Zaak C-199/06

Centre d’exportation du livre français (CELF)

en

Ministre de la Culture et de la Communication

tegen

Société internationale de diffusion et d’édition (SIDE)

[verzoek van de Conseil d’État (Frankrijk) om een prejudiciële beslissing]

„Staatssteun — Artikel 88, lid 3, EG — Nationale rechterlijke instanties — Terugvordering van onrechtmatig tot uitvoering gebrachte steunmaatregelen — Steunmaatregelen die verenigbaar met gemeenschappelijke markt zijn verklaard”

Conclusie van advocaat-generaal J. Mazák van 24 mei 2007   I - 472

Arrest van het Hof (Grote kamer) van 12 februari 2008   I - 486

Samenvatting van het arrest

  1. Steunmaatregelen van de staten – Voorgenomen steunmaatregelen – Toekenning van steun in strijd met in artikel 88, lid 3, EG geformuleerd verbod – Latere beschikking van Commissie waarbij steunmaatregel verenigbaar met gemeenschappelijke markt wordt verklaard – Verplichtingen van nationale rechterlijke instanties waarbij vordering tot terugbetaling is ingesteld

    (Art. 88, lid 3, EG)

  2. Steunmaatregelen van de staten – Voorgenomen steunmaatregelen – Toekenning van steun in strijd met in artikel 88, lid 3, EG geformuleerd verbod – Latere beschikking van Commissie waarbij steunmaatregel verenigbaar met gemeenschappelijke markt wordt verklaard – Nietigverklaring van deze beschikking door gemeenschapsrechter – Terugwerkende kracht – Gewettigd vertrouwen van begunstigden – Geen, behoudens buitengewone omstandigheden

    (Art. 88, lid 3, EG, 231, eerste alinea, EG en 249 EG)

  1.  In een situatie waarin een vordering op grond van artikel 88, lid 3, laatste volzin, EG wordt onderzocht nadat de Commissie een positieve beschikking heeft gegeven, moet de nationale rechter, ondanks de vaststelling dat de betrokken steunmaatregel verenigbaar is met de gemeenschappelijke markt, zich uitspreken over de geldigheid van uitvoeringshandelingen en over de terugvordering van de verleende financiële steun. In een dergelijk geval verplicht het gemeenschapsrecht hem passende maatregelen te nemen om de gevolgen van de onrechtmatigheid daadwerkelijk op te heffen. Het legt hem evenwel, ook wanneer geen sprake is van buitengewone omstandigheden, niet de verplichting op om de onrechtmatige steun volledig terug te vorderen.

    Artikel 88, lid 3, laatste volzin, EG is namelijk bedoeld om er preventief voor te zorgen dat alleen verenigbare steunmaatregelen tot uitvoering worden gebracht. Teneinde deze doelstelling te bereiken, wordt de uitvoering van een voorgenomen steunmaatregel opgeschort totdat de twijfel omtrent de verenigbaarheid ervan is weggenomen door de eindbeslissing van de Commissie. Wanneer de Commissie een positieve beschikking geeft, blijkt dus dat de voorbarige uitbetaling van de steun niet in strijd was met deze doelstelling. In dat geval zou, vanuit het oogpunt van andere marktdeelnemers dan de ontvanger van dergelijke steun, de onrechtmatigheid van deze steun enerzijds tot gevolg hebben gehad dat zij werden blootgesteld aan het, uiteindelijk niet gerealiseerde, risico van uitvoering van een onverenigbare steunmaatregel, en anderzijds dat zij eventueel, op het vlak van de mededinging, de gevolgen van een verenigbare steunmaatregel eerder zouden hebben ondervonden dan het geval had mogen zijn. Vanuit het oogpunt van de steunontvanger zou het ongerechtvaardigde voordeel er enerzijds in hebben bestaan dat hij niet de rente betaalt die hij over het bedrag van de verenigbare steun zou hebben moeten betalen indien hij dit bedrag, in afwachting van de beschikking van de Commissie, op de markt had moeten lenen, en anderzijds dat zijn concurrentiepositie ten opzichte van andere marktdeelnemers tijdens de duur van de onrechtmatigheid was verbeterd. De nationale rechter is derhalve op grond van het gemeenschapsrecht verplicht om de ontvanger van dergelijke steun te gelasten rente te betalen voor het tijdvak van onrechtmatigheid.

    Binnen het kader van zijn nationale rechtsorde kan de nationale rechter in voorkomend geval bovendien de terugvordering van de onrechtmatige steun gelasten, onverminderd het recht van de lidstaat om deze later opnieuw te verlenen. Hij kan tevens genoopt zijn vorderingen tot vergoeding van de schade die is ontstaan door de onrechtmatigheid van de steunmaatregel, toe te wijzen.

    (cf. punten 45-53, 55, dictum 1)

  2.  Wanneer de gemeenschapsrechter een beschikking van de Commissie nietig verklaart waarin deze de verenigbaarheid met de gemeenschappelijke markt vaststelt van steunmaatregelen die in strijd met het verbod van artikel 88, lid 3, laatste volzin, EG tot uitvoering zijn gebracht zonder de eindbeslissing van de Commissie af te wachten, zijn het vermoeden van rechtmatigheid van de handelingen van de gemeenschapsinstellingen en de regel van terugwerkende kracht van de nietigverklaring achtereenvolgens van toepassing. De steun die is verleend na de positieve beschikking van de Commissie, wordt aldus overeenkomstig artikel 231, eerste alinea, EG vermoed rechtmatig te zijn tot aan de beslissing van de gemeenschapsrechter tot nietigverklaring, en vervolgens, op de datum van laatstgenoemde beslissing, wordt hij overeenkomstig artikel 231, eerste alinea, EG geacht niet verenigbaar te zijn verklaard bij de nietig verklaarde beschikking, zodat de uitvoering ervan als onrechtmatig moet worden aangemerkt. In dat geval blijkt de regel die voortvloeit uit artikel 231, eerste alinea, EG de toepassing van het vermoeden van rechtmatigheid dus met terugwerkende kracht te beëindigen.

    Hoewel het dus niet uitgesloten is dat de ontvanger van onrechtmatig verleende steun zich kan beroepen op buitengewone omstandigheden die zijn vertrouwen in de rechtmatigheid van de steunmaatregelen konden wettigen, en zich bijgevolg tegen de terugbetaling ervan kan verzetten, kan daarentegen het bestaan alleen van de later nietig verklaarde positieve beschikking niet worden aangemerkt als omstandigheid waardoor een dergelijk gewettigd vertrouwen kon worden gewekt. Immers, wanneer een beroep tot nietigverklaring is ingesteld tegen een positieve beschikking, kan de ontvanger geen zekerheid hebben omtrent de rechtmatigheid van de steunmaatregel zolang de gemeenschapsrechter zich niet definitief heeft uitgesproken.

    Hieruit volgt dat wanneer een beschikking van de Commissie waarin deze de verenigbaarheid met de gemeenschappelijke markt vaststelt van een steunmaatregel die in strijd met artikel 88, lid 3, laatste volzin, EG door de gemeenschapsrechter nietig is verklaard, de uit deze bepaling voortvloeiende verplichting om de gevolgen van de onrechtmatigheid op te heffen zich, voor de berekening van de door de ontvanger te betalen bedragen, behoudens buitengewone omstandigheden, ook uitstrekt tot het tijdvak dat is verstreken tussen de positieve beschikking van de Commissie en de nietigverklaring ervan door de gemeenschapsrechter.

    (cf. punten 62-69, dictum 2)