subsidie was, zodat „subsidie kon worden verleend voor decoders voor digitale terrestrische televisie, voor verdeling via de kabel of per satelliet […]”.

105    Op grond van het voorgaande moet worden geoordeeld dat de maatregel in de beschikking Soria, anders dan de betrokken maatregel, ten goede kon komen aan alle technologieën voor de transmissie van digitale televisie. Daar de feiten die ten grondslag liggen aan de bestreden beschikking en aan de beschikking Soria duidelijk verschillend zijn, kan verzoekster de conclusies die de Commissie in die beschikkingen heeft getrokken, niet vergelijken om tot de slotsom te komen dat die eerste beschikking arbitrair is. Bijgevolg moet het argument dat de bestreden beschikking in het licht van de beschikking Soria arbitrair was, ongegrond worden verklaard.

106    Wat in de vijfde plaats het argument betreft dat het beginsel van gelijke behandeling van digitale zenders niet is geschonden, en dat een eventuele schending daarvan hoe dan ook objectief gerechtvaardigd zou zijn, moet het volgende worden vastgesteld.

107    Aangaande verzoeksters betoog dat het satellietplatform niet uitdrukkelijk binnen de werkingssfeer van de betrokken maatregel is gebracht omdat er geen op een open standaard gebaseerd dergelijk aanbod bestond, noch de minste mogelijkheid dat een dergelijk aanbod zou ontstaan in de korte tijd gedurende welke de betrokken maatregel is toegepast, zij erop gewezen dat de Commissie in punt 164 van de bestreden beschikking heeft vastgesteld dat Sky Italia eerst in 2004 en in de eerste maanden van 2005 is begonnen met een overschakeling naar een technologie met „gesloten” standaarden, hetgeen verzoekster niet betwist. Het Gerecht is dan ook van oordeel dat de Commissie daar in datzelfde punt van de bestreden beschikking terecht uit heeft afgeleid dat Sky Italia een andere keuze had kunnen maken wanneer de steunmaatregel ook aan het satellietplatform ten goede was gekomen.

108    Wat vervolgens verzoeksters betoog betreft dat de markt van satelliettelevisie werd gekenmerkt door de aanwezigheid van een onderneming, namelijk Sky Italia, met een feitelijk monopolie, die de toegang tot de markt kon beletten, moet worden vastgesteld dat dit irrelevant is om te beoordelen of de betrokken maatregel op zijn beurt de mededinging op de relevante markt vervalst of dreigt te vervalsen.

109    Wat in de zesde plaats het argument betreft dat verzoekster ontleent aan de gestelde schending van het rechtszekerheidsbeginsel door de Commissie, blijkt uit de bestreden beschikking dat het kennelijk ongegrond is. Uit de bestreden beschikking, met name de punten 104, 135 en 140, blijkt immers duidelijk dat de onverenigbaarheid van de betrokken maatregel nauw verband houdt met de schending van het beginsel van technologische neutraliteit. Bovendien stelt het Gerecht vast dat uit punt 36 van de bestreden beschikking blijkt dat de Commissie in de beschikking tot inleiding van de formele onderzoeksprocedure had betwijfeld dat de betrokken maatregel geen schending van het beginsel van technologische neutraliteit opleverde, hetgeen verzoekster niet betwist.

110    Gelet op het voorgaande, moet het vierde onderdeel van het eerste middel ongegrond worden verklaard.

111    Gelet op de conclusies in de punten 68, 79, 85 en 110 van dit arrest moet het eerste middel in zijn geheel worden afgewezen.

 Tweede middel: kennelijke beoordelingsfout en kennelijk onjuiste rechtsopvatting bij de beoordeling van de verenigbaarheid van de betrokken maatregel met de gemeenschappelijke markt op grond van artikel 87, lid 3, sub c, EG

 Ontvankelijkheid van de argumenten in de punten 93 tot en met 96 van het verzoekschrift

–       Argumenten van partijen

112    De Commissie, ondersteund door Sky Italia, acht verzoeksters argumenten in de punten 93 tot en met 96 van het verzoekschrift onvoldoende duidelijk. Verzoekster verwijst daarin namelijk enkel in het algemeen naar haar analyse betreffende het ontbreken van steun. Bovendien betreft de lijst van factoren waarmee de Commissie volgens verzoekster geen rekening heeft gehouden het bestaan van de steun, en niet de verenigbaarheid ervan met de gemeenschappelijke markt. Overigens verstrekt verzoekster geen enkele verduidelijking over de vermelde factoren en preciseert zij niet in welke mate de argumenten verband houden met de beoordeling op grond van artikel 87, lid 3, sub c, EG. Om die redenen moeten verzoeksters argumenten in de punten 93 tot en met 96 van het verzoekschrift niet-ontvankelijk worden verklaard.

113    Verzoekster stelt dat ofschoon de analyses verschillen naargelang het gaat om het bestaan van een steunmaatregel of om de verenigbaarheid ervan, dat niet wegneemt dat zij technisch met elkaar samenhangen. De argumenten betreffende de steun onderbouwen dus de middelen tot nietigverklaring die de verenigbaarheid betreffen, zonder dat dit afbreuk doet aan de ontvankelijkheid ervan.

–       Beoordeling door het Gerecht

114    In de eerste plaats stelt verzoekster in de punten 93 tot en met 96 van het verzoekschrift dat de Commissie bij de toepassing van artikel 87, lid 3, sub c, EG een kennelijke beoordelingsfout heeft gemaakt. Zij verwijst in dat verband naar haar analyse betreffende het ontbreken van steun. Bovendien betoogt zij dat de Commissie in de bestreden beschikking de economische context van de betrokken maatregel niet heeft onderzocht. De Commissie heeft er niet op gewezen dat de betrokken maatregel voorzag in subsidies voor het bevorderen van een door de Unie ondersteunde technologie, namelijk een open technologie die interoperabiliteit en interactiviteit mogelijk maakt, dat de subsidies overeenstemden met de door deze technologie veroorzaakte extra kosten, dat de subsidies in overeenstemming waren met de aanbevelingen van de Unie, en dat de subsidies geen economisch voordeel hadden opgeleverd. Ten slotte heeft de Commissie geen rekening gehouden met het feit dat de echte verstoring van de mededinging op de markt te wijten was aan het bestaan van een beleid dat gesloten standaarden bevoordeelt, aan het verschil tussen open en gesloten standaarden en aan het feit dat de subsidies een compensatie vormden voor de kosten die verband hielden met de uitvoering van bij de wet opgelegde verplichtingen.

115    In de tweede plaats bevatten de punten 93 tot en met 96 van het verzoekschrift, in titel 3.2, sub a („Verweerster heeft een kennelijke beoordelingsfout gemaakt”), geen argumenten ter ondersteuning van het tweede middel, maar argumenten ter ondersteuning van de drie onderdelen van het tweede middel die worden uiteengezet in titel 3.2, sub b („Verweerster heeft de grenzen van haar beoordelingsbevoegdheid overschreden en heeft een kennelijke fout gemaakt bij de beoordeling van de feiten en de situatie door te concluderen dat de [betrokken] maatregel onverenigbaar was met de gemeenschappelijke markt”).

116    In punt 96 van het verzoekschrift, dat voorafgaat aan titel 3.2, sub b, stelt verzoekster dat de Commissie, door de economische context niet juist te analyseren, de betrokken maatregel kennelijk onjuist heeft beoordeeld en derhalve een kennelijke fout heeft gemaakt door te concluderen dat die maatregel onverenigbaar was met de gemeenschappelijke markt.

117    Uit hetgeen voorafgaat volgt dat het door de Commissie opgeworpen middel van niet-ontvankelijkheid van de in de punten 93 tot en met 96 van het verzoekschrift uiteengezette argumenten moet worden afgewezen.

 Eerste onderdeel van het tweede middel: onjuiste conclusie dat de betrokken maatregel het marktfalen niet verhelpt

–       Argumenten van partijen

118    Verzoekster stelt om de volgende vier redenen dat de Commissie een kennelijke beoordelingsfout heeft gemaakt en de relevante markt onvoldoende heeft onderzocht toen zij concludeerde dat de betrokken maatregel niet verenigbaar was met artikel 87, lid 3, sub c, EG.

119    In de eerste plaats betwist zij de in de bestreden beschikking getrokken conclusie dat de betrokken maatregel wegens het bestaan van een dwingende datum voor de overschakeling naar digitale televisie ongeschikt was. Die conclusie is niet alleen in tegenspraak met het standpunt van de Commissie in haar eerdere beschikkingen inzake digitale terrestrische televisie, maar toont ook aan dat de Commissie het marktfalen ten gevolge van de coördinatie tussen de spelers op de markt niet juist heeft beoordeeld.

120    In de tweede plaats stelt verzoekster dat de betrokken maatregel een compensatie vormde voor de kosten voor de overschakeling naar digitale televisie die de consumenten moesten dragen om zich een decoder aan te schaffen met een open technologie die interoperabiliteit en interactiviteit mogelijk maakt.

121    In de derde plaats betoogt verzoekster dat de bestreden beschikking niet heeft erkend dat de bestaande externaliteiten een marktfalen opleverden. In dat verband heeft de Commissie in de bestreden beschikking arbitrair en zonder enige objectieve rechtvaardiging geconcludeerd dat het normaal is dat de terrestrische zenders decoders met open technologie subsidiëren en derhalve de kosten van meelifters dragen. Verzoekster had er echter geen enkel belang bij om decoders ten voordele van de concurrenten te subsidiëren, aangezien zij gemakkelijk verder kon blijven profiteren van de analoge markt.

122    Verder heeft de Commissie geen rekening gehouden met het feit dat de betrokken maatregel de mededinging niet vervalste, maar dat hij er veeleer toe strekte overeenkomstig de aanbevelingen van de Unie het gebruik van open standaarden en interactiviteit aan te moedigen. Onder verwijzing naar bijlage A.8 stelt verzoekster bovendien dat de Commissie de reglementaire context en de evolutie van de relevante markt niet heeft begrepen. Ten slotte laakt verzoekster het feit dat de Commissie in de bestreden beschikking evenmin rekening heeft gehouden met de kosten in verband met de voortdurende reglementaire onzekerheid inzake de toewijzing van frequenties, en stelt zij dat de Commissie een fout heeft gemaakt door in punt 157 van de bestreden beschikking te overwegen dat de machtigingen voor analoge uitzendingen zijn verleend zonder enige tenderprocedure en zonder een einddatum vast te stellen.

123    In de vierde plaats verwijt verzoekster de Commissie dat zij niet heeft kunnen aantonen waarom de betrokken maatregel de innovatie niet bevorderde, hoewel zij erkent dat die maatregel het mogelijk heeft gemaakt om de prijs van interactieve decoders te verlagen tot het niveau van de basisdecoders.

124    De Commissie betoogt dat verzoeksters redenering kennelijk onjuist is en berust op een „verwrongen” uitlegging van de bestreden beschikking. De Commissie heeft uitdrukkelijk erkend dat de betrokken maatregel een doelstelling van gemeenschappelijk belang kon nastreven, namelijk de overgang naar digitale televisie en in die context naar open en interactieve standaarden. Bovendien is niet categorisch uitgesloten dat de betrokken maatregel invloed kon hebben op sommige disfuncties van de markt. Geen van die overwegingen kon echter rechtvaardigen dat het satellietplatform werd uitgesloten van de werkingssfeer van de subsidie.

–       Beoordeling door het Gerecht

125    In de eerste plaats stelt verzoekster, door de beoordeling van de Commissie te betwisten volgens welke de subsidies voor de aankoop van digitale decoders niet noodzakelijk waren om het probleem van coördinatie tussen de verschillende spelers op de markt op te lossen, daar dat probleem reeds was opgelost doordat er een dwingende datum was voor de overschakeling naar digitale televisie, schending van artikel 87, lid 3, sub c, EG. Om met de gemeenschappelijke markt verenigbaar te zijn in de zin van artikel 87, lid 3, sub c, EG, moet een steunmaatregel een doel van gemeenschappelijk belang nastreven, daarvoor noodzakelijk en daaraan evenredig zijn. Het gestelde doel van gemeenschappelijk belang van de betrokken maatregel is het verhelpen van het marktfalen dat inzonderheid het probleem van coördinatie tussen de spelers betreft dat aan de oorsprong ligt van een belemmering van de ontwikkeling van de digitale omroep. Zonder dat behoeft te worden onderzocht of de Commissie, zoals verzoekster stelt, in de bestreden beschikking een ander standpunt heeft ingenomen dan in eerdere beschikkingen inzake digitale terrestrische televisie, is het Gerecht van oordeel dat het feit dat de datum voor de overschakeling naar digitale televisie dwingend was voorgeschreven, in casu het probleem van coördinatie tussen de spelers kon oplossen, zodat de subsidie voor de aanschaf van digitale decoders niet nodig was.

126    Zoals de Commissie in punt 146 van de bestreden beschikking beklemtoont, dienden de gevestigde zenders de vaststelling van een wettelijke termijn voor de stopzetting van uitzendingen via analoge technologie als een vaststaand feit te beschouwen en dienden zij de ontwikkeling van nieuwe zakelijke strategieën aan te vangen. Zoals in punt 147 van de bestreden beschikking wordt opgemerkt, was gezien de omvang van de markt voor terrestrische televisie in Italië, het risico dat geen kritische massa consumenten wordt gehaald ten gevolge van een probleem van coördinatie tussen ondernemingen niet van dien aard dat de commerciële spelers dat niet aankonden. Verzoeksters argument moet dus worden afgewezen.

127    In de tweede plaats moet met betrekking tot het argument dat de betrokken maatregel een compensatie voor de consumenten vormde worden opgemerkt dat dit argument, zoals de Commissie in punt 148 van de bestreden beschikking beklemtoont, weliswaar rechtvaardigt dat de steun aan consumenten wordt verleend, maar niet de discriminatie tussen de verschillende platforms, aangezien het niet nodig is de consumenten naar een specifiek digitaal platform te oriënteren, zoals de betrokken maatregel doet. Het argument is dus ongegrond.

128    In de derde plaats is verzoeksters betoog dat de Commissie in de bestreden beschikking niet heeft erkend dat de bestaande externaliteiten een marktfalen opleverden, onjuist. In punt 160 van de bestreden beschikking erkent de Commissie immers uitdrukkelijk de externaliteiten die aan de overschakeling naar digitale televisie zijn verbonden en de problemen inzake meeliftgedrag die daaruit kunnen resulteren. Zoals de Commissie in dat punt opmerkt, kunnen dergelijke omstandigheden niet rechtvaardigen dat de betrokken steun selectief wordt bestemd voor terrestrische televisie en het satellietplatform uitsluit. Het argument is dus ongegrond.

129    In de vierde plaats moet ook verzoeksters argument dat de Commissie niet heeft kunnen aantonen waarom de betrokken maatregel de innovatie niet bevorderde, om dezelfde redenen worden afgewezen. De Commissie heeft in punt 162 van de bestreden beschikking stellig erkend dat het dankzij de betrokken maatregel mogelijk was de prijs van interactieve decoders te laten aansluiten bij die van de eenvoudigste modellen die niet voor interactieve diensten geschikt zijn. Zelfs als de betrokken maatregel door het gebruik van interactieve en interoperabele decoders de innovatie bevordert, neemt dat echter niet weg dat dit niet kan rechtvaardigen dat het satellietplatform wordt uitgesloten van de betrokken maatregel, zoals uit de punten 57 en 60 van dit arrest blijkt.

130    Uit een en ander volgt dat het eerste onderdeel van het tweede middel moet worden afgewezen.

 Tweede onderdeel van het tweede middel: onjuiste conclusie dat de betrokken maatregel niet noodzakelijk was om het marktfalen te verhelpen en niet evenredig was aan dat doel

–       Argumenten van partijen

131    Verzoekster stelt dat de Commissie een kennelijke beoordelingsfout heeft gemaakt door te concluderen dat de betrokken maatregel niet noodzakelijk was om het marktfalen te verhelpen en niet evenredig was aan dat doel. Wat meer bepaald de evenredigheid van de maatregel betreft, betoogt verzoekster dat deze beperkt bleef tot de extra kosten voor de interoperabiliteit en de interactiviteit en tot de kosten die zij inzonderheid heeft gedragen door de uitvoering van wettelijke verplichtingen, en dat hij een beperkte looptijd had, nu hij afliep op 1 december 2005.

132    De Commissie stelt dat verzoeksters argumenten moeten worden afgewezen omdat zij geen rekening houden met het beginsel van technologische neutraliteit.

–       Beoordeling door het Gerecht

133    Zelfs indien verzoeksters betoog dat de betrokken maatregel noodzakelijk was om het marktfalen te verhelpen en evenredig was aan dat doel, juist zou zijn, neemt dat niet weg dat dit niet kan rechtvaardigen dat de satellietzenders van die maatregel worden uitgesloten.

134    Aangezien de Commissie juist op grond van het ontbreken van technologische neutraliteit van mening was dat de steun onverenigbaar was met de gemeenschappelijke markt, moeten de ter onderbouwing van het tweede onderdeel van het tweede middel aangevoerde argumenten worden afgewezen.

135    Bijgevolg moet het tweede middel worden afgewezen.

 Derde middel: schending van artikel 253 EG

 Argumenten van partijen

136    Verzoekster stelt dat de bestreden beschikking ontoereikend gemotiveerd is en dus in strijd is met artikel 253 EG, zowel wat het bestaan van een steunmaatregel als de verenigbaarheid ervan met de gemeenschappelijke markt betreft.

137    Aangaande het bestaan van de steunmaatregel verwijt verzoekster de Commissie met name dat zij niet heeft uiteengezet wat de werkelijke oorzaak van de verstoring of het gevaar voor verstoring van de mededinging in de gemeenschappelijke markt is. De Commissie heeft immers noch de relevante markt, noch de situatie op die markt vooraf correct beschreven. Ook heeft de Commissie in de bestreden beschikking niet onderzocht of de verstoring reëel of waarschijnlijk was. Verder heeft de Commissie niet gemotiveerd waarom zij de producenten van decoders heeft uitgesloten van de categorie begunstigden van de betrokken maatregel. Ten slotte heeft zij met name geen afdoende motivering gegeven voor de gestelde creatie van een kijkerspubliek en voor de gestelde penetratie van de betaaltelevisiemarkt tegen geringere kosten.

138    Wat het onderzoek van de eventuele verenigbaarheid van de betrokken maatregel met de gemeenschappelijke markt betreft, wordt in de bestreden beschikking niet gepreciseerd of het probleem is dat het criterium van technologische neutraliteit niet is geëerbiedigd, dan wel de gestelde penetratie van de betaaltelevisiemarkt tegen geringere kosten.

139    De Commissie, ondersteund door Sky Italia, meent dat de beschikking toereikend is gemotiveerd en voldoet aan de vereisten van artikel 253 EG.

 Beoordeling door het Gerecht

140    In de eerste plaats moet eraan worden herinnerd dat volgens de rechtspraak het middel inzake schending van artikel 253 EG moet worden onderscheiden van het middel inzake kennelijk onjuiste beoordeling. Het eerste, dat zich tegen het ontbreken of de ontoereikendheid van de motivering richt, betreft schending van wezenlijke vormvoorschriften en moet als middel van openbare orde door de rechter worden opgeworpen, terwijl het tweede, dat verband houdt met de wettigheid ten gronde van een besluit, schending betreft van een op de uitvoering van het Verdrag betrekking hebbende rechtsregel en door de rechter slechts kan worden onderzocht indien het door de verzoeker is aangevoerd. De vraag of aan de motiveringsplicht is voldaan, staat dus los van de vraag of de motivering gegrond is (arrest Hof van 2 april 1998, Commissie/Sytraval en Brink’s France, C‑367/95 P, Jurispr. blz. I‑1719, punt 67).

141    In de tweede plaats is het vaste rechtspraak dat de motivering de redenering van de instelling duidelijk en ondubbelzinnig tot uitdrukking moet doen komen, zodat enerzijds de belanghebbenden kennis kunnen nemen van de gronden van de genomen maatregel om hun rechten te kunnen verdedigen en te kunnen nagaan of de beslissing gegrond is en anderzijds de rechter de wettigheid ervan kan toetsen (arrest Commissie/Sytraval en Brink’s France, punt 140 supra, punt 63; arresten Gerecht van 6 maart 2003, Westdeutsche Landesbank Girozentrale en Land Nordrhein-Westfalen/Commissie, T‑228/99 en T‑233/99, Jurispr. blz. II‑435, punt 278, en 14 januari 2004, Fleuren Compost/Commissie, T‑109/01, Jurispr. blz. II‑127, punt 119).

142    Bovendien is het niet noodzakelijk dat alle relevante gegevens feitelijk of rechtens in de motivering worden gespecificeerd, aangezien bij de vraag of de motivering van een handeling aan de vereisten van artikel 253 EG voldoet, niet alleen acht moet worden geslagen op de bewoordingen ervan, doch ook op de context en op het geheel van rechtsregels die de betrokken materie beheersen (arrest Hof van 22 maart 2001, Frankrijk/Commissie, C‑17/99, Jurispr. blz. I‑2481, punt 36; arrest Gerecht van 15 juni 2000, Alzetta e.a./Commissie, T‑298/97, T‑312/97, T‑313/97, T‑315/97, T‑600/97–T‑607/97, T‑1/98, T‑3/98–T‑6/98 en T‑23/98, Jurispr. blz. II‑2319, punt 175, en arrest Westdeutsche Landesbank Girozentrale en Land Nordrhein-Westfalen/Commissie, punt 141 supra, punt 279).

143    In het bijzonder is de Commissie niet verplicht een standpunt te bepalen ten aanzien van alle door de belanghebbenden voorgedragen argumenten, maar kan zij volstaan met een uiteenzetting van de feiten en rechtsoverwegingen die in het bestek van haar beschikking van wezenlijk belang zijn (arrest Gerecht van 8 juni 1995, Siemens/Commissie, T‑459/93, Jurispr. blz. II‑675, punt 31, en arrest Westdeutsche Landesbank Girozentrale en Land Nordrhein-Westfalen/Commissie, punt 141 supra, punt 280). Zo heeft het Hof reeds geoordeeld, dat de Commissie geen standpunt hoeft te bepalen over gegevens die kennelijk niet ter zake doen of die zonder betekenis dan wel duidelijk bijkomstig zijn (arrest Commissie/Sytraval en Brink’s France, punt 141 supra, punt 64).

144    In de derde plaats verlangt de motiveringsplicht dat de Commissie, wanneer zij een maatregel als een steunmaatregel aanmerkt, aangeeft waarom volgens haar de betrokken maatregel binnen de werkingssfeer van artikel 87, lid 1, EG valt (arrest Westdeutsche Landesbank Girozentrale en Land Nordrhein-Westfalen/Commissie, punt 141 supra, punt 281).

145    In de vierde plaats zij er met betrekking tot het bestaan van een verstoring van de mededinging op de gemeenschappelijke markt aan herinnerd dat de Commissie volgens vaste rechtspraak in de motivering van haar beschikking weliswaar ten minste de omstandigheden moet aanduiden waaronder de steun werd verleend, wanneer daarmee kan worden aangetoond dat de steun het handelsverkeer tussen lidstaten ongunstig kan beïnvloeden en de mededinging kan vervalsen of dreigen te vervalsen, maar geen economische analyse van de reële situatie op de betrokken markten, het marktaandeel van de ondernemingen die de steun hebben genoten, de positie van de concurrerende ondernemingen en het handelsverkeer in de betrokken diensten tussen de lidstaten behoeft te geven. Bovendien is de Commissie, in het geval van onrechtmatig verleende steun, niet gehouden om de daadwerkelijke gevolgen van de steunmaatregelen voor de mededinging en voor het handelsverkeer tussen de lidstaten aan te tonen. Een dergelijke verplichting zou immers betekenen dat lidstaten die onrechtmatige steun uitkeren, bevoordeeld zouden worden in vergelijking met lidstaten die hun voorgenomen steunmaatregelen aanmelden (zie in die zin arresten Gerecht van 29 september 2000, CETM/Commissie, T‑55/99, Jurispr. blz. II‑3207, punten 100 en 102‑103; 11 juli 2002, HAMSA/Commissie, T‑152/99, Jurispr. blz. II‑3049, punt 225, en 8 juli 2004, Technische Glaswerken Ilmenau/Commissie, T‑198/01, Jurispr. blz. II‑2717, punt 215).

146    Met name behoeft de Commissie slechts aan te tonen dat de litigieuze steun het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig kan beïnvloeden en de mededinging vervalst of dreigt te vervalsen, en is het niet nodig dat de relevante markt wordt afgebakend (zie arresten Gerecht van 6 september 2006, Italië en Wam/Commissie, T‑304/04 en T‑316/04, niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 64, en 11 februari 2009, Iride en Iride Energia/Commissie, T‑25/07, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 109, en aldaar aangehaalde rechtspraak).

147    Tegen de achtergrond van deze rechtspraak moet worden onderzocht of de Commissie de bestreden beschikking toereikend heeft gemotiveerd.

148    Wat in de eerste plaats het argument betreft dat in de bestreden beschikking de verstoring of het gevaar voor verstoring van de mededinging ontoereikend is gemotiveerd, merkt het Gerecht op dat de Commissie in de punten 102 tot en met 114 van de bestreden beschikking de gevolgen van de betrokken maatregel voor de mededinging en het handelsverkeer tussen de lidstaten onderzoekt.

149    Aangaande de gevolgen van de betrokken maatregel voor de mededinging moet eerst worden opgemerkt dat de Commissie in de punten 102 tot en met 111 van de bestreden beschikking de gevolgen van de betrokken maatregel voor de mededinging tussen zenders heeft onderzocht. Zo wijst de Commissie er in punt 105 van de bestreden beschikking op dat zij haar standpunt in de beschikking tot inleiding van de formele onderzoeksprocedure wil handhaven, volgens hetwelk het aan de terrestrische zenders en netwerkoperatoren verleende voordeel de zenders die andere platformen gebruiken benadeelt.

150    Om haar standpunt dienaangaande te staven en overeenkomstig artikel 87, lid 1, EG aan te tonen dat de betrokken maatregel de concurrentie dreigt te vervalsen door het verlenen van een selectief voordeel, overwoog de Commissie in punt 106 van de bestreden beschikking dat het aanbod digitale terrestrische betaaltelevisie en dat van de via satelliet beschikbare betaaltelevisie in zekere mate substitueerbaar is. Zij concludeerde dan ook: „Wanneer het digitale terrestrische platform eenmaal met succes van start zal zijn gegaan en betaaltelevisiediensten zal hebben uitgebouwd – mede dankzij de subsidies voor de decoder – kan het de concurrentie aangaan met vergelijkbare diensten die via alternatieve platforms worden aangeboden”.

151    Verder stelt het Gerecht vast dat de Commissie in punt 107 van de bestreden beschikking haar conclusie heeft gestaafd met een verwijzing naar ontwikkelingen in andere lidstaten.

152    In punt 109 van de bestreden beschikking herinnerde zij er bovendien aan dat de Autorità garante della concorrenza e del mercato (Italiaanse mededingingsautoriteit) zelf had overwogen dat zenders die verschillende platformen gebruiken als potentiële concurrenten op de Italiaanse markt voor betaaltelevisie kunnen worden aangemerkt.

153    Voorts heeft de Commissie in punt 111 van de bestreden beschikking gewag gemaakt van een studie die indirect bevestigt dat tegen lagere kosten de markt voor betaaltelevisie betreden tot vervalsing van de mededinging leidt, en erop gewezen dat de door Sky Italia verschafte cijfergegevens het standpunt lijken te bevestigen dat binnen de markt voor betaaltelevisie een bepaalde mate van concurrentie valt waar te nemen.

154    Ten slotte moet erop worden gewezen dat de Commissie in punt 108 van de bestreden beschikking sterk heeft benadrukt dat de betrokken steun werd verleend in een kritieke fase – op het moment dat vele kijkers van analoge terrestrische televisie de overstap naar digitale televisie moesten gaan maken en konden kiezen of ze zouden investeren in een toestel voor de ontvangst van terrestrische of satellietuitzendingen.

155    Uit een en ander volgt dat de Commissie de motiveringsplicht niet heeft geschonden wat de gevolgen van de betrokken maatregel voor de mededinging betreft.

156    Ten tweede blijkt met betrekking tot de gevolgen van de betrokken maatregel voor het handelsverkeer tussen de lidstaten uit de punten 113 en 114 van de bestreden beschikking dat volgens de Commissie de markten voor omroep- en netwerkdiensten open staan voor internationale concurrentie, en dat doordat bepaalde netwerkexploitanten en bepaalde zenders selectief worden begunstigd, de mededinging wordt vervalst ten koste van marktdeelnemers die uit andere lidstaten kunnen komen. De Commissie heeft dus geconcludeerd dat de betrokken maatregel het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig beïnvloedt.

157    Gelet op de in de punten 145 en 146 aangehaalde rechtspraak moet worden geoordeeld dat de Commissie de bestreden beschikking toereikend heeft gemotiveerd wat de vraag betreft of de betrokken maatregel het handelsverkeer ongunstig kan beïnvloeden.

158    In de veronderstelling dat verzoekster meer algemeen beoogde een schending van artikel 253 EG aan te voeren doordat de Commissie de betrokken maatregel in de bestreden beschikking als een steunmaatregel in de zin van artikel 87, lid 1, EG heeft aangemerkt, merkt het Gerecht voorts op dat de Commissie in die beschikking heeft onderzocht of was voldaan aan alle in die bepaling gestelde voorwaarden. In punt 80 van de bestreden beschikking heeft zij namelijk eerst onderzocht of de betrokken maatregel uit staatsmiddelen is gefinancierd. In de punten 81 tot en met 101 van de bestreden beschikking heeft zij ten tweede onderzocht of de betrokken maatregel de begunstigde een selectief economisch voordeel bood. Ten derde heeft zij in de punten 102 tot en met 112 van de bestreden beschikking onderzocht of de betrokken maatregel de mededinging vervalste of dreigde te vervalsen. Ten vierde onderzocht de Commissie in de punten 113 en 114 van de bestreden beschikking ten slotte of de betrokken maatregel het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig kon beïnvloeden.

159    In de tweede plaats verwijt verzoekster de Commissie dat zij in de bestreden beschikking niet heeft gepreciseerd of de reden waarom zij de betrokken maatregel onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt heeft verklaard, de niet-eerbiediging van het criterium van technologische neutraliteit was dan wel de gestelde penetratie van de betaaltelevisiemarkt tegen geringere kosten. Dienaangaande volstaat het eraan te herinneren dat het Gerecht in punt 109 reeds heeft overwogen dat uit de bestreden beschikking, met name de punten 104, 135 en 140, duidelijk blijkt dat de onverenigbaarheid van de betrokken maatregel nauw verband houdt met de schending van het beginsel van technologische neutraliteit, en dat de Commissie in de beschikking tot inleiding van de formele onderzoeksprocedure had betwijfeld dat de betrokken maatregel geen schending van het beginsel van technologische neutraliteit opleverde. Bijgevolg is ook dit argument ongegrond.

160    In de derde plaats heeft de Commissie de bestreden beschikking met betrekking tot de situatie van de producenten van decoders rechtens genoegzaam gemotiveerd. Wat het bestaan van een steunmaatregel betreft, heeft de Commissie in de punten 120 tot en met 123 van de bestreden beschikking namelijk herinnerd aan de twijfel die zij bij de inleiding van de formele onderzoeksprocedure koesterde, en heeft zij geconstateerd dat niet geheel kon worden uitgesloten dat de mededinging op het niveau van de producenten van decoders werd vervalst. Zij voegde daar evenwel aan toe dat de betrokken maatregel wat deze laatsten betreft hoe dan ook verenigbaar was met de gemeenschappelijke markt. Dienaangaande stelde de Commissie in punt 168 van de bestreden beschikking dat de betrokken maatregel moest worden geacht noodzakelijk te zijn voor het bereiken van een doel van algemeen belang, en daaraan evenredig te zijn, aangezien hij ten goede komt aan alle producenten van decoders, ook die uit andere lidstaten.

161    Bijgevolg moet worden geoordeeld dat de Commissie de bestreden beschikking genoegzaam heeft gemotiveerd nu zij heeft overwogen dat de betrokken maatregel binnen de werkingssfeer van artikel 87, lid 1, EG valt en onverenigbaar is met het EG-Verdrag.

162    Uit een en ander volgt dat de bestreden beschikking voldoet aan de vereisten van artikel 253 EG. Het derde middel is dan ook ongegrond.

 Vierde middel: schending van artikel 14 van verordening nr. 659/1999 en van het vertrouwens- en het rechtszekerheidsbeginsel

 Argumenten van partijen

163    Verzoekster stelt dat de bestreden beschikking artikel 14 van verordening nr. 659/1999 schendt, waarin is bepaald dat de Commissie geen terugvordering van de steun verlangt indien zulks in strijd is met een algemeen beginsel van het gemeenschapsrecht.

164    In de eerste plaats schendt de bestreden beschikking het vertrouwensbeginsel doordat verzoekster op grond van uitzonderlijke omstandigheden dacht dat de betrokken maatregel geen steunmaatregel was.

165    In dat verband betoogt verzoekster ten eerste dat zij met recht en reden dacht dat de betrokken maatregel in de lijn lag van het beleid van de Commissie tot stimulering van digitale technologie, daar zij in punt 3.4.2 van haar mededeling COM (2004) 541 definitief van 30 juli 2004 over de interoperabiliteit van digitale interactieve televisiediensten (hierna: „mededeling”) had verklaard dat rechtstreekse subsidies aan de consumenten een maatregel waren waarmee de lidstaten de aankoop van decoders die interactiviteit en interoperabiliteit mogelijk maken konden stimuleren, temeer nu in die mededeling uitdrukkelijk sprake is van de Italiaanse subsidies.

166    Daar het begrip indirect begunstigde van een steunmaatregel in de rechtspraak nog niet duidelijk was omschreven, kon ten tweede redelijkerwijs niet worden verwacht dat een behoedzaam ondernemer zich ervan bewust is dat aan de consumenten verleende steun hem niet enkel tot indirect begunstigde van die steun maakt, maar zelfs de enige begunstigde daarvan, met uitsluiting van elke andere potentiële indirect begunstigde. Verzoekster stelt dienaangaande dat alle andere potentiële begunstigden ook als indirecte begunstigden hadden moeten worden beschouwd, met alle gevolgen van dien voor de terugvordering.

167    In de tweede plaats schendt de bestreden beschikking ook het rechtszekerheidsbeginsel doordat de in de punten 191 tot en met 205 daarvan voorgestelde methode om het bedrag van de terug te vorderen steun te berekenen, efficiënt, transparant noch adequaat is. Ten eerste is het moeilijk of zelfs onmogelijk om de juiste waarde te bepalen van een van de parameters van die methode, namelijk het aantal extra kijkers dat door de enkele vaststelling van de betrokken maatregel is aangetrokken naar het betaaltelevisieaanbod. In dat verband heeft de Commissie niet bewezen dat de klanten gesubsidieerde decoders hebben gekocht om toegang te hebben tot betaaltelevisiediensten. Ten tweede is het zeer moeilijk om de omvang van de steun en de rente daarop te bepalen. In dat verband had de Commissie tenminste het voorgestelde model moeten beoordelen en misschien zelfs een vergelijking moeten maken met andere mogelijke modellen, temeer daar geen van de partijen bij de procedure de gestelde steun op enigerlei wijze heeft kunnen ramen.

168    De Commissie, ondersteund door Sky Italia, stelt dat verzoeksters argumenten betreffende de methode voor de berekening van de steun veeleer in de sfeer van de uitvoering van de bestreden beschikking dan in die van de wettigheid ervan vallen. Zij moeten dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard. Bovendien eerbiedigt de bestreden beschikking de algemene gemeenschapsrechtelijke beginselen van bescherming van het gewettigd vertrouwen en van rechtszekerheid. Overeenkomstig artikel 14 van verordening nr. 659/1999 was de Commissie dus verplicht de terugvordering van de betrokken steun te gelasten.

 Beoordeling door het Gerecht

169    Allereerst zij eraan herinnerd, dat de opheffing van onrechtmatig toegekende steun door middel van terugvordering het logische gevolg is van de vaststelling dat de steun onwettig is. Immers, de op de staat rustende verplichting om een door de Commissie als onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt aangemerkte steun op te heffen, beoogt de vroegere toestand te herstellen [zie arrest Gerecht van 5 augustus 2003, P & O European Ferries (Vizcaya) en Diputación Foral de Vizcaya/Commissie, T‑116/01 en T‑118/01, Jurispr. blz. II‑2957, punt 223, en aldaar aangehaalde rechtspraak], waardoor de begunstigde het marktvoordeel verliest dat hij ten opzichte van zijn concurrenten genoot (zie arresten Hof van 7 maart 2002, Italië/Commissie, C‑310/99, Jurispr. blz. I‑2289, punt 99, en 29 april 2004, Duitsland/Commissie, C‑277/00, Jurispr. blz. I‑3925, punt 75, en aldaar aangehaalde rechtspraak).

170    Vervolgens zij erop gewezen dat indien negatieve beschikkingen worden gegeven in gevallen van onrechtmatige steun, de Commissie volgens artikel 14, lid 1, van verordening nr. 659/1999 beschikt dat de betrokken lidstaat alle nodige maatregelen dient te nemen om de steun van de begunstigde terug te vorderen. Daarin is evenwel ook bepaald dat de Commissie geen terugvordering van de steun verlangt indien zulks in strijd is met een algemeen beginsel van het gemeenschapsrecht.

171    In deze zaak stelt verzoekster dat de terugvordering van de steun indruist tegen het beginsel van bescherming van het gewettigd vertrouwen en het rechtszekerheidsbeginsel.

172    In de eerste plaats zij er met betrekking tot de gestelde schending van het beginsel van bescherming van het gewettigd vertrouwen herinnerd aan de vaste rechtspraak dat het recht om zich op bescherming van het gewettigd vertrouwen te beroepen, dat een fundamenteel beginsel is, toekomt aan iedere particulier die zich in een situatie bevindt waaruit blijkt dat een instantie, door hem nauwkeurige toezeggingen te doen, bij hem gegronde verwachtingen heeft gewekt. Nauwkeurige, onvoorwaardelijke, onderling overeenstemmende en van bevoegde en betrouwbare bronnen afkomstige inlichtingen zijn aan te merken als dergelijke toezeggingen, ongeacht de vorm waarin zij worden meegedeeld (arrest Gerecht van 21 juli 1998, Mellett/Hof van Justitie, T‑66/96 en T‑221/97, JurAmbt. blz. I‑A-449 en II-1305, punten 104 en 107). Niemand kan evenwel schending van het vertrouwensbeginsel aanvoeren, wanneer er geen sprake is van concrete toezeggingen die door de instantie aan hem zijn gedaan (arresten Gerecht van 18 januari 2000, Mehibas Dordtselaan/Commissie, T‑290/97, Jurispr. blz. II‑15, punt 59, en 19 maart 2003, Innova Privat‑Akademie/Commissie, T‑273/01, Jurispr. blz. II‑1093, punt 26).

173    Er zij aan herinnerd dat het inzake steunmaatregelen vaste rechtspraak is dat, gelet op het dwingende karakter van het door de Commissie krachtens artikel 88 EG uitgeoefende toezicht op de steunmaatregelen van de staten, ondernemingen die steun genieten in beginsel slechts een gewettigd vertrouwen in de rechtmatigheid van de steun kunnen hebben wanneer de steun met inachtneming van de procedure is toegekend. Een behoedzaam ondernemer zal normaliter in staat zijn zich ervan te vergewissen of deze procedure is gevolgd, zelfs indien de betrokken lidstaat in zodanige mate verantwoordelijk is voor de onrechtmatigheid van de beslissing tot toekenning van de steun, dat de intrekking van de steun een schending van de goede trouw lijkt (zie arrest Gerecht van 12 september 2007, Italië en Brandt Italia/Commissie, T‑239/04 en T‑323/04, Jurispr. blz. II‑3265, punt 154, en aldaar aangehaalde rechtspraak).

174    Verzoekster stelt echter dat in casu twee uitzonderlijke omstandigheden haar gewettigd vertrouwen hebben gewekt dat de betrokken maatregel rechtmatig was.

175    Eerst wijst zij op punt 3.4.2 van de mededeling, waarin uitdrukkelijk sprake is van de betrokken maatregel en waarin wordt verklaard dat de lidstaten subsidies kunnen verlenen aan de consument.

176    Anders dan verzoekster betoogt, vormt de verklaring in punt 3.4.2 van de mededeling echter geen toezegging van de Commissie dat de betrokken maatregel rechtmatig is. Integendeel, aangezien de Commissie in dat punt uitdrukkelijk verklaart dat dergelijke subsidies „wel technologieneutraal [moeten] zijn, [moeten] worden aangemeld en in overeenstemming [moeten] zijn met de voorschriften ten aanzien van staatssteun”, heeft de mededeling bij een behoedzaam ondernemer geen gegronde verwachtingen kunnen wekken dat de betrokken maatregel verenigbaar was met de regels inzake staatssteun. Een behoedzaam ondernemer had immers niet alleen moeten weten dat de betrokken maatregel niet technologieneutraal was, maar ook dat hij niet bij de Commissie was aangemeld en niet was goedgekeurd.

177    Ten tweede moet ook verzoeksters argument dat de indirecte vorm van steunverlening een uitzonderlijke omstandigheid was die een gewettigd vertrouwen kon wekken, worden afgewezen. Zoals elk behoedzaam ondernemer had verzoekster immers moeten weten dat de indirecte aard van de steun geen enkele invloed heeft op de terugvordering ervan. Dienaangaande moet inzonderheid worden beklemtoond dat steun aan consumenten, anders dan verzoekster betoogt, een gevestigde vorm van steun is, zoals blijkt uit artikel 87, lid 2, sub a, EG, die moet worden aangemeld en goedgekeurd zoals alle andere vormen van steun, en waarvan de potentiële begunstigden indirecte begunstigden zijn.

178    Het argument inzake schending van het vertrouwensbeginsel is dus ongegrond.

179    In de tweede plaats moet er met betrekking tot de gestelde schending van het rechtszekerheidsbeginsel op worden gewezen dat dit beginsel vereist dat rechtsregels duidelijk en nauwkeurig zijn en ertoe strekt te waarborgen dat door het gemeenschapsrecht beheerste rechtssituaties en -betrekkingen voorzienbaar zijn (arrest Hof van 15 september 2005, Ierland/Commissie, C‑199/03, Jurispr. blz. I‑8027, punt 69).

180    Dit beginsel zou zijn geschonden doordat het moeilijk of zelfs onmogelijk is om de juiste waarde te bepalen van een van de parameters van de in de bestreden beschikking uiteengezette methode, namelijk het aantal extra kijkers dat door de betrokken maatregel is aangetrokken naar het betaaltelevisieaanbod, en doordat het zeer moeilijk is om de omvang van de steun en de rente daarop te bepalen.

181    Er zij evenwel aan herinnerd dat volgens vaste rechtspraak geen enkele bepaling vereist dat de Commissie, wanneer zij de terugbetaling van met de gemeenschappelijke markt onverenigbaar verklaarde steun gelast, het precieze bedrag van de terug te betalen steun vaststelt. Voldoende is immers, dat de beschikking van de Commissie de gegevens bevat waarmee de adressaat van de beschikking zonder buitensporige moeilijkheden zelf het bedrag kan vaststellen (arresten Hof van 12 mei 2005, Commissie/Griekenland, C‑415/03, Jurispr. blz. I‑3875, punt 39; 18 oktober 2007, Commissie/Frankrijk, C‑441/06, Jurispr. blz. I‑8887, punt 29, en 14 februari 2008, Commissie/Griekenland, C‑419/06, niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 44).

182    Bovendien is het eveneens vaste rechtspraak dat bij het ontbreken van bepalingen op dit gebied, terugvordering van steun die onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt is verklaard, dient te geschieden volgens de modaliteiten van het nationale recht. Enkel de nationale rechter is bevoegd om kennis te nemen van het geschil betreffende deze uitvoering [zie arrest Gerecht van 31 mei 2006, Kuwait Petroleum (Nederland)/Commissie, T‑354/99, Jurispr. blz. II‑1475, punt 68, en aldaar aangehaalde rechtspraak].

183    Ten slotte moet daaraan worden toegevoegd dat de verplichting van een lidstaat om het precieze bedrag van de terug te vorderen steun te berekenen, past in het ruimere kader van de verplichting tot loyale samenwerking die de Commissie en de lidstaten wederzijds bindt bij de uitvoering van de verdragsbepalingen inzake staatssteun (arrest Nederland/Commissie, punt 69 supra, punt 91).

184    Uit de in de punten 181 tot en met 183 aangehaalde rechtspraak blijkt dat het aan de nationale rechter is om, indien hij daartoe wordt aangezocht, uitspraak te doen over het bedrag van de steun waarvan de Commissie de terugvordering heeft gelast, in voorkomend geval nadat hij het Hof dienaangaande een prejudiciële vraag heeft gesteld.

185    Daaruit volgt dat verzoeksters argument inzake de gestelde schending van het rechtszekerheidsbeginsel ongegrond is.

186    Uit de in de punten 178 en 185 getrokken conclusies volgt dat het vierde middel moet worden afgewezen.

187    Aangezien geen van de ter onderbouwing van dit beroep aangevoerde middelen gegrond is, moet het beroep in zijn geheel worden verworpen.

 Kosten

188    Volgens artikel 87, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voor zover dit is gevorderd. Aangezien verzoekster in het ongelijk is gesteld, moet zij overeenkomstig de vordering van de Commissie en van Sky Italia worden verwezen in de kosten.

HET GERECHT (Tweede kamer),

rechtdoende, verklaart:

1)      Het beroep wordt verworpen.

2)      Mediaset SpA zal haar eigen kosten dragen, alsmede de kosten van de Europese Commissie en van Sky Italia Srl.

Pelikánová

Jürimäe

Soldevila Fragoso

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 15 juni 2010.

ondertekeningen

Inhoud


Voorgeschiedenis van het geding

Procesverloop en conclusies van partijen

Ontvankelijkheid van bijlage A.8 bij het verzoekschrift

Argumenten van partijen

Beoordeling door het Gerecht

Ontvankelijkheid van de niet in de procestaal vertaalde bijlagen bij het verzoekschrift

Argumenten van partijen

Beoordeling door het Gerecht

Middelen

Ontvankelijkheid van het middel inzake een kennelijke beoordelingsfout bij de bepaling van de werkingssfeer van artikel 4, lid 1, van de begrotingswet 2004

Argumenten van partijen

Beoordeling door het Gerecht

Eerste middel: schending van artikel 87, lid 1, EG

Tweede onderdeel van het eerste middel: geen economisch voordeel

– Argumenten van partijen

– Beoordeling door het Gerecht

Eerste onderdeel van het eerste middel: het begrip indirect begunstigde

– Argumenten van partijen

– Beoordeling door het Gerecht

Derde onderdeel van het eerste middel: de betrokken maatregel is niet selectief

– Argumenten van partijen

– Beoordeling door het Gerecht

Vierde onderdeel van het eerste middel: de mededinging wordt niet verstoord

– Argumenten van partijen

– Beoordeling door het Gerecht

Tweede middel: kennelijke beoordelingsfout en kennelijk onjuiste rechtsopvatting bij de beoordeling van de verenigbaarheid van de betrokken maatregel met de gemeenschappelijke markt op grond van artikel 87, lid 3, sub c, EG

Ontvankelijkheid van de argumenten in de punten 93 tot en met 96 van het verzoekschrift

– Argumenten van partijen

– Beoordeling door het Gerecht

Eerste onderdeel van het tweede middel: onjuiste conclusie dat de betrokken maatregel het marktfalen niet verhelpt

– Argumenten van partijen

– Beoordeling door het Gerecht

Tweede onderdeel van het tweede middel: onjuiste conclusie dat de betrokken maatregel niet noodzakelijk was om het marktfalen te verhelpen en niet evenredig was aan dat doel

– Argumenten van partijen

– Beoordeling door het Gerecht

Derde middel: schending van artikel 253 EG

Argumenten van partijen

Beoordeling door het Gerecht

Vierde middel: schending van artikel 14 van verordening nr. 659/1999 en van het vertrouwens- en het rechtszekerheidsbeginsel

Argumenten van partijen

Beoordeling door het Gerecht

Kosten


* Procestaal: Engels.