CONCLUSIE VAN ADVOCAAT-GENERAAL

J. KOKOTT

van 10 maart 2009 ( 1 )

Zaak C-558/07

The Queen, op verzoek van:

S.P.C.M. SA e.a.

tegen

Secretary of State for the Environment, Food and Rural Affairs

„Verordening (EG) nr. 1907/2006 — Chemische stoffen — Registratie, beoordeling en autorisatie van deze stoffen en beperkingen ten aanzien daarvan (REACH) — Begrip ‚monomeren’ — Geldigheid — Evenredigheid — Gelijke behandeling”

I — Inleiding

1.

De High Court in Londen (Verenigd Koninkrijk) legt het Hof van Justitie de vraag voor, wat onder het begrip monomeren moet worden verstaan.

2.

Op het eerste gezicht wekt dit prejudiciële verzoek bevreemding. Men zou verwachten dat deze vraag eerder aan een scheikundige wordt gesteld. Bij nadere beschouwing blijkt echter dat deze vraag met behulp van het gemeenschapsrecht kan en moet worden beantwoord.

3.

Het Hof moet hiertoe voor het eerst uitleg geven aan verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen ( 2 ) (hierna: „REACH-verordening”).

II — Juridisch kader

4.

De in casu belangrijkste bepaling is artikel 5 van de REACH-verordening, dat de verplichting tot registratie van stoffen bevat:

„Behoudens de artikelen 6, 7, 21 en 23 mogen stoffen als zodanig en stoffen in preparaten of in voorwerpen die, in de gevallen waarin dit vereist is, overeenkomstig de desbetreffende bepalingen van deze titel zijn geregistreerd, niet in de Gemeenschap worden vervaardigd of in de handel gebracht.”

5.

Ingevolge artikel 3, punt 1, van de REACH-verordening moet onder het voor deze richtlijn fundamentele begrip „stof” worden verstaan:

„een chemisch element en de verbindingen ervan, zoals zij voorkomen in natuurlijke toestand of bij de vervaardiging ontstaan, met inbegrip van alle additieven die nodig zijn voor het behoud van de stabiliteit ervan en alle onzuiverheden ten gevolge van het toegepaste procedé, doch met uitzondering van elk oplosmiddel dat kan worden afgescheiden zonder dat de stabiliteit van de stof wordt aangetast of de samenstelling ervan wordt gewijzigd”.

6.

Artikel 3, punt 5, van de REACH-verordening omschrijft het begrip „polymeer” als:

„een stof die bestaat uit moleculen die worden gekenmerkt door een opeenvolging van een of meer soorten monomeereenheden. Die moleculen moeten over een reeks molecuulgewichten verdeeld zijn, waarbij de verschillen in molecuulgewicht in de eerste plaats het gevolg zijn van verschillen in het aantal monomeereenheden. Een polymeer bevat het volgende:

a)

een gewichtsmeerderheid van moleculen die bestaan uit ten minste drie monomeereenheden die op covalente wijze aan ten minste een andere monomeereenheid of andere reactieve stof zijn gebonden;

b)

minder dan een gewichtsmeerderheid aan moleculen van hetzelfde molecuulgewicht.

In deze definitie betekent ‚monomeereenheid’ de gereageerde vorm van een monomeer in een polymeer.”

7.

Het begrip „monomeer” houdt volgens artikel 3, punt 6, in:

„een stof die covalente bindingen kan vormen door herhaalde koppeling van soortgelijke of ongelijke moleculen onder de voorwaarden van de voor dat proces gebruikte polymerisatiereactie”.

8.

Ingevolge artikel 2, lid 9, van de REACH-verordening gelden de titels II en VI van de verordening, dus met name de in artikel 5 opgenomen registratieplicht, niet voor polymeren.

9.

In punt 41 van de considerans van de REACH-verordening wordt deze bepaling toegelicht:

„[…] polymeren moeten van registratie en beoordeling worden vrijgesteld totdat op basis van goede technische en valabele wetenschappelijke criteria op een praktische en efficiënte wijze kan worden bepaald welke polymeren wegens de risico’s voor de gezondheid van de mens of voor het milieu moeten worden geregistreerd”.

10.

Dienovereenkomstig bepaalt artikel 138, lid 2, van de REACH-verordening met betrekking tot de voorwaarden van een eventuele toekomstige registratieplicht voor bepaalde polymeren:

„De Commissie kan wetgevingsvoorstellen indienen zodra een uitvoerbare en kosteneffectieve selectiemethode voor de registratie van polymeren op grond van betrouwbare technische en geldige wetenschappelijke criteria kan worden vastgesteld, en nadat zij een verslag over het volgende heeft gepubliceerd:

a)

de risico’s van polymeren in vergelijking met andere stoffen;

b)

de eventuele noodzaak om bepaalde soorten polymeren te registreren, rekening houdend met het concurrentievermogen en innovatie enerzijds en de bescherming van de gezondheid en het milieu anderzijds.”

11.

Artikel 6, lid 3, van de REACH-verordening daarentegen regelt onder welke voorwaarden monomeren die deel uitmaken van polymeren moeten worden geregistreerd:

„De fabrikant of importeur van een polymeer dient voor de monomeren of andere stoffen die nog niet zijn geregistreerd door een actor hogerop in de toeleveringsketen, een registratie bij het Agentschap in indien aan beide onderstaande voorwaarden is voldaan:

a)

het polymeer bestaat uit minimaal 2 gewichtsprocent (g/g) van die monomeren of andere stoffen in de vorm van monomeereenheden en chemisch gebonden stoffen;

b)

de totale hoeveelheid van die monomeren of andere stoffen bedraagt 1 ton of meer per jaar.”

III — Hoofdgeding en prejudiciële vragen

12.

De nationale procedure is aanhangig gemaakt door ondernemingen die onder andere polymeren produceren of op de Europese markt importeren. Verweerder is het Department for Environment, Food and Rural Affairs, de bevoegde instantie van de regering van het Verenigd Koninkrijk voor de handhaving en de uitvoering van de REACH-verordening.

13.

De procedure heeft tot doel twijfels weg te nemen over de uitlegging van artikel 6, lid 3, van de REACH-verordening, respectievelijk na te gaan of deze bepaling mogelijk ongeldig moet worden verklaard.

14.

Hiertoe legt de High Court aan het Hof de navolgende prejudiciële vragen voor:

„1)

Wordt, gelet op het feit dat de voorwaarden voor registratie genoemd in titel II van verordening [(EG) nr. 1907/2006] krachtens artikel 2, lid 9, van deze verordening niet van toepassing zijn op polymeren, met het begrip ‚monomeren’ in artikel 6, lid 3, bedoeld:

a)

gereageerde monomeren, dat wil zeggen monomeren die met elkaar hebben gereageerd zodat zij onlosmakelijk zijn verbonden met het polymeer waarvan zij deel uitmaken;

b)

niet-gereageerde monomeren, dat wil zeggen monomeren die het residu zijn van het polymerisatieproces en die na de voltooiing van dit proces los van het polymeer hun eigen chemische identiteit en eigenschappen behouden, of

c)

zowel gereageerde als niet-gereageerde monomeren?

2)

Wanneer het antwoord op de eerste vraag hetzij a hetzij c luidt, is dan de toepassing van artikel 6, lid 3, op fabrikanten of importeurs van polymeren onrechtmatig op grond dat de voorwaarden onlogisch, discriminatoir of onevenredig zijn?”

15.

Aan de schriftelijke procedure is deelgenomen door C.H. Erbslöh KG en Lake Chemicals and Minerals Limited (hierna tezamen: „Erbslöh”), alsook S.P.C.M. SA en Hercules Incorporated (hierna tezamen: „S.P.C.M.”) als verzoeksters in het hoofdgeding, en voorts de Republiek Polen, het Parlement, de Raad en de Commissie. Met uitzondering van Polen waren deze partijen eveneens vertegenwoordigd ter terechtzitting van 27 januari 2009.

IV — Juridische beoordeling

A — Het prejudiciële verzoek in het algemene kader van de REACH-verordening

16.

De REACH-verordening betreft de registratie en de beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen. De eerste stap is de registratie.

17.

In beginsel moet iedere importeur en iedere producent alle door hem geïmporteerde of geproduceerde chemische stoffen registreren en hierbij bepaalde informatie verstrekken. De omvang van de vereiste informatie is afhankelijk van de hoeveelheid van de desbetreffende geïmporteerde of geproduceerde stof. Wanneer zij nog niet over deze informatie beschikken, moeten zij deze vóór de registratie verzamelen, in voorkomend geval door middel van onderzoek en studies.

18.

Deze informatie stelt om te beginnen fabrikanten, importeurs en downstreamgebruikers in staat om overeenkomstig artikel 1, lid 3, van de REACH-verordening ervoor te zorgen dat zij stoffen vervaardigen, in de handel brengen of gebruiken die niet schadelijk zijn voor de gezondheid van de mens of voor het milieu.

19.

Daarenboven kunnen chemische stoffen op basis van de registratie en verdere informatie worden beoordeeld. Deze beoordeling kan ertoe leiden dat de Commissie de stoffen beperkt, dat wil zeggen dat zij bepaalde vormen van gebruik ervan verbiedt. Onder bepaalde omstandigheden kan de Commissie ook het gebruik van een stof volledig verbieden. In dat geval is het gebruik ervan onderworpen aan autorisatie.

20.

Het onderhavige geval betreft de registratie van monomeren. Monomeren vormen in zekere zin de bouwstenen waaruit complexe chemische moleculen, de zogenoemde polymeren, bestaan. Zo is bijvoorbeeld polyethyleen, waaruit allerlei plasticfolies worden vervaardigd, een polymeer. Zoals de naam reeds zegt, is de grondstof het normaalgesproken gasvormige monomeer ethyleen ofwel etheen (C2H4). De betrekkelijk kleine etheenmoleculen worden door polymerisatie samengevoegd tot uit lange ketens bestaande polyethyleenmoleculen.

21.

Volgens de gegevens van de Commissie bestaan er enkele honderden monomeren die tot tussen de 70000 en 400000 verschillende polymeren kunnen worden verbonden.

22.

Ingevolge artikel 6, leden 1 en 2, van de REACH-verordening moeten niet-gereageerde monomeren worden geregistreerd, omdat zij een stof als zodanig vormen. Polymeren daarentegen zijn op grond van artikel 2, lid 9, van de REACH-verordening vrijgesteld van de registratieplicht.

23.

Twistpunt is de vraag of in polymeren aanwezige gereageerde monomeren op grond van een bijzondere regeling — artikel 6, lid 3, van de REACH-verordening — moeten worden geregistreerd hoewel zij geen zelfstandige stof vormen. Dit betreft met name de invoer van polymeren, aangezien de buiten de Gemeenschap bij de productie van polymeren gebruikte monomeren nog niet zijn geregistreerd.

B — De eerste vraag: uitlegging van artikel 6, lid 3, van de REACH-verordening

24.

Ingevolge artikel 6, lid 3, van de REACH-verordening moet de fabrikant of de importeur van een polymeer voor de monomeren die nog niet zijn geregistreerd door een actor hogerop in de toeleveringsketen, een registratiedossier indienen wanneer het polymeer bestaat uit minimaal 2 gewichtsprocent van die monomeren in de vorm van monomeereenheden en de totale hoeveelheid van die monomeren ten minste 1 ton of meer per jaar bedraagt.

25.

De eerste prejudiciële vraag beoogt op te helderen hoe het begrip monomeer in deze bepaling moet worden opgevat. Het antwoord kan in wezen uit de bewoordingen van de relevante bepalingen worden afgeleid. Daarnaast zal ik echter ook stilstaan bij enkele argumenten die S.P.C.M. en Erbslöh ontlenen aan de systematiek van de REACH-verordening en de doelstellingen ervan.

1. Bewoordingen van de relevante bepalingen

26.

Op grond van de bewoordingen van artikel 6, lid 3, sub a, van de REACH-verordening is het aannemelijk dat monomeren bedoeld zijn die in polymeren zijn gereageerd. Monomeren zijn immers in beginsel registratieplichtig, indien een polymeer hieruit bestaat.

27.

Ingevolge artikel 3, punt 5, van de REACH-verordening bestaat een polymeer in wezen uit een opeenvolging van met elkaar verbonden monomeren, de zogenoemde monomeereenheden. Dienovereenkomstig wordt in de laatste volzin van artikel 3, punt 5, van de REACH-verordening een monomeereenheid omschreven als de gereageerde vorm van een monomeer in een polymeer.

28.

Deze definitie herhaalt de in artikel 6, lid 3, sub a, van de REACH-verordening opgenomen toevoeging „in de vorm van monomeereenheden en chemisch gebonden stoffen”. Met deze toevoeging wordt verduidelijkt dat het de communautaire wetgever bij deze bepaling te doen is om de gereageerde vorm van het monomeer.

29.

Op grond van de uitdrukkelijke vermelding van monomeereenheden in artikel 6, lid 3, sub a, van de REACH-verordening is het daarentegen uitgesloten dat, in de zin van variant b van de eerste prejudiciële vraag, ook niet-gereageerde monomeren worden bedoeld. Voor zover zij als residu van het polymerisatieproces in polymeren aanwezig zijn, zijn zij weliswaar in de zin van de algemene definitie van het begrip stof in artikel 3, lid 1, van de REACH-verordening bestanddeel van polymeren, maar artikel 6, lid 3, van de REACH-verordening heeft nu eenmaal enkel betrekking op gereageerde monomeren in de vorm van monomeereenheden.

30.

Erbslöh en S.P.C.M. achten het evenwel ongerijmd om artikel 6, lid 3, van de REACH-verordening te betrekken op gereageerde monomeren. Monomeren hebben zich volgens de definitie in artikel 3, punt 6, van de REACH-verordening nog niet tot polymeren gebonden, maar bezitten enkel het potentieel daartoe.

31.

Deze opvatting is in zoverre juist dat wanneer enkel wordt uitgegaan van de algemene definitie van het begrip stof in artikel 3, punt 1, van de REACH-verordening, uitsluitend niet-gereageerde monomeren stoffen kunnen zijn.

32.

Artikel 3, punt 1, van de REACH-verordening omschrijft het begrip stof namelijk als een chemisch element en de verbindingen ervan. Chemische stoffen worden onder andere door specifieke eigenschappen gekenmerkt, bijvoorbeeld hun smeltpunt. Monomeren en polymeren zijn derhalve stoffen, aangezien zij verbindingen van hun constitutieve chemische elementen zijn.

33.

Daarentegen zijn bestanddeelgroepen van polymeren, dat wil zeggen de gereageerde monomeren, geen zelfstandige verbindingen. Zoals Erbslöh en S.P.C.M. benadrukken, hebben deze geen zelfstandige chemische eigenschappen, maar de eigenschappen van de polymeren, waarvan zij deel uitmaken. Bijgevolg zijn deze bestanddeelgroepen in beginsel geen stoffen in de zin van artikel 3, punt 1, van de REACH-verordening.

34.

Erbslöh en S.P.C.M. miskennen evenwel dat de REACH-verordening voor monomeren voorziet in een bijzondere regeling die derogeert aan de algemene definitie van het begrip stof. Het begrip monomeereenheid wordt in artikel 3, punt 5, van de REACH-verordening gedefinieerd als de gereageerde vorm van een monomeer in een polymeer. Hieruit kan worden afgeleid dat de REACH-verordening twee vormen monomeren kent, namelijk een gereageerde vorm — de monomeereenheid als bestanddeel van polymeren — en een niet-gereageerde vorm — het in artikel 3, punt 6, van de REACH-verordening gedefinieerde monomeer.

35.

S.P.C.M. brengt hiertegen in dat in artikel 6, lid 3, van de REACH-verordening sprake is van monomeren en niet van monomeereenheden. Artikel 6, lid 3, sub a, verduidelijkt evenwel dat monomeren in de vorm van monomeereenheden worden bedoeld. Bovendien omvat deze bepaling ook andere registratieplichtige stoffen, niet in hun gedefinieerde, dat wil zeggen niet-gereageerde, vorm maar uitdrukkelijk in gereageerde vorm.

36.

Hieraan wordt ook niet afgedaan door het feit dat enkele taalversies, met name de Engels- en de Franstalige, in artikel 6, lid 3, sub a, van de REACH-verordening niet exact hetzelfde begrip gebruiken voor monomeereenheden als in artikel 3, punt 5, van de REACH-verordening. In de Engelse taalversie wordt enerzijds gesproken van monomer unit en anderzijds van monomeric units, in de Franstalige versie van unité monomère en unités monomériques.

37.

Deze kleine verschillen zijn echter waarschijnlijk terug te voeren op een onnauwkeurige vertaling tijdens de beraadslagingen van de Raad. De definitie van polymeren in artikel 3, punt 5, van de REACH-verordening, die ook bepalend is voor het begrip monomeereenheid, werd ongewijzigd overgenomen uit het voorstel van de Commissie. De Raad heeft daarentegen pas op voorstel van de Zweedse afvaardiging in de Raad het zinsdeel „in de vorm van monomeereenheden en chemisch gebonden stoffen” aan artikel 6, lid 3, sub a, van de REACH-verordening toegevoegd. ( 3 ) Zowel in het Zweeds als in het Duits gebruiken beide bepalingen hetzelfde begrip monomeereenheid. ( 4 ) Met name de oorspronkelijke Zweedstalige versie wijst erop dat de verschillen in de Engels- en de Franstalige versie geen verschil in betekenis beogen.

38.

Bijgevolg volgt uit de bewoordingen van de relevante bepalingen in het licht van hun ontstaansgeschiedenis dat het begrip „monomeren” in artikel 6, lid 3, van de REACH-verordening enkel betrekking heeft op gereageerde monomeren, dat wil zeggen monomeren die op zodanige wijze met elkaar hebben gereageerd dat zij met het polymeer, waarvan zij deel uitmaken, verbonden zijn.

2. Systematiek

39.

Tegen deze voorlopige uitkomst worden evenwel verschillende bezwaren aangevoerd, ontleend aan de systematiek van de REACH-verordening. Hierbij wordt met name aangeknoopt bij de in artikel 2, lid 9, van de REACH-verordening opgenomen vrijstelling van polymeren van de registratieplicht.

40.

Erbslöh verwijst in zoverre naar het algemene uitleggingsbeginsel van gemeenschapsrecht, dat uitzonderingen op algemene regelingen beperkt moeten worden uitgelegd. De registratieplicht voor monomeren zou een uitzondering vormen op de vrijstelling van polymeren en zou derhalve beperkt moeten worden uitgelegd.

41.

Hierbij miskent Erbslöh evenwel dat registratie het uitgangspunt is van de REACH-verordening. Reeds de vrijstelling van polymeren is dus een uitzondering die beperkt moet worden uitgelegd. Zou de registratieplicht voor in polymeren aanwezige monomeren een uitzondering op de uitzondering zijn, dan moet zij, als terugkeer naar de algemene regel, ruim worden uitgelegd. ( 5 )

42.

De registratieplicht voor monomeren in de vorm van monomeereenheden is namelijk geen uitzondering op de vrijstelling van polymeren, maar een zelfstandig onderdeel van het stelsel van verplichtingen van de REACH-verordening. Zij kan derhalve niet worden aangemerkt als een uitzondering die beperkt moet worden uitgelegd.

43.

Verder zijn Erbslöh en S.P.C.M. van mening dat een registratieplicht voor de gereageerde monomeren in polymeren de vrijstelling van polymeren van de registratieplicht ondermijnt.

44.

Het is inderdaad zeer wel denkbaar dat bij de registratie van monomeren in de vorm van monomeereenheden, dat wil zeggen van gereageerde bestanddelen van een polymeer, informatie over het polymeer moet worden verstrekt. Monomeren in de vorm van monomeereenheden hebben immers slechts de eigenschappen van het polymeer waarin zij gebonden zijn.

45.

In die zin zou artikel 6, lid 3, van de REACH-verordening — zoals Erbslöh en S.P.C.M. betogen — inderdaad in tegenspraak zijn met artikel 2, lid 9, ervan. Nagenoeg alle in Europa verhandelde polymeren zouden indirect, via hun monomeren, moeten worden geregistreerd.

46.

Uit artikel 6, lid 3, van de REACH-verordening blijkt evenwel duidelijk dat het niet gaat om registratie van de eigenschappen van de polymeren maar — overeenkomstig de opvatting van de Commissie — van die van de monomeren. Ingevolge deze bepaling is het namelijk voldoende wanneer een actor hogerop in de toeleveringsketen het monomeer registreert. Deze actor hoeft in geval van twijfel echter helemaal niet te weten welke polymeren uit zijn monomeren worden vervaardigd. Mogelijk worden deze monomeren zelfs bij de productie van zeer veel verschillende polymeren gebruikt.

47.

Niettemin biedt het betoog van de Commissie op zijn minst aanknopingspunten voor de registratie van de eigenschappen van polymeren: wanneer monomeren in hoeveelheden van 10 ton of meer per jaar worden geproduceerd of ingevoerd, moet ingevolge artikel 14, lid 1, en bijlage I van de REACH-verordening bij de registratie een chemisch veiligheidsrapport worden verstrekt. Volgens de Commissie moet dit mede de levenscyclus van het geproduceerde polymeer omvatten.

48.

Deze zienswijze zet de deur open voor ondermijning van de vrijstelling van polymeren. Zij overtuigt evenwel niet, omdat de levenscyclus van het monomeer eindigt op het ogenblik van zijn verbinding in een polymeer. Ingevolge bijlage I, punt 0.3, van de REACH-verordening omvat de levenscyclus van een stof de vervaardiging en het geïdentificeerde gebruik ervan. Een polymeer is evenwel geen gebruik, maar een zelfstandige stof in de zin van de definitie van het begrip stof in artikel 3, punt 1, van de REACH-verordening. Polymeren hebben bijgevolg een eigen levenscyclus.

49.

De informatie over het gebruik van het monomeer strekt zich bijgevolg uit tot het gegeven dat het gebruikt wordt bij de productie van bepaalde polymeren, maar niet tot de eigenschappen van deze polymeren. Voor zover het monomeer reeds is geregistreerd door een actor hogerop in de toeleveringsketen, die niet op de hoogte is van het gebruik bij de productie van dit polymeer, moet dit gebruik ingevolge de artikelen 37 en 38 van de REACH-verordening door de producent worden gemeld.

50.

De verplichting om gereageerde monomeren in polymeren te registreren, vormt derhalve geen ondermijning van de vrijstelling van polymeren. De registratieplicht voor monomeren komt niet op hetzelfde neer als een indirecte registratieplicht voor polymeren.

51.

Reeds om die reden doet ook het argument van Erbslöh en S.P.C.M. dat polymeren weinig risico’s met zich brengen niet af aan de bovenstaande uitlegging van artikel 6, lid 3, van de REACH-verordening. De risico’s van polymeren zijn niet van direct belang voor de registratie van monomeren. Bovendien benadrukt de Commissie terecht dat de registratieplicht geen bijzonder risico veronderstelt, maar enkel ertoe strekt de risico’s in kaart te brengen.

52.

Bijgevolg is de registratieplicht voor in polymeren aanwezige monomeren niet in tegenspraak met andere bepalingen van de REACH-verordening.

3. Doelstellingen van de REACH-verordening

53.

Ten slotte worden de doelstellingen van de REACH-verordening aangevoerd als argument tegen de registratieplicht voor in polymeren aanwezige monomeren.

54.

In zoverre kunnen twee argumentatielijnen worden onderscheiden. In de eerste plaats wordt opnieuw de vrijstelling van polymeren benadrukt, die door de registratieplicht voor monomeren zou worden ondermijnd. Ik heb evenwel reeds uiteengezet dat hiervan geen sprake is.

55.

In de tweede plaats wordt in twijfel getrokken dat de registratieplicht voor monomeren nuttig is voor de algemene doelstellingen van de REACH-verordening. Volgens artikel 1, lid 1, van de REACH-verordening is het doel van de verordening een hoog niveau van bescherming van de gezondheid van de mens en het milieu, inclusief de bevordering van alternatieve beoordelingsmethoden voor gevaren van stoffen, alsmede het vrije verkeer van stoffen op de interne markt te waarborgen en tegelijkertijd het concurrentievermogen en de innovatie te vergroten.

56.

Ik kan geen tegenspraak met deze doelstellingen ontdekken. Ook wijst niets erop dat deze doelstellingen nopen tot een andere uitlegging van artikel 6, lid 3, van de REACH-verordening.

57.

De vraag of de registratieplicht voor monomeren zich verdraagt met deze doelstellingen, is daarentegen vooral voor de tweede prejudiciële vraag van belang, met name voor zover die vraag betrekking heeft op de verenigbaarheid van artikel 6, lid 3, van de REACH-verordening met het evenredigheidsbeginsel. Ik zal daarom op dit punt ingaan bij de beoordeling van de tweede vraag.

4. Voorlopig resultaat

58.

Op de eerste vraag moet derhalve worden geantwoord dat het begrip „monomeren” in artikel 6, lid 3, van de REACH-verordening enkel betrekking heeft op gereageerde monomeren, dat wil zeggen monomeren die op zodanige wijze een reactie met elkaar zijn aangegaan dat zij met het polymeer, waarvan zij een bestanddeel vormen, zijn verbonden.

C — De tweede vraag: wettigheid van artikel 6, lid 3, van de REACH-verordening

59.

Met de tweede vraag wenst de verwijzende rechter te vernemen of de toepassing van artikel 6, lid 3, op fabrikanten of importeurs van polymeren onrechtmatig is omdat de voorwaarden irrationeel, discriminatoir of onevenredig zijn. Bijgevolg moet worden nagegaan of deze bepaling geldig is.

1. Inleidende opmerking over de motiveringsplicht

60.

Erbslöh en S.P.C.M. betogen dat artikel 6, lid 3, van de REACH-verordening onvoldoende is gemotiveerd.

61.

Het prejudiciële verzoek bevat weliswaar geen vraag over de motivering, maar het Hof heeft herhaaldelijk in samenhang met rechtstreekse beroepen tegen beschikkingen verklaard dat een met artikel 253 EG strijdige ontoereikende motivering een schending van wezenlijke vormvoorschriften in de zin van artikel 230 EG vormt ( 6 ) en dat dit aspect ambtshalve door de gemeenschapsrechter kan en moet worden getoetst. ( 7 ) Een ontbrekende of kennelijk ontoereikende motivering kan (in beginsel) niet worden gecorrigeerd doordat de gronden aan de betrokkene worden meegedeeld tijdens het geding voor de gemeenschapsrechter. ( 8 ) De verplichting om een bezwarend besluit te motiveren heeft namelijk ten doel de gemeenschapsrechter in staat te stellen de rechtmatigheid van het besluit te toetsen, en de betrokkene voldoende gegevens te verschaffen om vast te stellen of het besluit gegrond is en hij er goed aan doet een rechtsmiddel aan te wenden. ( 9 ) Bijgevolg vormt de motiveringsplicht een absolute voorwaarde voor rechterlijke controle van een maatregel.

62.

Volgens vaste rechtspraak moet de door artikel 253 EG vereiste motivering zijn aangepast aan de aard van de handeling. Zij moet de redenering van de communautaire instelling waarvan de handeling afkomstig is, duidelijk en ondubbelzinnig tot uiting brengen opdat de belanghebbenden de rechtvaardigingsgronden van de genomen maatregel kunnen kennen, zij hun rechten kunnen uitoefenen en het Hof zijn toezicht. Op grond van deze rechtspraak hoeft de motivering evenwel niet alle omstandigheden te vermelden die feitelijk of juridisch relevant zijn. Bij de beoordeling van de vraag of de motivering van een handeling aan de vereisten van artikel 253 EG voldoet, moet namelijk niet alleen acht worden geslagen op de bewoordingen ervan, doch ook op de context waarin zij is gegeven en op het geheel van rechtsregels die de betrokken materie beheersen. Het zou met name te ver gaan om voor elke technische keuze een specifieke motivering te verlangen, indien het door de instelling nagestreefde doel, wat het wezenlijke betreft, uit de handeling blijkt. ( 10 )

63.

Een specifieke motivering van de registratieplicht voor in polymeren aanwezige monomeren is niet aan te wijzen. Nu gaat het bij deze regeling echter mijns inziens om een technische keuze die geen bijzondere motivering vereist. Zoals wij hierna met name bij de beoordeling van de evenredigheid zullen zien, kan deze regeling onder de algemene motivering van de REACH-verordening worden gevat. Dat een specifieke technische bepaling onder de paraplu valt van de algemene redengeving, hoeft niet noodzakelijkerwijs reeds tot uitdrukking te komen in de motivering van een algemene regeling. In voorkomend geval kan dit geschieden door middel van latere toelichtingen.

64.

Bijgevolg kan geen schending van de motiveringsplicht worden geconstateerd.

2. Ontbrekende logica

65.

De verwijzende rechter vraagt of artikel 6, lid 3, van de REACH-verordening op grond van ontbrekende logica onrechtmatig is. Het is niet gebruikelijk om na te gaan of het gemeenschapsrecht al dan niet logisch is. Blijkens het betoog van de deelnemers aan de procedure gaat het echter vooral om het beginsel van rechtszekerheid in de vorm van het bepaaldheidsvereiste („Bestimmtheitsgebot”).

66.

Erbslöh en S.P.C.M. zijn namelijk van mening dat een gebrek aan logica blijkt uit de tegenstrijdige vrijstelling van polymeren. Werkelijke tegenstrijdigheid tussen gelijkwaardige bepalingen kan inderdaad hun geldigheid op losse schroeven zetten, indien deze niet kan worden opgeheven door uitlegging of de toepassing van beginselen bij samenloop van voorschriften, zoals het lex posterior- of lex specialis-beginsel. In een dergelijk geval valt namelijk onmogelijk uit te maken welke bepaling van toepassing is. Een dergelijke tegenstrijdigheid zou het rechtszekerheidsbeginsel schenden. Dit fundamenteel beginsel van gemeenschapsrecht verlangt, dat een regeling duidelijk en nauwkeurig omschreven is, zodat de justitiabelen ondubbelzinnig hun rechten en verplichtingen kunnen kennen en dienovereenkomstig kunnen handelen. ( 11 ) Ik heb evenwel reeds uiteengezet dat de registratieplicht voor in polymeren gereageerde monomeren en de vrijstelling van polymeren niet met elkaar in tegenspraak zijn. ( 12 )

67.

Bijgevolg is artikel 6, lid 3, van de REACH-verordening niet onlogisch in de zin van een tegenstrijdige bepaling.

3. Evenredigheidsbeginsel

68.

Het evenredigheidsbeginsel vormt een van de algemene beginselen van gemeenschapsrecht die door de gemeenschapswetgever in acht moeten worden genomen. ( 13 ) De handelingen van gemeenschapsinstellingen mogen niet buiten de grenzen treden van wat geschikt en noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de doelstellingen die met de betrokken regeling legitiem worden nagestreefd. Wanneer hierbij een keuze mogelijk is tussen meerdere geschikte maatregelen, moet die maatregel worden gekozen die het minst bezwarend is. Voorts mogen de veroorzaakte nadelen niet onevenredig zijn aan het nagestreefde doel. ( 14 )

a) Bewijslast en beoordelingscriterium

69.

Volgens Erbslöh dient de gemeenschapswetgever te bewijzen dat de concurrentiebeperkende maatregelen ter bescherming van de gezondheid van de mens en het milieu evenredig zijn. Deze zienswijze is gebaseerd op de rechtspraak met betrekking tot de artikelen 28 en 30 EG, die evenwel — wat de bewijslast betreft — niet op het evenredigheidsbeginsel van toepassing is.

70.

Wil een lidstaat zich beroepen op een uitzondering op de algemene regel van artikel 28 EG — vrij verkeer van goederen — , dan is het inderdaad aan hem om de omstandigheden voor deze afwijking te bewijzen. ( 15 ) Handelingen van de gemeenschapsinstellingen worden daarentegen in beginsel vermoed rechtsgeldig te zijn. ( 16 ) Dit vermoeden betekent dat het bewijs ter zake van de onrechtmatigheid moet worden geleverd door degene die de geldigheid van een gemeenschapshandeling in twijfel trekt. ( 17 )

71.

Zoals voor vele andere wetgevingsterreinen geldt bovendien ook voor de REACH-verordening dat de naleving van het evenredigheidsbeginsel niet aan streng rechterlijk toezicht onderworpen is. Veeleer beschikt de gemeenschapswetgever over een ruime beoordelings- en beslissingsmarge („discretionaire bevoegdheid”) bij het maken van ingewikkelde technische en/of politieke keuzes. ( 18 ) Wat de REACH-verordening betreft, diende een moeilijke afweging plaats te vinden tussen beleidsdoelstellingen op het gebied van het milieu en de volksgezondheid enerzijds en economische belangen anderzijds.

72.

Bij de controle van de uitoefening van deze bevoegdheid mag de rechter zijn beoordeling niet in de plaats van die van de gemeenschapswetgever stellen, doch dient hij zich te beperken te toetsen of er geen sprake is van kennelijke dwaling of misbruik van bevoegdheid dan wel of het betrokken gezagsorgaan de grenzen van zijn beoordelingsbevoegdheid niet klaarblijkelijk heeft overschreden. ( 19 )

73.

Wat dit precies voor de evenredigheidtoetsing betekent is in de rechtspraak niet altijd helder. In een aantal arresten wordt verklaard dat een maatregel van de wetgever slechts onrechtmatig kan zijn, wanneer hij kennelijk ongeschikt is ter bereiking van het door de bevoegde instelling nagestreefde doel. ( 20 ) In sommige arresten wordt zelfs uitdrukkelijk verklaard dat het er niet om gaat, of de door de wetgever vastgestelde maatregel de enig mogelijke of best mogelijke was, doch of hij kennelijk ongeschikt was. ( 21 )

74.

Deze uitspraken kunnen evenwel verkeerd worden begrepen. Wanneer er maatregelen bestaan die even doeltreffend maar kennelijk minder bewarend zijn, of wanneer de vastgestelde maatregelen kennelijk onevenredig zijn aan de nagestreefde doelen, dient aan de betrokkene rechtsbescherming te worden verleend. Zo niet, zou het tot het primaire recht behorende evenredigheidsbeginsel van zijn praktische werkzaamheid worden beroofd.

75.

Dienovereenkomstig toetst het Hof in vele arresten met name ook of er geen minder vergaande maatregelen bestaan ( 22 ), en zelfs of de lasten evenredig zijn aan de nagestreefde doelen. ( 23 )

76.

Tot nu toe heeft het Hof niet uitdrukkelijk de voorwaarden geformuleerd waaronder een maatregel kennelijk onverenigbaar is met het evenredigheidsbeginsel. Doorslaggevend dient uiteindelijk te zijn dat de gemeenschapsrechter bij de beoordeling van ingewikkelde vraagstukken niet op de stoel van de wetgever mag gaan zitten.

77.

De beoordeling van de gemeenschapswetgever kan in de regel enkel in twijfel worden getrokken wanneer geen redelijke grondslag ervoor valt aan te wijzen. ( 24 ) In dit kader moet de gemeenschapsrechter ook controleren of alle relevante gegevens die behoorden te worden betrokken bij de beoordeling van een complexe situatie, in aanmerking zijn genomen en of zij de daaruit getrokken conclusies kunnen dragen. ( 25 )

78.

In dit licht moet worden nagegaan, of de registratieplicht voor monomeren een evenredig middel is om een geoorloofd doel te bereiken.

b) Doelstellingen van de maatregel en hun geschiktheid

79.

Volgens de instellingen heeft de maatregel twee doelstellingen. Enerzijds moeten het milieu en de gezondheid van de mens worden beschermd, aangezien de registratie van monomeren het mogelijk zou maken bepaalde met polymeren samenhangende risico’s te beheersen. Anderzijds moet de registratieplicht voor monomeren gelijke mededingingsvoorwaarden op de Europese markt voor polymeren scheppen.

Risico’s voor milieu en gezondheid

80.

De REACH-verordening heeft ingevolge artikel 1 en punt 1 van de considerans onder andere tot doel een hoog niveau van bescherming van de gezondheid van de mens en het milieu te waarborgen. Deze doelstelling strookt met de voorschriften van de artikelen 95, lid 3, EG, 152, lid 1, EG en 174, leden 1 en 2, EG.

81.

Artikel 174, lid 3, eerste streepje, EG bepaalt dat de Gemeenschap bij het bepalen van haar beleid op milieugebied rekening houdt met de beschikbare wetenschappelijke en technische gegevens. Wanneer ondanks de beschikbaarheid van deze gegevens onzekerheid rijst over het bestaan of de omvang van de gevaren voor de gezondheid van personen, kunnen de instellingen op basis van het in artikel 174, lid 2, EG opgenomen voorzorgsbeginsel beschermingsmaatregelen nemen zonder te hoeven wachten totdat deze gevaren en de ernst ervan ten volle vaststaan. ( 26 )

82.

Zoals met name het Parlement en de Raad benadrukken, dient de registratie van stoffen juist ter verbetering van de informatie over hun risico’s. De registratie is derhalve naar haar aard een instrument ter verwezenlijking van een doeltreffend beleid op het gebied van de milieu- en gezondheidsbescherming.

83.

De deelnemers aan de procedure verschillen van mening met betrekking tot de vraag, of en in hoeverre polymeren risico’s voor het milieu en de volksgezondheid meebrengen. ( 27 ) Aangezien evenwel niet polymeren maar enkel de voor hun productie gebruikte monomeren moeten worden geregistreerd, kan het enkel gaan om de risico’s die op basis van deze registratie beter zijn in te schatten.

84.

In zoverre blijkt uit de door S.P.C.M. en Erbslöh overgelegde wetenschappelijke studies, die door de instellingen in wezen niet worden betwist, dat informatie over de gebruikte monomeren niet in alle gevallen conclusies met betrekking tot de eigenschappen en risico’s van de geproduceerde polymeren toelaat. Als algemeen erkend geldt dat monomeren in de regel stabiel gebonden zijn in polymeren en in beginsel geen zelfstandige risico’s inhouden.

85.

Het betoog van de instellingen dat de registratie van monomeren en de risico’s van polymeren met elkaar samenhangen is met name gebaseerd op artikel 138, lid 2, en punt 41 van de considerans van de REACH-verordening. Op grond hiervan kan de Commissie wetgevingsvoorstellen indienen zodra een uitvoerbare en kosteneffectieve selectiemethode voor de registratie van in aanmerking komende polymeren op grond van betrouwbare technische en geldige wetenschappelijke criteria kan worden vastgesteld. De Commissie en de Raad betogen dat de registratie van monomeren noodzakelijk is om deze taak te vervullen.

86.

De Commissie in het bijzonder preciseert dit betoog aldus, dat in het kader van de registratie een veiligheidsrapport ook de levenscyclus zou moeten omvatten van het polymeer waartoe het monomeer is verwerkt. Dit is echter geen overtuigend argument.

87.

Ik heb namelijk reeds uiteengezet dat het veiligheidsrapport voor monomeren geen betrekking heeft op de risico’s van een met gebruikmaking van het monomeer geproduceerd polymeer. ( 28 ) In die opvatting zou de vrijstelling van polymeren inderdaad geen betekenis meer hebben en zou het begrip levenscyclus van een chemische stof te zeer worden opgerekt. Het veiligheidsrapport bevat derhalve enkel de omschrijving van het polymeer dat uit het monomeer wordt geproduceerd.

88.

De Commissie vermeldt evenwel onder verwijzing naar een aan het High Court overgelegde deskundigenverklaring ( 29 ) twee specifieke risico’s van polymeren die een samenhang vertonen met de voor de productie ervan gebruikte monomeren.

89.

In de eerste plaats zouden bij de polymerisatie niet noodzakelijk alle eigenschappen van een monomeer tenietgaan. Of en in hoeverre hun eigenschappen tenietgaan zou ervan afhangen welke functionele groepen van het monomeermolecuul bij deze chemische reactie betrokken zijn geweest. Functionele groepen die niet tenietgaan, zouden het polymeer eigenschappen van het monomeer kunnen verlenen.

90.

Of monomeereigenschappen blijven voortbestaan, hangt blijkbaar af van de respectieve chemische reactie, dat wil zeggen van het geproduceerde polymeer. Voor zover de registratie van monomeren mede de omschrijving van het geproduceerde polymeer omvat ( 30 ) en de chemische nomenclatuur informatie verschaft over de structuur van het respectieve polymeermolecuul, ( 31 ) kunnen daarmee conclusies worden getrokken met betrekking tot voortbestaande eigenschappen van het monomeer. In zoverre is de registratie van gebruikte monomeren geschikt om dit risico van een polymeer te beheersen.

91.

De registratieplicht voor gereageerde monomeren die door een importeur in hoeveelheden tussen 1 en 10 ton worden geïmporteerd, draagt evenwel niet bij aan deze doelstelling. Een ondubbelzinnige aanduiding van het geproduceerde polymeer is namelijk — voor zover ik kan zien — enkel vereist, wanneer een veiligheidsrapport in de zin van artikel 14 van de REACH-verordening moet worden overgelegd. Voorwaarde hiervoor is evenwel dat meer dan 10 ton per jaar van de bewuste stof wordt geïmporteerd, terwijl de registratieplicht voor gereageerde monomeren reeds vanaf een hoeveelheid van meer dan 1 ton per jaar geldt. Zonder een duidelijke chemische identificatie van het polymeer zijn betrouwbare uitspraken over voortbestaande monomeereigenschappen niet mogelijk.

92.

In de tweede plaats kunnen polymeren onder bepaalde omstandigheden uiteenvallen. De Commissie erkent evenwel uitdrukkelijk dat bij het uiteenvallen van polymeren hoogst zelden de opgenomen monomeren vrijkomen. Of en onder welke omstandigheden een polymeer uiteenvalt, hangt kennelijk vooral af van het specifieke polymeer. In hoeverre de in een polymeer opgenomen monomeren een rol spelen bij deze wijze van uiteenvallen, valt niet te zeggen. Er is bijgevolg geen toereikende samenhang aangetoond tussen de registratie van monomeren en het risico van het uiteenvallen van de polymeren in de gebruikte monomeren.

93.

Daarenboven zou de registratieplicht voor in polymeren gereageerde monomeren ertoe kunnen dienen de risico’s te beheersen die van niet-gereageerde monomeren uitgaan. Het staat buiten kijf dat niet-gereageerde monomeren risico’s met zich brengen voor het milieu en de gezondheid van de mens. Monomeren zijn betrekkelijk kleine moleculen die zeer reactief zijn en bijgevolg schadelijk kunnen zijn.

94.

Bij de productie van polymeren in de Gemeenschap is het nut van registratie van de opgenomen monomeren evident: de monomeren worden als niet-gereageerde monomeren binnen de Gemeenschap gebruikt en derhalve moet daar de registratie-informatie bekend zijn, zodat mogelijke risico’s kunnen worden beheerst. Artikel 6, lid 3, van de REACH-verordening lijkt wat deze monomeren betreft evenwel enkel van ondergeschikt belang, aangezien ze krachtens artikel 6, leden 1 en 2, reeds bij productie of import moeten worden geregistreerd, ongeacht of ze voor de productie van polymeren worden gebruikt. Daarom voeren Erbslöh en S.P.C.M. in zoverre ook geen specifieke grieven aan.

95.

Deze twee deelnemers aan de procedure benadrukken evenwel dat in geval van import van polymeren de situatie volkomen anders is: monomeren worden in dat geval enkel buiten de Gemeenschap gebruikt. De Gemeenschap komt in beginsel enkel in aanraking met monomeren in de vorm van gereageerde monomeereenheden van polymeren.

96.

De registratie van monomeren die in geïmporteerde polymeren gereageerd zijn, draagt slechts in de voornoemde omvang bij aan de bescherming van het milieu en de gezondheid in de Gemeenschap.

97.

Er zijn evenwel ook risico’s die in niet-gereageerde monomeerresiduen hun oorsprong vinden. Het staat vast dat polymeren door dergelijke residuen kunnen zijn verontreinigd en dat deze monomeren bij het gebruik van het polymeer in het milieu kunnen komen.

98.

De Commissie benadrukt dit risico in haar betoog en heeft dit punt naar voren gebracht in de commissie voor technische handelsbelemmeringen van de WTO als een reden voor de registratie van gereageerde monomeren. ( 32 )

99.

De registratie van in polymeren gereageerde monomeren kan inderdaad aanwijzingen over het risico van monomeerresiduen geven. Het zijn zeer waarschijnlijk de voor de productie van het polymeer gebruikte typen monomeren die ook als residu worden aangetroffen. Wellicht geven de gebruikte typen monomeren uitsluitsel over de waarschijnlijkheid van residuen.

100.

Bijgevolg lijkt de registratieplicht geschikt om bij te dragen aan de beheersing van de risico’s van verontreiniging door monomeren.

Gelijke mededingingsvoorwaarden

101.

De Raad, maar ook Polen, benadrukt dat de registratie van gereageerde monomeren de eerlijke mededinging tussen producenten en importeurs van polymeren in de Gemeenschap bevordert.

102.

In de prijzen van communautaire polymeren zijn in de regel de kosten van registratie van de verwerkte monomeren verdisconteerd. Er moet namelijk van worden uitgegaan dat deze monomeren reeds bij de productie of de import ervan als zelfstandige stoffen zijn geregistreerd. Daarentegen kunnen buiten de Gemeenschap polymeren worden geproduceerd zonder verplichte registratie van de basisstoffen. Deze vervalsing van de mededinging wordt op de communautaire markt van polymeren voorkomen, wanneer op zijn minst de importeurs de basisstoffen moeten registreren.

103.

De registratieplicht voor importeurs leidt tevens tot een rechtvaardigere verdeling van de registratiekosten tussen de verschillende ondernemingen die het betrokken polymeer in de Gemeenschap produceren of in de Gemeenschap importeren. De REACH-verordening bevat namelijk bepalingen die tot doel hebben de kosten van het voor registratie noodzakelijke onderzoek onder de registranten te verdelen. Een dergelijke kostenverdeling strookt met de verantwoordelijkheid en de voordelen verbonden aan de verhandeling van polymeren. Bijgevolg gaat het hierbij om een uitwerking van het beginsel dat de vervuiler betaalt, dat op zijn beurt een uitdrukking van het evenredigheidsbeginsel is. ( 33 )

104.

De verwezenlijking van een eerlijke mededinging kan onder de in artikel 1, lid 1, van de REACH-verordening vermelde doelstelling van het vergroten van het concurrentievermogen worden gevat. ( 34 ) Bovendien is de gelijke behandeling van importeurs en producenten op grond van punt 3 van haar considerans een uitdrukkelijke doelstelling van de REACH-verordening:

„Deze wetgeving moet niet-discriminerend worden toegepast, ongeacht of de stoffen op de interne markt of internationaal overeenkomstig de internationale verplichtingen van de Gemeenschap worden verhandeld.”

105.

De bescherming van producenten in de Gemeenschap tegen mededingingsnadelen is in beginsel een toelaatbare doelstelling van de gemeenschapswetgever. ( 35 ) In het midden kan blijven of deze doelstelling tot moeilijkheden leidt in het kader van de Wereldhandelsorganisatie. Over de in casu te beoordelen regeling werd in de commissie voor technische handelsbelemmeringen reeds herhaaldelijk van gedachten gewisseld. ( 36 ) De verenigbaarheid met de WTO-overeenkomsten is evenwel geen voorwerp van de procedure. Bovendien toetst het Hof van Justitie het gemeenschapsrecht niet aan deze normen. ( 37 )

106.

Artikel 6, lid 3, van de REACH-verordening is bijgevolg niet kennelijk ongeschikt om de legitieme doelstelling van gelijke mededingingsvoorwaarden te verwezenlijken.

Voorlopig resultaat

107.

De registratieplicht voor gereageerde monomeren in polymeren is geschikt ter verwezenlijking van drie legitieme doelstellingen: zij is geschikt voor de beheersing van milieu- en gezondheidsrisico’s die het gevolg zijn van de verontreiniging van polymeren door monomeerresiduen. Daarenboven kan zij in een aantal gevallen van nut zijn voor de inschatting van risico’s verband houdend met het voortbestaan van monomeereigenschappen in polymeren. Bovendien draagt de registratie bij aan een eerlijke mededinging tussen de producenten en de importeurs van polymeren in de Gemeenschap.

c) Noodzaak van de registratieplicht

108.

Nagegaan moet worden, of de registratieplicht voor in polymeren gereageerde monomeren noodzakelijk is om de zojuist genoemde doelstellingen te realiseren.

109.

Met betrekking tot de doelstellingen op het gebied van de bescherming van het milieu en de gezondheid, bestaan zeer wel twijfels aan de noodzaak van de registratieplicht.

110.

Het nut van uitvoerige informatie over monomeren voor de beoordeling van de risico’s die voortvloeien uit het voortbestaan van monomeereigenschappen in polymeren lijkt nogal beperkt. Veel pleit ervoor dat een in omvang beperkte, maar doelgerichte informatieplicht met betrekking tot het polymeer minder belastend en ten minste net zo doeltreffend is.

111.

Voor de inschatting van de risico’s van monomeerresiduen is informatie over het monomeer daarentegen ongetwijfeld van belang. Dat met betrekking tot deze risico’s een registratieplicht kan volstaan die enkel uitgaat van monomeerverontreinigingen als zodanig, kan evenwel niet worden uitgesloten.

112.

Dienovereenkomstig geven Erbslöh en S.P.C.M. dan ook in overweging om artikel 6, lid 3, van de REACH-verordening aldus uit te leggen dat enkel de niet-gereageerde monomeerresiduen moeten worden geregistreerd. Naar alle waarschijnlijkheid zou een beperking tot niet-gereageerde monomeren of monomeerresiduen artikel 6, lid 3, van de REACH-verordening evenwel van elk praktisch nut ontdoen. Het lijkt niet waarschijnlijk dat er veel polymeren zijn die twee of meer massaprocent monomeerresidu bevatten. Dat een zodanig sterk verontreinigd product beantwoordt aan de eisen van de gebruiker van het polymeer is zeer onwaarschijnlijk.

113.

Een dergelijke registratieplicht zou veeleer moeten aanhaken bij de verontreinigingen die feitelijk optreden. Erbslöh heeft ter terechtzitting uiteengezet, zonder te zijn tegengesproken, dat dergelijke verontreinigingen door middel van vacuümdestillatie en gaschromatografie zonder al te veel problemen kunnen worden vastgesteld.

114.

Uiteindelijk hoeft evenwel geen antwoord te worden gegeven op de vraag of de genoemde twijfels gerechtvaardigd zijn dan wel wellicht kunnen worden weggenomen door verdere argumenten van de instellingen, gegeven ook de discretionaire marges van de wetgever bij de toepassing van het voorzorgsbeginsel.

115.

De registratieplicht is namelijk zonder enige twijfel noodzakelijk om de doelstelling van gelijke mededingingsvoorwaarden te verwezenlijken.

116.

Het is weliswaar denkbaar maatregelen ter bescherming van de concurrentiepositie van producenten in de Gemeenschap te beperken tot de markten waarop zij ook werkelijk actief zijn. De registratieplicht voor gebruikte monomeren zou dan enkel gelden voor polymeren die ook in de Gemeenschap worden geproduceerd. ( 38 ) Op deze wijze zou evenwel de potentiële mededinging niet even doeltreffend worden beschermd. De nieuwe productie van polymeren in de Gemeenschap kan namelijk slechts worden gestart na registratie van de gebruikte monomeren. De nieuwe producent in de Gemeenschap, nog zonder inkomsten uit eigen productie, moet dus investeren in de registratie van monomeren, terwijl de concurrenten buiten de Gemeenschap (aanvankelijk) nog zonder dergelijke kosten polymeren aan de Gemeenschap kunnen leveren.

117.

Ook een heffing op geïmporteerde polymeren om de kostenbesparing door de ontbrekende registratie van de gebruikte monomeren forfaitair te compenseren, ligt niet voor de hand als even doeltreffend en minder vergaand middel.

118.

Bijgevolg is de regeling noodzakelijk, in elk geval voor de doelstelling van gelijke mededingingsvoorwaarden tussen producenten binnen en buiten de Gemeenschap.

d) Evenredigheid van de registratieplicht

119.

Tot slot moet de vraag worden beantwoord, of de met de registratieplicht samenhangende nadelen voor de import van polymeren evenredig zijn aan de nagestreefde doelstellingen.

120.

Erbslöh en S.P.C.M. betogen dat importeurs zich geplaatst zien voor grote praktische problemen. Het zou niet waarschijnlijk zijn dat de monomeren reeds door ondernemingen hogerop in de toeleveringsketen, de producenten van de monomeren of de polymeren, zijn geregistreerd. Deze producenten zouden in de regel niet registratieplichtig zijn als communautaire producenten en zouden mogelijk ook geen belang erbij hebben om door middel van een alleenvertegenwoordiger de monomeren te registreren.

121.

Importeurs daarentegen zouden vaak niet weten welke monomeren in gereageerde vorm zich in de door hen geïmporteerde polymeren bevinden. Hun toeleveraars behandelen deze informatie in de regel als bedrijfsgeheim. Doeltreffende analysemethoden ter identificatie van de gereageerde monomeren zouden niet bestaan.

122.

De Commissie spreekt dit niet tegen. Wel merkt zij terecht op dat dit probleem door de markt wordt opgelost. Wanneer de leveranciers van de polymeren deze op de gemeenschapsmarkt willen verhandelen, zullen zij meewerken aan de registratie van de monomeren of — om hun bedrijfsgeheimen niet prijs te geven — deze zelf door middel van een alleenvertegenwoordiger ter hand nemen. Zo niet, moeten zij afzien van deze markt. De importeurs en mogelijke gebruikers van de polymeren zouden deze beslissing in het voorkomende geval kunnen beïnvloeden langs de weg van de prijzen die zij bereid zijn te betalen.

123.

Erbslöh vreest een bijkomende complicatie omdat zij twijfels heeft ten aanzien van de vraag of een registratie van monomeren door externe producenten de importeur ook echt van de registratieplicht bevrijdt. Deze twijfels zijn evenwel niet overtuigend.

124.

De instellingen zetten uiteen dat de buiten de Gemeenschap gevestigde leveranciers van polymeren ingevolge artikel 8 van de REACH-verordening een alleenvertegenwoordiger kunnen aanwijzen die voor de importeur de monomeren registreert. Erbslöh twijfelt of er in geval van een dergelijke registratie sprake is van registratie door een actor hogerop in de toeleveringsketen in de zin van artikel 6, lid 3, van de REACH-verordening, aangezien de alleenvertegenwoordiger geen actor in de toeleveringsketen is en de buiten de Gemeenschap gevestigde actor geen registratieplicht hebben.

125.

De rechtsfiguur van de alleenvertegenwoordiger brengt evenwel mee dat de door hem verrichte registratie de opvolgende schakels van de toeleveringsketen bevrijdt van registratieplichten. Anders zou zijn inschakeling zinloos zijn. Dienovereenkomstig wordt in artikel 8 van de REACH-verordening uitdrukkelijk bepaald dat de alleenvertegenwoordiger de verplichting van de importeur vervult. Zijn registratie moet dus ook in het kader van artikel 6, lid 3, van de REACH-verordening bevrijdend werken voor de importeur.

126.

Bovendien is inschakeling van andere leden van de toeleveringsketen een wezenlijk kenmerk van de REACH-verordening. Ook wat andere chemische stoffen betreft, moet informatie bij andere ondernemingen worden ingewonnen voor de registratie. De registratie moet namelijk betrekking hebben op de risico’s van het geïdentificeerde gebruik van de stof. Informatie over dit gebruik en deze risico’s kan vaak uitsluitend door de downstreamgebruikers van de stof worden verstrekt. Wanneer deze niet deelnemen aan de registratie, moeten zij in voorkomend geval zelf informatie verstrekken over de risico’s van hun gebruik van de stof (zie artikel 37 e.v. van de REACH-verordening).

127.

Zelfs al zou de registratie van monomeren in bepaalde gevallen praktisch onmogelijk zijn, geeft de „Guidance for monomers and polymers” van het Europees Agentschap voor chemische stoffen ( 39 ) een weg aan waarlangs het polymeer desondanks kan worden verhandeld: behandeling als stof van onbekende of wisselende samenstelling, als complex reactieproduct of als biologisch materiaal. In dat geval zou het polymeer, als noodverband, bij uitzondering zelf kunnen worden geregistreerd. ( 40 )

128.

Een ander bezwaar is gebaseerd op de kosten van de registratie. Volgens S.P.C.M. en Erbslöh staan die in geen enkele verhouding tot de omzet, met name van de betrokken onderneming Lake, en tot de hoeveelheden stoffen waar het om gaat.

129.

In beginsel treffen deze kosten evenwel alle gebruikers van chemische stoffen. Het is een wezenlijk structuurelement van de REACH-verordening dat een dergelijke last moet worden aanvaard. Wanneer een stof zich door de kosten van de registratie uit de markt prijst, moet dit in beginsel worden geaccepteerd.

130.

Hier komt nog bij dat ingevolge de REACH-verordening de kosten van het noodzakelijke onderzoek op zijn minst voor een deel tussen de verschillende registranten van dezelfde stof kunnen worden verdeeld. Aangezien een beperkt aantal monomeren tot een zeer groot aantal polymeren kan worden gecombineerd ( 41 ), moet ervan worden uitgegaan dat dezelfde monomeren door verschillende producenten en importeurs worden geregistreerd. Bij gebruikmaking van de coördinatieprocedure van de REACH-verordening kunnen zij de kosten onder elkaar verdelen.

131.

De lasten van de registratieplicht voor in polymeren gereageerde monomeren vallen bijgevolg grotendeels samen met de algemene lasten die de REACH-verordening veroorzaakt. Hiertegenover staat met name de doelstelling van waarborging van gelijke mededingingsvoorwaarden tussen de in de Gemeenschap gevestigde polymeerproducenten en de polymeerproducenten in derde landen. Deze verhouding is niet kennelijk onevenwichtig.

132.

Bijgevolg kan geen schending van het evenredigheidsbeginsel worden vastgesteld.

4. Beginsel van gelijke behandeling respectievelijk non-discriminatie

133.

Ten slotte moet worden stilgestaan bij de vraag of artikel 6, lid 3, van de REACH-verordening een ongeoorloofde discriminatie veroorzaakt. Dit deel van de tweede prejudiciële vraag doelt op de verenigbaarheid met de beginselen van gelijke behandeling respectievelijk non-discriminatie. Dit beginsel vereist dat vergelijkbare situaties niet verschillend en verschillende situaties niet gelijk worden behandeld, tenzij een dergelijke behandeling objectief gerechtvaardigd is. ( 42 )

134.

Een verschil in behandeling is gerechtvaardigd indien het berust op een objectief en redelijk criterium, dat wil zeggen wanneer het verband houdt met een door de betrokken regeling nagestreefd wettelijk geoorloofd doel, en in verhouding staat tot het met de betrokken behandeling nagestreefde doel. ( 43 ) De betrokken regeling moet derhalve evenredig zijn aan de verschillen en overeenkomsten van de respectieve situatie. ( 44 )

135.

Evenals bij het evenredigheidsbeginsel moet evenwel ook bij de toetsing aan het non-discriminatiebeginsel in aanmerking worden genomen dat de gemeenschapswetgever over een beoordelings- en beslissingsmarge („discretionaire bevoegdheid”) beschikt. ( 45 ) De gemeenschapswetgever is niettemin verplicht zijn keuze te baseren op objectieve criteria die in een passende verhouding staan tot het door de betrokken regeling nagestreefde doel, daarbij rekening houdend met alle feitelijke omstandigheden en de op het tijdstip van de vaststelling van de handeling beschikbare wetenschappelijke en technische gegevens. ( 46 ) Hij moet niet alleen rekening houden met het hoofddoel van de regeling, maar ook de betrokken belangen ten volle in aanmerking nemen. ( 47 )

136.

Volgens Erbslöh en S.P.C.M. geldt met betrekking tot polymeren voor importeurs en in de Gemeenschap gevestigde producenten weliswaar dezelfde verplichting, maar vormt deze voor importeurs een zwaardere last.

137.

In de Gemeenschap gevestigde producenten van polymeren zouden de gebruikte monomeren zeer veel eenvoudiger kunnen registreren dan importeurs van polymeren. Producenten zouden weten welke monomeren zijn gebruikt en zouden deze bijgevolg kunnen registreren.

138.

Importeurs daarentegen zouden een beroep moeten doen op de externe toeleveraars alvorens de registratie ter hand te kunnen nemen. Erbslöh en S.P.C.M. vrezen dat de toeleveraars noch de noodzakelijke informatie over de gebruikte monomeren verstrekken, noch zelf deze monomeren registreren door middel van een alleenvertegenwoordiger.

139.

Dat de importeurs afhankelijk zijn van anderen is evenwel de onvermijdelijke consequentie van de ontbrekende bevoegdheid van de Gemeenschap om bindende voorschriften vast te stellen voor ondernemingen in derde landen.

140.

De registratieplicht wordt weliswaar geconcretiseerd in de persoon van de importeur, maar is gericht tot zijn toeleveraars. Deze zijn in beginsel vergelijkbaar met in de Gemeenschap gevestigde producenten. Ook verschillen geïmporteerde polymeren in beginsel niet van polymeren die in de Gemeenschap zijn geproduceerd. Bijgevolg worden vergelijkbare situaties gelijk behandeld.

141.

Gelet op de bovenvermelde doelstelling van de registratieplicht, totstandbrenging van gelijke mededingingsvoorwaarden, is het gerechtvaardigd deze vergelijkbare situaties met gelijksoortige verplichtingen te belasten. Het staat derde landen vrij om deze verplichtingen op zich te nemen dan wel af te zien van de gemeenschapsmarkt.

142.

Een vergelijking van de importeurs met de in de Gemeenschap gevestigde producenten laat weliswaar zien dat zij niet in dezelfde mate worden geraakt, maar zij bevinden zich ook niet in een vergelijkbare situatie. Importeurs worden enkel als de enige concrete vertegenwoordigers van de externe producenten geraakt — in elk geval zolang deze geen gebruik maken van een alleenvertegenwoordiger in de zin van artikel 8 van de REACH-verordening. Het verschil in lasten die de registratieplicht voor hen teweegbrengt, komt overeen met dit verschil ten opzichte van de situatie van een producent.

143.

Bijgevolg kan geen schending van het gelijkheidsbeginsel worden geconstateerd.

V — Conclusie

144.

Gelet op het voorgaande geef ik het Hof in overweging de prejudiciële vragen te beantwoorden als volgt:

„1)

Het begrip ‚monomeren’ in artikel 6, lid 3, van verordening (EG) nr. 1907/2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen, heeft enkel betrekking op monomeren in gereageerde vorm, dat wil zeggen monomeren die op zodanige wijze een reactie met elkaar zijn aangegaan dat zij met het polymeer, waarvan zij een bestanddeel vormen, zijn verbonden.

2)

Bij de beoordeling van de tweede prejudiciële vraag is niet gebleken van feiten of omstandigheden die de geldigheid van artikel 6, lid 3, van verordening nr. 1907/2006 kunnen aantasten vanuit het oogpunt van de beginselen van rechtszekerheid, evenredigheid en non-discriminatie.”


( 1 ) Oorspronkelijke taal: Duits.

( 2 ) Volledig: verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen, houdende wijziging van richtlijn 1999/45/EG en houdende intrekking van verordening (EEG) nr. 793/93 van de Raad en verordening (EG) nr. 1488/94 van de Commissie alsmede richtlijn 76/769/EEG van de Raad en de richtlijnen 91/155/EEG, 93/67/EEG, 93/105/EG en 2000/21/EG van de Commissie (PB L 396, blz. 1). De wijzigingen van de verordening die tot op heden hebben plaatsgevonden, zijn in casu niet van belang.

( 3 ) Zie Raadsdocument nr. 13788/04 van 5 november 2004, blz. 5, voetnoot 25.

( 4 ) Zweeds: monomerenhet; Duits: Monomereinheit.

( 5 ) Zie arrest van 12 februari 1998, Blasi (C-346/95, Jurispr. blz. I-481, punt 19), en mijn conclusie van , Fonden Märzelisborg Lystbådehavn (C-428/02, Jurispr. 2005, blz. I-1527, punt 16); anders, conclusie van advocaat-generaal Alber van , Fazenda Pública (C-446/98, Jurispr. blz. I-11435, punt 71).

( 6 ) Zie bijvoorbeeld arresten van 7 juli 1981, Rewe-Handelsgesellschaft Nord en Rewe-Markt Steffen (158/80, Jurispr. blz. 1805, punten 25-27); , Commissie/Raad (45/86, Jurispr. blz. 1493, punt 9), en , Nuova Agricast (C-390/06, Jurispr. blz. I-2577, punten 79-86).

( 7 ) Arresten van 20 februari 1997, Commissie/Daffix (C-166/95 P, Jurispr. blz. I-983, punt 24), en , Bertelsmann en Sony Corporation of America/Impala (C-413/06 P, Jurispr. blz. I-4951, punt 174).

( 8 ) Arresten van 26 november 1981, Michel/Parlement (195/80, Jurispr. blz. 2861, punt 22); , Spanje/Commissie (C-351/98, Jurispr. blz. I-8031, punt 84); , Mattila/Raad en Commissie (C-353/01 P, Jurispr. blz. I-1073, punt 32); , IPK-München/Commissie (C-199/01 P en C-200/01 P, Jurispr. blz. I-4627, punt 66), en , Dansk Rørindustri e.a./Commissie (C-189/02 P, C-202/02 P, C-205/02 P-C-208/02 P en C-213/02 P, Jurispr. blz. I-5425, punt 463), almede arresten Gerecht van , Organisation des Modjahedines du peuple d’Iran/Raad (T-228/02, Jurispr. blz. II-4665, punt 139), en , People’s Mojahedin Organization of Iran/Raad (T-256/07, Jurispr. blz. II-3019, punt 182).

( 9 ) Arrest Daffix (aangehaald in voetnoot 7, punt 23).

( 10 ) Arrest van 12 maart 2002, Omega Air e.a. (C-27/00 en C-122/00, Jurispr. blz. I-2569, punten 46 e.v.).

( 11 ) Arresten van 9 juli 1981, Gondrand en Garancini (169/80, Jurispr. blz. 1931, punt 17); , Van Es Douane Agenten (C-143/93, Jurispr. blz. I-431, punt 27); , België/Commissie (C-110/03, Jurispr. blz. I-2801, punt 30), en , IATA en ELFAA (C-344/04, Jurispr. blz. I-403, punt 68); zie ook mijn conclusie van , Commissie/Parlement en Raad (C-299/05, Jurispr. blz. I-8695, punt 55).

( 12 ) Zie punten 43 e.v.

( 13 ) Arresten van 17 december 1970, Köster, Berodt & Co. (25/70, Jurispr. blz. 1161, punten 21 e.v.); , Maizena e.a. (137/85, Jurispr. blz. 4587, punt 15), en , Fedesa e.a. (C-331/88, Jurispr. blz. I-4023, punt 13); arrest IATA en ELFAA (aangehaald, punt 79); arresten van , Spanje/Raad (C-310/04, Jurispr. blz. I-7285, punt 97), en , Viamex Agrar Handel (C-37/06 en C-58/06, Jurispr. blz. I-69, punt 33).

( 14 ) Zie in die zin de in voetnoot 13 aangehaalde arresten Köster, Berodt & Co., punten 28 en 32, Fedesa e.a., punt 13, en Viamex Agrar Handel, punt 35, en arresten van 11 juli 1989, Schräder HS Kraftfutter (265/87, Jurispr. blz. 2237, punt 21), en , Jippes e.a. (C-189/01, Jurispr. blz. I-5689, punt 81).

( 15 ) Arresten van 8 november 1979, Denkavit (251/78, Jurispr. blz. 3369, punt 24), en , Commissie/Italië (C-128/89, Jurispr. blz. I-3239, punt 23).

( 16 ) Arresten van 13 februari 1979, Granaria (101/78, Jurispr. blz. 623, punt 4); , Commissie/BASF e.a. (C-137/92 P, Jurispr. blz. I-2555, punt 48); , Commissie/Griekenland (C-475/01, Jurispr. blz. I-8923, punt 18), en , Centre d’exportation du livre français (C-199/06, Jurispr. blz. I-469, punt 59).

( 17 ) Arrest Gerecht van 26 april 2005, Sison/Raad (T-110/03, T-150/03 en T-405/03, Jurispr. blz. II-1429, punt 98). Zie ook Kokott, J., „Die Durchsetzung der Normenhierarchie im Gemeinschaftsrecht”, in: Müller, G., e.a.: Festschrift für Günter Hirsch zum 65. Geburtstag, C. H. Beck, 2008, blz. 122 e.v.

( 18 ) Arrest van 12 december 2006, Duitsland/Parlement en Raad (C-380/03, Jurispr. blz. I-11573, punt 145). Met betrekking tot het milieubeleid, zie arresten van , Safety Hi-Tech (C-284/95, Jurispr. blz. I-4301, punt 37), en , Griekenland/Commissie (C-86/03, Jurispr. blz. I-10979, punt 88). Zie ook Kokott (aangehaald, blz. 124 e.v.).

( 19 ) Arrest van 17 juli 1997, SAM Schiffahrt en Stapf (C-248/95 en C-249/95, Jurispr. blz. I-4475, punt 24), en arrest Omega Air e.a. (aangehaald in voetnoot 10, punt 64).

( 20 ) Zie met betrekking tot het landbouwbeleid arresten Schräder HS Kraftfutter (aangehaald in voetnoot 14, punt 22); Fedesa e.a. (aangehaald in voetnoot 13, punt 14), Jippes e.a. (aangehaald in voetnoot 14, punt 82), en Viamex Agrar Handel (aangehaald in voetnoot 13, punt 36), alsmede met betrekking tot de harmonisatie van de interne markt arresten van 14 december 2004, Arnold André (C-434/02, Jurispr. blz. I-11825, punt 46); Swedish Match (C-210/03, Jurispr. blz. I-11893, punt 48), en , Alliance for Natural Health e.a. (C-154/04 en C-155/04, Jurispr. blz. I-6451, punt 52).

( 21 ) Arresten Jippes e.a. (aangehaald in voetnoot 14, punt 83) en Viamex Agrarhandel (aangehaald in voetnoot 13, punt 36).

( 22 ) Arresten van 5 oktober 1994, Duitsland/Raad (C-280/93, Jurispr. blz. I-4973, punten 94 e.v.); , Verenigd Koninkrijk/Raad (C-84/94, Jurispr. blz. I-5755, punten 58 e.v.); , Duitsland/Parlement en Raad (C-233/94, Jurispr. blz. I-2405, punten 54 e.v.); , Emesa Sugar (C-17/98, Jurispr. blz. I-675, punt 53 e.v.); , British American Tobacco (Investments) en Imperial Tobacco (C-491/01, Jurispr. blz. I-11453, punten 123, 126, 128 e.v., 132 en 139 e.v.), en , ABNA e.a. (C-453/03, C-11/04, C-12/04 en C-194/04, Jurispr. blz. I-10423, punten 69 en 83), en arrest IATA en ELFAA (aangehaald in voetnoot 11, punt 87). Zie ook arrest van , Arcelor Atlantique en Lorraine e.a. (C-127/07, Jurispr. blz. I-9895, punt 59), met betrekking tot de toetsing van de rechtvaardiging van een ongelijke behandeling aan het evenredigheidsbeginsel.

( 23 ) Arrest IATA en ELFAA (aangehaald in voetnoot 11, punten 88 e.v.).

( 24 ) Zie arrest Omega Air e.a. (aangehaald in voetnoot 10, punt 72), en mijn conclusie van 1 februari 2007 in de zaak Spanje/Lenzing (C-525/04 P, Jurispr. blz. I-9947, punt 71).

( 25 ) Zie met betrekking tot mededingings- en milieubeschikkingen van de Commissie arresten van 15 februari 2005, Commissie/Tetra Laval (C-12/03 P, Jurispr. blz. I-987, punt 39); , Industrias Químicas del Vallés/Commissie (C-326/05 P, Jurispr. blz. I-6557, punt 77); arresten Spanje/Lenzing (aangehaald in voetnoot 27, punt 57) en Bertelsmann (aangehaald in voetnoot 7, punt 145), en arrest van , Nederland/Commissie (C-405/07 P, Jurispr. blz. I-8301, punt 55).

( 26 ) Arresten van 5 mei 1998, National Farmers’ Union e.a. (C-157/96, Jurispr. blz. I-2211, punt 63); , Agrarproduktion Staebelow (C-504/04, Jurispr. blz. I-679, punt 39), en , Nationale Raad van Dierenkwekers en Liefhebbers en Andibel (C-219/07, Jurispr. blz. I-4475, punt 38).

( 27 ) Dat bepaalde polymeren gevaarlijk kunnen zijn, staat buiten kijf. De Commissie verwijst naar verordening (EG) nr. 1451/2007 van de Commissie van 4 december 2007 betreffende de tweede fase van het in artikel 16, lid 2, van Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van biociden bedoelde tienjarige werkprogramma (PB L 325, blz. 3), waarin verschillende polymeren als werkzame biociden zijn aangemerkt. Dat de wetgever polymeren in het verleden voor gevaarlijk genoeg hield om registratie voor te schrijven, blijkt ook uit het bij richtlijn 92/32/EEG van de Raad van tot zevende wijziging van richtlijn 67/548/EEG (PB L 154, blz. 1) ingevoerde artikel 12 van richtlijn 67/548/EEG van de Raad van betreffende de aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke stoffen (PB L 196, blz. 1), alsmede richtlijn 93/105/EG van de Commissie van houdende vaststelling van bijlage VII D inzake de informatie die in het in artikel 12 van richtlijn 67/548/EEG bedoelde technisch dossier moet worden opgenomen (PB L 294, blz. 21).

( 28 ) Zie hiervóór punten 47 e.v.

( 29 ) Verklaring van Gary Dougherty (bijlage 4 van het prejudiciële verzoek).

( 30 ) Zie hiervóór punten 47 e.v.

( 31 ) Zie Leigh, G. J., e.a., Principles of Chemical Nomenclature, A Guide to IUPAC Recommendations, Blackwell Science, 1998, blz. 104 e.v. (http://old.iupac.org/publications/books/principles/principles_of_nomenclature.pdf). Juist bij polymeren blijkt een eenduidige omschrijving evenwel op aanzienlijke moeilijkheden te stuiten.

( 32 ) Zie protocol G/TBT/M/41 van 12 juni 2008 bij de bijeenkomst van de commissie voor technische handelsbelemmeringen van de WTO van , punt 40.

( 33 ) Zie dienaangaande mijn conclusie van 13 maart 2008, Commune de Mesquer (C-188/07, Jurispr. blz. I-4501, punt 120).

( 34 ) Het is ook voor het overige kenmerkend voor de REACH-verordening om de registratieplicht in het teken van gelijke mededingingsvoorwaarden te plaatsen. Hoewel ter bescherming van het milieu en de gezondheid één enkele registratie per stof zou volstaan, moet iedere producent en iedere importeur de stof registreren.

( 35 ) Zie bijvoorbeeld arresten van 10 december 1987, Nicolet Instrument (232/86, Jurispr. blz. 5025), en , Griekenland/Raad (C-353/92, Jurispr. blz. I-3411, punt 50); arrest Duitsland/Raad (aangehaald in voetnoot 22, punt 92), en arrest van , Spanje/Raad (C-342/03, Jurispr. blz. I-1975, punt 18).

( 36 ) Zie met name de protocollen G/TBT/M/44 van 10 juni 2008 van de bijeenkomst van , punten 119 e.v. (USA) en 140 (Japan), en G/TBT/M/45 van van de bijeenkomst van 1 en , punt 36 (Brazilië).

( 37 ) Arresten van 23 november 1999, Portugal/Raad (C-149/96, Jurispr. blz. I-8395, punt 47); , Parys (C-377/02, Jurispr. blz. I-1465, punt 39), en , FIAMM en FIAMM Technologies/Raad en Commissie (C-120/06 P en C-121/06 P, Jurispr. blz. I-6513, punt 111).

( 38 ) Zie arrest Nicolet Instrument (aangehaald in voetnoot 35) met betrekking tot een vrijstelling van invoerrechten die enkel van toepassing is indien geen product in de Gemeenschap betrokken is.

( 39 ) Stand mei 2008, http://guidance.echa.europa.eu/docs/guidance_document/polymers_en.pdf.

( 40 ) Guidance, blz. 9.

( 41 ) Zie boven, punt 21.

( 42 ) Arrest IATA en ELFAA (aangehaald in voetnoot 11, punt 95); arresten van 12 september 2006, Eman en Sevinger (C-300/04, Jurispr. blz. I-8055, punt 57), en , Lindorfer/Raad (C-227/04 P, Jurispr. blz. I-6767, punt 63).

( 43 ) Arrest Arcelor Atlantique en Lorraine e.a. (aangehaald in voetnoot 22, punt 47).

( 44 ) Zie de conclusie van advocaat-generaal Poiares Maduro van 3 april 2008 in de zaak Huber (C-524/06, Jurispr. blz. I-9705, punt 7), en mijn conclusie van in de zaak Parlement/Raad (C-540/03, Jurispr. 2006, blz. I-5769, punt 107 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

( 45 ) Zie boven punt 69. Zie inzake de inaanmerkingneming van de discretionaire bevoegdheid met betrekking tot het discriminatieverbod arrest van 13 april 2000, Karlsson e.a. (C-292/97, Jurispr. blz. I-2737, punten 35 en 49); arresten Lindorfer (aangehaald in voetnoot 42, punt 78) en Arcelor Atlantique en Lorraine e.a. (aangehaald in voetnoot 22, punt 57).

( 46 ) Arrest Arcelor Atlantique en Lorraine e.a. (aangehaald in voetnoot 22, punt 58).

( 47 ) Idem, punt 59.