ARREST VAN HET GERECHT (Tweede kamer)

4 februari 2009 ( *1 )

„Mededinging — Concentraties — Verzoek om inlichtingen — Artikel 11, lid 3, van verordening (EG) nr. 139/2004 — Noodzakelijk karakter van gevraagde inlichtingen — Evenredigheid — Redelijke termijn — Misbruik van bevoegdheid — Schending van gewettigd vertrouwen”

In zaak T-145/06,

Omya AG, gevestigd te Oftringen (Zwitserland), vertegenwoordigd door C. Ahlborn, C. Berg, solicitors, C. Pinto Correia, advocaat, en J. Flynn, QC,

verzoekster,

tegen

Commissie van de Europese Gemeenschappen, aanvankelijk vertegenwoordigd door V. Di Bucci, X. Lewis, R. Sauer, A. Whelan en F. Amato, vervolgens door V. Di Bucci, X. Lewis, R. Sauer en A. Whelan als gemachtigden,

verweerster,

betreffende een beroep tegen de beschikking van de Commissie van 8 maart 2006, gegeven krachtens artikel 11, lid 3, van verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad van betreffende de controle op concentraties van ondernemingen (PB L 24, blz. 1), waarbij wordt gevraagd de in het kader van het onderzoek van zaak COMP/M.3796 (Omya/J. M. Huber PCC) verstrekte inlichtingen te corrigeren,

wijst

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Tweede kamer),

samengesteld als volgt: I. Pelikánová (rapporteur), kamerpresident, K. Jürimäe en S. Soldevila Fragoso, rechters,

griffier: K. Pocheć, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 22 april 2008,

het navolgende

Arrest

Voorgeschiedenis van het geding

1

Verzoekster, Omya AG, een vennootschap die met name actief is op de markten voor levering van neergeslagen calciumcarbonaat (hierna: „NCC”) en gemalen calciumcarbonaat (hierna: „GCC”), in het bijzonder gebruikt als papiervulstof en -coating, heeft op18 januari 2005 een overeenkomst gesloten krachtens welke zij bepaalde Europese NCC-productielocaties moest verkrijgen van J. M. Huber Corp. (hierna: „aangemelde concentratie”). De transactie is aangemeld bij de Finse mededingingsautoriteit, die de Commissie op krachtens artikel 22, lid 1, van verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad van betreffende de controle op concentraties van ondernemingen (PB L 24, blz. 1) heeft verzocht, de aangemelde concentratie te onderzoeken.

2

De Commissie heeft zich bevoegd verklaard en op 23 september 2005 de procedure van onderzoek van de aangemelde concentratie ingeleid. Zij heeft met name een database aangelegd van het vervoer van NCC en GCC tussen 2002 en 2004 door de belangrijkste leveranciers van de Europese Economische Ruimte (hierna: „vervoerdatabase”), waarmee met name een econometrische studie inzake substitutieschema’s voor coating-calciumcarbonaten moest worden opgesteld (hierna: „econometrische studie”). In deze context heeft de Commissie verzoekster herhaaldelijk verzocht, haar bepaalde inlichtingen te verstrekken. Zo heeft de Commissie verzoekster op met een verzoek krachtens artikel 11, lid 2, van verordening nr. 139/2004 gevraagd om een toelichting op haar gegevens inzake aanbod en verkoop alsmede inzake de potentiële afzet van NCC. Aangezien verzoekster niet binnen de gestelde termijn aan het verzoek had voldaan, heeft de Commissie op krachtens artikel 11, lid 3, van deze verordening een beschikking vastgesteld betreffende dezelfde inlichtingen en met schorsing van de onderzoekstermijn krachtens artikel 10, lid 4, van die verordening.

3

Op de beschikking van 9 december 2005 heeft verzoekster geantwoord bij schrijven van 9 en van alsmede van (hierna gezamenlijk: „gegevens van januari”). Na ontvangst hiervan heeft de Commissie bij een aan verzoekster gerichte brief van bevestigd, dat de gegevens van januari volledig waren en verklaard dat de onderzoekstermijn verder liep vanaf 4 januari en zou verstrijken op .

4

Op 13 januari 2006 heeft de Commissie verzoekster verklaard dat zij voornemens was de concentratie goed te keuren zonder een mededeling van punten van bezwaar te sturen. Zij heeft tevens een ontwerpbeschikking in deze zin voorbereid (hierna: „ontwerpgoedkeuring”), die zij heeft verspreid binnen het raadgevend comité inzake concentraties van ondernemingen, in welk comité vertegenwoordigers van de lidstaten zijn samengebracht (hierna: „raadgevend comité”). Parallel hieraan hebben bepaalde lidstaten en concurrenten van verzoekster echter bij de Commissie hun zorgen over de gevolgen van de aangemelde concentratie voor de mededinging geuit. Deze zorgen hebben er met name toe geleid, dat de vertegenwoordigers van bepaalde lidstaten tijdens de vergadering van het raadgevend comité van de beoordeling van de Commissie in twijfel hebben getrokken.

5

Bij e-mailberichten van 22 en 24 februari en van 2 maart 2006, heeft de Commissie verzoekster gewezen op bepaalde inconsistenties in de gegevens van januari en om opheldering ervan gevraagd. Tijdens een telefonisch onderhoud op heeft zij verzoekster voorgesteld met wederzijdse instemming de onderzoekstermijn met 20 werkdagen te verlengen, krachtens artikel 10, lid 3, van verordening nr. 139/2004 en verklaard in geval van weigering een nieuwe beschikking te kunnen vaststellen krachtens artikel 11, lid 3, van die verordening, waardoor de onderzoekstermijn zou worden geschorst.

6

Bij brief van 6 maart 2006 heeft verzoekster geweigerd om met de verlenging van de termijn in te stemmen.

7

Bij beschikking van 8 maart 2006, gegeven krachtens artikel 11, lid 3, van verordening nr. 139/2004 (hierna: „bestreden beschikking”) heeft de Commissie vastgesteld dat de op in antwoord op de beschikking van verstrekte inlichtingen ten minste gedeeltelijk onjuist waren en dat bijgevolg de onderzoekstermijn van de concentratie was geschorst vanaf tot aan de ontvangst van de vereiste volledige en juiste inlichtingen. In dit verband heeft de Commissie verzoekster verzocht om 4 algemene en 119 specifieke vragen te beantwoorden.

8

Op 21 maart 2006 heeft verzoekster op de bestreden beschikking geantwoord, door in hoofdzaak een nieuwe versie van de vervoerdatabase (hierna: „gegevens van maart”) te presenteren. Bij brief van heeft de Commissie verzoekster verklaard dat de gegevens van maart volledig waren, dat zij bezig was de juistheid ervan te controleren en dat de onderzoekstermijn weer was gaan lopen. Bij brief van heeft de Commissie bevestigd dat de gegevens van maart juist waren.

9

Intussen had de Commissie op 2 mei 2006 een mededeling van de punten van bezwaar aan verzoekster verzonden, waarin zij voorlopig concludeerde dat de aangemelde concentratie onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt was.

10

Ten slotte heeft de Commissie de aangemelde concentratie bij beschikking van 19 juli 2006 (hierna: „concentratiebeschikking”) verenigbaar met de gemeenschappelijke markt verklaard, onder het voorbehoud dat aan bepaalde voorwaarden en verplichtingen moest worden voldaan.

Procesverloop en conclusies van partijen

11

Bij op 18 mei 2006 ter griffie van het Gerecht ingediend verzoekschrift heeft verzoekster het onderhavige beroep ingesteld.

12

Bij op diezelfde datum ter griffie van het Gerecht ingediende afzonderlijke akte heeft verzoekster verzocht om behandeling van de zaak volgens de versnelde procedure, krachtens artikel 76 bis van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht. Dit verzoek is afgewezen bij beschikking van de Vijfde kamer van het Gerecht van 19 juni 2006.

13

Het verweerschrift is ingediend op 8 augustus 2006, de repliek op en de dupliek op .

14

Bij op 31 augustus 2006 ter griffie van het Gerecht ingediende akte heeft Imerys SA verzocht in de onderhavige procedure te mogen tussenkomen ter ondersteuning van de Commissie.

15

Bij beschikking van de president van het Gerecht van 27 oktober 2006 is de zaak opnieuw toegewezen aan de Tweede kamer van het Gerecht.

16

Bij beschikking van 22 maart 2007 heeft de president van de Tweede kamer van het Gerecht Imerys toegelaten tot interventie. Bij op ter griffie van het Gerecht ingediende brief heeft deze het Gerecht echter ervan in kennis gesteld dat zij afstand deed van haar interventie. Bijgevolg heeft de president van de Tweede kamer van het Gerecht de doorhaling van Imerys als interveniënte uitgesproken, bij beschikking van .

17

Op 29 januari 2008 heeft de Tweede kamer van het Gerecht besloten de mondelinge behandeling te openen, zonder voorafgaande maatregelen van instructie. Tevens heeft deze kamer de Commissie gevraagd om overlegging van bepaalde documenten en verzoekster verzocht haar opmerkingen over deze documenten te maken alsmede een vraag te beantwoorden. Partijen hebben binnen de door het Gerecht gestelde termijnen geantwoord, waarbij de Commissie voorts, na daartoe door het Gerecht te zijn uitgenodigd, aanvullende opmerkingen over verzoeksters opmerkingen heeft ingediend.

18

Partijen zijn in hun pleidooien en in hun antwoorden op de door het Gerecht ter terechtzitting van 22 april 2008 gestelde vragen gehoord.

19

Verzoekster concludeert dat het het Gerecht behage:

de bestreden beschikking nietig te verklaren;

de Commissie te verwijzen in de kosten;

uitspraak te doen over de gevolgen van de nietigverklaring van de bestreden beschikking.

20

De Commissie concludeert dat het het Gerecht behage:

het beroep kennelijk niet-ontvankelijk te verklaren voor zover het strekt tot een vaststelling met betrekking tot de gevolgen van de eventuele nietigverklaring van de bestreden beschikking;

het beroep voor het overige te verwerpen;

verzoekster te verwijzen in de kosten.

In rechte

21

Verzoekster voert vier middelen aan. Het eerste middel betreft niet-inachtneming van de voorwaarden voor vaststelling van een beschikking krachtens artikel 11, lid 3, van verordening nr. 139/2004 alsmede schending van het evenredigheidsbeginsel; het tweede middel betreft schending van het beginsel van eerbiediging van een redelijke termijn, het derde misbruik van bevoegdheid en het vierde schending van het beginsel van bescherming van gewettigd vertrouwen. Zij verzoekt voorts bepaalde maatregelen tot organisatie van de procesgang te gelasten.

22

Volgens de Commissie is het verzoek dat het Gerecht uitspraak doet over de gevolgen van de eventuele nietigverklaring van de bestreden beschikking, niet- ontvankelijk. Zij is voorts van mening dat de door verzoekster aangevoerde middelen ongegrond zijn en betwist de noodzaak van de gevraagde maatregelen tot organisatie van de procesgang.

Ontvankelijkheid van het verzoek inzake de gevolgen van de eventuele nietigverklaring van de bestreden beschikking

23

Door het Gerecht te verzoeken uitspraak te doen over de gevolgen van de nietigverklaring van de bestreden beschikking beoogt verzoekster, zoals de Commissie betoogt, een verklaring te krijgen over de gevolgen van dit arrest, die tevens een bevel voor de Commissie zou inhouden betreffende de uitvoering van dit arrest. Aangezien het Gerecht in het kader van de wettigheidstoetsing op grond van artikel 230 EG echter niet bevoegd is declaratoire arresten te wijzen (zie in die zin beschikking Hof van 9 december 2003, Italië/Commissie, C-224/03, Jurispr. blz. I-14751, punten 20-22) of bevelen te geven, zelfs indien deze betrekking zouden hebben op de wijze waarop aan zijn arresten uitvoering moet worden gegeven (beschikking president Hof van , Pevasa en Inpesca/Commissie, C-199/94 P en C-200/94 P, Jurispr. blz. I-3709, punt 24), moet verzoeksters vordering kennelijk niet-ontvankelijk worden verklaard.

Eerste middel: schending van artikel 11 van verordening nr. 139/2004

24

In het kader van het eerste middel stellen partijen om te beginnen de voorwaarden aan de orde waaraan moet worden voldaan opdat de Commissie gerechtigd is om bij een beschikking krachtens artikel 11, lid 3, van verordening nr. 139/2004, te verzoeken om correctie van de door een aanmeldende partij verstrekte inlichtingen die onjuist blijken te zijn. Vervolgens betoogt verzoekster dat deze voorwaarden in casu niet zijn vervuld, daar de bij de bestreden beschikking gevraagde correcties niet noodzakelijk waren voor de beoordeling van de concentratie (eerste onderdeel) en de gegevens van januari in wezen juist waren (tweede onderdeel).

Voorafgaande opmerkingen over het begrip noodzakelijkheid van de inlichtingen en de correctie ervan

— Argumenten van partijen

25

Volgens verzoekster kan de Commissie vragen om correctie van de gevonden fouten in de door een partij bij een concentratie verstrekte inlichtingen, voor zover zowel de te corrigeren inlichtingen als de correctie ervan noodzakelijk zijn. Verzoekster preciseert in dit verband dat het niet volstaat dat de betrokken inlichtingen enkel potentieel van nut zijn, en dat een correctie alleen noodzakelijk is indien de betrokken fouten wezenlijk zijn, dat wil zeggen wanneer er een niet-verwaarloosbaar risico bestaat dat zij voor de beoordeling van de betrokken concentratie een significant gevolg hebben.

26

Gelet op de gevolgen van een schorsing van de onderzoekstermijn en het dwingende vereiste van snelheid dat de in verordening nr. 139/2004 voorziene procedure kenmerkt, moeten voornoemde voorwaarden bovendien strikt worden uitgelegd. Ten slotte stelt verzoekster dat het weliswaar in beginsel aan de Commissie staat om, in hoofdzaak aan de hand van de omstandigheden van het geval, te bepalen welke de noodzakelijke inlichtingen zijn, maar dat de Commissie niettemin het evenredigheidsbeginsel dient te eerbiedigen, op grond waarvan naargelang de schorsing langer duurt, de gronden waarop zij is gebaseerd, zwaarwegender moeten zijn.

27

De Commissie betoogt allereerst dat zij een beschikking krachtens artikel 11, lid 3, van verordening nr. 139/2004 kan vaststellen zodra zij meent niet over alle inlichtingen te beschikken die nodig zijn om uitspraak te doen over de verenigbaarheid van de betrokken concentratie met de gemeenschappelijke markt. Dit is met name het geval indien een risico bestaat dat de in de door een partij verstrekte inlichtingen gevonden fouten gevolgen hebben voor de beoordeling door de Commissie. Voorts is het noodzakelijke karakter van de gevraagde inlichtingen een objectief element waarvoor zij over een ruime beoordelingsvrijheid beschikt en dat moet worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval en het potentiële nut van de beoogde inlichtingen. Ten slotte moet tevens in aanmerking worden genomen dat de Commissie haar onderzoek met grote oplettendheid moet verrichten en zich op volledige en juiste inlichtingen moet baseren.

— Beoordeling door het Gerecht

28

Blijkens de rechtspraak kan de Commissie de haar krachtens artikel 11 van verordening nr. 139/2004 verleende bevoegdheden slechts uitoefenen wanneer zij van mening is, dat zij niet beschikt over alle gegevens die zij nodig heeft om zich uit te spreken over de verenigbaarheid van de betrokken concentratie met de gemeenschappelijke markt [zie, over de analoge bepalingen van verordening (EEG) nr. 4064/89 van de Raad van 21 december 1989 betreffende de controle op concentraties van ondernemingen (PB L 395, blz. 1), arrest Gerecht van , Kaysersberg/Commissie, T-290/94, Jurispr. blz. II-2137, punt 145].

29

Dienaangaande zij eraan herinnerd dat de Commissie ter vaststelling van een concentratiebeschikking, met name krachtens artikel 2 van verordening nr. 139/2004, de gevolgen van de betrokken concentratie moet onderzoeken voor alle markten waarvoor een gevaar bestaat dat een daadwerkelijke mededinging op de gemeenschappelijke markt of een wezenlijk deel daarvan op significante wijze wordt belemmerd.

30

Dat het noodzakelijkheidsvereiste moet worden uitgelegd tegen de achtergrond van de beschikking over de verenigbaarheid van de betrokken concentratie met de gemeenschappelijke markt, impliceert bovendien dat de noodzakelijkheid van de met een verzoek krachtens artikel 11 van verordening nr. 139/2004 beoogde inlichtingen moet worden beoordeeld tegen de achtergrond van de opvatting die de Commissie ten tijde van de formulering van het betrokken verzoek mocht hebben over de omvang van de inlichtingen die noodzakelijk waren voor het onderzoek van de concentratie. Deze beoordeling kan derhalve niet worden gebaseerd op de werkelijke noodzakelijkheid van de inlichtingen in de procedure voor de Commissie, die afhangt van een veelheid van factoren en derhalve niet met zekerheid kan worden bepaald op het tijdstip waarop het verzoek om inlichtingen wordt geformuleerd.

31

Met betrekking tot het bijzondere geval dat correctie nodig is van de reeds verstrekte gegevens die onjuist blijken te zijn, is het Gerecht van oordeel dat het criterium van het wezenlijke karakter van de gevonden fouten waarover partijen het overigens eens zijn, passend is gelet op de tekst en de opzet van verordening nr. 139/2004, met name de artikelen 2 en 11 ervan. Derhalve moet worden geoordeeld dat de Commissie kan verzoeken om correctie van de door een partij verstrekte gegevens die onjuist zijn bevonden, indien een risico bestaat dat de gevonden fouten een significant gevolg kunnen hebben voor haar beoordeling van de verenigbaarheid van de betrokken concentratie met de gemeenschappelijke markt.

32

Wat de toetsing van de toepassing van de hiervoor bedoelde criteria betreft, moet in de eerste plaats worden gepreciseerd dat zij ingewikkelde economische beoordelingen impliceert. De Commissie beschikt dienaangaande derhalve over een beoordelingsmarge en de toetsing door de gemeenschapsrechter moet zich beperken tot de controle of de procedurele en motiveringsregels zijn nageleefd, de feiten materieel juist zijn, er geen sprake is van een kennelijke beoordelingsfout en van misbruik van bevoegdheid. Deze omstandigheid impliceert echter niet dat de gemeenschapsrechter zich moet onthouden van toetsing van de interpretatie door de Commissie van economische gegevens (arrest Hof van 15 februari 2005, Commissie/Tetra Laval, C-12/03 P, Jurispr. blz. I-987, punten 38 en 39) en in het bijzonder van de noodzakelijkheid van de krachtens artikel 11 van verordening nr. 139/2004 verstrekte inlichtingen en van het wezenlijke karakter van de fouten die zij zouden bevatten.

33

In de tweede plaats en anders dan verzoekster stelt, moeten voornoemde criteria niet strikt worden uitgelegd. Het vereiste van snelheid, dat de algemene opzet van verordening nr. 139/2004 kenmerkt (zie met betrekking tot verordening nr. 4064/89, arrest Gerecht van 28 april 1999, Endemol/Commissie, T-221/95, Jurispr. blz. II-1299, punt 84), moet immers in overeenstemming worden gebracht met het doel van effectieve controle van de verenigbaarheid van de concentraties met de gemeenschappelijke markt, welke controle de Commissie met grote oplettendheid moet verrichten (arrest Commissie/Tetra Laval, reeds aangehaald, punt 42), en dat vereist dat zij volledige en juiste inlichtingen verkrijgt.

34

Ten slotte is waar dat de Commissie bij de uitoefening van de haar door artikel 11 van verordening nr. 139/2004 verleende bevoegdheden het evenredigheidsbeginsel moet eerbiedigen, dat vereist dat handelingen van gemeenschapsinstellingen niet buiten de grenzen treden van hetgeen geschikt en noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de nagestreefde doelstellingen (arrest Gerecht van 4 juli 2006, easyJet/Commissie, T-177/04, Jurispr. blz. II-1931, punt 133). Met name is van belang, dat de verplichting voor een onderneming om inlichtingen te verstrekken, deze niet belast in een mate die onevenredig is met wat het onderzoek vergt (zie, mutatis mutandis, arrest Gerecht van , SEP/Commissie, T-39/90, Jurispr. blz. II-1497, punt 51). Aangezien de duur van de met een beschikking krachtens artikel 11 van die verordening gepaard gaande schorsing van de in artikel 10 van verordening nr. 139/2004 gestelde termijnen afhankelijk is van de datum waarop de noodzakelijke inlichtingen worden verstrekt, schendt de Commissie evenwel niet het evenredigheidsbeginsel door de procedure te schorsen zolang dergelijke inlichtingen haar niet zijn verstrekt.

Eerste onderdeel: de inlichtingen waarvan correctie is verzocht, waren niet noodzakelijk

— Argumenten van partijen

35

Verzoekster betoogt ten eerste dat de inlichtingen waarvan bij de bestreden beschikking om correctie is gevraagd, op de datum van de vaststelling van die beschikking niet noodzakelijk waren voor de Commissie om uitspraak te kunnen doen over de verenigbaarheid van de aangemelde concentratie met de gemeenschappelijke markt, aangezien zij voor de door de Commissie aangevoerde doeleinden niet relevant waren.

36

Aangezien de econometrische studie betrekking had op de vullingproducten en uitsluitend op de gegevens van 2004 was gebaseerd, waren de gegevens over de coatingproducten en die over de jaren 2002 en 2003 niet relevant. Dat de Commissie om de correctie van de gegevens over 2002 en 2003 vroeg, was derhalve een handeling te kwader trouw, die het noodzakelijke karakter van de bestreden beschikking aantast wat de andere gegevens betreft waarvan correctie is gevraagd. Door deze omstandigheid is eveneens twijfelachtig of de gegevens van maart daadwerkelijk zijn gebruikt om de econometrische studie te hervatten. Op grond van de in verordening nr. 139/2004 neergelegde procedurele regels hadden de eventuele gevolgen van de verstrekking van de gegevens van maart voor de beoordeling van de concentratie uiterlijk in de mededeling van de punten van bezwaar mogen worden aangegeven. De Commissie heeft echter enkel aangetoond dat die gegevens zijn gebruikt om de econometrische studie te hervatten nadat de mededeling van de punten van bezwaar was verzonden, wat bevestigt dat de gegevens van maart niet noodzakelijk waren voor haar analyse.

37

Verzoekster herinnert er vervolgens aan dat de mededeling van de punten van bezwaar, waarvan het opstellen volgens haar is aangevangen ten tijde van de vaststelling van de bestreden beschikking, en die derhalve bijzonder relevant is om uit te maken welke inlichtingen de Commissie toentertijd noodzakelijk achtte voor haar onderzoek, uitsluitend betrekking had op de coatingproducten. Op het tijdstip van de vaststelling van de beschikking van 9 december 2005 concentreerde het onderzoek van de Commissie zich echter niet op de sector van coatingproducten, maar op die van vullingproducten. De inlichtingen als bedoeld in de bestreden, op niet-naleving van de beschikking van gebaseerde beschikking, waren dus niet relevant voor de sector coatingproducten, en dus niet in het kader van de mededeling van de punten van bezwaar. Deze omstandigheid wordt bevestigd door het zeer beperkte en in elk geval niet-noodzakelijke gebruik van de vervoerdatabase in laatstgenoemd document.

38

Verzoekster betwist tevens dat de in de bestreden beschikking bedoelde gegevens ter afbakening van de betrokken product- en geografische markten zijn gebruikt.

39

Ten slotte betoogt zij dat de door de Commissie ingediende documenten betreffende het werkelijke gebruik van de gegevens van maart, niet aantonen dat de in de bestreden beschikking bedoelde inlichtingen voor de vaststelling van de concentratiebeschikking noodzakelijk zijn geweest. Ten eerste blijkt namelijk uit deze documenten dat die gegevens voor de beoordeling van het prijsniveau nutteloos zijn geweest. Ten tweede vormen de betrokken documenten evenmin bewijs dat de betrokken inlichtingen noodzakelijk waren voor de berekening van de marktaandelen. Ten derde heeft de Commissie niet aangetoond dat zij voor of na de vaststelling van de bestreden beschikking heeft beoordeeld of de inlichtingen waarvan zij correctie heeft gevraagd, noodzakelijk waren.

40

De Commissie merkt op dat zij de vervoerdatabase niet alleen heeft gebruikt om de econometrische studie te verwezenlijken, maar ook ter afbakening van de betrokken markten en meer in het algemeen ter beoordeling van de gevolgen van de concentratie voor de mededinging. Zij zet uiteen dat de econometrische studie wel degelijk is hervat op basis van de gegevens van maart, wat wordt bevestigd door de op verzoek van het Gerecht overgelegde documenten. Voorts erkent zij zich op de sector van coatingproducten te hebben geconcentreerd vanaf de tweede helft van februari 2006. De voornaamste reden voor deze verandering was echter dat zij in die periode vernam dat J. M. Huber Corp. een product aan het ontwikkelen was waarmee deze onderneming op die markt had kunnen doordringen. Deze omstandigheid impliceert echter niet dat zij het onderzoek wat de vullingproducten betreft, volledig had gestaakt.

— Beoordeling door het Gerecht

41

Om te beginnen zij opgemerkt dat verzoeksters argumenten voor een belangrijk deel zijn gebaseerd op de stelling dat de Commissie op het tijdstip van de vaststelling van de bestreden beschikking het onderzoek van bepaalde vragen niet had afgerond of daaraan niet was begonnen, tot bepaalde voorlopige conclusies was gekomen of haar aandacht op bepaalde gebieden had geconcentreerd. Zoals hiervóór in punt 30 is uiteengezet, zijn dergelijke omstandigheden niet relevant, aangezien de noodzakelijkheid van de in de bestreden beschikking bedoelde gegevens moet worden beoordeeld tegen de achtergrond van de opvatting die de Commissie op het tijdstip van de vaststelling van die beschikking mocht hebben over de soort inlichtingen die voor de vaststelling van de concentratiebeschikking noodzakelijk waren.

42

Voorts zij opgemerkt dat de vervoerdatabase betrekking had op leveringen op de markt van vulling- en coatingcalciumcarbonaten. Verzoekster betwist niet dat deze markten door de aangemelde concentratie werden of konden worden beïnvloed. In deze omstandigheden blijkt uit punt 29 hierboven dat de inlichtingen waarvan in de bestreden beschikking correctie is gevraagd en die deel uitmaakten van de vervoerdatabase, in beginsel konden worden aangemerkt als noodzakelijk voor de vaststelling van de concentratiebeschikking.

43

Tevens zij eraan herinnerd dat de vervoerdatabase voor elk van de betrokken leveringen gegevens bevatte zoals de fabriek van vertrek, de identiteit en locatie van de klant, de afstand en de wijze van vervoer, alsmede de soort, de hoeveelheid en de prijs van het geleverde product. Dergelijke gegevens zijn relevant voor het onderzoek van de verenigbaarheid van een concentratie met de gemeenschappelijke markt, aangezien zij de Commissie in de gelegenheid stellen de betrokken markten te omschrijven en de mededingingssituatie op elk van deze markten te analyseren.

44

Verzoekster verwijt de Commissie echter tevens dat zij heeft verzocht om gegevenscorrectie met betrekking tot 2002 en 2003, terwijl de econometrische studie uitsluitend was gebaseerd op de gegevens van 2004, en het door de Commissie aangevoerde overige gebruik van gegevens niet aan enige tijdfactor was gebonden. Dienaangaande dient niettemin te worden opgemerkt dat, anders dan verzoekster stelt, factoren die relevant zijn voor de afbakening van de geografische- en de productmarkten zoals, bijvoorbeeld, de locatie van de leveranciers en de klanten, de wijze van vervoer of het gamma van de beschikbare producten, de neiging hebben te evolueren met de tijd. In deze omstandigheden en bij ontbreken van meer specifieke elementen die aantonen dat een kortere referentieperiode toereikend zou zijn geweest, blijkt niet dat de Commissie ten onrechte heeft geoordeeld dat de gegevens over 2002 en 2003 voor de vaststelling van de concentratiebeschikking noodzakelijk waren.

45

Wat de stellingen betreft gebaseerd op de mededeling van de punten van bezwaar en op de door de Commissie overgelegde documenten inzake het werkelijke gebruik van de gegevens van maart, zij opgemerkt dat deze elementen van na de bestreden beschikking dateren. Allereerst kan, zoals de Commissie terecht betoogt, het feit dat de met een verzoek krachtens artikel 11 van verordening nr. 139/2004 beoogde inlichtingen vervolgens zijn gebruikt, er weliswaar op duiden dat zij noodzakelijk zijn, maar het niet gebruiken ervan komt niet neer op een bewijs van het tegendeel, om de in punt 30 hierboven uiteengezette reden.

46

Met betrekking tot de mededeling van de punten van bezwaar zij voorts opgemerkt dat, anders dan verzoekster stelt, hieruit niet onomstotelijk kan worden opgemaakt welke inlichtingen de Commissie op het tijdstip van de vaststelling van de bestreden beschikking noodzakelijk achtte. Ofschoon de formulering van de mededeling van de punten van bezwaar kennelijk ten tijde van de vaststelling van de bestreden beschikking is aangevangen, laat dit immers onverlet dat bijna twee maanden zijn verstreken voordat verzending ervan heeft plaatsgevonden. Bovendien bevat de mededeling van de punten van bezwaar enkel de overwegingen van de Commissie op grond waarvan zij potentiële mededingingsproblemen heeft onderkend, en vermeldt bijgevolg in beginsel niet de markten waarop geen risico is onderkend. Het voorwerp ervan is dus veel beperkter dan dat van het vervolgens door de Commissie verrichte onderzoek.

47

Met betrekking tot de overige op de documenten inzake het werkelijke gebruik van de gegevens van maart gebaseerde argumenten stelt verzoekster enkel dat de Commissie niet heeft bewezen dat de in de bestreden beschikking bedoelde inlichtingen noodzakelijk waren voor de vaststelling van de concentratiebeschikking. Aangezien op verzoekster de bewijslast inzake de gegrondheid van de door haar aangevoerde middelen en derhalve inzake het niet noodzakelijk zijn van de betrokken inlichtingen rust, moeten deze argumenten als onvoldoende onderbouwd worden verworpen.

48

Wat ten slotte de vraag betreft of de econometrische studie is hervat voordat de mededeling van de punten van bezwaar werd verzonden, heeft de Commissie aan het Gerecht een print van het beeldscherm overgelegd waarop wordt vermeld dat de verschillende, voor de beoordeling van de concentratie relevante informaticafiches zijn gewijzigd in een periode tussen april en augustus 2006. Zoals verzoekster betoogt, is juist dat het merendeel van de fiches een latere wijzigingsdatum aangeeft dan de datum van verzending van de mededeling van de punten van bezwaar. Het Gerecht is echter van oordeel dat, zoals de Commissie heeft betoogd, de betrokken data die zijn waarop de betrokken fiches laatstelijk zijn gebruikt, en dat deze fiches gedurende het onderzoek van de aangemelde concentratie en met name voorafgaand aan de verzending van de mededeling van de punten van bezwaar regelmatig zijn gebruikt. Inderdaad heeft verzoekster, op wie, zoals zojuist overwogen, de bewijslast rust, niets aangedragen om deze stelling te weerleggen.

49

Gelet op een en ander moet worden geconcludeerd dat niet is aangetoond dat de inlichtingen waarvan in de bestreden beschikking om correctie is verzocht, door de Commissie op het tijdstip van de formulering van het verzoek om inlichtingen niet noodzakelijk konden worden geacht in de zin van artikel 11 van verordening nr. 139/2004. Het eerste onderdeel van het eerste middel moet derhalve worden afgewezen.

50

Verzoeksters stelling dat de Commissie te kwader trouw heeft gehandeld door om correctie van de gegevens over 2002 en 2003 te vragen, heeft betrekking op de redenen waarom de Commissie de bestreden beschikking heeft vastgesteld en is derhalve in werkelijkheid verweven met het door verzoekster aangevoerde middel inzake misbruik van bevoegdheid. De stelling is in het kader van het onderhavige middel dus niet relevant.

Tweede onderdeel: de gegevens van januari waren in wezen juist

— Argumenten van partijen

51

Verzoekster stelt dat de gegevens van januari in wezen juist waren en dat het derhalve niet noodzakelijk was, om correctie ervan te vragen.

52

Ter onderbouwing van haar stelling voert zij in eerste instantie een aantal aan de statistische analyse van de gegevens van januari ontleende argumenten aan. Zij merkt dienaangaande op, dat deze gegevens weliswaar een aantal fouten bevatten, maar dat dit op statistisch gebied gebruikelijk is, en dat overigens de gegevens van maart ongetwijfeld evenmin volledig juist waren. Het is echter noch mogelijk, noch noodzakelijk en evenmin gebruikelijk om alle fouten die statistische gegevens kunnen bevatten, te verwijderen, omdat er methoden bestaan waarmee enerzijds duidelijk onjuiste gegevens uit een reeks gegevens kunnen worden verwijderd of de gevolgen van die fouten kunnen worden voorspeld, en anderzijds de betrouwbaarheid van de betrokken reeks gegevens kan worden getoetst. De Commissie heeft in casu dergelijke methoden gebruikt zodra zij de gegevens van januari had ontvangen, niettegenstaande haar betoog dat zij enkel had aangenomen dat die gegevens juist waren.

53

Ter beoordeling van de gevolgen van de in de bestreden beschikking bedoelde fouten heeft verzoekster LECG Consulting verzocht, de gegevens van januari te onderwerpen aan dezelfde statistische testen als die welke de Commissie heeft uitgevoerd zodra zij deze gegevens had ontvangen. Volgens een eerste rapport, dat aan het verzoekschrift is gehecht (hierna: „eerste LECG-rapport”), was het aantal onjuiste gegevens niet ongebruikelijk hoog en bleken uit een vergelijking van de gegevens van januari met diezelfde gegevens zonder de door de Commissie gevonden potentieel inconsistente of onjuiste waarden (hierna: „gewijzigde gegevens”), geen wezenlijke verschillen wat de variabelen betreft die de Commissie bij het opstellen van de mededeling van de punten van bezwaar en de algemene analyse van de betrokken markten zou hebben gebruikt. Tevens is onwaarschijnlijk dat de betrokken fouten significant van invloed zijn geweest op de uitkomsten van de economische studie.

54

Volgens een ander rapport van LECG Consulting, dat in antwoord op het verweerschrift is opgesteld en aan de repliek is gehecht (hierna: „tweede LECG-rapport”), verschilden de in het kader van de econometrische studie berekende hypothetische prijzen niet wezenlijk van de gegevens van januari, de gewijzigde gegevens en de gegevens van maart. De gegevens van januari waren derhalve in wezen juist en de Commissie had zich hiervan rekenschap kunnen en moeten geven.

55

Voorts maakt verzoekster in haar opmerkingen over de door de Commissie overgelegde documenten melding van door LECG Consulting verrichte berekeningen, volgens welke de gegevens van januari in wezen juist waren wat het bepalen van de redelijke maximale leveringsafstand betreft.

56

In tweede instantie voert verzoekster bepaalde omstandigheden aan die volgens haar aantonen dat de Commissie op het tijdstip van de vaststelling van de bestreden beschikking daadwerkelijk wist dat de gegevens van januari in wezen juist waren. De stelling van de Commissie dat zij de in de bestreden beschikking bedoelde fouten niet vóór de tweede helft van februari had ontdekt, is weinig geloofwaardig, met name omdat zij in januari 2006 tot de conclusie was gekomen dat de concentratie geen mededingingsproblemen meebracht en zij bereid was de concentratie zonder voorwaarden goed te keuren. Tot een dergelijke conclusie kan namelijk enkel worden gekomen na controle van de gegevens van januari, gedurende welke de fouten zouden zijn ontdekt en de gevolgen ervan geëvalueerd. Voorts impliceren het in de economische studie relatief geringe aantal verzendingen van verzoekster dat in aanmerking is genomen en het feit dat een lid van het met het dossier belaste team van de Commissie heeft bevestigd dat hij de duidelijk onjuiste waarden had uitgesloten, dat dergelijke controles hadden plaatsgevonden en de Commissie derhalve vanaf januari op de hoogte was van een groot aantal fouten die zij stelt pas later te hebben ontdekt.

57

Verzoekster merkt vervolgens ten eerste op dat de vragen die volgens de Commissie een nieuw onderzoek naar de juistheid van de gegevens van januari rechtvaardigden, reeds eerder door haar waren aangesneden. Ten tweede blijkt uit het eerste en het tweede LECG-rapport dat de Commissie op het tijdstip van de vaststelling van de bestreden beschikking in elk geval in staat was na te gaan of de ontdekte fouten gevolgen hadden voor haar analyse. Ten derde heeft de Commissie niet aangetoond dat zij dergelijke controles vóór de vaststelling van de bestreden beschikking heeft verricht, wat aantoont dat de gevolgen van de ontdekte fouten voor het onderzoek van de aangemelde concentratie geen punt van zorg voor haar waren. Ten vierde wordt het feit dat de Commissie zich van de juistheid van de gegevens van januari bewust was, bewezen door het standpunt dat zij in de mededeling van de punten van bezwaar heeft ingenomen en door het feit dat zij noch de econometrische studie heeft hervat, noch de procedure voor toetsing van de juistheid van de gegevens van maart had beëindigd, alvorens die mededeling te verzenden. Ten vijfde herinnert verzoekster er ten slotte aan dat de Commissie had moeten weten dat zij uitsluitend de gegevens over 2004 zou gebruiken.

58

Ten slotte betoogt verzoekster dat, gelet op het verwaarloosbare gebruik van de vervoerdatabase in de mededeling van de punten van bezwaar en de duur van de door de bestreden beschikking veroorzaakte schorsing, die schorsing kennelijk onevenredig was.

59

De Commissie betoogt dat zij op het tijdstip van de vaststelling van de bestreden beschikking niet kon uitsluiten dat de fouten in de gegevens van januari haar analyse van de aangemelde concentratie negatief konden beïnvloeden, en dat deze gegevens bijgevolg niet wezenlijk juist waren. Zij merkt op dat in de eerste reeks argumenten van verzoekster geen acht wordt geslagen op de verschillende doeleinden van de vervoerdatabase en dat de twee LECG-rapporten niet kunnen aantonen dat de gevonden fouten geen gevolgen hebben. Met betrekking tot de tweede reeks argumenten legt de Commissie uit, dat zij na de mededeling van de gegevens van januari bepaalde standaardcontroles heeft verricht, waarvan de reikwijdte echter beperkt was. Bijgevolg zijn de in de bestreden beschikking bedoelde fouten enkel gevonden bij aanvullende controles, verricht na de vergadering van het raadgevend comité van 22 februari 2006 waarin bepaalde lidstaten twijfel hebben geuit over de betrouwbaarheid van de econometrische studie. De Commissie voegt hieraan toe dat zij begin mei gelijktijdig meerdere verrichtingen heeft beëindigd, waaronder de controle van de gegevens van maart en de formulering van de mededeling van de punten van bezwaar, wat verklaart waarom zij de juistheid van die gegevens pas enkele dagen na het verzenden van die mededeling heeft bevestigd.

— Beoordeling door het Gerecht

60

Aangaande de argumenten inzake de statistische analyse van de gegevens van januari, zij er allereerst aan herinnerd dat krachtens de hiervoor in de punten 30 en 31 weergegeven overwegingen, de noodzaak van de in de bestreden beschikking gevraagde correcties moet worden beoordeeld aan de hand van de opvatting die de Commissie, ten tijde van de vaststelling ervan, mocht hebben over het wezenlijke karakter van de in de gegevens van januari gevonden fouten. De door verzoekster overgelegde analyses kunnen derhalve uitsluitend in aanmerking worden genomen voor zover de Commissie deze op het tijdstip van de vaststelling van de bestreden beschikking had kunnen verrichten. Deze omstandigheid impliceert met name dat de ten opzichte van de gegevens van maart verrichte vergelijkingen niet relevant zijn, aangezien deze gegevens ontbraken op het tijdstip van de vaststelling van de bestreden beschikking.

61

Vervolgens moet overeenkomstig het hiervóór in punt 31 uiteengezette criterium van wezenlijke juistheid worden nagegaan, of met de verschillende door verzoekster overgelegde analyses kan worden aangetoond dat de door de Commissie gevonden fouten geen significante gevolgen konden hebben voor haar beoordeling van de verenigbaarheid van de concentratie met de gemeenschappelijke markt.

62

Ofschoon in het eerste LECG-rapport wordt geconcludeerd dat de aan hand van de gegevens van januari en van de gewijzigde gegevens berekende relevante gemiddelde waarden niet wezenlijk verschillen, blijken uit tabel 2 van dit rapport niet-verwaarloosbare verschillen tussen deze twee reeksen gegevens, wat betreft de hogere waarde van het quotiënt transportkosten/prijs vertrek vanaf fabriek (verschil van 10 procentpunten), de gemiddelde afstand van vervoer per vrachtwagen (verschil van 13%) en de gemiddelde afstand van vervoer per schip (verschil van 28%). Zelfs indien ervan wordt uitgegaan dat deze verschillen, overeenkomstig de door de vertegenwoordiger van LECG Consulting ter terechtzitting gegeven verklaring, vanuit economisch oogpunt irrelevant zijn wat de conclusie in de mededeling van de punten van bezwaar betreft, zoals tabel 3 van dit rapport suggereert, is niettemin van belang dat wat de econometrische studie betreft, geen vergelijkbare analyse van het ontbreken van de relevantie ervan is ingediend, terwijl LECG Consulting in haar eerste rapport juist opmerkt dat de prijzen, de vervoerskosten en de leveringsafstanden volgens haar de cruciale variabelen in die studie zijn. Bij ontbreken van een dergelijke analyse kan onmogelijk worden uitgemaakt of de door de Commissie gevonden fouten de uitkomsten van de econometrische studie en derhalve het onderzoek van de aangemelde concentratie door de Commissie, wel of niet significant konden beïnvloeden.

63

Ten aanzien van het eerste LECG-rapport zij hieraan toegevoegd dat, zoals de Commissie betoogt, de conclusie dat de gevonden fouten geen gevolgen hebben voor de wezenlijke variabelen van de econometrische studie, berust op de analyse van de gemiddelde waarden die zijn berekend op grond van de geaggregeerde gegevens. De Commissie betoogt echter, zonder op dit punt door verzoekster te worden weersproken, dat de hiervoor bedoelde studie werd verricht aan de hand van de verschillende productielocaties, zodat met een analyse van de geaggregeerde gegevens niet kan worden uitgemaakt wat de eventuele gevolgen van de gevonden fouten zouden kunnen zijn.

64

Het tweede LECG-rapport, dat laatstgenoemd argument met name tracht te weerleggen door een gedetailleerder onderzoek van de gegevens, bevat echter evenmin een analyse van de relevantie van de tussen de prijzen vastgestelde niet-verwaarloosbare verschillen, namelijk van 3 tot 4% voor de gemiddelde prijzen en van meer dan 10% voor bepaalde productielocaties en bepaalde producten. De vertegenwoordiger van LECG heeft weliswaar ter terechtzitting gesteld dat het verschil tussen de gemiddelde prijzen gezien de hoogte van de vervoerkosten voor de betrokken producten niet relevant was, maar dit laat onverlet dat geen specifieke verklaring is gegeven voor de grotere verschillen die op bepaalde productielocaties zijn geconstateerd. Het tweede LECG-rapport toont dus evenmin aan dat de in de gegevens van januari gevonden fouten de in de econometrische studie vermelde prijzen en derhalve de beoordeling van de verenigbaarheid van de aangemelde concentratie met de gemeenschappelijke markt niet significant konden beïnvloeden.

65

Wat de argumenten betreft die in het kader van de door de Commissie overgelegde documenten zijn aangevoerd, zij opgemerkt dat verzoekster enkel de analyse van de redelijke maximale leveringsafstand voor elk van de wijzen van vervoer noemt, welke afstand theoretisch is en wordt berekend aan de hand van alle met de betrokken vervoerswijze verrichte leveringen. Ofschoon deze afstand is gebruikt in het stadium van de afbakening van de betrokken geografische markten, volgt echter uit de elementen van het dossier dat hij vervolgens is vergeleken met de werkelijke maximale afstanden van de leveringen die vanaf elk van de betrokken productielocaties zijn verricht, waarbij laatstgenoemde zijn aangehouden voor de locaties waarvoor de afstanden groter waren. In deze omstandigheden volstaat een analyse van de geaggregeerde gegevens waarbij tussen de verschillende locaties geen onderscheid wordt gemaakt, niet voor het onderzoek of de gevonden fouten de omschrijving van de geografische markten en derhalve de beoordeling van de aangemelde concentratie significant konden beïnvloeden.

66

Uit een en ander blijkt, dat uit de door verzoekster overgelegde analyses niet kan worden geconcludeerd dat de gegevens van januari in wezen juist waren. Derhalve dient de tweede reeks argumenten, waaruit zou blijken dat de Commissie daadwerkelijk wist dat zulks het geval was, te worden onderzocht.

67

Verzoeksters betoog in dit verband is er met name op gebaseerd dat de stelling van de Commissie dat de in de bestreden beschikking bedoelde fouten niet reeds zijn gevonden zodra de gegevens van januari waren ontvangen, maar pas in de tweede helft van februari, na de vergadering van het raadgevend comité van 22 februari 2006, niet plausibel is. Het Gerecht zal derhalve eerst de door de Commissie ter onderbouwing van deze stelling aangevoerde elementen onderzoeken.

68

Wat in deze context enerzijds het onderzoek betreft dat werd verricht zodra de gegevens van januari waren ontvangen, zij opgemerkt dat de concentratiecontroleprocedure noodzakelijkerwijs in aanzienlijke mate op vertrouwen berust, omdat het onderzoek van de Commissie binnen relatief strakke termijnen moet worden verricht en partijen bij de concentratie haar juiste en volledige inlichtingen dienen te verstrekken, daar zij niet kan worden gehouden, de juistheid van alle door die partijen verstrekte inlichtingen onmiddellijk in detail te onderzoeken.

69

In dit verband geeft het op 6 maart 2006 door één van de leden van het met het dossier belaste Commissieteam verzonden interne e-mailbericht dat de Commissie op verzoek van het Gerecht als bijlage bij haar antwoord heeft gevoegd, met betrekking tot de in de bestreden beschikking bedoelde fouten aan dat „[d]e eerder op de [vervoer]database toegepaste testen globaler waren […] en niet gericht op de tweeledige papeterie-productielocatie”. In het e-mailbericht wordt vervolgens gepreciseerd dat dit „verklaart waarom al deze punten niet eerder naar voren zijn gebracht”.

70

Dit element, waarvan verzoekster de relevantie niet in twijfel heeft getrokken, toont rechtens genoegzaam aan dat de door de Commissie na de verstrekking van de gegevens van januari verrichte controles beperkt waren en dat op grond daarvan derhalve niet de in de bestreden beschikking bedoelde fouten konden worden ontdekt. In deze context is nog van belang dat het feit dat enkel beperkte controles zijn verricht, de relevantie ontneemt aan de stelling dat deze fouten door gestandaardiseerde instrumenten voor statistische controle hadden kunnen worden gedetecteerd.

71

Wat anderzijds het verloop en de gevolgen van de vergadering van het raadgevend comité van 22 februari 2006 betreft, blijkt uit de verklaringen van de deelnemers aan deze vergadering, die op verzoek van het Gerecht als bijlage bij het antwoord van de Commissie zijn gevoegd, dat tijdens die vergadering zowel over de betrouwbaarheid van de econometrische studie als over de voor de verwezenlijking ervan gebruikte gegevens is gediscussieerd. Ook al hebben de verschillende sprekers, zoals verzoekster betoogt, de juistheid van de betrokken gegevens niet in detail aan de orde gesteld, het is niettemin logisch dat een dergelijke discussie de Commissie ertoe heeft gebracht, de betrouwbaarheid van de studie en de gebruikte gegevens te controleren, gelet op met name haar wil om aan dit comité een nieuwe ontwerpbeschikking voor te leggen ter verkrijging van een positief advies.

72

Voorts wordt in het bij voornoemd antwoord van de Commissie gevoegde, op 22 februari 2006 verzonden interne e-mailbericht van de Commissie betreffende de taakverdeling bij de voorbereiding van de wijzigingen van de ontwerpbeschikking na de vergadering van het raadgevend comité, met betrekking tot de econometrische studie verklaard: „Controle van de betrouwbaarheid + analyse van de gevoeligheid”. Het Gerecht is van oordeel dat deze verwijzing veeleer moet worden uitgelegd als een verklaring dat een aanvullende controle van de econometrische studie en van de voor de verwezenlijking ervan gebruikte gegevens moest worden verricht, dan dat daarmee enkel werd beoogd dat, zoals verzoekster ter terechtzitting heeft gesuggereerd, de eerder verrichte controles in de ontwerpbeschikking meer gedetailleerd zouden worden beschreven. Het betrokken e-mailbericht bevat namelijk niet alleen een omschrijving van de specifieke wijzigingen, maar is er eveneens op gericht nieuwe taken te omschrijven die in het kader van het onderzoek moeten worden verwezenlijkt.

73

De door de Commissie verstrekte documenten onderbouwen dus tevens haar stellingen dat de uitkomst van de vergadering van het raadgevend comité van 22 januari 2006 haar ertoe heeft gebracht, de juistheid van de gegevens van januari opnieuw te controleren. In deze omstandigheden is de stelling van de Commissie dat de in de bestreden beschikking bedoelde fouten pas bij deze diepgaandere controles en niet eerder zijn ontdekt, rechtens voldoende aannemelijk is gemaakt.

74

Voorts kunnen de door verzoekster aangevoerde omstandigheden deze vaststelling niet weerleggen. Zo heeft zij ten eerste tijdens de terechtzitting zelf erkend dat, ook al waren de tijdens de vergadering van het raadgevend comité van 22 februari 2006 gerezen vragen, met name de bijzondere situatie op de Finse markt, eerder aan de orde gekomen, zulks meer oppervlakkig was geschied, zodat de na voornoemde vergadering verrichte aanvullende, meer gedetailleerde controles tot de ontdekking van de betrokken fouten hebben kunnen leiden.

75

Ten tweede is de stelling dat de Commissie op het tijdstip van de vaststelling van de bestreden beschikking had kunnen nagaan dat de in de gegevens van januari gevonden fouten niet wezenlijk waren, onvoldoende onderbouwd, daar in punt 66 hierboven is geconcludeerd dat verzoekster niet heeft aangetoond dat deze gegevens in wezen juist waren,

76

Ten derde noemt het e-mailbericht van 5 maart 2006, dat de Commissie op verzoek van het Gerecht als bijlage bij haar antwoord heeft opgenomen, dat in de gegevens van januari „ernstige inconsistenties” zijn gevonden, wat impliceert dat de Commissie de mogelijke gevolgen van de fouten voor haar onderzoek had geanalyseerd. In deze omstandigheden kan de stelling van het tegendeel door verzoekster, die door geen enkel feitelijk element is onderbouwd, niet worden aanvaard.

77

Ten vierde en om de in de punten 45 en 46 hierboven uiteengezette redenen is de mededeling van de punten van bezwaar niet een bepalend element voor de beoordeling van het standpunt van de Commissie over de juistheid van de bij haar onderzoek van de aangemelde concentratie gebruikte gegevens. Zo heeft het Gerecht in punt 48 hierboven overwogen dat verzoekster de stelling van de Commissie dat de econometrische studie vóór de verzending van de mededeling van de punten van bezwaar was hervat, niet heeft weerlegd. Wat het feit betreft dat de juistheid van de gegevens van maart pas na de verzending van dat document is bevestigd, is het argument van de Commissie, dat gebaseerd is op de gelijktijdige voltooiing in de betrokken periode van meerdere taken, door verzoekster niet weersproken.

78

Ten vijfde treft het argument dat de Commissie wist dat enkel de gegevens over 2004 relevant waren, geen doel, aangezien in punt 44 hierboven is geconcludeerd dat zij om verstrekking van gegevens over meerdere jaren mocht verzoeken.

79

Wat ten slotte het argument inzake schending van het evenredigheidsbeginsel betreft, moet worden vastgesteld dat dit gelet op de in punt 44 hierboven geformuleerde opmerkingen niet kan worden aanvaard.

80

Gelet op een en ander moeten worden geconcludeerd dat niet is aangetoond dat de Commissie artikel 11 van verordening nr. 139/2004 heeft geschonden door te oordelen dat de gegevens van januari in wezen niet juist waren en om correctie ervan te vragen. Het tweede onderdeel moet derhalve, evenals het eerste middel in zijn geheel, worden afgewezen.

Tweede middel: schending door de Commissie van het beginsel van de redelijke termijn

Argumenten van partijen

81

Volgens verzoekster is de bestreden beschikking vastgesteld na ommekomst van een redelijke termijn, aangezien de Commissie sedert de in de eerste helft van januari 2006 verrichte controles op de hoogte was van de betrokken fouten. De Commissie zou verzoekster derhalve aanzienlijke financiële schade hebben berokkend en de uitoefening van haar rechten van verdediging hebben bemoeilijkt. Bovendien blijkt volgens verzoekster uit de late vaststelling van de bestreden beschikking de werkelijke motivering van de Commissie, namelijk tijd winnen om haar onderzoek niettegenstaande het verstrijken van de hiertoe voorziene termijn te kunnen voortzetten.

82

De Commissie betoogt enerzijds dat een eventuele schending van het beginsel van de redelijke termijn niet de nietigverklaring van de bestreden beschikking rechtvaardigt, aangezien verzoekster niet heeft aangetoond dat haar rechten van verdediging door die schending zijn geschonden. Anderzijds is de Commissie van mening dat zij in de omstandigheden van het geval zonder onterechte vertraging heeft gehandeld.

Beoordeling door het Gerecht

83

Het argument inzake de aan verzoekster berokkende schade treft in het kader van het onderhavige geding, dat uitsluitend betrekking heeft op de nietigverklaring van de bestreden beschikking en dus enkel op de toetsing van de wettigheid ervan, geen doel.

84

Ofschoon de inachtneming van een redelijke termijn bij het volgen van administratieve procedures op het gebied van mededingingsbeleid een algemeen beginsel van gemeenschapsrecht vormt, waarvan de gemeenschapsrechter naleving waarborgt, kan schending ervan echter alleen nietigverklaring van een beschikking rechtvaardigen voor zover deze schending tevens een schending van rechten van de verdediging van de betrokken onderneming meebrengt (arrest Gerecht van 20 april 1999, Limburgse Vinyl Maatschappij e.a./Commissie, „PVC II”, T-305/94–T-307/94, T-313/94–T-316/94, T-318/94, T-325/94, T-328/94, T-329/94 en T-335/94, Jurispr. blz. II-931, punten 120-122). Verzoeksters stelling in deze zin is echter summier en zij voert geen concrete elementen aan om deze stelling te onderbouwen.

85

De relevantie van de termijn waarbinnen de bestreden beschikking is vastgesteld, zal als aanwijzing voor een misbruik van bevoegdheid worden onderzocht in het kader van het derde middel.

86

In deze omstandigheden moet het onderhavige middel worden afgewezen.

Derde middel: misbruik van bevoegdheid

Argumenten van partijen

87

Verzoekster betoogt om te beginnen dat, anders dan de Commissie stelt, de verwerping van het eerste middel niet meebrengt dat het onderhavige middel geen doel treft.

88

Wat de zaak ten gronde betreft, stelt zij dat de Commissie haar bevoegdheid heeft misbruikt omdat zij de bestreden beschikking niet heeft vastgesteld om het doel van verordening nr. 139/2004 te bereiken, maar ter verkrijging van een verlenging van de in die verordening voorziene onderzoekstermijn, om de door bepaalde lidstaten en concurrenten van verzoekster in februari en maart 2006 opgeworpen aanvullende vragen te kunnen onderzoeken. De oorspronkelijke onderzoekstermijn, die zou verstrijken op 31 maart 2006, zou de Commissie namelijk niet in staat hebben gesteld, haar analyse af te ronden en eventueel een mededeling van punten van bezwaar te verzenden.

89

Ten eerste heeft de Commissie om deze reden tijdens het telefonisch onderhoud van 3 maart 2006 verklaard dat bepaalde aanvullende punten van zorg aan de orde moesten komen en een vrijwillige verlenging van de onderzoekstermijn met 20 werkdagen voorgesteld. Nadat zij met de door verzoeksters advocaten geuite twijfel was geconfronteerd, heeft zij vervolgens als dreigement de vaststelling van een beschikking krachtens artikel 11, lid 3, van verordening nr. 139/2004 inzake de gegevens van januari genoemd, voor het geval dat met wederzijdse instemming geen oplossing zou kunnen worden gevonden. In deze context zijn de door de diensten van de Commissie tussen 22 en 24 februari en verzonden e-mailberichten waarin een aantal vragen over de juistheid van de gegevens van januari werd gesteld, enkel verstuurd ter voorbereiding van de elementen waarop de bestreden beschikking is gebaseerd.

90

Verzoekster preciseert dienaangaande dat een dergelijke benadering, anders dan Commissie stelt, niet als een benadering met wederzijdse instemming kan worden gekwalificeerd, met name omdat enerzijds uit het interne e-mailbericht van 5 maart 2006, dat op verzoek van het Gerecht als bijlage bij het antwoord van de Commissie is overgelegd, blijkt dat het aanbieden van een alternatief aan verzoekster was ingegeven door de wil om het risico van een beroep te verkleinen, en niet door de wil om de gevolgen van de ontdekking van de fouten voor de onderzoekstermijn te beperken, en anderzijds de Commissie bij de vaststelling op 11 oktober, 9, 23 november en , van beschikkingen krachtens artikel 11, lid 3, van verordening nr. 139/2004 nooit een alternatief aan verzoekster heeft voorgesteld.

91

Ten tweede wordt het feit dat de Commissie de juistheid van de gegevens van januari in twijfel heeft getrokken, verklaard door de nieuwe focus van haar onderzoek, aangezien zij vóór de interventie van bepaalde lidstaten en ondernemingen geen twijfel over deze gegevens had geuit. In eerste instantie, tot de tweede helft van februari 2006, heeft zij zich namelijk geconcentreerd op de markt voor coatingcalciumcarbonaten en is de econometrische studie voor de analyse van deze markt een essentieel element geweest, in tegenstelling tot haar betoog dat het enkel een aanvullend instrument betreft. In tweede instantie, na de vergadering van het raadgevend comité van 22 februari 2006, heeft zij zich daarentegen gewijd aan het onderzoek van de door bepaalde lidstaten en verzoeksters concurrenten naar voren gebrachte argumenten inzake de situatie op de markten voor coatingproducten, met name wat de Finse markt betreft.

92

Ten derde was een nieuw — overigens niet verricht — onderzoek van de aangemelde concentratie in het licht van de gecorrigeerde inlichtingen, gegeven de nieuwe focus van het onderzoek van de Commissie, niet noodzakelijk. Op het tijdstip van de verzending van de mededeling van de punten van bezwaar had de Commissie de controle van de gegevens van maart namelijk niet beëindigd, en niet is aangetoond dat zij deze gegevens zou hebben gebruikt om de econometrische studie tijdig te hervatten. Hadden de correcties van de gegevens van januari het resultaat van de analyse van de Commissie kunnen beïnvloeden, dan zou zij dit hebben genoemd in de mededeling van de punten van bezwaar.

93

Ten vierde herinnert verzoekster eraan dat volgens haar de gegevens van januari in wezen juist waren, en voegt hieraan toe dat het onbeduidende karakter van bepaalde in de bestreden beschikking gestelde vragen en het gebrek aan relevantie ervan aantonen dat deze beschikking is vastgesteld omdat de Commissie een verlenging van de onderzoekstermijn wenste te verkrijgen. Bovendien was de Commissie zich ervan bewust dat de gegevens van januari juist waren, zoals blijkt uit de brief van 12 januari 2006, daar zij in januari 2006 voornemens was de concentratie zonder voorwaarden goed te keuren, en uit de voorbereiding en de verspreiding van de ontwerpgoedkeuring.

94

Ten vijfde blijkt uit het interne e-mailbericht van 6 maart 2006, dat op verzoek van het Gerecht als bijlage bij het antwoord van de Commissie is overgelegd, dat één van de leden van het met het dossier belaste Commissieteam systematisch het grootst mogelijke aantal fouten in de gegevens van januari heeft gezocht, met het oog op de vaststelling van een beschikking krachtens artikel 11, lid 3, van verordening nr. 139/2004, zonder zich vragen te stellen over de eventuele gevolgen van deze fouten. Verzoekster herhaalt in deze context het argument dat de Commissie niet heeft aangetoond dat zij het belang van de ontdekte fouten vóór de vaststelling van de bestreden beschikking heeft geanalyseerd. Integendeel, uit het e-mailbericht van blijkt dat de Commissie met het opstellen van de bestreden beschikking was begonnen voordat een dergelijke analyse was uitgevoerd. Deze omstandigheden tonen aan dat de aandacht van de Commissie niet werkelijk naar de gevolgen van de gevonden fouten uitging.

95

Ten zesde heeft de Commissie niet de inhoud in twijfel getrokken van verzoeksters brief van 6 maart 2006, waarin verzoekster benadrukte dat zij te maken had met een onwettige keuze tussen een verlenging met wederzijdse instemming en een beschikking waardoor de onderzoekstermijn werd geschorst.

96

Ten zevende zijn de door de Commissie tijdens het onderzoek van de aangemelde concentratie gegeven analoge beschikkingen enkele dagen na de ontvangst van de betrokken inlichtingen gegeven, terwijl tussen de ontvangst van de gegevens van januari en de bestreden beschikking twee maanden zijn verstreken.

97

De Commissie zet uiteen dat het onderhavige middel berust op de hypothese dat de met de bestreden beschikking gevraagde inlichtingen niet noodzakelijk waren voor de vaststelling van de concentratiebeschikking. De verwerping van het eerste middel impliceert derhalve de verwerping van het tweede middel. Ten gronde betoogt zij dat verzoekster geen objectieve, relevante en samenhangende aanwijzingen heeft aangedragen die haar stelling van misbruik van bevoegdheid onderbouwen, maar uitsluitend onjuiste gevolgtrekkingen uit een aantal omstandigheden.

Beoordeling door het Gerecht

98

Allereerst zij opgemerkt dat het eerste middel van het onderhavige beroep is afgewezen omdat verzoekster niet rechtens genoegzaam heeft aangetoond dat de bij de bestreden beschikking gevraagde inlichtingen niet noodzakelijk waren in de zin van artikel 11 van verordening nr. 139/2004. Het ontbreken van bewijs van een schending van de geldende verordening is echter niet van invloed op het eventuele bestaan van een misbruik van bevoegdheid door de bestuursautoriteit. Het onderhavige middel moet derhalve, ongeacht de afwijzing van het eerste middel, nog steeds worden onderzocht.

99

Voorts zij eraan herinnerd dat het begrip misbruik van bevoegdheid inhoudt, dat een overheidsinstantie haar bevoegdheden heeft gebruikt voor een ander doel dan waarvoor zij zijn verleend. Bij een besluit is slechts sprake van misbruik van bevoegdheid wanneer uit objectieve, ter zake dienende en onderling overeenstemmende aanwijzingen blijkt dat dit met een dergelijk doel is genomen. Wanneer het besluit meer doelen heeft, is er ook indien naast de geldige beweegredenen een niet gerechtvaardigde wordt aangevoerd, geen sprake van misbruik van bevoegdheid, zolang het wezenlijke doel niet wordt opgeofferd (zie arrest Gerecht van 21 september 2005, EDP/Commissie, T-87/05, Jurispr. blz. II-3745, punt 87, en de aldaar aangehaalde rechtspraak).

100

Derhalve moet worden nagegaan of de door verzoekster aangevoerde elementen objectieve, relevante en onderling overeenstemmende aanwijzingen vormen die erop duiden dat de bestreden beschikking door de Commissie is vastgesteld ter verkrijging van een schorsing van de onderzoekstermijn voor de concentratie, in plaats van de correctie van de voor dit onderzoek noodzakelijke inlichtingen.

101

Wat in de eerste plaats het telefonisch onderhoud van 3 maart 2006 betreft, blijkt uit het door verzoeksters advocaten opgestelde verslag van dit gesprek, dat de Commissie enkel de vaststelling van een beschikking krachtens artikel 11, lid 3, van verordening nr. 139/2004 ter sprake heeft gebracht nadat verzoekster het nut van een vrijwillige verlenging in twijfel had getrokken. Nog steeds volgens dit verslag heeft de Commissie echter vanaf het begin van het gesprek gezegd dat in de gegevens van januari wezenlijke inconsistenties voorkwamen, alvorens stappen te overwegen om zulks te kunnen remediëren. Tevens betwist verzoekster niet, dat de Commissie vanaf in meerdere e-mailberichten heeft gesignaleerd dat in de gegevens van januari bepaalde fouten voorkwamen. Op grond van dit verslag kan dus niet worden geconcludeerd dat met de verwijzing door de Commissie naar de eventuele vaststelling van een beschikking krachtens artikel 11, lid 3, van verordening nr. 139/2004 werd gedreigd zodat verzoekster met een vrijwillige verlenging van de onderzoekstermijn zou instemmen.

102

Over de omstandigheid dat de Commissie verzoekster als alternatief een vrijwillige verlenging heeft aangeboden, zij opgemerkt dat aangezien eenzelfde handeling het resultaat kan zijn van meerdere tegelijkertijd spelende beweegredenen, het feit dat uit de door de Commissie aangevoerde elementen blijkt dat zij zich zorgen maakte over het risico van eventueel beroep, niet uitsluit dat zij tegelijkertijd de gevolgen van de ontdekking van de fouten voor de onderzoekstermijn wilde beperken. Voorts is de door verzoekster gestelde analogie met de eerdere beschikkingen niet overtuigend, aangezien, zoals de Commissie betoogt, de bestreden beschikking betrekking had op een aanzienlijk langere periode en bovendien de gevolgen ervan ten dele terugwerkende kracht hadden, daar het begin van de schorsing die zij meebracht vóór de datum van haar vaststelling lag.

103

Ten tweede blijkt uit punt 73 hierboven dat de Commissie de in de bestreden beschikking bedoelde fouten had ontdekt na discussies over de econometrische studie en de voor de verwezenlijking ervan gebruikte gegevens, welke discussies hebben plaatsgevonden tijdens de vergadering van het raadgevend comité van 22 februari 2006. Tevens blijkt uit punt 66 hierboven dat niet is aangetoond dat de Commissie kon uitsluiten dat deze fouten voor haar onderzoek van de concentratie significante gevolgen hadden. Ten slotte zij opgemerkt dat één van de leden van het met het dossier belaste Commissieteam in het e-mailbericht van , dat op verzoek van het Gerecht als bijlage bij het antwoord van de Commissie is gevoegd, uiteenzet dat deze „ernstige inconsistenties in de gegevens [heeft] ontdekt”, dat „[d]eze gegevens moeten worden gecorrigeerd” en dat de Commissie „[zal] beoordelen in welke mate de gecorrigeerde gegevens (die binnen enkele dagen moesten worden verkregen) [haar] beoordeling van de transactie wijzigen”. In deze omstandigheden is het Gerecht van oordeel dat de vaststelling van de bestreden beschikking veeleer was ingegeven door de wens van de Commissie om de gehele beoordeling van de aangemelde concentratie te hervatten op grondslag van de juiste gegevens, dan door het feit dat zij na de interventie van de lidstaten en concurrerende ondernemingen de focus van haar onderzoek zou hebben gewijzigd en bijgevolg zou hebben getracht een schorsing van de onderzoekstermijnen voor de aangemelde concentratie te verkrijgen.

104

Ten derde impliceert de hierboven in punt 29 genoemde verplichting van de Commissie om de gevolgen van de concentratie te onderzoeken voor alle markten waarop een risico bestond dat een daadwerkelijke mededinging significant zou worden belemmerd, anders dan verzoekster stelt, dat de Commissie, los van de richting waarin haar onderzoek zich ontwikkelde, was gehouden de aangemelde concentratie zowel met betrekking tot de sector van de coatingproducten als met betrekking tot die van de vullingproducten te onderzoeken. Door die concentratie werden deze twee sectoren immers potentieel aangetast, en de Commissie had deze zelfs vóór de vaststelling van de bestreden beschikking onderzocht. Wat de stellingen betreft dat de Commissie noch de juistheid van de gegevens van maart zou hebben gecontroleerd, noch de econometrische studie zou hebben hervat vóór de verzending van de mededeling van de punten van bezwaar alsmede die welke aan de inhoud van laatstgenoemd document zijn ontleend, zij eraan herinnerd dat deze stellingen reeds in de punten 45 tot met 48 hierboven aan de orde zijn gekomen.

105

Ten vierde blijkt uit het onderzoek van het eerste middel dat noch is aangetoond dat de gegevens van januari in wezen juist waren, noch dat de Commissie van oordeel was dat dit het geval was. In deze omstandigheden is het feit dat bepaalde in de bestreden beschikking bedoelde kwesties enkel betrekking hadden op a priori minder belangrijke fouten, niet relevant, aangezien op het tijdstip van de vaststelling van de bestreden beschikking niet kon worden uitgesloten dat dergelijke fouten van invloed konden zijn op het onderzoek van de aangemelde concentratie. Wat verzoeksters beroep betreft op de brief van 12 januari 2006 en op het standpunt dat de Commissie de volgende dag heeft ingenomen, zij opgemerkt dat deze elementen eveneens irrelevant zijn, aangezien zij zich vóór de ontdekking van de in de bestreden beschikking bedoelde fouten hebben gemanifesteerd, zoals blijkt uit punt 73 hierboven.

106

Ten vijfde heeft één van de leden van het met het dossier belaste Commissieteam weliswaar systematisch getracht om bij het aanvullende onderzoek naar de juistheid van de gegevens van januari fouten in die gegevens te vinden, doch dit levert geen misbruik van bevoegdheid op. Wanneer een reeks gegevens wordt gecontroleerd, is het namelijk normaal dat het nagestreefde doel erin bestaat, zoveel mogelijk onjuistheden te ontdekken en dat elementen die juist lijken te zijn, terzijde worden gelaten. Ten aanzien van het argument dat de Commissie, nadat zij de fouten eenmaal had gevonden, de gevolgen ervan niet zou hebben beoordeeld, zij verwezen naar punt 76 hierboven. Gesteld ten slotte dat met de formulering van de bestreden beschikking zou zijn begonnen voordat de Commissie de gevolgen van de fouten voor haar beoordeling had geëvalueerd, dan vormt deze omstandigheid evenmin een aanwijzing voor een misbruik van bevoegdheid. Gelet op het snelheidsvereiste dat de concentratiecontroleprocedure kenmerkt, lijkt het namelijk logisch dat de Commissie zich tegelijkertijd wijdt aan het verwezenlijken van meerdere stadia van de procedure waarvan zij weet dat zij voor het onderzoek van een concentratie waarschijnlijk noodzakelijk zijn.

107

Ten zesde is het feit dat de Commissie niet heeft geantwoord op verzoeksters brief van 6 maart 2006 waarbij de noodzakelijkheid van de in de bestreden beschikking gevraagde correcties in twijfel werd getrokken, niet relevant, aangezien de Commissie niet was gehouden hierop te antwoorden en bovendien haar stilzwijgen hoe dan ook niet kan worden aangemerkt als een bewijs dat zij andere dan de gestelde doeleinden nastreefde.

108

Ten zevende blijkt ten slotte dat, aangezien in punt 73 hierboven is geconcludeerd dat de in de bestreden beschikking bedoelde fouten zijn ontdekt in de tweede helft van februari, de termijn tussen dit tijdstip en dat van de vaststelling van de bestreden beschikking niet buitengewoon lang was ten opzichte van de eerdere, in het kader van het onderzoek van de aangemelde concentratie vastgestelde beschikkingen, tevens gelet op, ten eerste, bepaalde in de vervoerdatabase gevonden problemen die vanaf 22 februari 2006 aan verzoekster waren gesignaleerd, voorts de omvang van die database en ten slotte het feit dat de bestreden beschikking, anders dan de eerdere beschikkingen, veeleer op de onjuistheid dan op het onvolledige karakter van de betrokken inlichtingen was gebaseerd.

109

Uit het onderzoek van de door verzoekster aangevoerde elementen blijkt dat deze hetzij betrekking hebben op niet-aangetoonde dan wel niet-relevante omstandigheden, hetzij op niet-onderbouwde stellingen waarvoor een andere plausibele verklaring bestaat. In deze omstandigheden kunnen deze elementen, zelfs in hun geheel beschouwd, niet tot de conclusie leiden dat er sprake is van misbruik van bevoegdheid.

110

Ten overvloede zij opgemerkt dat het Gerecht, om het onderhavige middel juist te kunnen onderzoeken, de Commissie heeft verzocht hem bewijs aan te dragen waaruit blijkt dat zij de gegevens van maart wel had gebruikt. De in antwoord op deze vraag overgelegde documenten tonen aan dat die gegevens inderdaad bij het onderzoek van de aangemelde concentratie zijn gebruikt, met name om de econometrische studie te hervatten, de prijzen te evalueren en de leveringsafstanden te analyseren. Deze elementen bieden derhalve aanvullend bewijs voor de in het voorgaande punt uiteengezette conclusie.

111

Gelet op een en ander moet worden geconcludeerd dat niet is aangetoond dat de Commissie haar bevoegdheid heeft misbruikt door de bestreden beschikking vast te stellen, zodat het derde middel moet worden afgewezen.

Vierde middel: schending van het beginsel van bescherming van gewettigd vertrouwen

Argumenten van partijen

112

Verzoekster betoogt dat de brief van 12 januari 2006, waarbij de Commissie heeft bevestigd dat alle bij haar beschikking van gevraagde inlichtingen waren verstrekt, samen met het gedrag van de Commissie bij haar een gewettigd vertrouwen heeft gewekt dat de bestreden beschikking heeft beschaamd.

113

Zo zet zij in de eerste plaats uiteen dat de Commissie met de vaststelling van de bestreden beschikking haar brief van 12 januari 2006 heeft ingetrokken, aangezien zij de in deze brief vervatte beoordeling heeft vervangen door een nieuwe conclusie ten aanzien van het onjuiste karakter van de gegevens van januari. Voor zover die brief was verzonden krachtens de aan de Commissie verleende bevoegdheden en zij waarborgen bevatte dat de Commissie de gegevens van januari volledig en juist achtte, vormde deze een rechtshandeling waaraan verzoekster subjectieve rechten ontleent. De Commissie had er derhalve rekening mee moeten houden dat verzoekster op de wettigheid ervan had kunnen vertrouwen, temeer daar in die brief niet werd aangegeven dat de inhoud ervan voorwaardelijk was of afhankelijk van een nader onderzoek.

114

Al kon de Commissie haar standpunt wijzigen nadat meer gedetailleerde inlichtingen waren verstrekt en al had zij het recht om op elk soort bewijs te reageren, zij kon in deze omstandigheden op grond van het beginsel van bescherming van gewettigd vertrouwen niet meer op haar standpunt terugkomen om te verzoeken, de betrokken inlichtingen te controleren of te verfijnen, tenzij zij aantoonde dat de gevraagde maatregelen, gelet op nieuwe elementen waarover zij beschikte, relevant waren. In casu is in dit verband echter geen wezenlijke wijziging aangevoerd.

115

Wat in de tweede plaats het gedrag van de Commissie betreft, is haar algemene en vaste praktijk dat zij elke onvolledige inlichting snel signaleert. In casu heeft de Commissie zich volgens verzoekster echter gedurende bijna twee maanden niet over de onjuistheid van de verstrekte inlichtingen beklaagd en zich pas tot verzoekster gewend nadat het onderzoek een andere richting was uitgegaan.

116

Volgens de Commissie kan verzoekster zich met betrekking tot de gegevens van januari niet op gewettigd vertrouwen beroepen, aangezien de brief van 12 januari 2006 geen nauwkeurige, onvoorwaardelijke, voorafgaande en met elkaar overeenstemmende toezeggingen dienaangaande bevatte, en hoe dan ook niet kon worden geacht aan de adressaat ervan definitieve subjectieve rechten te verlenen.

Beoordeling door het Gerecht

117

Volgens de rechtspraak moet voor een beroep op bescherming van het gewettigde vertrouwen aan drie voorwaarden zijn voldaan. In de eerste plaats moet de betrokkene van de gemeenschapsinstanties nauwkeurige, onvoorwaardelijke en onderling overeenstemmende toezeggingen hebben gekregen die van bevoegde en betrouwbare bronnen afkomstig zijn. In de tweede plaats moeten deze toezeggingen gegronde verwachtingen kunnen wekken bij degene tot wie zij gericht zijn. In de derde plaats moeten de toezeggingen overeenstemmen met de toepasselijke voorschriften (arrest Gerecht van 23 februari 2006, Cementbouw Handel & Industrie/Commissie, T-282/02, Jurispr. blz. II-319, punt 77, en de aldaar aangehaalde rechtspraak).

118

Verzoekster betoogt dat het gewettigd vertrouwen waarop zij zich beroept, enerzijds op de brief van 12 januari 2006 en anderzijds op het gedrag van de Commissie is gebaseerd. Ten eerste konden echter, zelfs indien voornoemde brief toezeggingen bevatte dat de Commissie de gegevens van januari in wezen juist achtte, dergelijke toezeggingen niet een gewettigd vertrouwen wekken bij verzoekster dat de Commissie niet op haar beoordeling zou terugkomen.

119

Uit de punten 29, 30, 31 en 33 hierboven blijkt namelijk dat de Commissie, in het belang van een doeltreffende concentratiecontrole krachtens verordening nr. 139/2004 en gelet op haar plicht om met grote oplettendheid de gevolgen van de betrokken concentratie te onderzoeken voor alle potentieel betroffen markten, de mogelijkheid moet houden, om correctie te vragen van de door partijen verstrekte inlichtingen die in wezen onjuist maar noodzakelijk voor haar onderzoek zijn, waarbij de motieven die haar ertoe hebben gebracht om opnieuw de juistheid ervan te controleren in dit verband irrelevant zijn.

120

Deze conclusie wordt bevestigd door het feit dat de Commissie, zoals in punt 68 hierboven is opgemerkt, niet kan worden gehouden de juistheid van alle door de partijen bij de betrokken concentratie verstrekte gegevens onmiddellijk en in detail te controleren, aangezien deze partijen het best in staat zijn zich van de betrouwbaarheid van de verstrekte inlichtingen te vergewissen en zij voorts zijn gehouden volledige en juiste inlichtingen te verstrekken. In deze omstandigheden kunnen de na de ontvangst van bepaalde inlichtingen door de Commissie verrichte controles niet noodzakelijkerwijs alle wezenlijke onjuistheden waardoor deze controles kunnen worden aangetast, aan het licht laten komen. Anderzijds kan verzoekster zich niet beroepen op een gewettigd vertrouwen om te ontkomen aan de gevolgen van de schending van de verplichting om volledige en juiste inlichtingen te verstrekken, op de enkele grond dat de Commissie deze schending niet bij de voornoemde controles heeft opgemerkt.

121

In de tweede plaats zij met betrekking tot de praktijk van de Commissie waarop verzoekster zich beroept, opgemerkt dat, voor zover verzoekster klaagt over het beweerdelijk ongebruikelijke tijdvak tussen de ontdekking van de in de bestreden beschikking bedoelde fouten en het aan haar signaleren ervan, haar argument is gebaseerd op de veronderstelling dat deze fouten werden gevonden zodra in de eerste helft van januari de eerste controles waren verricht. Aangezien dit, zoals in punt 73 hierboven is overwogen, niet het geval is geweest, is deze veronderstelling onvoldoende feitelijk onderbouwd.

122

Bovendien vormt het enkele feit dat de Commissie in het verleden binnen een termijn van enkele dagen op de verstrekking van inlichtingen heeft gereageerd, geen voldoende nauwkeurige toezegging dat zij op een latere verstrekking van inlichtingen niet na een dergelijke termijn zal reageren.

123

Zoals de Commissie betoogt, kon ten slotte, aangezien de eerdere in het kader van het onderzoek van de aangemelde concentratie vastgestelde beschikkingen betrekking hadden op het volledige karakter van de verstrekte inlichtingen, hoe dan ook geen beroep worden gedaan op de praktijk betreffende die beschikkingen, in geval van een beschikking die, zoals de bestreden beschikking, betrekking had op de juistheid van de gegevens. Die praktijk kon dus geen gewettigd vertrouwen doen ontstaan.

124

Gelet op een en ander moet het vierde middel worden afgewezen.

Maatregelen tot organisatie van de procesgang en tot instructie

125

Verzoekster verzoekt het Gerecht te gelasten dat de Commissie bepaalde interne documenten overlegt, die met name betrekking hebben op de correspondentie met het raadgevend comité, de ontwerpgoedkeuring, de econometrische studie, het gebruik van de door verzoekster verstrekte inlichtingen, het volledige karakter en de juistheid ervan, de controles door de Commissie dienaangaande en de redenen die laatstgenoemde ertoe hebben gebracht, te verzoeken om een verlenging van onderzoekstermijn op 3 maart 2006.

126

Het Gerecht heeft de Commissie verzocht om overlegging van bepaalde documenten met betrekking tot het verloop en de gevolgen van de vergadering van het raadgevend comité van 22 februari 2006 en het gebruik van de gegevens van maart. Aangezien het Gerecht alle middelen van verzoekster op de grondslag van deze elementen en de andere aan het dossier toegevoegde stukken heeft kunnen onderzoeken en tijdens de procedure voor de gemeenschapsrechter interne documenten van de Commissie niet ter kennis van verzoekende partijen worden gebracht, tenzij de buitengewone omstandigheden van het geval dat vereisen (arrest Gerecht van , HFB e.a./Commissie, T-9/99, Jurispr. blz. II-1487, punt 40), moet verzoeksters vordering voor het overige worden verworpen.

127

Uit een en ander volgt dat het beroep in zijn geheel moet worden verworpen.

Kosten

128

Volgens artikel 87, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voor zover dit is gevorderd. Aangezien verzoekster in het ongelijk is gesteld, dient zij overeenkomstig de vordering van de Commissie te worden verwezen in de kosten.

 

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Tweede kamer)

rechtdoende, verklaart:

 

1)

Het beroep wordt verworpen.

 

2)

Omya AG wordt verwezen in de kosten.

 

Pelikánová

Jürimäe

Soldevila Fragoso

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 4 februari 2009.

ondertekeningen

Inhoud

 

Voorgeschiedenis van het geding

 

Procesverloop en conclusies van partijen

 

In rechte

 

Ontvankelijkheid van het verzoek inzake de gevolgen van de eventuele nietigverklaring van de bestreden beschikking

 

Eerste middel: schending van artikel 11 van verordening nr. 139/2004

 

Voorafgaande opmerkingen over het begrip noodzakelijkheid van de inlichtingen en de correctie ervan

 

— Argumenten van partijen

 

— Beoordeling door het Gerecht

 

Eerste onderdeel: de inlichtingen waarvan correctie is verzocht, waren niet noodzakelijk

 

— Argumenten van partijen

 

— Beoordeling door het Gerecht

 

Tweede onderdeel: de gegevens van januari waren in wezen juist

 

— Argumenten van partijen

 

— Beoordeling door het Gerecht

 

Tweede middel: schending door de Commissie van het beginsel van de redelijke termijn

 

Argumenten van partijen

 

Beoordeling door het Gerecht

 

Derde middel: misbruik van bevoegdheid

 

Argumenten van partijen

 

Beoordeling door het Gerecht

 

Vierde middel: schending van het beginsel van bescherming van gewettigd vertrouwen

 

Argumenten van partijen

 

Beoordeling door het Gerecht

 

Maatregelen tot organisatie van de procesgang en tot instructie

 

Kosten


( *1 ) Procestaal: Engels.