Zaak C-420/06

Rüdiger Jager

tegen

Amt für Landwirtschaft Bützow

(verzoek van het Verwaltungsgericht Schwerin om een prejudiciële beslissing)

„Gemeenschappelijk landbouwbeleid — Verordeningen (EG) nrs. 1254/1999 en 1782/2003 — Rundvlees — Geïntegreerd beheers- en controlesysteem voor bepaalde communautaire steunregelingen — Verordeningen (EEG) nr. 3887/92 en (EG) nrs. 2419/2001 en 796/2004 — Steunaanvraag ‚dieren’ — Zoogkoeienpremie — Onregelmatigheid — Niet-inachtneming van voorschriften inzake identificatie en registratie van runderen waarvoor geen steun wordt aangevraagd — Verordening (EG) nr. 1760/2000 — Uitsluiting van aanspraak op steun — Artikel 2, lid 2, van verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 — Beginsel van retroactieve toepassing van lichtste straf”

Conclusie van advocaat-generaal Y. Bot van 27 november 2007   I - 1319

Arrest van het Hof (Grote kamer) van 11 maart 2008   I - 1342

Samenvatting van het arrest

  1. Gemeenschapsrecht – Beginselen – Beginsel van retroactieve toepassing van lichtste straf

    (Verordening van de Raad nr. 2988/95, art. 2, leden 1 en 2)

  2. Landbouw – Gemeenschappelijk landbouwbeleid – Geïntegreerd beheers- en controlesysteem voor bepaalde steunregelingen

    (Verordeningen van de Raad nr. 2988/95, art. 2, lid 2, en nr. 1782/2003; verordeningen van de Commissie nr. 3887/92, art. 10 quater, nr. 2419/2001, art. 39, lid 1, en nr. 796/2004, art. 66 en 67)

  1.  Het beginsel van de retroactieve toepassing van de lichtste straf behoort tot de constitutionele tradities die de lidstaten gemeen hebben, zodat het moet worden beschouwd als een algemeen beginsel van gemeenschapsrecht, waarvan het Hof de eerbiediging verzekert en dat de nationale rechter in acht moet nemen.

    Dit beginsel komt met name tot uitdrukking in artikel 2, lid 2, tweede zin, van verordening nr. 2988/95 betreffende de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen. Overeenkomstig die bepaling moeten de bevoegde autoriteiten op een handelwijze die een onregelmatigheid in de zin van lid 1 van dat artikel inhoudt, met terugwerkende kracht de wijzigingen toepassen die naderhand zijn vastgesteld in een sectoriële communautaire regeling die voorziet in minder strenge administratieve sancties.

    (cf. punten 59-60)

  2.  Artikel 2, lid 2, tweede volzin, van verordening nr. 2988/95 betreffende de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen moet aldus worden uitgelegd dat de bepalingen van de artikelen 66 en 67 van verordening nr. 796/2004 houdende uitvoeringsbepalingen inzake de randvoorwaarden, de modulatie en het geïntegreerd beheers- en controlesysteem waarin is voorzien bij verordening nr. 1782/2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers, zoals gewijzigd en gerectificeerd bij verordening nr. 239/2005, niet met terugwerkende kracht kunnen worden toegepast op een steunaanvraag „dieren” die valt binnen de temporele werkingssfeer van verordening nr. 3887/92 houdende uitvoeringsbepalingen inzake het geïntegreerde beheers- en controlesysteem voor bepaalde communautaire steunregelingen, zoals gewijzigd bij verordening nr. 2801/1999, en op grond van artikel 10 quater van deze verordening aanleiding heeft gegeven tot een uitsluiting van steun.

    De bij de artikelen 66 en 67 van verordening nr. 796/2004 ingestelde sanctieregeling beoogt immers niet de aard of de zwaarte van de sancties in het kader van de steunregeling voor runderen die is ingesteld bij verordening nr. 1254/1999 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector rundvlees, te wijzigen, maar heeft tot doel deze sancties met ingang van de inwerkingtreding van verordening nr. 1782/2003 aan te passen aan de nieuwe regelgevingscontext die voortvloeit uit de bij deze laatste verordening doorgevoerde hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, zodat de samenhang tussen het stelsel van sancties dat van toepassing is op de betrokken steunregelingen, en de beginselen die aan deze hervorming ten grondslag liggen, behouden blijft. Het bij de artikelen 66 en 67 ingevoerde stelsel weerspiegelt derhalve geen gewijzigde opvatting van de gemeenschapswetgever over de kwestie of de sancties, gelet op de ernst van de betrokken onregelmatigheid, passend zijn.

    Hieruit volgt dat dit stelsel van sancties, aangezien het rechtstreeks en nauw verbonden is met de bij verordening nr. 1782/2003 doorgevoerde hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, niet kan worden toegepast op een geval van niet-naleving van de voorschriften voor identificatie en registratie van runderen dat binnen de temporele werkingssfeer van verordening nr. 3887/92 valt, omdat anders de aard van de regeling inzake de randvoorwaarden, zoals deze in het kader van bedoelde hervorming door de gemeenschapswetgever is opgevat, zou worden gewijzigd. Bijgevolg kan in een dergelijke context geen beroep worden gedaan op bedoelde regeling, aangezien deze geen „latere wijziging”, als bedoeld in artikel 2, lid 2, tweede volzin, van verordening nr. 2988/95, inhoudt van de sanctieregeling van verordening nr. 2419/2001 houdende uitvoeringsbepalingen inzake het bij verordening nr. 3508/92 ingestelde geïntegreerde beheers- en controlesysteem voor bepaalde communautaire steunregelingen, zoals gewijzigd bij verordening nr. 118/2004. In een dergelijke context kan echter wel een beroep worden gedaan op artikel 39, lid 1, van verordening nr. 2419/2001, in de bij verordening nr. 118/2004 gewijzigde versie ervan. Deze bepaling, die een dergelijke „latere wijziging” van artikel 10 quater van verordening nr. 3887/92 inhoudt, bevat immers, aangezien daarbij met name aan de toepasselijke korting een bovengrens is gesteld, een regeling waarin minder strenge sancties zijn vastgesteld dan in die laatste bepaling. Bijgevolg dient de verwijzende rechterlijke instantie voornoemd artikel 39, lid 1, met terugwerkende kracht toe te passen op de betrokken landbouwer.

    (cf. punten 70, 82-85)