Trefwoorden
Samenvatting

Trefwoorden

1. Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken – Bevoegdheid, erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake ouderlijke verantwoordelijkheid – Verordening nr. 2201/2003

(Verordening nr. 2201/2003 van de Raad, art. 1, lid 1, en 2, punt 7)

2. Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken – Bevoegdheid, erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake ouderlijke verantwoordelijkheid – Verordening nr. 2201/2003

(Toetredingsakte van 1994, gemeenschappelijke verklaring nr. 28; verordening nr. 2201/2003 van de Raad)

Samenvatting

1. Artikel 1, lid 1, van verordening nr. 2201/2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en tot intrekking van verordening nr. 1347/2000, zoals gewijzigd bij verordening nr. 2116/2004, dient aldus te worden uitgelegd dat een beslissing waarbij tegelijkertijd de onmiddellijke ondertoezichtstelling en de plaatsing van een kind buiten zijn eigen gezin in een pleeggezin worden gelast, onder het begrip „burgerlijke zaken” in de zin van deze bepaling valt wanneer deze beslissing is genomen op grond van de publiekrechtelijke regels inzake kinderbescherming.

Het begrip „burgerlijke zaken” in de zin van deze bepaling dient immers autonoom te worden uitgelegd. Alleen de eenvormige toepassing van verordening nr. 2201/2003 in de lidstaten, waarbij de werkingssfeer van deze verordening wordt bepaald door het gemeenschapsrecht en niet door het recht van de lidstaten, kan de verwezenlijking van de door deze verordening nagestreefde doelen waarborgen, waaronder de gelijke behandeling van alle betrokken kinderen. Dat doel wordt, volgens de vijfde overweging van de considerans van deze verordening, slechts gewaarborgd wanneer alle beslissingen inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid binnen de werkingssfeer van deze verordening vallen. Deze verantwoordelijkheid wordt in artikel 2, punt 7, van deze verordening ruim gedefinieerd als alle rechten en verplichtingen die bij wege van een beslissing, van rechtswege of bij een rechtsgeldige overeenkomst aan een natuurlijke persoon of aan een rechtspersoon zijn toegekend met betrekking tot de persoon of het vermogen van een kind. Het is in dit opzicht van geen belang dat aan de ouderlijke verantwoordelijkheid afbreuk wordt gedaan door een beschermingsmaatregel van overheidswege of door een beslissing die wordt genomen op initiatief van (een van) de titularissen van het gezagsrecht.

(cf. punten 46‑50, 53, dictum 1)

2. Verordening nr. 2201/2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en tot intrekking van verordening nr. 1347/2000, zoals gewijzigd bij verordening nr. 2116/2004, dient aldus te worden uitgelegd dat een geharmoniseerde nationale regeling betreffende de erkenning en de tenuitvoerlegging van administratieve beslissingen tot ondertoezichtstelling en tot plaatsing van personen, die tot stand is gekomen in het kader van de Noordse samenwerking, niet kan worden toegepast op een binnen de werkingssfeer van deze verordening vallende beslissing tot ondertoezichtstelling van een kind.

De samenwerking tussen de Noordse staten inzake de erkenning en de tenuitvoerlegging van administratieve beslissingen tot ondertoezichtstelling en plaatsing van personen behoort immers niet tot de in verordening nr. 2201/2003 limitatief opgesomde uitzonderingen

Aan deze uitlegging wordt bovendien niet afgedaan door gemeenschappelijke verklaring nr. 28 betreffende de Noordse samenwerking, die als bijlage is gevoegd bij de Akte betreffende de toetredingsvoorwaarden voor de Republiek Oostenrijk, de Republiek Finland en het Koninkrijk Zweden en de aanpassing van de Verdragen waarop de Europese Unie is gegrond. Volgens deze verklaring verbinden de aan de Noordse samenwerking deelnemende staten die lid zijn van de Unie, zich er immers toe, deze samenwerking voort te zetten in overeenstemming met het gemeenschapsrecht. Bijgevolg moeten bij deze samenwerking de beginselen van de communautaire rechtsorde worden geëerbiedigd. De nationale rechter, die in het kader van zijn bevoegdheid belast is met de toepassing van de voorschriften van het gemeenschapsrecht, is echter verplicht zorg te dragen voor de volle werking van deze voorschriften en hij moet daarbij zo nodig, op eigen gezag, elke strijdige bepaling van de nationale wetgeving buiten toepassing laten.

(cf. punten 57, 61, 63-66, dictum 2)