Zaak T-270/06

Lego Juris A/S

tegen

Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM)

„Gemeenschapsmerk — Aanvraag voor driedimensionaal gemeenschapsmerk — Rood Legoblokje — Absolute weigeringsgrond — Teken dat uitsluitend bestaat uit vorm van waar die noodzakelijk is om technische uitkomst te verkrijgen — Artikel 7, lid 1, sub e-ii, van verordening (EG) nr. 40/94 — Bewijsaanbiedingen”

Arrest van het Gerecht (Achtste kamer) van 12 november 2008   II ‐ 3120

Samenvatting van het arrest

  1. Gemeenschapsmerk – Beroepsprocedure – Beroep bij gemeenschapsrechter – Rechtmatigheid van beslissing van kamer van beroep

    (Verordening nr. 40/94 van de Raad, art. 63)

  2. Gemeenschapsmerk – Definitie en verkrijging van gemeenschapsmerk – Absolute weigeringsgronden – Tekens die uitsluitend bestaan uit vorm van waar die noodzakelijk is om technische uitkomst te verkrijgen

    (Verordening nr. 40/94 van de Raad, art. 7, lid 1, sub e-ii)

  3. Gemeenschapsmerk – Definitie en verkrijging van gemeenschapsmerk – Absolute weigeringsgronden – Tekens die uitsluitend bestaan uit vorm van waar die noodzakelijk is om technische uitkomst te verkrijgen

    (Verordening nr. 40/94 van de Raad, art. 7, lid 1, sub e-ii)

  1.  Het beroep bij het Gerecht is gericht op toetsing van de rechtmatigheid van de beslissingen van de kamers van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) in de zin van artikel 63 van verordening nr. 40/94 inzake het gemeenschapsmerk. Het Gerecht heeft derhalve niet tot taak de feiten opnieuw te onderzoeken tegen de achtergrond van bewijsstukken die voor het eerst voor hem zijn aangevoerd. Het toelaten van deze bewijzen is immers in strijd met artikel 135, lid 4, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, volgens hetwelk de memories van partijen geen wijziging kunnen brengen in het onderwerp van het geschil voor de kamer van beroep.

    Evenwel belet niets partijen noch het Gerecht, zich bij de uitlegging van het gemeenschapsrecht te laten inspireren door elementen ontleend aan de communautaire, nationale of internationale rechtspraak. Op deze mogelijkheid om te verwijzen naar nationale rechterlijke beslissingen heeft de hiervoor aangehaalde rechtspraak geen betrekking, aangezien het niet erom gaat, de kamer van beroep te verwijten dat zij in een bepaalde nationale rechterlijke beslissing vermelde feitelijke elementen niet in aanmerking heeft genomen, maar om het verwijt, gebaseerd op de aangevoerde rechtspraak, dat zij een bepaling van verordening nr. 40/94 heeft geschonden.

    (cf. punten 22, 24)

  2.  Volgens artikel 7, lid 1, sub e-ii, van verordening nr. 40/94 inzake het gemeenschapsmerk „wordt inschrijving [geweigerd] van […] tekens die uitsluitend bestaan uit […] de vorm van de waar die noodzakelijk is om een technische uitkomst te verkrijgen”.

    Het woord „uitsluitend”, dat in dit artikel wordt gebruikt, moet worden gelezen tegen de achtergrond van de uitdrukking „wezenlijke kenmerken die beantwoorden aan een technische functie”, die wordt gebruikt in de punten 79, 80 en 83 van het arrest van 18 juni 2002, Philips (C-299/99). Uit deze uitdrukking vloeit immers voort dat de toevoeging van niet-wezenlijke kenmerken zonder technische functie niet verhindert dat een vorm valt onder deze absolute weigeringsgrond indien alle wezenlijke kenmerken van die vorm beantwoorden aan een dergelijke functie.

    De formulering „noodzakelijk om een technische uitkomst te verkrijgen”, die in dat artikel wordt gebruikt, betekent niet dat deze absolute weigeringsgrond enkel van toepassing is wanneer de betrokken vorm de enige is waarmee de beoogde uitkomst kan worden verkregen. Voor de toepassing van deze absolute weigeringsgrond volstaat het dus dat de wezenlijke kenmerken van de vorm de kenmerken omvatten die technisch de oorzaak zijn van en voldoende zijn voor het verkrijgen van de beoogde technische uitkomst, zelfs indien deze uitkomst kan worden verkregen door andere vormen die dezelfde of een andere technische oplossing gebruiken.

    (cf. punten 36, 38-39, 43)

  3.  De vaststelling van de wezenlijke kenmerken die beantwoorden aan een technische functie van een vorm, beoogt in het kader van artikel 7, lid 1, sub e-ii, van verordening nr. 40/94 inzake het gemeenschapsmerk specifiek het onderzoek van het functionele karakter van de betrokken vorm mogelijk te maken. De perceptie door de betrokken consument is niet relevant voor de analyse van het functionele karakter van de wezenlijke kenmerken van een vorm. Het is immers mogelijk dat de betrokken consument niet beschikt over de technische kennis die is vereist voor de beoordeling van de wezenlijke kenmerken van een vorm, zodat bepaalde kenmerken volgens hem wezenlijk kunnen zijn, terwijl dit niet het geval is in de context van een analyse van het functionele karakter, en omgekeerd. Derhalve dient te worden geoordeeld dat voor de toepassing van artikel 7, lid 1, sub e-ii, van verordening nr. 40/94 de wezenlijke kenmerken van een vorm op objectieve wijze moeten worden vastgesteld, op basis van de grafische voorstelling ervan en eventuele beschrijvingen die op het ogenblik van de merkaanvraag werden ingediend.

    In het kader van de analyse van het functionele karakter van de aldus vastgestelde wezenlijke kenmerken staat niets eraan in de weg dat het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) rekening mag houden met elk relevant bewijselement.

    (cf. punten 70, 78)