ARREST VAN HET GERECHT (Achtste kamer)

1 juli 2009 ( *1 )

„Staatssteun — Regeling van door Republiek Polen aan staalproducent verleende herstructureringssteun — Beschikking waarbij steun gedeeltelijk onverenigbaar met gemeenschappelijke markt wordt verklaard en terugvordering ervan wordt gelast — Protocol nr. 8 inzake herstructurering van Poolse ijzer- en staalindustrie — Beroep tot nietigverklaring — Procesbelang — Ontvankelijkheid — Begrip begunstigde — Artikel 14, lid 1, van verordening (EG) 659/1999”

In zaak T-291/06,

Operator ARP sp. z o.o., gevestigd te Warschau (Polen), aanvankelijk vertegenwoordigd door J. Szymanowska, vervolgens door Szymanowska en P. Rosiak en ten slotte door Rosiak, advocaten,

verzoekster,

tegen

Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door C. Giolito en A. Stobiecka-Kuik als gemachtigden,

verweerster,

betreffende een verzoek tot gedeeltelijke nietigverklaring van beschikking 2006/937/EG van de Commissie van 5 juli 2005 betreffende de staatssteun nr. C 20/04 (ex NN 25/04) ten gunste van Huta Częstochowa S.A. (PB 2006, L 366, blz. 1), voor zover daarbij een aantal steunmaatregelen onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt wordt verklaard en de Republiek Polen tot terugvordering ervan wordt gelast,

wijst

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Achtste kamer),

samengesteld als volgt: E. Martins Ribeiro, kamerpresident, S. Papasavvas en A. Dittrich (rapporteur), rechters,

griffier: K. Pocheć, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 4 september 2008,

het navolgende

Arrest

Toepasselijke bepalingen

1

Artikel 8 van protocol nr. 2 betreffende de EGKS-producten bij de Europa-Overeenkomst van 16 december 1991 waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en de Republiek Polen, anderzijds (PB 1993, L 348, blz. 2; hierna: „protocol nr. 2”) bepaalt:

„1.   Zijn onverenigbaar met de goede werking van de Overeenkomst, indien de handel tussen de Gemeenschap en Polen daardoor ongunstig kan worden beïnvloed:

[…]

iii)

overheidssteun in welke vorm ook, behoudens de uitzonderingen die uit hoofde van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal zijn toegestaan.

[…]

4.   De partijen erkennen dat [de Republiek] Polen, in afwijking van het bepaalde in lid 1, [sub] iii, gedurende de eerste vijf jaren na de inwerkingtreding van de Overeenkomst bij wijze van uitzondering met betrekking tot EGKS-ijzer- en staalproducten overheidssteun voor herstructurering mag verlenen, mits:

het herstructureringsprogramma aansluit bij een algemene rationalisatie en capaciteitsvermindering in Polen;

het ertoe leidt dat de begunstigde ondernemingen aan het einde van de herstructureringsperiode onder normale marktvoorwaarden levensvatbaar zijn; en

het bedrag en de intensiteit van de steun strikt beperkt blijven tot hetgeen voor dit herstel van de levensvatbaarheid absoluut noodzakelijk is, en ze geleidelijk worden verminderd.

De Associatieraad zal, rekening houdende met de economische situatie van [de Republiek] Polen, beslissen of de periode van vijf jaar eventueel kan worden verlengd.”

2

Besluit nr. 3/2002 van de Associatieraad EU-Polen van 23 oktober 2002 houdende verlenging van de periode bedoeld in artikel 8, lid 4, van protocol nr. 2 (PB 2003, L 186, blz. 38) heeft de periode gedurende welke de Republiek Polen bij wijze van uitzondering overeenkomstig artikel 8, lid 4, van protocol nr. 2 overheidssteun voor herstructurering voor staalproducten mocht verlenen, met ingang van verlengd met acht jaar of tot de datum waarop de Republiek Polen zou toetreden tot de Europese Unie. Artikel 2 ervan luidt:

„[De Republiek] Polen legt de Commissie […] een herstructureringsprogramma en bedrijfsplannen voor die voldoen aan de in artikel 8, lid 4, van protocol nr. 2 genoemde vereisten en die zijn onderzocht door de nationale toezichthoudende instantie voor overheidssteun (de dienst voor mededinging en consumentenbescherming).”

3

Protocol nr. 8 bij de Akte betreffende de toetredingsvoorwaarden voor de Tsjechische Republiek, de Republiek Estland, de Republiek Cyprus, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, de Republiek Hongarije, de Republiek Malta, de Republiek Polen, de Republiek Slovenië en de Slowaakse Republiek en de aanpassing van de Verdragen waarop de Europese Unie is gegrond, dat betrekking heeft op de herstructurering van de Poolse ijzer- en staalindustrie (PB 2003, L 236, blz. 948; hierna: „protocol nr. 8”), machtigde de Republiek Polen in afwijking van de algemene staatssteunregels steun voor de herstructurering van haar ijzer- en staalsector te verlenen, mits deze voldeed aan de eisen van het herstructureringsplan en de voorwaarden van dit protocol. Het bepaalt met name:

„1.

Onverminderd de artikelen 87 [EG] en 88 [EG] wordt overheidssteun die door [de Republiek] Polen wordt verleend voor de herstructurering van nader bepaalde delen van de Poolse ijzer- en staalindustrie als verenigbaar met de gemeenschappelijke markt beschouwd onder de volgende voorwaarden:

de periode waarin is voorzien in artikel 8, lid 4, van protocol nr. 2 […] is verlengd tot de datum van toetreding, en

er in de periode 2002-2006 is voldaan aan de eisen van het herstructureringsplan op basis waarvan voornoemd protocol werd verlengd,

er is voldaan aan de in dit protocol bepaalde voorwaarden, en

er na de datum van toetreding geen staatssteun voor herstructurering aan de Poolse staalindustrie behoeft te worden betaald.

2.

[…]

3.

Uitsluitend in bijlage 1 vermelde ondernemingen (hierna ‚begunstigde ondernemingen’ genoemd) komen in aanmerking voor overheidssteun in het kader van het herstructureringsprogramma van de Poolse ijzer- en staalindustrie.

4.

Het is een begunstigde onderneming niet toegestaan:

a)

in geval van een fusie met een niet in bijlage 1 genoemde onderneming, de aan de begunstigde onderneming verleende steun door te geven;

b)

het actief over te nemen van niet in bijlage 1 genoemde ondernemingen die in het tijdvak tot 31 december 2006 failliet worden verklaard.

5.

[…]

6.

De herstructureringssteun die aan de begunstigde ondernemingen wordt verleend, wordt bepaald aan de hand van het goedgekeurde Poolse herstructureringsplan en door de Raad goedgekeurde individuele bedrijfsplannen. Het in de periode 1997-2003 uitbetaalde totaalbedrag ligt in geen geval hoger dan […] 3387070000 [PLN].

[…]

[De Republiek] Polen verleent daarna geen verdere overheidssteun voor herstructurering meer aan de Poolse ijzer- en staalindustrie.

[…]

10.

Voor alle daaropvolgende wijzigingen in het algemene herstructureringsplan en de individuele plannen is de goedkeuring van de Commissie en, waar passend, van de Raad vereist.

[…]

18.

Indien uit het toezicht blijkt dat:

[…]

c)

[de Republiek] Polen in de loop van de herstructureringsperiode bijkomende, onverenigbare overheidssteun heeft verleend aan de ijzer- en staalindustrie en in het bijzonder aan de begunstigde ondernemingen,

gelden de in dit protocol opgenomen overgangsregelingen niet.

De Commissie neemt de passende maatregelen om van betrokken ondernemingen de terugbetaling te eisen van eventuele steun die werd verleend zonder dat de in dit protocol bepaalde voorwaarden werden nagekomen.”

4

Het enige artikel van besluit 2003/588/EG van de Raad van 21 juli 2003 betreffende de vervulling van de voorwaarden van artikel 3 van besluit nr. 3/2002 (PB L 199, blz. 17) bepaalt:

„Het herstructureringsprogramma en de bedrijfsplannen die door de [Republiek Polen] bij de Commissie zijn ingediend krachtens artikel 2 van besluit nr. 3/2002 […] voldoen aan de eisen van artikel 8, lid 4, van protocol nr. 2.”

5

Artikel 6, lid 1, van verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel [88] EG (PB L 83, blz. 1) bepaalt:

„De beschikking om de formele onderzoeksprocedure in te leiden behelst een samenvatting van de relevante feiten en rechtspunten, een eerste beoordeling van de Commissie omtrent de steunverlenende aard van de voorgestelde maatregel, alsook de redenen waarom getwijfeld wordt aan de verenigbaarheid ervan met de gemeenschappelijke markt. In de beschikking worden de betrokken lidstaat en de andere belanghebbenden uitgenodigd om hun opmerkingen mede te delen binnen een vastgestelde termijn die normalerwijs niet langer dan een maand mag zijn. In naar behoren gerechtvaardigde gevallen kan de Commissie deze termijn verlengen.”

6

Artikel 7, lid 5, van deze verordening bepaalt:

„Indien de Commissie tot de bevinding komt dat de aangemelde steun niet met de gemeenschappelijke markt verenigbaar is, geeft zij een beschikking houdende dat de steun niet tot uitvoering mag worden gebracht (‚negatieve beschikking’).”

7

Artikel 14 van verordening nr. 659/1999 bepaalt:

„1.   Indien negatieve beschikkingen worden gegeven in gevallen van onrechtmatige steun beschikt de Commissie dat de betrokken lidstaat alle nodige maatregelen dient te nemen om de steun van de begunstigde terug te vorderen (‚terugvorderingsbeschikking’). De Commissie verlangt geen terugvordering van de steun indien zulks in strijd is met een algemeen beginsel van het gemeenschapsrecht.”

2.   De op grond van een terugvorderingsbeschikking terug te vorderen steun omvat rente tegen een door de Commissie vastgesteld passend percentage. De rente is betaalbaar vanaf de datum waarop de onrechtmatige steun voor de begunstigde beschikbaar was tot de datum van daadwerkelijke terugbetaling van de steun.

3.   […]”

8

Artikel 20, lid 1, van deze verordening bepaalt:

„Elke belanghebbende kan overeenkomstig artikel 6 opmerkingen indienen naar aanleiding van een beschikking van de Commissie om een formele onderzoeksprocedure in te leiden. Elke belanghebbende die opmerkingen heeft ingediend en elke ontvanger van individuele steun krijgt een afschrift van de door de Commissie overeenkomstig artikel 7 gegeven beschikking toegezonden.”

Feiten

9

De onderhavige zaak betreft de herstructurering van de Poolse staalproducent Huta Częstochowa S.A. (hierna: „HCz”). HCz werd tussen 2002 en 2005 geherstructureerd. Daartoe werden de activa van HCz overgedragen aan nieuwe vennootschappen:

in 2002 werd Huta Stali Częstochowa sp. z o.o. (hierna: „HSCz”) opgericht om de ijzer- en staalproductie van HCz voort te zetten. HSCz huurde HCz’s productie-installaties van de curator en nam het gros van de werknemers over. De moedermaatschappij van HSCz was Towarzystwo Finansowe Silesia sp. z o.o. (hierna: „TFS”), een vennootschap die voor 100% eigendom van het Poolse ministerie van Financiën was;

in 2004 werden de vennootschappen Majątek Hutniczy sp. z o.o. (hierna: „MH”) en Majątek Hutniczy Plus (hierna: „MH Plus”) opgericht. HCz had al hun aandelen in handen. MH kreeg het staal van HCz en MH Plus kreeg een aantal andere voor de productie noodzakelijke activa;

de activa die geen verband hielden met de staalproductie alsook het elektriciteitsbedrijf Elsen werden overgedragen aan de vennootschap Operator ARP sp. z o.o. (hierna: „Operator” of verzoekster), een vennootschap die ressorteert onder de Agencja Rozwoju Przemysłu S.A. (agentschap voor de industriële ontwikkeling van het Poolse Ministerie van Financiën; hierna: „ARP”), met het oog op de aflossing van de te herschikken publiekrechtelijke schuldvorderingen (belastingen en socialezekerheidsbijdragen).

10

Bij brief van 19 mei 2004 stelde de Commissie de Republiek Polen in kennis van haar beschikking tot inleiding van de formele onderzoeksprocedure ten aanzien van de aan de staalproducent HCz verleende herstructureringssteun. Deze beschikking is bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie van (PB C 204, blz. 6; hierna: „inleidingsbeschikking”), in de authentieke taal (Pools), voorafgegaan door een samenvatting in de andere officiële talen. De Commissie verzocht alle belanghebbende partijen om hun opmerkingen over de feiten en de juridische analyse in de inleidingsbeschikking in te dienen. Zij ontving opmerkingen van de Republiek Polen en vier belanghebbende partijen.

11

Na de procedure kwam de Commissie tot de conclusie dat de maatregelen tot herstructurering van HCz overeenkomstig de bepalingen van de Ustawa o pomocy publicznej dla przedsiębiorców o szczególnym znaczeniu dla rynku pracy (wet van 30 oktober 2002 inzake overheidssteun aan ondernemingen die op de arbeidsmarkt van significant belang zijn, Dz. U. nr. 213, post 1800, zoals gewijzigd; hierna: „wet van 2002”), anders dan zij aanvankelijk vermoedde, geen staatssteun in de zin van artikel 87, lid 1, EG vormden. Daarentegen had HCz volgens de Commissie voor de periode van 1997 tot 2002 in verschillende opzichten staatssteun ontvangen. De Commissie kwam tot de conclusie dat deze gedeeltelijk verenigbaar was met de gemeenschappelijke markt, maar eiste terugbetaling van het gedeelte dat zij onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt achtte, namelijk van een bedrag van 19699452 Poolse zloty (PLN) (hierna: „litigieuze steun”).

12

Op 5 juli 2005 stelde de Commissie beschikking 2006/937/CE betreffende de staatssteun nr. C 20/04 (ex NN 25/04) ten gunste van HCz vast (PB 2006, L 366, blz. 1; hierna: „beschikking”). Artikel 3 ervan bepaalt:

„1.   De staatssteun ten bedrage van 19699452 PLN, die [de Republiek] Polen aan [HCz] verleende in de periode van 1997 tot mei 2002 in de vorm van exploitatiesteun en steun voor de herstructurering van de werkgelegenheid, is niet verenigbaar met de gemeenschappelijke markt.

2.   [De republiek] Polen neemt alle noodzakelijke maatregelen om van [HCz], Regionalny Fundusz Gospodarczego, [MH] en [Operator] de in lid 1 bedoelde steun, die onterecht aan [HCz] is verleend, terug te verkrijgen. Al deze ondernemingen zijn gezamenlijk en hoofdelijk aansprakelijk voor de terugbetaling van deze steun.

De terugbetaling van de steun zal onverwijld en in overeenstemming met de nationale gerechtelijke procedures plaatsvinden, op voorwaarde dat deze procedures de onverwijlde en daadwerkelijke uitvoering van onderhavige beschikking mogelijk maken. Het terug te betalen bedrag wordt verhoogd met de rente voor de hele periode vanaf de dag dat de steun ter beschikking van [HCz] werd gesteld tot de dag dat deze werkelijk werd terugbetaald. De rente wordt berekend overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk V van verordening […] nr. 794/2004.

3.   […]”

13

Bij overeenkomst van 30 september 2005, die op in werking is getreden, heeft ISD Polska sp. z o.o. (optredend onder de ondernemingsnaam ZPD Steel sp. z o.o.; hierna: „ISD”), een 100%-dochtermaatschappij van Industrial Union of Donbass Corp. (hierna: „IUD”), alle aandelen van MH en van MH Plus en de overige tien dochtermaatschappijen van HCz van deze laatste overgenomen. Bij overeenkomst van diezelfde datum, die eveneens op in werking is getreden, heeft ISD alle aandelen van HSCz van Towarzystwo Finansowe Silesia sp. z o.o. overgenomen. ISD is aldus eigenaar geworden van HSCz, MH, MH Plus en tien andere dochtermaatschappijen van HCz.

14

Na de verkoop wijzigde HCz haar ondernemingsnaam in Regionalny Fundusz Gospodarczy S.A. (hierna: „RFG”). RFG is nog steeds in handen van het Poolse ministerie van Financiën, maar bezit slechts enkele onroerende goederen die geen verband houden met de ijzer- en staalindustrie.

15

Bij brief van 17 februari 2006 verzocht de Commissie de Poolse autoriteiten de rentevoet voor de terugbetaling van de litigieuze steun door de in artikel 3, lid 2, van de beschikking genoemde hoofdelijke schuldenaars mee te delen. In hun antwoord van stelden de Poolse autoriteiten een rentevoet voor de terugbetaling en een methode voor de renteberekening voor. Zij stelden met name voor om, voor de periode van 1997 tot 1999, de rente op vastrentende Poolse staatsobligaties in Poolse zloty met een looptijd van vijf jaar en, voor de periode van 2000 tot de toetreding van de Republiek Polen tot de Europese Unie, de rente op deze obligaties met een looptijd van tien jaar als basis te nemen. Gelet op de toenmalige situatie op de Poolse kapitaalmarkt, die werd gekenmerkt door een zeer hoge, maar snel dalende rente, vroegen zij ook dat deze percentages jaarlijks zouden worden aangepast en dat de rente niet op samengestelde grondslag zou worden berekend.

16

In een brief van 7 juni 2006 aan de Poolse autoriteiten stelde de Commissie vast dat de rentevoet voor de terugbetaling van de litigieuze steun voor de gehele betrokken periode gelijk diende te zijn aan de rente op vastrentende Poolse staatsobligaties in Poolse zloty met vijf jaar looptijd en dat deze rentevoet krachtens artikel 11, lid 2, van verordening nr. 794/2004 op samengestelde grondslag moest worden toegepast.

Procesverloop en conclusies van partijen

17

Bij verzoekschrift, neergelegd op 18 oktober 2006 ter griffie van het Gerecht, heeft verzoekster het onderhavige beroep ingesteld.

18

Na de gedeeltelijke vervanging van de leden van het Gerecht is de zaak toegewezen aan een nieuwe rechter-rapporteur. Deze rechter is vervolgens aan de Achtste kamer toegevoegd, waaraan de onderhavige zaak bijgevolg is toegewezen.

19

Op rapport van de rechter-rapporteur heeft het Gerecht (Achtste kamer) besloten tot de mondelinge behandeling over te gaan, de Commissie een aantal schriftelijke vragen te stellen en haar uit te nodigen een aantal documenten over te leggen. De Commissie heeft daaraan binnen de gestelde termijn voldaan.

20

Ter terechtzitting van 4 september hebben partijen 2008 pleidooi gehouden en geantwoord op de vragen van het Gerecht.

21

Verzoekster concludeert dat het het Gerecht behage:

artikel 3, lid 2, eerste alinea, van de beschikking nietig te verklaren voor zover deze betrekking heeft op haar;

de Commissie te verwijzen in de kosten.

22

De Commissie concludeert dat het het Gerecht behage:

het beroep ongegrond te verklaren;

verzoekster te verwijzen in de kosten.

In rechte

Ontvankelijkheid

Argumenten van partijen

23

Ter terechtzitting heeft de Commissie uiteengezet dat de Republiek Polen de litigieuze steun heeft teruggevorderd van RFG en ISD en dat dezen geen beroep tegen verzoekster hebben ingesteld. Bovendien heeft IUD zich in de privatiseringsovereenkomst sterk gemaakt dat MH de litigieuze steun zou terugbetalen. Verzoekster heeft dus geen procesbelang meer.

24

Verzoekster heeft hierop geantwoord dat de ondernemingen die de illegale steun daadwerkelijk hebben terugbetaald, haar volgens de Poolse wet binnen een periode tot 10 jaar na de betaling om terugbetaling van de betaalde bedragen kunnen verzoeken. Verzoekster wijst erop dat zij niet weet of IUD zich sterk heeft gemaakt dat de litigieuze steun zou worden terugbetaald en dat zij zich niet kan beroepen op de bepalingen van de privatiseringsovereenkomst tussen de Poolse regering en IUD.

Beoordeling door het Gerecht

25

Volgens vaste rechtspraak hangt de ontvankelijkheid van een door een natuurlijke of rechtspersoon ingesteld beroep tot nietigverklaring af van het bewijs van een reëel en actueel belang bij de nietigverklaring van de bestreden handeling (beschikking Gerecht van 10 maart 2005, Gruppo ormeggiatori del porto di Venezia e.a./Commissie, T-228/00, T-229/00, T-242/00, T-243/00, T-245/00– T-248/00, T-250/00, T-252/00, T-256/00–T-259/00, T-265/00, T-267/00, T-268/00, T-271/00, T-274/00–T-276/00, T-281/00, T-287/00 en T-296/00, Jurispr. blz. II-787, punt 23).

26

De Commissie heeft weliswaar pas ter terechtzitting een exceptie van niet-ontvankelijkheid wegens het ontbreken van procesbelang opgeworpen, maar de voorwaarden voor ontvankelijkheid van een beroep en met name het ontbreken van procesbelang behoren tot de niet-ontvankelijkheidsgronden van openbare orde (beschikking Gruppo ormeggiatori del porto di Venezia e.a./Commissie, aangehaald in punt 25, punt 22; zie eveneens in die zin beschikking Hof van 7 oktober 1987, d. M./Raad en CES, 108/86, Jurispr. blz. 3933, punt 10). Derhalve kan het Gerecht krachtens artikel 113 van zijn Reglement voor de procesvoering in iedere stand van het geding ambtshalve nagaan of de verzoeker een procesbelang bij de nietigverklaring van de bestreden beschikking heeft (zie in die zin arrest Gerecht van , Sniace/Commissie, T-141/03, Jurispr. blz. II-1197, punt 22).

27

In casu kan verzoeksters procesbelang niet worden ontkend alleen maar omdat de litigieuze steun is terugbetaald door een van de andere ondernemingen die volgens de beschikking hoofdelijk tot terugbetaling zijn gehouden. Verzoekster heeft er namelijk op gewezen, zonder op dit punt door de Commissie te worden weersproken, dat de ondernemingen die de illegale steun daadwerkelijk hebben terugbetaald, naar Pools recht gedurende een periode van tien jaar beroep tegen haar kunnen instellen. Derhalve dient verzoekster te worden geacht nog steeds belang bij de nietigverklaring van de beschikking te hebben, aangezien de toewijzing van haar beroep het risico dat vorderingen tegen haar worden ingesteld, kan doen verdwijnen.

28

Met betrekking tot de sterkmaking waarop de Commissie zich ter terechtzitting heeft beroepen, volstaat het erop te wijzen dat het betrokken bewijsstuk niet bij het dossier is gevoegd.

29

Bijgevolg moet de door de Commissie opgeworpen exceptie van niet-ontvankelijkheid worden afgewezen.

Ten gronde

30

Verzoekster draagt vier middelen voor: schending van de rechten van verweer, gebrekkige motivering van de beschikking, onjuiste uitlegging van de artikelen 87 EG en 88 EG alsook van artikel 14 van verordening 659/1999 en schending van het rechtszekerheids- en evenredigheidsbeginsel.

Middel inzake schending van de rechten van verweer

— Argumenten van partijen

31

Volgens verzoekster vormt de bekendmaking in het Publicatieblad weliswaar in beginsel een adequaat middel om alle belanghebbenden te laten weten dat een controleprocedure inzake staatssteun wordt ingeleid, maar de Commissie moet haar onderzoek voldoende afbakenen, zodat het recht van de belanghebbenden om hun opmerkingen in te dienen niet wordt uitgehold.

32

Volgens verzoekster was de mededeling van de Commissie over de inleiding van de procedure evenwel aldus gesteld dat zij geen reden had om zich als belanghebbende te beschouwen. De inleidingsbeschikking betrof met name de staalproducenten, terwijl de marktdeelnemer die is belast met het beheer van de verplichtingen ten aanzien van overheidsinstellingen, werd beschreven als een vennootschap die geen staal produceerde. Bovendien heeft verzoekster er pas op 8 juli 2005, dus na de vaststelling van de beschikking, mee ingestemd de functie van „operator” uit te oefenen, zodat zij geen opmerkingen over de vaststellingen van de Commissie heeft kunnen indienen.

33

Ten slotte, aldus verzoekster, betreft de beschrijving van de litigieuze steun in de inleidingsbeschikking uitsluitend de herstructurering na 2003, waarvan de Commissie in de beschikking heeft erkend dat het niet om staatssteun ging. Bovendien heeft de Republiek Polen de inleidingsbeschikking niet aan verzoekster gezonden en heeft zij haar evenmin ingelicht over de hangende procedure.

34

De Commissie wijst deze argumenten van de hand. Haars inziens was de inleidingsbeschikking voldoende gemotiveerd om verzoekster, die als enige in Polen de functie van „operator” mocht uitoefenen, te doen inzien dat zij als overnemer van de activa van HCz tot terugbetaling van de litigieuze steun kon zijn gehouden.

— Beoordeling door het Gerecht

35

Om te beginnen dient te worden opgemerkt dat alleen de aanmeldende staat als adressaat van de bestreden beschikking zich kan beroepen op echte rechten van verweer. De andere belanghebbenden zoals verzoekster zijn bij de administratieve procedure betrokken zonder zich evenwel op deze rechten te kunnen beroepen. Daarentegen beschikken zij over de bij artikel 88, lid 2, aan de belanghebbenden toegekende procedurele rechten (zie in die zin arresten Gerecht van 18 november 2004, Ferriere Nord/Commissie, T-176/01, Jurispr. blz. II-3931, punt 82, en , TV 2/Danmark e.a./Commissie, T-309/04, T-317/04, T-329/04 en T-336/04, Jurispr. blz. I-2935, punt 137).

36

Volgens de rechtspraak moet de onderzoeksfase van artikel 88, lid 2, EG, de Commissie in staat stellen zich volledig te informeren over alle gegevens van de zaak (arrest Hof van 2 april 1998, Commissie/Sytraval en Brink’s France, C-367/95 P, Jurispr. blz. I-1719, punt 38).

37

Volgens artikel 6, lid 1, van verordening nr. 659/1999 behelst de inleidingsbeschikking een samenvatting van de relevante feiten en rechtspunten, een „eerste beoordeling” door de Commissie van de voorgestelde maatregel, alsook de redenen waarom getwijfeld wordt aan de verenigbaarheid ervan met de gemeenschappelijke markt. Bovendien worden de betrokken lidstaat en de andere belanghebbenden in deze beschikking uitgenodigd om hun opmerkingen mee te delen.

38

Blijkens de tekst van deze bepaling is het onderzoek van de Commissie noodzakelijkerwijs voorlopig. Bijgevolg kan van de Commissie niet worden verlangd dat zij in haar mededeling betreffende de inleiding van deze procedure een volledige analyse van de betrokken steun verricht. Wél moet zij haar onderzoek afdoende afbakenen, zodat het recht van de belanghebbenden om hun opmerkingen in te dienen niet wordt uitgehold [arrest Gerecht van 31 mei 2006, Kuwait Petroleum (Nederland)/Commissie, T-354/99, Jurispr. blz. II-1475, punt 85].

39

In casu blijkt duidelijk uit de punten 6, 32 en 51 van de inleidingsbeschikking, waarvan de tekst in het Pools in het Publicatieblad is gepubliceerd, dat de Commissie zich afvroeg of er sinds 1997 een aantal keren steun aan HCz en HSCz was verleend. In punt 6 stelt zij namelijk vast dat „[b]lijkens de thans beschikbare informatie HCz sinds het begin van de herstructureringsperiode in 1997 verschillende soorten staatssteun bleek te hebben gekregen”. In punt 32 preciseert zij dat „[d]eze procedure alle steun aan HCz sinds 1 januari 1997 moet betreffen”. Derhalve heeft zij de Poolse autoriteiten verzocht „[o]m gedetailleerde informatie over de bedragen en de bestemmingen van alle door [de Republiek] Polen sinds 1997 aan HCz verleende staatssteun” (punt 51).

40

Blijkens de tekst van deze beschikking heeft de Commissie dus duidelijk een allesomvattende procedure ingeleid, die betrekking had op alle steun die sinds 1997 aan HCz is verleend.

41

Wat meer bepaald verzoekster betreft, is in punt 18 van de inleidingsbeschikking vastgesteld dat volgens de wet van 2002 een dochtermaatschappij van ARP, „Operator” genaamd, verantwoordelijk is voor de publiekrechtelijke schuldvorderingen. Dat houdt volgens punt 19 van deze beschikking in dat Operator in ruil voor de overdracht van alle pandrechten van de overheidsinstellingen die voortvloeien uit publiekrechtelijke schuldvorderingen in de staalproductiesector, een deel van de activa van HCz die geen verband houden met de staalproductie zal overnemen. De rol van Operator wordt nader toegelicht in de voetnoot op bladzijde 48 van de inleidingsbeschikking. Ten slotte vraagt de Commissie in punt 51 van de inleidingsbeschikking waarom de aan Operator overgedragen activa en die welke in de regionale fondsen blijven, 203 respectievelijk 159 miljoen PLN bedragen.

42

Verzoekster, die op 5 april 2004 is opgericht, kon uit de motivering van de inleidingsbeschikking, die op is vastgesteld, dus opmaken dat zij als overneemster van de activa van HCz tot terugbetaling van de litigieuze steun kon zijn gehouden.

43

Aangezien verzoekster als enige in Polen de functie van „operator” in de zin van de wet van 2002 kon uitoefenen, kan zij bovendien geen schending van haar procedurele rechten aantonen door te stellen dat zij er pas op 8 juli 2005 mee instemde deze functie uit te oefenen. Dat geldt temeer daar de president van ARP, die verzoekster volledig bezit, aan de formele onderzoeksprocedure heeft deelgenomen en alles wist over de herstructurering van HCz.

44

Derhalve moet het middel inzake schending van de rechten van verweer worden verworpen.

Middel inzake gebrekkige motivering

— Argumenten van partijen

45

Verzoekster merkt op dat de beschikking de redenen waarom de Commissie haar als begunstigde van de litigieuze steun en dus als hoofdelijke schuldenaar van de verplichting tot terugbetaling heeft gekwalificeerd, zeer beknopt weergeeft en haar als belanghebbende partij geen inzicht geeft in de gevolgde redenering.

46

Dat geldt temeer daar de Commissie er in de beschikking op heeft gewezen dat de waarde van de overgenomen publiekrechtelijke verplichtingen hoger was dan het overgenomen vermogen. Bijgevolg is de stelling van de Commissie dat verzoekster de litigieuze steun heeft gekregen en dus moet terugbetalen, ongegrond.

47

Volgens de Commissie betreffen deze grieven de gegrondheid van de beschikking en niet de motivering ervan.

— Beoordeling door het Gerecht

48

Volgens vaste rechtspraak moet onderscheid worden gemaakt tussen de grief inzake ontbreken of ontoereikendheid van de motivering en die inzake onjuiste motivering van de beschikking (wegens een feitelijke vergissing of een vergissing in de juridische beoordeling). Dit laatste aspect valt onder het onderzoek van de wettigheid ten gronde van de bestreden beschikking en niet van de schending van wezenlijke vormvoorschriften en kan dus geen aanleiding geven tot schending van artikel 253 EG (arrest Commissie/Sytraval en Brink’s France, aangehaald in punt 36, punt 67, en arrest Gerecht van 7 november 1997, Cipeke/Commissie, T-84/96, Jurispr. blz. II-2081, punt 47). Bijgevolg mag het Gerecht in het kader van het toezicht op de nakoming van de motiveringsplicht niet de wettigheid ten gronde van de door de Commissie ter rechtvaardiging van haar beschikking gegeven motivering toetsen. In het kader van een middel inzake ontbreken of ontoereikendheid van de motivering zijn de grieven en argumenten waarmee de gegrondheid van de bestreden beschikking wordt betwist, dus irrelevant (arrest Gerecht van , Corsica Ferries France/Commissie, T-349/03, Jurispr. blz. II-2197, punten 58 en 59).

49

In casu heeft de Commissie in punt 146 van de beschikking opgemerkt dat de activa en de passiva van HCz zijn verdeeld over drie ondernemingen die er de opvolgers van zijn, namelijk RFG, MH en Operator, zodat de rechtspersoon die de litigieuze steun ontving, niet meer beperkt was tot de rechtspersoon HCz, maar ook deze andere ondernemingen omvatte. De Commissie heeft dus verklaard waarom zij verzoekster als hoofdelijk aansprakelijk voor de terugbetaling van de litigieuze steun heeft aangewezen hoewel zij haar niet als begunstigde heeft aangewezen.

50

Derhalve is de beschikking wel degelijk gemotiveerd. Voor zover verzoekster de juistheid van de motivering en de wettigheid van de vastgestelde bepalingen betwist, zullen haar argumenten in het kader van de beoordeling van het volgende middel worden onderzocht.

51

Het middel inzake gebrekkige motivering moet dus worden afgewezen.

Middel inzake onjuiste uitlegging van de artikelen 87 EG en 88 EG alsook van artikel 14 van verordening 659/1999

— Argumenten van partijen

52

Volgens verzoekster heeft de Commissie de grenzen van haar beoordelingsbevoegdheid overschreden door haar als begunstigde van de litigieuze steun te beschouwen.

53

Het enkele feit dat verzoekster, die niet actief is in de staalsector, een aantal vermogensbestanddelen heeft overgenomen van de onderneming die de litigieuze steun heeft ontvangen, volstaat niet om aan te nemen dat verzoekster met deze bestanddelen de financiële voordelen heeft verkregen die de onderneming waarvan zij deze bestanddelen heeft overgenomen, voorheen dankzij de gekregen overheidssteun heeft genoten. Wanneer de waarde van de publiekrechtelijke verplichtingen die door verzoekster zijn overgenomen, hoger is dan de marktwaarde van de overgedragen goederen, wettigt niets de conclusie dat zij enig financieel voordeel, bijvoorbeeld overheidssteun, heeft verkregen. Wanneer een onderneming die illegale staatssteun heeft ontvangen, tegen marktwaarde wordt overgenomen, mag de koper ervan namelijk niet als begunstigde worden beschouwd (arrest Hof van 29 april 2004, Duitsland/Commissie, C-277/00, Jurispr. blz. I-3925; hierna: „arrest SMI”).

54

Volgens verzoekster zou, indien de litigieuze steun van haar werd teruggevorderd, de herstructurering van de publiekrechtelijke verplichtingen die nauwgezet waren berekend, geanalyseerd en door de Commissie aanvaard, op haar grondvesten „wankelen”, met een overeenkomstige daling van de financiële middelen voor de financiering van deze publiekrechtelijke verplichtingen tot gevolg.

55

Voorts heeft verzoekster de activa die geen verband houden met de staalproductie, niet verworven op grond van de wet van 2002. Deze wet bood enkel de mogelijkheid om de schulden van de onderneming over te nemen. Ter terechtzitting heeft verzoekster gepreciseerd dat zij er pas op 8 juli 2005 mee heeft ingestemd de functie van „operator” in de zin van de wet van 2002 uit te oefenen. De vermelding van verzoekster in artikel 3 van de beschikking was dus voorbarig, aangezien zij ten tijde van de vaststelling van deze beschikking haar akkoord nog niet had gegeven.

56

Bovendien zouden opvolgende schuldeisers die recht op terugbetaling hebben, verzoekster als hoofdelijke schuldenaar ook om terugbetaling van de volledige litigieuze steun en de rente kunnen verzoeken. Er is evenwel geen enkele contractuele band tussen verzoekster en MH of IUD op basis waarvan zij de terugbetaling van de litigieuze steun op laatstgenoemden zou kunnen verhalen.

57

De Commissie herinnert er om te beginnen aan dat zij weliswaar heeft geconcludeerd dat de herstructurering van HCz op basis van de wet van 2002 zonder extra staatssteun is doorgevoerd, daar zij voldeed aan de eisen van het „criterium van de particuliere schuldeiser”, maar dat zij ook heeft vastgesteld dat HCz in de periode van 1997 tot 2002 staatssteun heeft ontvangen die gedeeltelijk onverenigbaar was met de gemeenschappelijke markt.

58

De Commissie kan zich onmogelijk aansluiten bij de stelling dat verzoekster activa van HCz heeft verworven tegen marktvoorwaarden. Het is immers onmogelijk om de hoogste prijs te bepalen die een particuliere investeerder op de markt voor deze activa zou hebben willen betalen. Alle eigendomswijzigingen in het kader van de herstructurering van HCz en de daaruit voortvloeiende verdeling van haar activa waren gebaseerd op de wet van 2002.

59

Wat de hoofdelijke verplichting van HCz, RFG, MH en verzoekster betreft, staat het volgens de Commissie aan de lidstaat, het bevel tot terugbetaling van de litigieuze steun naar behoren te doen uitvoeren. De Commissie merkt op dat de in de beschikking vermelde oorspronkelijke marktwaarde van de door verzoekster overgenomen activa verschilt van de boekhoudkundige waarde in bijlage A.5. De Commissie kon de exacte waarde van de activa niet vaststellen. Hoe dan ook kan een lidstaat die een beschikking niet kan uitvoeren, de Commissie om medewerking verzoeken om deze moeilijkheden op te lossen.

— Beoordeling door het Gerecht

60

Verzoekster stelt in wezen dat de Commissie haar in de beschikking ten onrechte als hoofdelijk aansprakelijk voor de terugbetaling van de litigieuze steun heeft beschouwd.

61

Dienaangaande dient eraan te worden herinnerd dat de Commissie ingevolge artikel 14, lid 1, van verordening nr. 659/1999, indien negatieve beschikkingen worden gegeven in gevallen van onrechtmatige steun, moet beschikken dat de betrokken lidstaat alle nodige maatregelen dient te nemen om de steun van de „begunstigde” terug te vorderen.

62

In casu heeft de Commissie erop gewezen dat verzoekster geen begunstigde van de litigieuze steun was. Zij heeft evenwel vastgesteld dat zij hoofdelijk aansprakelijk is voor de terugbetaling ervan.

63

De Commissie is er sinds haar beschikking 1999/720/EG, EGKS van 8 juli 1999 betreffende de door Duitsland aan Gröditzer Stahlwerke GmbH en haar dochteronderneming Walzwerk Burg GmbH verleende overheidssteun (PB L 292, blz. 27), waarin zij voor het eerst de terugvordering van steun gelastte van ondernemingen die activa hadden overgenomen, in sommige gevallen van uitgegaan dat de term „begunstigde” in de zin van artikel 14, lid 1, van verordening nr. 659/1999 niet alleen ziet op de oorspronkelijke begunstigde van de steun, maar in voorkomend geval op elke onderneming waaraan activa zijn overgedragen om haar bevel tot terugvordering te omzeilen.

64

Dat neemt niet weg dat er in de eerste plaats voor de uitbreiding van de groep van ondernemingen die tot terugbetaling van de steun zijn gehouden, activa moeten worden overgedragen. Ten tijde van de vaststelling van de beschikking op 5 juli 2005 was nog geen sprake van een dergelijke overdracht, aangezien verzoekster pas enkele dagen later ermee heeft ingestemd de functie van „operator” in de herstructureringsprocedure van HCz uit te oefenen. Het is evenwel vaste rechtspraak dat in het kader van een beroep tot nietigverklaring de wettigheid van de bestreden beschikking moet worden getoetst aan de feitelijke en juridische gegevens op het ogenblik waarop de handeling is vastgesteld (zie arrest Hof van , France/Commissie, 15/76 en 16/76, Jurispr. blz. 321, punt 7, en arrest SMI, aangehaald in punt 53, punt 39 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

65

Ter terechtzitting heeft de Commissie gesteld dat er bij de gehele herstructurering van HCz in beginsel van werd uitgegaan dat activa aan verzoekster zouden worden overgedragen en dat haar instemming louter formeel was. Verzoekster heeft er evenwel terecht op gewezen dat de wet van 2002 weliswaar voorziet in de rol van een „operator”, maar niet zegt wie de „operator” is of hoeveel „operators” er kunnen zijn. Bijgevolg had de „operator” in casu een andere onderneming dan verzoekster kunnen zijn. Het was dus voorbarig om verzoekster ten tijde van de vaststelling van de beschikking onvoorwaardelijk toe te voegen aan de groep van ondernemingen die hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de terugbetaling van de litigieuze steun.

66

In de tweede plaats is de uitbreiding van de groep van tot terugbetaling van de steun gehouden ondernemingen slechts gerechtvaardigd indien de effecten van het terugvorderingsbevel door de overdracht van activa dreigen te worden omzeild en met name indien na de koop van de activa de oorspronkelijke begunstigde van de steun een „lege schelp” is geworden, waarvan onmogelijk terugbetaling van de onrechtmatige steun kan worden verkregen (zie in die zin arrest Gerecht van 19 oktober 2005, CDA Datenträger Albrechts/Commissie, T-324/00, Jurispr. blz. II-4309, punten 98 en volgende). Bovendien kan deze uitbreiding gerechtvaardigd zijn door het feit dat de overnemer van de activa in feite blijft profiteren van het concurrentievoordeel dat aan deze steun is verbonden (arrest SMI, aangehaald in punt 54, punt 86).

67

Dienaangaande heeft het Hof verklaard dat, wanneer een onderneming die onrechtmatige staatssteun heeft ontvangen, tegen de marktprijs wordt gekocht, de koper niet kan worden geacht een voordeel te hebben genoten ten opzichte van de andere marktdeelnemers. De koper kan dus niet worden verzocht die steun terug te betalen (zie in die zin arrest SMI, aangehaald in punt 54, punten 80 en 81). Wat meer bepaald de aankoop van activa betreft, heeft het Gerecht in zijn hierboven in punt 66 aangehaalde arrest CDA Datenträger Albrechts/Commissie, geoordeeld dat wanneer voor de overname van activa een marktconforme prijs is betaald, de koper niet in feite blijft profiteren van het mededingingsvoordeel dat is verbonden aan de steun aan de verkoper. In dat geval kan niet worden gesteld dat de oorspronkelijke begunstigde van de steun een „lege schelp” is geworden waarvan onmogelijk terugbetaling van de onrechtmatige steun kan worden verkregen (zie in die zin punten 99 en 100 van het arrest), of dat de koper in feite blijft profiteren van het uit de steun voortvloeiende mededingingsvoordeel.

68

Bovendien heeft het Hof gepreciseerd dat de nationale autoriteiten bij het toetsen van de financiële voorwaarden van de overdracht onder meer rekening kunnen houden met een deskundigenrapport dat mogelijkerwijs ter gelegenheid van de overdracht is opgesteld (arrest Hof van 13 november 2008, Commissie/Frankrijk, C-214/07, Jurispr. blz. I-8357, punten 59 en 60).

69

In casu stelt verzoekster dat de waarde van de publiekrechtelijke verplichtingen die zij heeft overgenomen, veel hoger was dan de waarde van de goederen die haar zijn overgedragen. Blijkens punt 53 van de considerans van de beschikking heeft een onafhankelijk expert de marktwaarde van de door verzoekster gekregen activa, namelijk de gronden, de aandelen in de firma Elsen en de schuldvorderingen, gewaardeerd op 156 miljoen PLN (het cijfer in bijlage A.5 verschilt hier slechts lichtjes van). Anderzijds bedroeg de totale waarde van de publiekrechtelijke verplichtingen die wettelijk door verzoekster zijn overgenomen, meer dan 280 miljoen PLN. Derhalve kon de Commissie niet zonder nadere uitleg stellen dat een risico van omzeiling bestond of dat verzoekster in feite een aan de litigieuze steun verbonden concurrentievoordeel genoot. Zij had minstens moeten uitleggen waarom zij het irrelevant vond dat de activa waren overgenomen tegen een „prijs” die het genot van een dergelijk concurrentievoordeel bleek uit te sluiten. Aangezien verzoekster geen vennootschap is die tot de groep van de verkoper behoort of zelfs geen vennootschap is die actief is op de staalproductiemarkt, maar de rol speelt van overnemer van de schulden en de activa van ondernemingen in moeilijkheden om als tegenprestatie de schuldeisers ervan te betalen, had de Commissie meer specifiek moeten aantonen dat een risico van omzeiling bestond en dat verzoekster in feite een aan de litigieuze steun verbonden concurrentievoordeel heeft genoten.

70

Verzoekster werd dus ten onrechte opgenomen in de groep van ondernemingen die hoofdelijk tot terugbetaling van de litigieuze steun zijn gehouden.

71

Het middel inzake onjuiste uitlegging van de artikelen 87 EG en 88 EG alsook van artikel 14 van verordening nr. 659/1999 moet dus worden aanvaard.

72

Uit al het voorgaande volgt dat de beschikking nietig dient te worden verklaard, voor zover zij betrekking heeft op verzoekster, zonder dat hoeft te worden ingegaan op het laatste middel inzake schending van het rechtszekerheids- en het evenredigheidsbeginsel.

Kosten

73

Volgens artikel 87, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voor zover dit is gevorderd. Aangezien de Commissie in het ongelijk is gesteld, dient zij overeenkomstig verzoeksters vordering te worden verwezen in de kosten.

 

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Achtste kamer)

rechtdoende, verklaart:

 

1)

Artikel 3, lid 2, eerste alinea, van beschikking 2006/937/EG van de Commissie van 5 juli 2005 betreffende de staatssteun nr. C 20/04 (ex NN 25/04) ten gunste van Huta Częstochowa S.A. wordt nietig verklaard, voor zover zij betrekking heeft op Operator ARP sp. z o.o.

 

2)

De Commissie wordt verwezen in de kosten.

 

Martins Ribeiro

Papasavvas

Dittrich

ondertekeningen

Inhoud

 

Toepasselijke bepalingen

 

Feiten

 

Procesverloop en conclusies van partijen

 

In rechte

 

Ontvankelijkheid

 

Argumenten van partijen

 

Beoordeling door het Gerecht

 

Ten gronde

 

Middel inzake schending van de rechten van verweer

 

— Argumenten van partijen

 

— Beoordeling door het Gerecht

 

Middel inzake gebrekkige motivering

 

— Argumenten van partijen

 

— Beoordeling door het Gerecht

 

Middel inzake onjuiste uitlegging van de artikelen 87 EG en 88 EG alsook van artikel 14 van verordening 659/1999

 

— Argumenten van partijen

 

— Beoordeling door het Gerecht

 

Kosten


( *1 ) Procestaal: Pools.