Zaak C-45/07

Commissie van de Europese Gemeenschappen

tegen

Helleense Republiek

„Niet-nakoming — Artikelen 10 EG, 71 EG en 80, lid 2, EG — Maritieme veiligheid — Controle van schepen en havenfaciliteiten — Internationale overeenkomsten — Respectieve bevoegdheden van Gemeenschap en lidstaten”

Conclusie van advocaat-generaal Y. Bot van 20 november 2008   I ‐ 704

Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 12 februari 2009   I ‐ 716

Samenvatting van het arrest

  1. Lidstaten – Verplichtingen – Verplichting tot loyale samenwerking met gemeenschapsinstellingen – Beveiliging van schepen en havenfaciliteiten

    (Art. 10 EG, 71 EG en 80, lid 2, EG; verordening nr. 725/2004 van het Europees Parlement en de Raad)

  2. Europese Gemeenschappen – Instellingen – Verplichtingen – Verplichting tot loyale samenwerking – Wederkerigheid

    (Art. 10 EG, 71 EG en 80, lid 2, EG)

  3. Internationale overeenkomsten – Gemeenschap geen lid van internationale organisatie – Materie die onder externe bevoegdheid van Gemeenschap valt

  4. Internationale overeenkomsten – Overeenkomsten van lidstaten – Overeenkomsten gesloten vóór inwerkingtreding van EG-Verdrag – Artikel 307 EG – Werkingssfeer

    (Art. 307, lid 1, EG)

  1.  Naarmate communautaire regels worden vastgesteld om de doelstellingen van het Verdrag te verwezenlijken, mogen de lidstaten buiten het kader van de gemeenschappelijke instellingen geen verbintenissen aangaan die genoemde regels zouden kunnen aantasten of aan de draagwijdte hiervan zouden kunnen afdoen. De bepalingen van verordening nr. 725/2004 betreffende de verbetering van de beveiliging van schepen en havenfaciliteiten, die is gebaseerd op artikel 80, lid 2, EG, dat in de tweede alinea naar artikel 71 EG verwijst, zijn communautaire regels ter verwezenlijking van de doelstellingen van het Verdrag.

    Door de maritieme veiligheidscommissie van de Internationale Maritieme Organisatie (IMO) te vragen, te onderzoeken of controlelijsten („check lists”) of andere passende instrumenten kunnen worden opgesteld om de staten die partij zijn bij het Internationaal Verdrag voor de beveiliging van mensenlevens op zee, te helpen bij de controle van de conformiteit van de schepen en de havenfaciliteiten met de vereisten van hoofdstuk XI-2 van de bijlage bij dat verdrag en van de Internationale Code voor de beveiliging van schepen en havenfaciliteiten, dient een lidstaat bij die commissie een voorstel in waardoor een proces in gang wordt gezet dat ertoe kan leiden dat de IMO nieuwe regels vaststelt. De vaststelling van dergelijke nieuwe regels zal op haar beurt van invloed zijn op de verordening, aangezien de gemeenschapswetgever heeft besloten de inhoud van die twee internationale instrumenten in het gemeenschapsrecht op te nemen

    Door een dergelijk proces in gang te zetten, neemt de lidstaat een initiatief dat de bepalingen van de verordening zou kunnen aantasten, hetgeen een niet-nakoming van de uit de artikelen 10 EG, 71 EG, en 80, lid 2, EG voortvloeiende verplichtingen oplevert.

    (cf. punten 17-18, 21-23)

  2.  Een eventuele schending van artikel 10 EG door de Commissie geeft een lidstaat echter niet het recht, initiatieven te nemen die communautaire regels ter verwezenlijking van de doelstellingen van het Verdrag kunnen aantasten, in strijd met de verplichtingen van deze staat die voortvloeien uit de artikelen 10 EG, 71 EG en 80, lid 2, EG. Een lidstaat mag zich immers niet het recht aanmeten om eenzijdig corrigerende of beschermende maatregelen vast te stellen teneinde het hoofd te bieden aan een eventuele miskenning van het gemeenschapsrecht door een instelling.

    (cf. punt 26)

  3.  De enkele omstandigheid dat de Gemeenschap geen lid is van een internationale organisatie, geeft een lidstaat niet het recht om, wanneer hij individueel optreedt in het kader van zijn deelname aan een internationale organisatie, verbintenissen aan te gaan die communautaire regels, vastgesteld om de doelstellingen van het Verdrag te verwezenlijken, kunnen aantasten.

    Het feit dat de Gemeenschap niet de hoedanigheid van lid van een internationale organisatie heeft, staat er niet aan in de weg dat de externe bevoegdheid van de Gemeenschap daadwerkelijk kan worden uitgeoefend, onder meer door tussenkomst van de lidstaten in de vorm van een gezamenlijk optreden in het belang van de Gemeenschap.

    (cf. punten 30-31)

  4.  Artikel 307, eerste alinea, EG kan slechts toepassing vinden in geval van onverenigbaarheid tussen enerzijds een verplichting die voortvloeit uit een internationale overeenkomst, en anderzijds een verplichting die voortvloeit uit het gemeenschapsrecht.

    (cf. punt 35)