Gevoegde zaken C-329/06 en C-343/06

Arthur Wiedemann

tegen

Land Baden-Württemberg

en

Peter Funk

tegen

Stadt Chemnitz

(verzoeken van het Verwaltungsgericht Sigmaringen en het Verwaltungsgericht Chemnitz om een prejudiciële beslissing)

„Richtlijn 91/439/EEG — Onderlinge erkenning van rijbewijzen — Intrekking van rijbewijs in lidstaat wegens rijden onder invloed van drugs of alcohol — Nieuw rijbewijs afgegeven in andere lidstaat — Weigering van erkenning van rijbevoegdheid in eerste lidstaat — Verblijfsvoorwaarde van richtlijn 91/439/EEG niet vervuld”

Conclusie van advocaat-generaal Y. Bot van 14 februari 2008   I - 4637

Arrest van het Hof (Derde kamer) van 26 juni 2008   I - 4656

Samenvatting van het arrest

  1. Vervoer – Wegvervoer – Rijbewijs – Richtlijn 91/439

    (Richtlijn 91/439 van de Raad, zoals gewijzigd bij verordening nr. 1882/2003, art. 1, lid 2, 7, lid 1, en 8, leden 2 en 4)

  2. Vervoer – Wegvervoer – Rijbewijs – Richtlijn 91/439

    (Richtlijn 91/439 van de Raad, zoals gewijzigd bij verordening nr. 1882/2003, art. 1, lid 2, en 8, leden 2 en 4)

  1.  De artikelen 1, lid 2, 7, lid 1, en 8, leden 2 en 4, van richtlijn 91/439 betreffende het rijbewijs, zoals gewijzigd bij verordening nr. 1882/2003, moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich ertegen verzetten dat een lidstaat weigert om op zijn grondgebied de rijbevoegdheid te erkennen die voortvloeit uit een rijbewijs dat later, maar niet binnen een aan de betrokkene opgelegde verbodstermijn om een nieuw rijbewijs te verkrijgen, is afgegeven door een andere lidstaat, en derhalve de geldigheid van dat rijbewijs, zolang de houder ervan niet voldoet aan de in deze eerste lidstaat gestelde eisen voor de afgifte van een nieuw rijbewijs na de intrekking van een eerder rijbewijs, waaronder een onderzoek van zijn rijgeschiktheid waaruit blijkt dat de redenen voor de intrekking niet langer bestaan.

    In dezelfde omstandigheden verzetten deze bepalingen zich er niet tegen dat een lidstaat weigert op zijn grondgebied de rijbevoegdheid te erkennen die voortvloeit uit een later door een andere lidstaat afgegeven rijbewijs, wanneer op basis van de vermeldingen op het rijbewijs of van andere onbetwistbare inlichtingen afkomstig van de lidstaat van afgifte, vaststaat dat ten tijde van de afgifte van dit rijbewijs de houder ervan, wiens vorig rijbewijs op het grondgebied van de eerste lidstaat was ingetrokken, niet zijn gewone verblijfplaats op het grondgebied van de lidstaat van afgifte had.

    (cf. punt 73, dictum 1)

  2.  De artikelen 1, lid 2, en 8, leden 2 en 4, van richtlijn 91/439 betreffende het rijbewijs, zoals gewijzigd bij verordening nr. 1882/2003, verzetten zich ertegen dat een lidstaat die overeenkomstig deze richtlijn gehouden is de rijbevoegdheid te erkennen die voortvloeit uit een door een andere lidstaat afgegeven rijbewijs, deze bevoegdheid voorlopig schorst wanneer deze laatste staat de modaliteiten van afgifte van dit rijbewijs onderzoekt. In dezelfde omstandigheden verzetten deze bepalingen zich er daarentegen niet tegen dat een lidstaat deze bevoegdheid schorst wanneer uit de vermeldingen op dit rijbewijs of uit andere onbetwistbare inlichtingen afkomstig van deze andere lidstaat volgt dat ten tijde van de afgifte van dit rijbewijs niet was voldaan aan de verblijfsvoorwaarde van artikel 7, lid 1, sub b, van deze richtlijn.

    (cf. punt 86, dictum 2)