22.4.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 96/32


Beroep ingesteld op 23 februari 2006 — Sachsa Verpackung tegen Commissie

(Zaak T-79/06)

(2006/C 96/52)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekster: Sachsa Verpackung GmbH (Wieda, Duitsland) (vertegenwoordigers: F. Puel en L. François-Martin, advocaten)

Verweerster: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies van verzoekster

de artikelen 1, sub k, 2, sub i, en 4, punt 21, van de beschikking nietig te verklaren;

subsidiair, artikel 2, sub i, van de beschikking te herzien en het bedrag van de geldboete te verlagen;

de Commissie te verwijzen in alle kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Met het onderhavige beroep vordert verzoekster gedeeltelijke nietigverklaring van de beschikking van de Commissie C(2005)4634 def van 30 november 2005 inzake een procedure op grond van artikel 81 EG (zaak COMP/F/38.354 — Industriezakken), waarbij de Commissie heeft beslist dat de ondernemingen waartoe de beschikking is gericht, waaronder verzoekster, inbreuk hebben gemaakt op artikel81 EG door deel te nemen aan overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen in de sector industriezakken, die zich uitstrekten tot België, Nederland, Luxemburg, Duitsland, Frankrijk en Spanje. In het gedeelte van de beschikking dat verzoekster betreft, heeft de Commissie vastgesteld dat verzoekster aan één enkele voortdurende inbreuk heeft deelgenomen, en haar een geldboete opgelegd.

Tot staving van haar eerste conclusie, die primair is ingediend, beroept verzoekster zich op drie middelen.

Met het eerste middel verwijt zij de Commissie dat deze de mate van verzoeksters betrokkenheid bij het kartel kennelijk onjuist heeft beoordeeld door aan te nemen dat verzoekster actief aan de bepaling van algemene quota, aan een verdeling van de klanten en aan de prijsvaststelling had deelgenomen.

Het tweede middel is ontleend aan een motiveringsgebrek, voorzover de Commissie verzoeksters deelneming aan een subgroep Duitsland binnen het kartel niet rechtens genoegzaam heeft gemotiveerd.

Met haar middel stelt verzoekster dat de Commissie artikel 23, lid 2, van verordening (EG) nr. 1/2003 (1) en artikel 15, lid 2, van verordening nr. 17/62 (2) heeft geschonden, voorzover de Commissie zich volgens verzoekster ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat zij geen zelfstandige onderneming was, en eveneens ten onrechte heeft beslist dat Groupe Gascogne, haar moedermaatschappij, hoofdelijk aansprakelijk moest worden geacht voor de betaling van de geldboete. Zij stelt ook dat de Commissie een fout heeft gemaakt bij de bepaling van het gedeelte van de geldboete dat aan haar is toe te rekenen voor de periode van haar deelneming aan de inbreuk, dat bijgevolg meer dan het maximum van10 % van haar omzet bedroeg.

Tot staving van haar subsidiair aangevoerde conclusie stelt verzoekster dat de Commissie het bedrag van de opgelegde geldboete niet correct heeft beoordeeld, en dat zij het evenredigheidsbeginsel heeft geschonden door de zwaarte en de duur van de inbreuk onjuist te beoordelen en door geen rekening te houden met het bestaan van verzachtende omstandigheden alsmede verzoeksters medewerking uit hoofde van de mededeling inzake medewerking. (3)


(1)  Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag (PB L 1, blz. 1).

(2)  EEG Raad: Verordening nr. 17: Eerste verordening over de toepassing van de artikelen 85 en 86 van het Verdrag (PB nr. 13, van 21 februari 1962, blz. 204).

(3)  Mededeling van de Commissie betreffende immuniteit tegen geldboeten en vermindering van geldboeten in kartelzaken (PB 2002, C 45, blz. 3).