8.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 285/8


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 11 september 2008 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgerichtshof — Oostenrijk) — Jörn Petersen/Landesgeschäftsstelle des Arbeitsmarktservice Niederösterreich

(Zaak C-228/07) (1)

(Sociale zekerheid - Verordening (EEG) nr. 1408/71 - Artikelen 4, lid 1, sub b en g, 10, lid 1, en 69 - Vrij verkeer van personen - Artikelen 39 EG en 42 EG - Wettelijke pensioen- of ongevallenverzekering - Verzekeringsuitkering wegens verminderde arbeidsgeschiktheid of invaliditeit - Voorschot betaald aan werkloze aanvragers - Kwalificatie van uitkering als „werkloosheidsuitkering’ of als „invaliditeitsuitkering’ - Woonplaatsvereiste)

(2008/C 285/12)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Verwaltungsgerichtshof

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Jörn Petersen

Verwerende partij: Landesgeschäftsstelle des Arbeitsmarktservice Niederösterreich

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Verwaltungsgerichtshof — Uitlegging van art. 39 EG en art. 4, lid 1, sub b en g, van verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen (PB L 149, blz. 2) — Kwalificatie als werkloosheidsuitkering of als prestatie bij invaliditeit van een uitkering in geld uit hoofde van de werkloosheidsverzekering waarvan de uitkering niet afhankelijk is van de voorwaarde dat de aanvrager arbeidsgeschikt is, en ook niet van de voorwaarde dat hij werkwillig is, en die tot aan de definitieve beslissing bij wijze van voorschot uitsluitend wordt toegekend aan werklozen die vooraf wegens verminderde arbeidsgeschiktheid of arbeidsongeschiktheid een uitkering van de wettelijke pensioen- of ongevallenverzekering hebben aangevraagd — Nationale regeling die voorziet in schorsing van het recht op deze uitkering indien de werkloze in een andere lidstaat verblijft

Dictum

1)

Een uitkering als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, moet worden beschouwd als een „werkloosheidsuitkering” in de zin van artikel 4, lid 1, sub g, van verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, zoals gewijzigd en bijgewerkt bij verordening (EG) nr. 118/97 van de Raad van 2 december 1996.

2)

Artikel 39 EG moet aldus worden uitgelegd, dat het eraan in de weg staat dat een lidstaat de toekenning van een uitkering als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, die als een „werkloosheidsuitkering” in de zin van artikel 4, lid 1, sub g, van verordening nr. 1408/71 moet worden beschouwd, afhankelijk stelt van de voorwaarde dat de rechthebbenden hun woonplaats op het nationale grondgebied van deze staat hebben, voor zover deze laatste geen enkel element heeft aangevoerd waaruit blijkt dat deze voorwaarde objectief gerechtvaardigd en evenredig is.


(1)  PB C 170 van 21.7.2007.