Zaak C-538/07

Assitur Srl

tegen

Camera di Commercio, Industria, Artigianato e Agricoltura di Milano

(verzoek van het Tribunale Amministrativo Regionale per la Lombardia om een prejudiciële beslissing)

„Richtlijn 92/50/EEG — Artikel 29, eerste alinea — Overheidsopdrachten voor diensten — Nationale regeling krachtens welke vennootschappen waartussen verhouding van afhankelijkheid of aanzienlijke invloed bestaat, niet als concurrenten aan zelfde aanbesteding mogen deelnemen”

Conclusie van advocaat-generaal J. Mazák van 10 februari 2009   I ‐ 4221

Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 19 mei 2009   I ‐ 4236

Samenvatting van het arrest

Harmonisatie van wetgevingen – Procedures voor plaatsen van overheidsopdrachten voor dienstverlening – Richtlijn 92/50 – Gunning van opdrachten

(Richtlijn 92/50 van de Raad, art. 29, eerste alinea)

Artikel 29, eerste alinea, van richtlijn 92/50 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor dienstverlening moet aldus worden uitgelegd dat het niet eraan in de weg staat dat een lidstaat, naast de uitsluitingsgronden van deze bepaling, andere uitsluitingsgronden vaststelt die beogen te waarborgen dat het beginsel van gelijke behandeling en het beginsel van transparantie in acht worden genomen, op voorwaarde dat dergelijke maatregelen niet verder gaan dan noodzakelijk is om dat doel te bereiken.

Het gemeenschapsrecht verzet zich evenwel tegen een nationale bepaling die weliswaar rechtmatige doelstellingen van gelijke behandeling van de inschrijvers en transparantie in het kader van procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten nastreeft, maar voor ondernemingen waartussen een afhankelijkheidsverhouding bestaat of die onderling zijn verbonden, een absoluut verbod instelt om tegelijk en als concurrenten aan eenzelfde aanbesteding deel te nemen, zonder hun de mogelijkheid te bieden, aan te tonen dat deze verhouding hun respectieve gedrag in het kader van deze aanbesteding niet heeft beïnvloed.

De systematische uitsluiting van onderling verbonden ondernemingen van het recht om aan eenzelfde procedure voor het plaatsen van een overheidsopdracht deel te nemen, gaat namelijk in tegen een doeltreffende toepassing van het gemeenschapsrecht. Een dergelijke oplossing leidt immers tot een aanzienlijke vermindering van de mededinging op gemeenschapsniveau. Een nationale regeling die het verbod van deelneming aan eenzelfde aanbestedingsprocedure uitbreidt tot situaties waarin de afhankelijkheidsverhouding tussen de betrokken ondernemingen hun gedrag in het kader van dergelijke procedures onverlet laat, gaat dus verder dan wat nodig is ter bereiking van het doel, de toepassing van het beginsel van gelijke behandeling en van het beginsel van transparantie te waarborgen. Een dergelijke regeling, die is gebaseerd op een onweerlegbaar vermoeden dat de respectieve offertes van onderling verbonden ondernemingen voor eenzelfde opdracht noodzakelijkerwijze onderling zijn beïnvloed, gaat voorbij aan het evenredigheidsbeginsel doordat zij deze ondernemingen niet de mogelijkheid biedt, aan te tonen dat er in hun geval geen sprake is van een reëel gevaar van praktijken die de transparantie in gevaar kunnen brengen en de mededinging tussen de inschrijvers kunnen vervalsen.

(cf. punten 23, 28-30 en dictum)