13.3.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 63/2


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 21 januari 2010 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Sąd Rejonowy Gdańsk-Północ — Republiek Polen) — Insolventieprocedure tegen MG Probud Gdynia sp. z o. o.

(Zaak C-444/07) (1)

(Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken - Verordening (EG) nr. 1346/2000 - Insolventieprocedures - Weigering van lidstaat om beslissing van bevoegde rechter van andere lidstaat tot opening van insolventieprocedure en beslissingen inzake verloop en beëindiging van deze insolventieprocedure te erkennen)

2010/C 63/02

Procestaal: Pools

Verwijzende rechter

Sąd Rejonowy Gdańsk-Północ

Partij in het hoofdgeding

MG Probud Gdynia sp. z o. o.

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Sąd Rejonowy Gdańsk — Uitlegging van de artikelen 3, 4, 16, 17 en 25 van verordening (EG) nr. 1346/2000 van de Raad van 29 mei 2000 betreffende insolventieprocedures (PB L 160, blz. 1) — Beslag door de autoriteiten van een lidstaat op de financiële tegoeden die zich op de bankrekening van een onderneming bevinden nadat daartegen een insolventieprocedure in een andere lidstaat is geopend, in weerwil van de bepalingen van nationaal recht van de lidstaat waar de insolventieprocedure is geopend — Weigering van een lidstaat, waar geen secundaire insolventieprocedure is geopend, om de door een rechterlijke instantie van een andere lidstaat geopende insolventieprocedure te erkennen

Dictum

Verordening (EG) nr. 1346/2000 van de Raad van 29 mei 2000 betreffende insolventieprocedures, met name de artikelen 3, 4, 16, 17 en 25 ervan, moet aldus worden uitgelegd dat, in een zaak als die in het hoofdgeding, na de opening van een hoofdinsolventieprocedure in een lidstaat de bevoegde autoriteiten van een andere lidstaat, waar geen secundaire insolventieprocedure is geopend, verplicht zijn, behoudens de weigeringsgronden van de artikelen 25, lid 3, en 26 van deze verordening, alle beslissingen met betrekking tot deze hoofdinsolventieprocedure te erkennen en ten uitvoer te leggen, zodat zij ingevolge de wettelijke regeling van die andere lidstaat geen executiemaatregelen mogen gelasten met betrekking tot de goederen van de insolvent verklaarde schuldenaar die zich op het grondgebied van die andere lidstaat bevinden, wanneer de wettelijke regeling van de lidstaat waar de procedure wordt geopend, dit niet toestaat en de voorwaarden voor toepassing van de artikelen 5 en 10 van voornoemde verordening niet zijn vervuld.


(1)  PB C 283 van 24.11.2007.