ARREST VAN HET GERECHT VOOR AMBTENARENZAKEN
(Eerste kamer)
27 oktober 2009
Zaak F‑61/07
Gerhard Bauch
tegen
Commissie van de Europese Gemeenschappen
„Openbare dienst – Tijdelijk functionarissen – Uitkering bij vertrek – Rechtskarakter”
Betreft: Beroep, ingesteld krachtens artikel 236 EG en artikel 152 EA, waarbij Bauch verzoekt om nietigverklaring van het besluit van de Commissie van 9 oktober 2006 tot afwijzing van zijn verzoek om, in wezen, wijziging van de aan hem verstrekte verklaring betreffende de uitkering bij vertrek die hij had ontvangen in 1994, na afloop van zijn contract als tijdelijk functionaris.
Beslissing: Het beroep wordt verworpen. Elke partij draagt haar eigen kosten.
Samenvatting
1. Ambtenaren – Tijdelijk functionarissen – Uitkering bij vertrek – Verband met recht op ouderdomspensioen
(Ambtenarenstatuut, bijlage VIII, art. 11, lid 1, en 12)
2. Ambtenaren – Tijdelijk functionarissen – Uitkering bij vertrek – Berekening
1. Hoewel de uitkering bij vertrek als zodanig niet het karakter heeft van een ouderdomspensioen, volgt uit artikel 12 van bijlage VIII bij het oude Statuut dat de uitkering bij vertrek is bestemd voor ambtenaren of functionarissen die, op grond van de maandelijks op hun salaris ingehouden bijdragen, in beginsel recht op een ouderdomspensioen hebben verworven, maar geen daadwerkelijke betaling van een communautair ouderdomspensioen kunnen ontvangen, vanwege een diensttijd van minder dan tien jaar, noch kunnen profiteren van de bepalingen van artikel 11, lid 1, van bijlage VIII bij het Statuut in de versie die gold tot en met 30 april 2004. Het krachtens artikel 12, sub b, van bijlage VIII bij datzelfde Statuut uitbetaalde bedrag, dat een van de twee componenten vormt van de uitkering bij het vertrek van tijdelijk functionarissen, wordt berekend op basis van de bedragen die, uit hoofde van hun bijdragen aan de opbouw van hun pensioen, zijn ingehouden op het basissalaris van die functionarissen, vermeerderd met 3,5 % samengestelde interest per jaar. Derhalve kan niet worden gesteld dat de uitkering bij vertrek geen enkel verband houdt met het recht op een ouderdomspensioen.
(cf. punten 51‑56)
2. Het loutere feit dat de uitkering bij vertrek, uit hoofde van compensatie, wordt betaald aan functionarissen die in beginsel recht op een ouderdomspensioen hebben verworven, maar geen daadwerkelijke betaling van een communautair ouderdomspensioen kunnen ontvangen, betekent niet noodzakelijkerwijs dat het bedrag van een dergelijke uitkering moet overeenstemmen met de actuariële tegenwaarde van hun in beginsel verworven recht op een ouderdomspensioen.
(cf. punt 60)