Zaak C-121/07
Commissie van de Europese Gemeenschappen
tegen
Franse Republiek
„Niet-nakoming — Richtlijn 2001/18/EG — Doelbewuste introductie in milieu en in handel brengen van ggo’s — Arrest van Hof waarin niet-nakoming wordt vastgesteld — Niet-uitvoering — Artikel 228 EG — Uitvoering in loop van geding — Financiële sancties”
Conclusie van advocaat-generaal J. Mazák van 5 juni 2008 I ‐ 9163
Arrest van het Hof (Grote kamer) van 9 december 2008 I ‐ 9192
Samenvatting van het arrest
Beroep wegens niet-nakoming – Arrest van Hof waarin niet-nakoming wordt vastgesteld – Uitvoeringstermijn
(Art. 228 EG)
Beroep wegens niet-nakoming – Arrest van Hof waarin niet-nakoming wordt vastgesteld – Niet-nakoming van verplichting om arrest uit te voeren – Financiële sancties – Doel
(Art. 228, lid 2, EG)
Beroep wegens niet-nakoming – Arrest van Hof waarin niet-nakoming wordt vastgesteld – Niet-nakoming van verplichting om arrest uit te voeren – Financiële sancties – Oplegging van forfaitaire som
(Art. 228, lid 2, EG)
Hoewel artikel 228 EG niet bepaalt binnen welke termijn uitvoering moet worden gegeven aan een arrest waarin niet-nakoming wordt vastgesteld, moet wegens het belang van een onmiddellijke en uniforme toepassing van het gemeenschapsrecht onverwijld met die uitvoering worden begonnen en moet deze zo snel mogelijk worden voltooid.
(cf. punt 21)
De procedure van artikel 228, lid 2, EG heeft tot doel, een in gebreke gebleven lidstaat ertoe te brengen een niet-nakomingsarrest uit te voeren, en daarmee de effectieve toepassing van het gemeenschapsrecht te verzekeren. De maatregelen waarin deze bepaling voorziet, de forfaitaire som en de dwangsom, dienen beide ditzelfde doel.
Het staat in dit verband aan het Hof om in elke zaak en aan de hand van de omstandigheden van het geval dat bij hem aanhangig is gemaakt, alsmede naargelang van de mate van overreding en afschrikking die hem vereist lijkt, de financiële sancties vast te stellen die passend zijn om ervoor te zorgen dat het arrest waarbij eerder een niet-nakoming werd vastgesteld, zo spoedig mogelijk wordt uitgevoerd, en te voorkomen dat dergelijke inbreuken op het gemeenschapsrecht zich vaker voordoen.
Terwijl de oplegging van een dwangsom in het bijzonder geschikt lijkt om een lidstaat ertoe te brengen, zo snel mogelijk een einde te maken aan een niet-nakoming die zonder die maatregel wellicht zou blijven voortduren, berust de oplegging van een forfaitaire som veeleer op de beoordeling van de consequenties van de niet-nakoming van de verplichtingen van de betrokken lidstaat voor de particuliere en de publieke belangen, met name wanneer de niet-nakoming is blijven voortbestaan lang na het arrest waarin zij oorspronkelijk is vastgesteld.
Hoewel de veroordeling tot betaling van een dwangsom, die in wezen dwingend van aard is ten aanzien van de nog bestaande niet-nakoming, in beginsel slechts geboden is zolang het verzuim om uitvoering te geven aan het arrest waarbij de niet-nakoming aanvankelijk was vastgesteld, blijft voortbestaan, gaat dit niet op voor het opleggen van een forfaitaire som.
(cf. punten 27, 56-59)
De eventuele oplegging van een forfaitaire som geschiedt niet automatisch maar moet in elk concreet geval gebaseerd blijven op alle relevante aspecten, die zowel verband houden met de kenmerken van de vastgestelde niet-nakoming als met de houding van de lidstaat waarop de op grondslag van artikel 228 EG ingeleide procedure betrekking heeft.
Hoewel in dit verband richtsnoeren als die in de door de Commissie gepubliceerde mededeling op het gebied van het opleggen van forfaitaire sommen, de doorzichtigheid, de voorspelbaarheid en de rechtszekerheid van het optreden van de Commissie kunnen bevorderen, neemt dit niet weg dat dergelijke regels het Hof niet kunnen binden in de uitoefening van de hem bij artikel 228, lid 2, EG verleende bevoegdheid.
Bovendien kan de omstandigheid dat betaling van een forfaitaire som tot nog toe door het Hof niet is opgelegd in situaties waarin het aanvankelijke arrest volledig was uitgevoerd vóór de voltooiing van de op basis van artikel 228 EG ingeleide procedure, er niet aan in de weg staan dat in het kader van een andere zaak wel tot een dergelijke oplegging wordt besloten, indien dit, gelet op de kenmerken van die zaak en de vereiste mate van overreding en afschrikking, noodzakelijk blijkt te zijn.
Indien het Hof beslist om een dwangsom of een forfaitaire som op te leggen, staat het bij de uitoefening van zijn beoordelingsbevoegdheid aan hem om deze zodanig vast te stellen dat zij aangepast is met de omstandigheden en evenredig is aan zowel de vastgestelde inbreuk als de draagkracht van de betrokken lidstaat.
Tot de relevante factoren voor een dergelijke beslissing behoren onder meer aspecten zoals de tijdsspanne gedurende welke de niet-nakoming is blijven voortbestaan, na het arrest waarbij zij is vastgesteld, en de betrokken publieke en particuliere belangen.
Wanneer het verzuim om een arrest van het Hof uit te voeren schade aan het milieu kan toebrengen en de gezondheid van de mens in gevaar kan brengen, waarvan de bescherming tot de doelstellingen van het milieubeleid van de Gemeenschap behoort, zoals blijkt uit artikel 174 EG, is een dergelijke niet-nakoming bijzonder ernstig. Hetzelfde geldt in beginsel wanneer het vrije verkeer van goederen in strijd met het gemeenschapsrecht verder wordt belemmerd, niettegenstaande een arrest van het Hof waarbij op dat punt een niet-nakoming is vastgesteld.
De herhaling van inbreuk makende gedragingen door een lidstaat in een specifieke sector van het gemeenschapsoptreden kan er een aanwijzing voor vormen dat voor de effectieve voorkoming dat zich in de toekomst vaker dergelijke inbreuken op het gemeenschapsrecht voordoen, vereist is dat een afschrikkende maatregel zoals de oplegging van een forfaitaire som wordt genomen.
(cf. punten 60-64, 69, 77, 78, 80)