ARREST VAN HET HOF (Vierde kamer)

17 januari 2008 ( *1 )

„Sociale politiek — Bescherming van werknemers bij insolventie van werkgever — Richtlijn 80/987/EEG, gewijzigd bij richtlijn 2002/74/EG — Rechtstreekse werking — Schadeloosstelling voor onrechtmatig ontslag die is overeengekomen bij gerechtelijke schikking — Betaling gewaarborgd door waarborgfonds — Betaling afhankelijk van vaststelling van gerechtelijke beslissing”

In zaak C-246/06,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 234 EG, ingediend door de Juzgado de lo Social Único de Algeciras (Spanje) bij beslissing van 7 april 2006, ingekomen bij het Hof op 2 juni 2006, in de procedure

Josefa Velasco Navarro

tegen

Fondo de Garantía Salarial (Fogasa),

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE (Vierde kamer),

samengesteld als volgt: K. Lenaerts, kamerpresident, R. Silva de Lapuerta, E. Juhász, J. Malenovský en T. von Danwitz (rapporteur), rechters,

advocaat-generaal: P. Mengozzi,

griffier: R. Grass,

gezien de stukken,

gelet op de opmerkingen van:

de Sloveense regering, vertegenwoordigd door M. Remic als gemachtigde,

de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door J. Enegren en R. Vidal Puig als gemachtigden,

gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,

het navolgende

Arrest

1

Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van richtlijn 80/987/EEG van de Raad van 20 oktober 1980 betreffende de bescherming van de werknemers bij insolventie van de werkgever (PB L 283, blz. 23), zoals gewijzigd bij richtlijn 2002/74/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2002 (PB L 270, blz. 10; hierna: „richtlijn 80/987”).

2

Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen mevrouw Velasco Navarro en Fondo de Garantía Salarial (Fogasa) (loonwaarborgfonds; hierna: „Fogasa”) over de weigering van Fogasa om op grond van zijn subsidiaire aansprakelijkheid een schadeloosstelling wegens haar onrechtmatige ontslag uit te keren, waarvan de betaling in een gerechtelijke schikking tussen Velasco Navarro en haar werkgever was overeengekomen.

Rechtskader

Gemeenschapsregeling

3

Artikel 1, lid 1, van richtlijn 80/987 bepaalt dat „[de]ze richtlijn van toepassing is op uit arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen voortvloeiende aanspraken van werknemers tegenover werkgevers die in staat van insolventie in de zin van artikel 2, lid 1, verkeren”.

4

Volgens artikel 2, lid 2, doet deze richtlijn geen afbreuk aan het nationale recht met betrekking tot de definitie van de termen „werknemer”, „werkgever”, „bezoldiging”, „verkregen recht” of „recht in wording”.

5

Artikel 3, lid 1, van richtlijn 80/987 in zijn oorspronkelijke versie luidde:

„De lidstaten treffen de nodige maatregelen opdat waarborgfondsen onder voorbehoud van artikel 4 de onvervulde aanspraken van de werknemers honoreren die voortvloeien uit arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen en die betrekking hebben op het loon over de vóór een bepaalde datum vallende periode.”

6

Artikel 3, lid 1, van richtlijn 80/987 in zijn oorspronkelijke versie is artikel 3, eerste alinea, in de versie van richtlijn 2002/74 geworden en luidt voortaan:

„De lidstaten treffen de nodige maatregelen opdat waarborgfondsen onder voorbehoud van artikel 4 de onvervulde aanspraken van de werknemers honoreren die voortvloeien uit arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen, met inbegrip van de vergoeding wegens beëindiging van de arbeidsverhouding, indien de nationale wetgeving hierin voorziet.”

7

Artikel 2, lid 1, eerste en tweede alinea, van richtlijn 2002/74 luidt:

„De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 8 oktober 2005 aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

Zij passen de in de eerste alinea bedoelde bepalingen toe op iedere staat van insolventie van een werkgever die na de datum van inwerkingtreding van die bepalingen intreedt.”

8

Volgens artikel 3 ervan is richtlijn 2002/74 op 8 oktober 2002 in werking getreden.

Spaanse regeling

9

Artikel 33, leden 1 en 2, van koninklijk wetsdecreet 1/1995 van 24 maart 1995 tot goedkeuring van de herziene tekst van de wet inzake het werknemersstatuut (Estatuto de los Trabajadores, BOE nr. 75 van 29 maart 1995, blz. 9654), in de versie die voortvloeit uit wet 60/1997 van 19 december 1997 (BOE nr. 304 van 20 december 1997, blz. 37453; hierna: „werknemersstatuut”), luidt:

„1.   Het loonwaarborgfonds […] [keert] aan de werknemers de lonen [uit] die hun niet zijn uitbetaald wegens insolvabiliteit, surséance van betaling of faillissement van de ondernemers.

Als loon in de zin van het hierboven bepaalde wordt aangemerkt het als zodanig in een minnelijke schikking of bij rechterlijke beslissing erkende bedrag betreffende alle aanspraken als bedoeld in artikel 26, lid 1, alsmede de eventueel door de bevoegde rechterlijke instantie bepaalde aanvullende schadeloosstelling bij wege van de ,salarios de tramitación' [loon tijdens de procedure] […]

2.   Het loonwaarborgfonds keert in de in het vorige lid genoemde gevallen de schadeloosstellingen uit die bij een vonnis of administratieve beslissing wegens ontslag of beëindiging van de arbeidsovereenkomsten aan werknemers worden toegekend overeenkomstig de artikelen 50, 51 en 52, sub c, van deze wet, tot een maximum van een jaarsalaris, met dien verstande dat het dagloon dat als berekeningsgrondslag dient, niet meer dan het dubbele van het wettelijk minimumdagloon kan bedragen.

[…]”

10

Tot de door Fogasa krachtens artikel 33, lid 2, van het werknemersstatuut uit te keren vergoedingen behoren de vergoedingen wegens onrechtmatig ontslag in de zin van artikel 56, lid 1, van dit statuut:

„1.   Wanneer het ontslag onrechtmatig is verklaard, kan de werkgever tot vijf dagen na bekendmaking van het vonnis kiezen tussen het weer in dienst nemen van de werknemer met betaling van de sub b van dit lid bedoelde ,salarios de tramitación', en de betaling van de volgende bedragen, die in het vonnis worden vastgesteld:

a)

een schadeloosstelling die overeenkomt met 45 dagen loon per arbeidsjaar, waarbij perioden korter dan een jaar naar rata van het aantal maanden worden berekend, tot een maximum van 42 maanden;

b)

een bedrag gelijk aan het bedrag van de lonen die verschuldigd zijn vanaf de datum van het ontslag tot die van de bekendmaking van het vonnis waarbij het ontslag onrechtmatig is verklaard, of tot de datum waarop de werknemer opnieuw werk heeft gevonden, indien deze vóór de uitspraak van het vonnis valt en de werkgever het bewijs levert van de uitbetaling van de bedragen, zodat deze van de ,salarios de tramitación' kunnen worden afgetrokken.

De werkgever zorgt ervoor dat de werknemer bij de sociale verzekering ingeschreven blijft gedurende de hierboven sub b bedoelde periode waarover lonen verschuldigd zijn.”

Het hoofdgeding en de prejudiciële vragen

11

Velasco Navarro, verzoekster in het hoofdgeding, was vanaf 28 mei 1998 werkzaam bij Camisas Leica S.L. (hierna: „Camisas Leica”). Op 27 december 2001 werd zij ontslagen.

12

Op 13 mei 2002 hebben Velasco Navarro en Camisas Leica een gerechtelijke schikking getroffen, waarbij deze vennootschap enerzijds heeft erkend dat het ontslag van Velasco Navarro onregelmatig was, en zich anderzijds heeft verbonden tot betaling van de ontslagvergoeding en de „salarios de tramitación” waarin artikel 56 van het werknemersstatuut voorziet.

13

Op basis van een vonnis van 5 maart 2003, waarbij dezelfde rechter Camisas Leica op eigen verzoek voorlopig insolvent heeft verklaard, heeft Velasco Navarro Fogasa verzocht om uitkering van deze vergoeding en van de „salarios de tramitación” die haar ex-werkgever haar niet had betaald.

14

Fogasa heeft aanvaard verzoekster in het hoofdgeding 3338,88 EUR als „salarios de tramitación” te betalen, maar was van mening dat Velasco Navarro geen recht had op het als ontslagvergoeding gevraagde bedrag van 2696,89 EUR op grond dat dit niet bij een vonnis of een andere rechterlijke beslissing was erkend.

15

Velasco Navarro heeft de weigering van Fogasa haar deze ontslagvergoeding uit te keren, betwist voor de Juzgado de lo Social Único de Algeciras.

16

Volgens de uitleg van de nationale rechter in de motivering van de verwijzingsbeschikking voorziet het Spaanse recht in artikel 33, lid 2, van het werknemersstatuut in de uitkering van wegens beëindiging van de arbeidsverhouding verschuldigde vergoedingen, maar alleen wanneer deze bij een vonnis of administratieve beslissing ten gunste van de werknemers wegens het ontslag of de beëindiging van de arbeidsovereenkomst zijn erkend.

17

De verwijzende rechter acht deze nationale bepaling in strijd met het communautair gelijkheidsbeginsel, zoals neergelegd in de rechtspraak van het Hof en met name in punt 30 van de beschikking van 13 december 2005, Guerrero Pecino (C-177/05, Jurispr. blz. I-10887). Volgens deze rechtspraak moeten soortgelijke schadeloosstellingen die in een rechterlijke schikkingsprocedure zijn vastgesteld, ook worden beschouwd als vergoedingen in de zin van artikel 3, eerste alinea, van richtlijn 80/987.

18

Hij merkt op dat richtlijn 2002/74 op de dag van de insolventverklaring van Camisas Leica, op 5 maart 2003, reeds van kracht was. Zijns inziens heeft de Spaanse wetgever, hoewel de termijn voor omzetting van deze richtlijn sinds 8 oktober 2005 verstreken was, er geen uitvoering aan gegeven, omdat hij ervan overtuigd is dat de sinds 21 december 1997 geldende Spaanse interne wetgeving volstrekt conform is aan deze richtlijn.

19

Volgens de nationale rechter kan dus niet worden gesteld dat het Koninkrijk Spanje richtlijn 2002/74 op 8 oktober 2005 reeds had omgezet, aangezien juist de nationale wetgeving tekortschoot.

20

De verwijzende rechter wijst er ook op dat Fogasa ter terechtzitting heeft aangevoerd dat Velasco Navarro zich niet op richtlijn 2002/74 of op de uit voormelde beschikking Guerrero Pecino voortvloeiende uitlegging ervan kan beroepen, daar het vonnis waarbij Camisas Leica voorlopig insolvent is verklaard, hoewel gewezen na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn, namelijk 8 oktober 2002, hoe dan ook dateert van vóór de datum voor de vaststelling door de lidstaten van de maatregelen tot omzetting ervan, namelijk 8 oktober 2005.

21

In deze omstandigheden heeft de Juzgado de lo Social Único de Algeciras besloten de behandeling van de zaak te schorsen en het Hof de volgende prejudiciële vragen te stellen:

„1)

Aangezien de verwijzende rechter heeft vastgesteld dat de nationale wetgeving wegens haar tekortkomingen op 8 oktober 2005 niet conform was aan richtlijn 2002/74, zoals door het Hof in voormelde beschikking [Guerrero Pecino] uitgelegd in het licht van het gemeenschapsrechtelijke gelijkheidsbeginsel, dient deze richtlijn dan te worden geacht rechtstreekse werking te hebben en vanaf de daaropvolgende dag, namelijk 9 oktober 2005, voor Fogasa, het nationale waarborgfonds, te gelden?

2)

Ingeval de eerste vraag bevestigend moet worden beantwoord, geldt de rechtstreekse werking van richtlijn 2002/74, daar zij meer de werknemer en minder de nalatige staat begunstigt, dan ook bij een insolventie die — na een gerechtelijke schikking waarin deze tekortschietende nationale wetgeving niet voorziet — intreedt tussen de datum van inwerkingtreding van de richtlijn op 8 oktober 2002 en de uiterste datum waarop Spanje de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking moest doen treden om aan deze richtlijn te voldoen, namelijk 8 oktober 2005?”

Beantwoording van de prejudiciële vragen

22

Met zijn twee vragen wenst de verwijzende rechter te vernemen of artikel 3, eerste alinea, van richtlijn 80/987, zolang zij niet in de rechtsorde van een lidstaat is omgezet, rechtstreekse werking heeft en, zo ja, vanaf wanneer op deze bepaling een rechtstreeks beroep kan worden gedaan tegenover een instelling als Fogasa. Aangezien deze twee vragen er in wezen toe strekken te vernemen of deze bepaling rechtstreekse werking kan hebben tussen de datum van inwerkingtreding ervan en die waarop de omzettingstermijn verstrijkt, dienen zij tezamen te worden behandeld.

23

De verwijzende rechter stelt deze twee vragen op basis van voormelde beschikking Guerrero Pecino. Daarin heeft het Hof richtlijn 80/987 weliswaar op verzoek van dezelfde verwijzende rechter als in casu en in dezelfde insolventiezaak uitgelegd, maar deze uitlegging, zoals gepreciseerd in punt 23 van deze beschikking, gold alleen voor het geval dat richtlijn 2002/74 op de relevante datum reeds in nationaal recht was omgezet, hetgeen de verwijzende rechter moest vaststellen.

24

In het hoofdgeding was richtlijn 2002/74 volgens de verwijzingsbeschikking aan het eind van de omzettingstermijn, namelijk 8 oktober 2005, nog niet in nationaal recht omgezet (zie in die zin arrest van 29 november 2007, Commissie/Spanje, C-6/07, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie).

Rechtstreekse werking van artikel 3, eerste alinea, van richtlijn 80/987

25

Los van een onderzoek van de voorwaarden om voor de nationale rechter een beroep te kunnen doen op een richtlijnbepaling die nog niet is omgezet of niet correct is omgezet (zie arresten van 11 juli 2002, Marks & Spencer, C-62/00, Jurispr. blz. I-6325, punt 25, alsook 8 juni 2006, Feuerbestattungsverein Halle, C-430/04, Jurispr. blz. I-4999, punten 28 en 29), kan een richtlijn volgens vaste rechtspraak eerst na het verstrijken van de termijn voor omzetting ervan in nationaal recht rechtstreekse werking hebben (arresten van 3 maart 1994, Vaneetveld, C-316/93, Jurispr. blz. I-763, punt 16, alsook 14 september 2000, Mendes Ferreira en Delgado Correia Ferreira, C-348/98, Jurispr. blz. I-6711, punt 33).

26

In casu verstreek de omzettingstermijn krachtens artikel 2, lid 1, eerste alinea, van richtlijn 2002/74 op 8 oktober 2005. Ten behoeve van het hoofdgeding dient te worden nagegaan of na deze datum een beroep op de eventuele rechtstreekse werking van deze richtlijn mogelijk is met betrekking tot feiten gelegen vóór deze datum. Camisas Leica werd namelijk op 5 maart 2003 insolvent verklaard, dus voordat de termijn voor omzetting van deze richtlijn verstreek, en verzoekster in het hoofdgeding heeft na deze datum haar verzoek bij Fogasa betreffende haar aanspraak op de uit deze insolventie voortvloeiende ontslagvergoeding gehandhaafd.

27

Dienaangaande volgt uit de rechtspraak van het Hof (zie in die zin arrest van 10 november 1992, Hansa Fleisch Ernst Mundt, C-156/91, Jurispr. blz. I-5567, punt 20, en voormeld arrest Vaneetveld, punt 18) dat een beroep op de eventuele rechtstreekse werking van richtlijn 2002/74 bij niet-omzetting ervan door een lidstaat binnen de gestelde termijn, slechts mogelijk is vanaf 8 oktober 2005 voor een na deze datum ingetreden insolventie, hetgeen niet het geval is in het hoofdgeding.

28

De lidstaten waren weliswaar verplicht hun nationale bepalingen vóór 8 oktober 2005 aan richtlijn 2002/74 aan te passen, maar krachtens artikel 2, lid 1, tweede alinea, van deze richtlijn zijn zij slechts verplicht deze bepalingen toe te passen op insolventies die na de inwerkingtreding ervan intreden.

29

Richtlijn 2002/74 is slechts van toepassing op insolventies die intreden ofwel na de uitvoering ervan, waaronder die welke vóór het verstrijken van de omzettingstermijn zijn ingetreden, ofwel, in geval van niet-omzetting, na het verstrijken van deze laatste termijn.

30

Bijgevolg dient op de gestelde vragen te worden geantwoord dat ingeval richtlijn 2002/74 niet per 8 oktober 2005 in nationaal recht is omgezet, hoe dan ook geen beroep kan worden gedaan op de eventuele rechtstreekse werking van artikel 3, eerste alinea, van richtlijn 80/987 met betrekking tot een vóór deze datum ingetreden insolventie.

Schending van het gelijkheidsbeginsel

31

Hoewel de twee vragen van de verwijzende rechter aldus zijn geformuleerd dat zij alleen de rechtstreekse werking van artikel 3, eerste alinea, van richtlijn 80/987 betreffen, is het van belang om voor de tijd tussen de inwerkingtreding van richtlijn 2002/74 en het verstrijken van de omzettingstermijn ervan eraan te herinneren dat zodra een nationale regeling binnen de werkingssfeer van het gemeenschapsrecht komt, het Hof, ingeval het om een prejudiciële beslissing wordt verzocht, alle uitleggingsgegevens moet verschaffen die de nationale rechter nodig heeft om te kunnen beoordelen of die regeling verenigbaar is met de fundamentele rechten waarvan het Hof de eerbiediging verzekert (zie in die zin arresten van 12 december 2002, Rodríguez Caballero, C-442/00, Jurispr. blz. I-11915, punt 31, en aldaar aangehaalde rechtspraak, alsook 10 april 2003, Steffensen, C-276/01, Jurispr. blz. I-3735, punt 70).

32

Hoewel richtlijn 80/987 de lidstaten vrij laat om in hun interne rechtsorde al dan niet te voorzien in een betalingswaarborg voor bij ontslag verschuldigde vergoedingen, daar artikel 3, eerste alinea, van deze richtlijn geen enkele verplichting in die zin oplegt, valt een nationale regeling die voorziet in een dergelijke waarborg, vanaf de datum van inwerkingtreding van richtlijn 2002/74, namelijk 8 oktober 2002, evenwel binnen de werkingssfeer van het gemeenschapsrecht, wat de toepassing ervan op feiten na deze inwerkingtreding betreft (zie in die zin arrest van 7 september 2006, Cordero Alonso, C-81/05, Jurispr. blz. I-7569, punten 31 en 32). Als zodanig moet een dergelijke regeling vanaf die datum de algemene beginselen en de fundamentele rechten waarvan het Hof de eerbiediging verzekert, waaronder het gelijkheids- en het non-discriminatiebeginsel, in acht nemen (zie voormeld arrest Rodríguez Caballero, punten 31 en 32).

33

Artikel 33, lid 2, van het werknemersstatuut voorziet bij insolventie van de werkgever in een dergelijke waarborg voor de betaling van bepaalde vergoedingen wegens ontslag of beëindiging van de arbeidsovereenkomst, waarin dit statuut voorziet.

34

Bijgevolg dient te worden vastgesteld dat deze nationale bepaling vanaf de datum van inwerkingtreding van richtlijn 2002/74 onder artikel 3, eerste alinea, van richtlijn 80/987 en dus onder de werkingssfeer van het gemeenschapsrecht valt. Sindsdien is zij dus onderworpen aan de eerbiediging van de in het gemeenschapsrecht erkende algemene beginselen en grondrechten (zie in die zin arrest van 7 september 2006, Cordero Alonso, C-81/05, Jurispr. blz. I-7569, punt 37).

35

De nationale rechter moet de in het hoofdgeding aan de orde zijnde nationale regeling dus uitleggen met inachtneming van deze algemene beginselen en grondrechten, zoals uitgelegd door het Hof, en met name het gelijkheidsbeginsel (zie in die zin voormelde beschikking Guerrero Pecino, punt 30, en voormeld arrest Cordero Alonso, punt 38).

36

Wat dit laatste beginsel betreft, dat vereist dat vergelijkbare situaties niet verschillend worden behandeld tenzij dit objectief gerechtvaardigd is, heeft het Hof, wat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde regeling betreft, verklaard dat onrechtmatig ontslagen werknemers zich in een vergelijkbare situatie bevinden voor zover zij recht hebben op schadeloosstelling indien zij niet opnieuw in dienst worden genomen (zie voormeld arrest Rodríguez Caballero, punt 33, en 16 december 2004, Olaso Valero, C-520/03, Jurispr. blz. I-12065, punten 34 en 35).

37

Na verder te hebben overwogen dat geen enkel overtuigend argument was aangevoerd ter rechtvaardiging van de ongelijke behandeling van aanspraken op schadeloosstelling wegens onrechtmatig ontslag die bij vonnis of administratieve beslissing zijn erkend, en aanspraken op schadeloosstelling wegens onrechtmatig ontslag die in een gerechtelijke schikkingsprocedure zijn erkend, is het Hof tot de conclusie gekomen dat een regeling als die in het hoofdgeding in strijd is met het gelijkheidsbeginsel wanneer zij uitsluit dat het waarborgfonds voor deze laatste aanspraken opkomt (zie in die zin voormeld arrest Olaso Valero, punten 36 en 37).

38

Voorts kan, wanneer een dergelijke discriminatie is vastgesteld, zolang de nationale wetgever de richtlijn niet correct heeft omgezet, de eerbiediging van het gelijkheidsbeginsel alleen worden verzekerd door de leden van de benadeelde groep de voordelen toe te kennen die de leden van de bevoordeelde groep genieten (voormelde arresten Rodríguez Caballero, punt 42, en Cordero Alonso, punt 45).

39

Derhalve moet de nationale rechter, wanneer de nationale regeling binnen de werkingssfeer van richtlijn 80/987 valt, ingeval een insolventie tussen de datum van inwerkingtreding van richtlijn 2002/74 en het verstrijken van de omzettingstermijn ervan intreedt, ervoor zorgen dat deze nationale regeling overeenkomstig het in het gemeenschapsrecht erkende non-discriminatiebeginsel wordt toegepast.

Kosten

40

Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

 

Het Hof van Justitie (Vierde kamer) verklaart voor recht:

 

1)

Ingeval richtlijn 2002/74/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2002 tot wijziging van richtlijn 80/987/EEG van de Raad betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake de bescherming van de werknemers bij insolventie van de werkgever, niet per 8 oktober 2005 in nationaal recht is omgezet, kan met betrekking tot een vóór deze datum ingetreden insolventie hoe dan ook geen beroep worden gedaan op de eventuele rechtstreekse werking van artikel 3, eerste alinea, van richtlijn 80/987/EEG van de Raad van 20 oktober 1980 betreffende de bescherming van de werknemers bij insolventie van de werkgever, zoals gewijzigd bij richtlijn 2002/74.

 

2)

Wanneer de nationale regeling binnen de werkingssfeer van richtlijn 80/987, zoals gewijzigd bij richtlijn 2002/74, valt, moet de nationale rechter ingeval een insolventie tussen de datum van inwerkingtreding van deze laatste richtlijn en het verstrijken van de omzettingstermijn ervan intreedt, ervoor zorgen dat deze nationale regeling overeenkomstig het in het gemeenschapsrecht erkende non-discriminatiebeginsel wordt toegepast.

 

ondertekeningen


( *1 ) Procestaal: Spaans.