1. Beroep tot schadevergoeding – Voorwerp – Vordering tot schadevergoeding, ingesteld tegen Unie op grond van artikel 288, tweede alinea, EG – Exclusieve bevoegdheid van Unierechter – Beoordeling van contractuele of niet-contractuele aard van aansprakelijkheid – Criteria
(Art. 235 EG, 238 EG, 240 EG en 288, tweede alinea, EG; Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, art. 113)
2. Beroep tot schadevergoeding – Voorwerp – Herstel van schade die voortvloeit uit feit dat Commissie haar verplichting tot bescherming van vertrouwelijk karakter van knowhow niet zou zijn nagekomen – Niet-contractuele grondslag – Bevoegdheid van Unierechter
(Art. 235 EG, 287 EG en 288, tweede alinea, EG; Handvest van de grondrechten, art. 41)
3. Procedure – Inleidend verzoekschrift – Vormvereisten
(Statuut van het Hof van Justitie, art. 21, eerste alinea, en 53, eerste alinea; Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, art. 44, lid 1, sub c)
4. Beroep tot schadevergoeding – Bevoegdheid van Unierechter – Bevoegdheid om zich uit te spreken over gestelde schending van auteursrecht door Commissie – Voorwaarden
(Art. 235 EG en 288, tweede alinea, EG)
5. Beroep tot schadevergoeding – Bevoegdheid van Unierechter – Veroordeling van Unie tot vergoeding van schade overeenkomstig algemene beginselen die rechtsstelsels van lidstaten gemeen hebben op gebied van niet-contractuele aansprakelijkheid
(Art. 235 EG en 288, tweede alinea, EG)
6. Niet-contractuele aansprakelijkheid – Voorwaarden – Voldoende gekwalificeerde schending van rechtsregel die particulieren rechten toekent – Reële en zekere schade – Causaal verband
(Art. 288, tweede alinea, EG)
7. Harmonisatie van wetgevingen – Auteursrecht en naburige rechten – Richtlijn 91/250 – Rechtsbescherming van computerprogramma’s – Aan beperkingen onderworpen handelingen – Uitzonderingen – Draagwijdte
(Richtlijn 91/250 van de Raad, art. 4 en 5)
8. Niet-contractuele aansprakelijkheid – Voorwaarden – Voldoende gekwalificeerde schending van rechtsregel die particulieren rechten toekent
(Art. 288, tweede alinea, EG)
1. Op het gebied van de contractuele aansprakelijkheid is de Unierechter slechts bevoegd indien er een arbitragebeding is in de zin van artikel 238 EG. Bij gebreke van een dergelijk beding kan het Gerecht zich niet beroepen op artikel 235 EG om in werkelijkheid uitspraak te doen over een contractuele vordering tot schadevergoeding. Anders zou het Gerecht zijn rechterlijke bevoegdheid uitbreiden tot andere geschillen dan die waarvan de kennisneming limitatief aan hem is voorbehouden door artikel 240 EG, aangezien deze bepaling de gemeenrechtelijke bevoegdheid inzake geschillen waarin de Unie partij is, aan de nationale rechterlijke instanties voorbehoudt. De bevoegdheid van de Unierechter ter zake van overeenkomsten vormt een afwijking van het gemene recht en moet dus restrictief worden uitgelegd, zodat het Gerecht enkel kennis kan nemen van vorderingen uit een overeenkomst of van vorderingen die rechtstreeks verband houden met de verbintenissen uit deze overeenkomst.
Op het gebied van de niet-contractuele aansprakelijkheid is de Unierechter daarentegen bevoegd zonder dat de partijen bij het geding vooraf hun akkoord hoeven te betuigen. Om te bepalen of het bevoegd is krachtens artikel 235 EG, dient het Gerecht aan de hand van de verschillende relevante elementen van het dossier te onderzoeken of de door de verzoekende partij ingestelde vordering tot schadevergoeding op objectieve en algemene wijze berust op contractuele dan wel niet-contractuele verplichtingen op basis waarvan de contractuele of niet‑contractuele grondslag van het geding kan worden bepaald. Deze elementen kunnen met name worden afgeleid uit het onderzoek van de vorderingen van de partijen, uit de gebeurtenis die de schade waarvan vergoeding wordt gevorderd heeft veroorzaakt, en uit de inhoud van de contractuele of niet-contractuele bepalingen die zijn aangevoerd om het betrokken geschilpunt te beslechten. Wanneer het Gerecht uitspraak doet over de niet-contractuele aansprakelijkheid, kan het dus perfect de inhoud van een overeenkomst onderzoeken, zoals het doet met betrekking tot gelijk welk document dat een van de partijen ter ondersteuning van haar betoog aanvoert, om te bepalen of deze overeenkomst afbreuk kan doen aan de toegewezen bevoegdheid die hem uitdrukkelijk bij artikel 235 EG is verleend. Dit onderzoek maakt deel uit van de beoordeling van de feiten die zijn aangevoerd om de bevoegdheid van het Gerecht aan te tonen. De onbevoegdheid van het Gerecht is een middel van niet-ontvankelijkheid dat van openbare orde is in de zin van artikel 113 van het Reglement voor de procesvoering.
(cf. punten 58‑62)
2. Het beginsel dat ondernemingen recht hebben op bescherming van hun zakengeheimen, waarvan artikel 287 EG de uitdrukking vormt, is een algemeen beginsel van het recht van de Unie. Artikel 41 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie bepaalt eveneens dat de administratie het gerechtvaardigde belang van de vertrouwelijkheid en het beroeps‑ en het zakengeheim in acht moet nemen.
Zakengeheimen omvatten technische inlichtingen over knowhow waarvan niet alleen de openbaarmaking aan het publiek, maar ook de loutere mededeling aan een ander rechtssubject dan dat waarvan de informatie afkomstig is, de belangen van dit subject ernstig kan schaden. Technische inlichtingen kunnen naar hun aard slechts binnen de werkingssfeer van artikel 287 EG vallen, indien om te beginnen slechts een beperkt aantal personen hiervan op de hoogte is. Voorts moet het gaan om inlichtingen waarvan de openbaarmaking ernstige schade kan berokkenen aan de personen die deze hebben verstrekt of aan derden. Ten slotte moeten de belangen die door de openbaarmaking van informatie kunnen worden geschaad objectief voor bescherming in aanmerking komen.
Wanneer de vraag of de Commissie onrechtmatig heeft gehandeld en schade heeft veroorzaakt door informatie die door eigendomsrechten of knowhow wordt beschermd, zonder de uitdrukkelijke toestemming van de houder ervan aan een derde bekend te maken, in een concreet geval moet worden beantwoord op basis van de algemene beginselen die de rechtsstselsels van de lidstaten ter zake gemeen hebben, en niet op basis van de contractuele bepalingen van overeenkomsten die in het verleden zijn gesloten met betrekking tot kwesties die geen verband houden met het auteursrecht en de knowhow van de verzoekende partij, is het betrokken geding van niet-contractuele aard.
(cf. punten 79‑80, 103)
3. Elk verzoekschrift moet het voorwerp van het geschil en een summiere uiteenzetting van de aangevoerde middelen bevatten. Deze aanduiding moet voldoende duidelijk en nauwkeurig zijn om de verweerder in staat te stellen zijn verweer voor te bereiden, en om de Unierechter in staat te stellen zijn juridisch toezicht uit te oefenen. Om de rechtszekerheid en een goede rechtsbedeling te waarborgen, moeten de wezenlijke feitelijke en juridische elementen waarop het beroep is gebaseerd, op zijn minst summier, maar coherent en begrijpelijk zijn weergegeven in de tekst van het verzoekschrift zelf. Om aan deze vereisten te voldoen, moet een beroep tot vergoeding van de door een instelling veroorzaakte schade met name de gegevens bevatten die het voor deze instelling mogelijk maken te bepalen welke gedraging de verzoeker haar verwijt.
(cf. punten 107‑108)
4. Wanneer in het kader van een beroep wegens niet-contractuele aansprakelijkheid het begrip schending van het auteursrecht, samen met het begrip bescherming van het vertrouwelijke karakter van knowhow, slechts wordt gehanteerd om het gedrag van de Commissie als onrechtmatig te kwalificeren, wordt de onrechtmatigheid van het betrokken gedrag beoordeeld op basis van algemene beginselen die de rechtsstelsels van de lidstaten gemeen hebben en is voor deze beoordeling geen voorafgaande beslissing van een bevoegde nationale autoriteit nodig.
Gelet op de bij de artikelen 235 EG en 288, tweede alinea, EG aan de Unierechter verleende bevoegdheid inzake niet-contractuele aansprakelijkheid en op het feit dat er geen nationale rechtsmiddelen zijn die de mogelijkheid bieden om van de Commissie vergoeding te verkrijgen van de schade die een verzoekende partij naar eigen zeggen wegens de schending van het auteursrecht op software heeft geleden, staat er dus niets aan in de weg dat het door de verzoekende partij gehanteerde begrip schending van het auteursrecht in aanmerking wordt genomen om het gedrag van de Commissie in het kader van een verzoek tot schadevergoeding als onrechtmatig te kwalificeren.
Het begrip schending van het auteursrecht dat de verzoekende partij in het kader van een dergelijk beroep hanteert, moet uitsluitend worden uitgelegd tegen de achtergrond van de algemene beginselen die de rechtsstelsels van de lidstaten gemeen hebben en die, wat computerprogramma’s betreft, in verschillende harmonisatierichtlijnen zijn overgenomen of vastgesteld. Het Gerecht is dus bevoegd om een schending van het auteursrecht vast te stellen in de zin die een bevoegde nationale autoriteit van een lidstaat krachtens het recht van deze staat in het kader van een dergelijk beroep tot schadevergoeding aan deze term zou kunnen geven.
(cf. punten 115‑117)
5. Uit de artikelen 288, tweede alinea, EG en 235 EG volgt dat de Unierechter bevoegd is om de Unie elke vorm van schadevergoeding op te leggen die in overeenstemming is met de op het gebied van de niet-contractuele aansprakelijkheid geldende algemene beginselen die de rechtsstelsels van de lidstaten gemeen hebben, en dus ook, indien dit met deze beginselen in overeenstemming is, een vergoeding in natura, in voorkomend geval in de vorm van een bevel om iets te doen of na te laten. Bijgevolg kan de Unie niet principieel ontsnappen aan een overeenkomstige procedurele maatregel van de Unierechter, die immers bij uitsluiting bevoegd is kennis te nemen van beroepen tot vergoeding van schade waarvoor de Unie aansprakelijk is.
Van een volledige vergoeding van de schade die zou zijn veroorzaakt in een geval waarin wordt gesteld dat de Commissie auteursrechten heeft geschonden, is slechts sprake indien de aantasting van het recht van de houder van deze rechten volledig ongedaan wordt gemaakt. Los van de eventuele toekenning van een geldelijke vergoeding betekent dit minstens dat de inbreuk op zijn recht onmiddellijk moet worden beëindigd. De volledige vergoeding van de schade in dergelijke gevallen kan ook de vorm aannemen van de inbeslagneming of de vernietiging van het resultaat van de inbreuk of van de publicatie van de beslissing van het Gerecht op kosten van de Commissie.
(cf. punten 120‑123)
6. Voor de niet-contractuele aansprakelijkheid van de Unie in de zin van artikel 288, tweede alinea, EG moeten een aantal voorwaarden vervuld zijn: de onrechtmatigheid van het aan de instelling verweten gedrag, het daadwerkelijk bestaan van schade en een causaal verband tussen het aangevoerde gedrag en de gestelde schade.
Het aan een instelling verweten onrechtmatige gedrag dient te bestaan in een voldoende gekwalificeerde schending van een rechtsregel die ertoe strekt rechten toe te kennen aan particulieren. Wanneer deze instelling slechts een zeer beperkte of in het geheel geen beoordelingsmarge heeft, kan de loutere inbreuk op het recht van de Unie volstaan als bewijs van een voldoende gekwalificeerde schending.
De schade waarvoor vergoeding wordt gevraagd, moet reëel en zeker zijn, en er moet een voldoende direct causaal verband tussen het gedrag van de instelling en de schade bestaan.
(cf. punten 126‑127, 268)
7. De in artikel 5 van richtlijn 91/250 betreffende de rechtsbescherming van computerprogramma’s vastgestelde wettelijke uitzondering op de in artikel 4 van deze richtlijn omschreven handelingen waarvoor de auteur van het programma exclusief bevoegd is, is slechts van toepassing op werk verricht door de rechtmatige verkrijger van het computerprogramma en niet op werk dat door deze verkrijger aan een derde is toevertrouwd. Deze uitzondering is verder beperkt tot handelingen die voor de rechtmatige verkrijger noodzakelijk zijn om het computerprogramma te kunnen gebruiken voor het beoogde doel, onder meer om fouten te verbeteren.
(cf. punt 225)
8. Het feit dat de Commissie zichzelf het recht aanmatigt werk te verrichten dat noodzakelijkerwijs leidt tot een wijziging van elementen van de software van een onderneming, zoals de broncode, zonder vooraf de toestemming van deze onderneming te hebben verkregen, vormt een voldoende gekwalificeerde schending van de auteursrechten van deze onderneming op deze software en van haar knowhow dienaangaande en brengt als zodanig de niet-contractuele aansprakelijkheid van de Unie mee.
(cf. punten 250, 261)