Zaak C-361/06
Feinchemie Schwebda GmbH
en
Bayer CropScience AG
tegen
College voor de toelating van bestrijdingsmiddelen
(verzoek van het College van Beroep voor het bedrijfsleven om een prejudiciële beslissing)
„Gewasbeschermingsmiddelen — Vergunning voor op markt brengen — Ethofumesaat — Richtlijnen 91/414/EEG en 2002/37/EG — Verordening (EEG) nr. 3600/92 — Verzoek om heropening van mondelinge behandeling”
Conclusie van advocaat-generaal E. Sharpston van 29 november 2007 I - 3868
Arrest van het Hof (Derde kamer) van 22 mei 2008 I - 3889
Samenvatting van het arrest
Procedure – Mondelinge behandeling – Heropening
(Art. 222, tweede alinea, EG; Reglement voor de procesvoering van het Hof, art. 61)
Landbouw – Harmonisatie van wetgevingen – Op markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen – Richtlijn 2002/37
(Richtlijn 91/414 van de Raad, bijlagen I en II; richtlijn 2002/37 van de Commissie, art. 4, lid 1)
Het Hof kan ambtshalve, op voorstel van de advocaat-generaal of op verzoek van partijen, krachtens artikel 61 van zijn Reglement voor de procesvoering heropening van de mondelinge behandeling bevelen, indien het van oordeel is dat het onvoldoende is ingelicht of dat de zaak moet worden beslecht op basis van een argument waarover tussen partijen geen discussie heeft plaatsgevonden. Het is echter niet absoluut noodzakelijk om telkens wanneer de advocaat-generaal een rechtskwestie naar voren brengt waarover partijen niet hebben gediscussieerd, krachtens dat artikel de mondelinge behandeling te heropenen. Ofschoon de advocaat-generaal volgens artikel 222, tweede alinea, EG tot taak heeft in het openbaar in volkomen onpartijdigheid en onafhankelijkheid met redenen omklede conclusies te nemen aangaande zaken waarin hij overeenkomstig het Statuut van het Hof van Justitie moet optreden, en het hem bij de uitoefening van deze taak in voorkomend geval vrij staat een verzoek om een prejudiciële beslissing te analyseren door dit in een ruimere context te plaatsen dan die welke strikt is afgebakend door de verwijzende rechter of door de partijen in het hoofdgeding, is het Hof immers niet gebonden door de conclusie van de advocaat-generaal en evenmin door de motivering op grond waarvan deze tot die conclusie komt.
(cf. punten 33-34)
Artikel 4, lid 1, van richtlijn 2002/37/EG houdende wijziging van richtlijn 91/414 teneinde ethofumesaat daarin op te nemen als werkzame stof, moet aldus worden uitgelegd dat het de lidstaten niet verplicht de toelating van een gewasbeschermingsmiddel dat ethofumesaat bevat, vóór 1 september 2003 te beëindigen op grond dat de houder van deze toelating niet in het bezit is van of geen toegang heeft tot een dossier dat voldoet aan de voorwaarden van bijlage II bij richtlijn 91/414 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen.
Hoewel deze bepaling de lidstaten ertoe verplicht, enerzijds de eerder verleende toelatingen voor elk gewasbeschermingsmiddel dat ethofumesaat bevat, te evalueren om zich ervan te vergewissen dat voor deze middelen de in bijlage I bij richtlijn 91/414 vastgestelde voorwaarden betreffende deze werkzame stof in acht worden genomen, en anderzijds die toelatingen vóór 1 september 2003 te wijzigen of in voorkomend geval in te trekken overeenkomstig deze richtlijn, volgt uit de bewoordingen ervan namelijk geenszins dat de houders van bestaande toelatingen voor de procedure van evaluatie van deze toelatingen moeten beschikken over of toegang moeten hebben tot een dossier dat aan de eisen van bijlage II voldoet. Alleen deze uitlegging is verenigbaar met het rechtszekerheidsbeginsel, dat eist dat een gemeenschapsregeling de belanghebbenden in staat stelt de omvang van de verplichtingen die zij hun oplegt, nauwkeurig te kennen.
(cf. punten 44-45, 50, 55 en dictum)