Zaak C‑173/06

Agrover Srl

tegen

Agenzia Dogane Circoscrizione Doganale di Genova

(verzoek van de Commissione tributaria regionale di Genova om een prejudiciële beslissing)

„Communautair douanewetboek – Actieve veredeling – Associatieovereenkomst – Voorafgaande uitvoer van rijst naar derde land waarmee preferentiële douaneovereenkomst bestaat – Artikel 216 van douanewetboek – Navordering van rechten bij invoer – Artikel 220, lid 2, sub b, van douanewetboek”

Conclusie van advocaat-generaal V. Trstenjak van 7 juni 2007 

Arrest van het Hof (Derde kamer) van 18 oktober 2007 

Samenvatting van het arrest

1.     Douane-unie – Ontstaan van douaneschuld in geval van verkrijging van preferentiële tariefbehandeling in derde land

(Verordening nr. 2913/92 van de Raad, art. 115, lid 1, sub b, en 216)

2.     Eigen middelen van de Europese Gemeenschappen – Navordering van rechten bij invoer of uitvoer

(Verordening nr. 2913/92 van de Raad, art. 216 en 220, lid 2, sub b)

1.     Artikel 216 van verordening nr. 2913/92 tot vaststelling van het communautair douanewetboek, zoals gewijzigd bij verordening nr. 2700/2000, is van toepassing op de in artikel 115, lid 1, sub b, van die verordening bedoelde actieve veredeling, waarbij veredelingsproducten uit de Europese Gemeenschap worden uitgevoerd alvorens de invoergoederen zijn ingevoerd (zogenoemde „voorafgaande uitvoer” of „EX/IM”).

(cf. punt 26, dictum 1)

2.     Wanneer bij de aanzuivering van een actieveveredelingshandeling (systeem inzake schorsing) met equivalentieverkeer en voorafgaande uitvoer de bevoegde autoriteiten zich niet op grond van artikel 216 van verordening nr. 2913/92 tot vaststelling van het communautair douanewetboek, zoals gewijzigd bij verordening nr. 2700/2000, hebben verzet tegen de vrijstelling van rechten bij de invoer van goederen van oorsprong uit een derde land, mogen zij krachtens artikel 220, lid 2, sub b, van die verordening niet overgaan tot boeking achteraf van die rechten indien aan drie cumulatieve voorwaarden is voldaan. Om te beginnen moet inning van de rechten achterwege zijn gebleven ten gevolge van een vergissing van de bevoegde autoriteiten zelf, vervolgens moet deze vergissing van dien aard zijn geweest dat een belastingplichtige te goeder trouw deze redelijkerwijze niet kon ontdekken, en ten slotte moet laatstbedoelde voor zijn douaneaangifte aan alle geldende voorschriften hebben voldaan. Het staat aan de verwijzende rechter om aan de hand van het geheel van concrete elementen van het hem voorgelegde geschil, met name de door de betrokken belastingplichtige aangevoerde bewijzen, te beoordelen of zulks in het hoofdgeding het geval is.

(cf. punt 35, dictum 2)







ARREST VAN HET HOF (Derde kamer)

18 oktober 2007 (*)

„Communautair douanewetboek – Actieve veredeling – Associatieovereenkomst – Voorafgaande uitvoer van rijst naar derde land waarmee preferentiële douaneovereenkomst bestaat – Artikel 216 douanewetboek – Navordering van rechten bij invoer – Artikel 220, lid 2, sub b, douanewetboek”

In zaak C‑173/06,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 234 EG, ingediend door de Commissione tributaria regionale di Genova (Italië) bij beslissing van 13 februari 2006, ingekomen bij het Hof op 3 april 2006, in de procedure

Agrover Srl

tegen

Agenzia Dogane Circoscrizione Doganale di Genova,

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE (Derde kamer),

samengesteld als volgt: A. Rosas, kamerpresident, J. Klučka, A. Ó Caoimh, P. Lindh (rapporteur) en A. Arabadjiev, rechters,

advocaat-generaal: V. Trstenjak,

griffier: L. Hewlett, hoofdadministrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 28 februari 2007,

gelet op de opmerkingen van:

–       Agrover Srl, vertegenwoordigd door G. Leone, avvocato,

–       de Italiaanse regering, vertegenwoordigd door I. M. Braguglia als gemachtigde, bijgestaan door G. Albenzio, avvocato dello Stato,

–       de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door J. Hottiaux en D. Recchia als gemachtigden,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 7 juni 2007,

het navolgende

Arrest

1       Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van de artikelen 216 en 220 van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PB L 302, blz. 1), zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 2700/2000 van het Europees Parlement en de Raad van 16 november 2000 (PB L 311, blz. 17; hierna: „douanewetboek”).

2       Dit verzoek is ingediend in het kader van een door Agrover Srl (hierna: „Agrover”) ingesteld beroep tot nietigverklaring van het besluit van de Agenzia Dogane Circoscrizione Doganale di Genova (douanekantoor te Genua) om douanerechten na te vorderen.

 Toepasselijke bepalingen

3       De Europa-Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en de Republiek Hongarije, anderzijds, die te Brussel is ondertekend op 16 december 1991, is namens de Europese Gemeenschappen gesloten en goedgekeurd bij besluit 93/742/Euratom, EGKS, EG van de Raad en de Commissie van 13 december 1993 (PB L 347, blz. 1). Artikel 15 („Verbod op teruggave of vrijstelling van rechten”) van Protocol nr. 4 bij deze overeenkomst, betreffende de definitie van het begrip „Producten van oorsprong” en methoden van administratieve samenwerking, zoals gewijzigd bij besluit nr. 3/96 van de Associatieraad, Associatie tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten enerzijds en de Republiek Hongarije anderzijds, van 28 december 1996 (PB 1997, L 92, blz. 1; hierna: „Protocol nr. 4”), bepaalt:

„1. a) Niet van oorsprong zijnde materialen die gebruikt zijn bij de vervaardiging van producten van oorsprong uit de Gemeenschap, Hongarije of een van de andere in artikel 4 genoemde landen in de zin van dit protocol waarvoor overeenkomstig de bepalingen van titel V een bewijs van oorsprong is afgegeven of opgesteld, komen in de Gemeenschap of in Hongarije niet in aanmerking voor de teruggave of vrijstelling van douanerechten in welke vorm dan ook.

[...]

2.      Het verbod in lid 1 is van toepassing op elke regeling voor terugbetaling of algehele of gedeeltelijke vrijstelling van douanerechten of heffingen van gelijke werking die in de Gemeenschap of in Hongarije van toepassing is op materialen die bij de vervaardiging worden gebruikt, en op de in lid 1, onder b), bedoelde producten, indien een dergelijke terugbetaling of vrijstelling uitdrukkelijk of feitelijk wordt toegekend indien de producten die uit genoemde materialen zijn verkregen, worden uitgevoerd, doch niet van toepassing is indien deze producten voor binnenlands gebruik zijn bestemd.

3.      De exporteur van producten die door een bewijs van oorsprong zijn gedekt, dient op verzoek van de douaneautoriteiten steeds bereid te zijn alle stukken over te leggen waaruit blijkt dat geen teruggave of vrijstelling van rechten is verkregen ten aanzien van de bij de vervaardiging van de betrokken producten gebruikte materialen die niet van oorsprong zijn, en dat alle douanerechten en heffingen van gelijke werking die op deze materialen van toepassing zijn, inderdaad zijn betaald.

[...]”

4       Artikel 114, lid 1, van het douanewetboek bepaalt met name dat niet-communautaire goederen die bestemd zijn om in de vorm van veredelingsproducten uit het douanegebied van de Gemeenschap te worden wederuitgevoerd, in dat douanegebied onder de regeling actieve veredeling een of meer veredelingshandelingen kunnen ondergaan, zonder dat deze goederen aan rechten bij invoer of aan handelspolitieke maatregelen onderworpen zijn. Deze vorm van actieve veredeling wordt „systeem inzake schorsing” genoemd (artikel 114, lid 2, sub a, van het douanewetboek). Blijkens artikel 114, lid 2, sub c en d, van het douanewetboek zijn veredelingsproducten alle producten die het resultaat zijn van veredelingshandelingen, zoals de bewerking of verwerking van goederen.

5       Krachtens artikel 115, lid 1, sub a, van het douanewetboek kunnen veredelingsproducten ook worden verkregen uit „equivalente goederen”, die in artikel 114, lid 2, sub e, van het wetboek zijn gedefinieerd als „communautaire goederen die in plaats van de invoergoederen worden gebruikt voor de vervaardiging van veredelingsproducten”, mits die goederen technisch en commercieel equivalent zijn aan de invoergoederen. Dit is het zogenoemde „equivalentieverkeer”. Artikel 115, lid 1, sub b, van het douanewetboek bepaalt verder dat de uit equivalente goederen verkregen veredelingsproducten uit de Gemeenschap mogen worden uitgevoerd alvorens de goederen uit derde landen zijn ingevoerd (zogenoemde „voorafgaande uitvoer” of „EX/IM”).

6       Overeenkomstig artikel 115, lid 3, van het douanewetboek leidt equivalentieverkeer tot een wijziging van de douanesituatie: „de invoergoederen [bevinden] zich in de douanesituatie van de equivalente goederen en deze laatste in de douanesituatie van de invoergoederen”.

7       Artikel 216 van het douanewetboek luidt:

„1.      Voor zover tussen de Gemeenschap en bepaalde derde landen gesloten overeenkomsten voor goederen van oorsprong uit de Gemeenschap in de zin van deze overeenkomsten in de toekenning, bij invoer in deze derde landen, van een preferentiële tariefbehandeling voorzien, onder het voorbehoud dat, wanneer deze goederen onder de regeling actieve veredeling zijn verkregen, de daarin verwerkte niet-communautaire goederen aan de betaling van de daarop betrekking hebbende rechten bij invoer zijn onderworpen, ontstaat een douaneschuld bij invoer door de geldigmaking van de documenten die voor het in derde landen verkrijgen van deze preferentiële tariefbehandeling nodig zijn.

2.      Het tijdstip waarop deze douaneschuld ontstaat, wordt geacht het tijdstip te zijn waarop de douaneautoriteiten de aangifte ten uitvoer van de betrokken goederen aanvaarden.

3.      Schuldenaar is de aangever. In geval van indirecte vertegenwoordiging is de persoon voor wiens rekening de aangifte wordt gedaan, eveneens schuldenaar.

4.      Het bedrag van de rechten bij invoer waarop deze douaneschuld betrekking heeft, wordt vastgesteld alsof het een douaneschuld betrof die door de aanvaarding, op dezelfde datum, van de aangifte voor het vrije verkeer van de betrokken goederen ter beëindiging van de regeling actieve veredeling is ontstaan.”

8       Artikel 220, lid 2, van het douanewetboek bepaalt:

„Behalve in de gevallen als bedoeld in artikel 217, lid 1, tweede en derde alinea, wordt niet tot boeking achteraf overgegaan wanneer:

[...]

b)      het wettelijk verschuldigde bedrag aan rechten niet was geboekt, ten gevolge van een vergissing van de douaneautoriteiten zelf die de belastingschuldige redelijkerwijze niet kon ontdekken en waarbij deze laatste zijnerzijds te goeder trouw heeft gehandeld en aan alle voorschriften van de geldende bepalingen inzake de douaneaangifte heeft voldaan;

[...]”

 Hoofdgeding en prejudiciële vragen

9       Agrover is een in Italië gevestigde vennootschap die een vergunning heeft voor de actieve veredeling van padie. In december 2000 heeft zij drie maal volwitte rijst van oorsprong uit de Gemeenschap uitgevoerd naar Hongarije, en daarna, in februari 2001, met vrijstelling van rechten eenzelfde hoeveelheid gedopte rijst ingevoerd uit Thailand.

10     Op 26 januari 2004 beslisten de Italiaanse autoriteiten op grond van artikel 216 van het douanewetboek dat deze handelingen niet onder de regeling actieve veredeling konden vallen. Zij waren namelijk van mening dat de vrijstelling van rechten enkel kan worden toegekend wanneer de goederen die worden ingevoerd ter vervanging van de eerder uitgevoerde, afkomstig zijn uit een land waarmee de Gemeenschap een preferentiële overeenkomst heeft gesloten, wat voor het Koninkrijk Thailand niet het geval is. Zij hebben daarop rechten nagevorderd met betrekking tot de invoer van rijst (73 767,88 EUR). Agrover heeft dat besluit aangevochten bij de Commissione tributaria provinciale di Genova (provinciale belastingcommissie van Genua). Bij vonnis van 2 juli 2004 verwierp deze laatste het beroep van Agrover, die tegen dit vonnis hoger beroep heeft ingesteld bij de verwijzende rechter.

11     Daarop heeft de Commissione tributaria regionale di Genova (regionale belastingcommissie van Genua) de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vragen gesteld:

„1)      Kan artikel 216 van het [douanewetboek] worden toegepast wanneer communautaire goederen (rijst) die eerst onder de regeling ‚actieve veredeling’ met een certificaat EUR.1 zijn uitgevoerd naar een derde land (waarmee een overeenkomst voor preferentiële tariefbehandeling is gesloten), aanleiding geven tot de heffing van douanerechten bij de daaropvolgende wederinvoer van equivalente goederen ter vervanging van de eerder uitgevoerde, uit een zogeheten ‚niet-gebonden’ derde land?

2)      Kan de douane rechten als bedoeld in artikel 216 van het [douanewetboek] die zij bij de wederinvoer van goederen ter vervanging van de eerder uitgevoerde niet heeft geheven, navorderen, of geldt integendeel de vrijstelling waarin artikel 220 van dit wetboek voorziet?”

 Beantwoording van de prejudiciële vragen

 Eerste vraag

 Bij het Hof ingediende opmerkingen

12     Agrover en de Commissie van de Europese Gemeenschappen menen dat artikel 216 van het douanewetboek niet van toepassing is op actieve veredeling met voorafgaande uitvoer, hetgeen de Italiaanse regering betwist.

13     Agrover betoogt dat artikel 216 veronderstelt dat de niet-communautaire goederen in een veredelingsproduct zijn „verwerkt”. Deze bepaling is dan ook niet van toepassing wanneer het veredelingsproduct, zoals in het hoofdgeding het geval is, is uitgevoerd voordat het goed van oorsprong uit een derde land is ingevoerd. Voor deze uitlegging pleit ook artikel 15 van Protocol nr. 4, dat de teruggave van douanerechten enkel verbiedt voor „Niet van oorsprong zijnde materialen die gebruikt zijn bij de vervaardiging van producten van oorsprong uit [onder meer] de Gemeenschap”. Agrover voegt daaraan toe dat de toepassing van artikel 216 van het douanewetboek het evenwicht van de in het hoofdgeding aan de orde zijnde transacties zou verstoren en haar ongeveer 210 EUR per ton rijst verlies zou doen lijden.

14     De Commissie herinnert eraan dat artikel 216 van het douanewetboek slaat op goederen „van oorsprong uit de Gemeenschap”. De omkering van het douanestatuut die het gevolg is van artikel 115, lid 3, van het wetboek betekent dat een transactie van het type EX/IM niet kan worden gelijkgesteld met de uitvoer van goederen naar een derde land waarmee een preferentiële tariefovereenkomst bestaat. Verder bewijst het feit dat artikel 216, lid 2, van het wetboek bepaalt dat het tijdstip waarop de douaneschuld ontstaat het tijdstip is waarop de douaneautoriteiten de aangifte ten uitvoer aanvaarden, dat deze bepaling kennelijk niet van toepassing is op een transactie van het type EX/IM. Gelet op deze juridische fictie hadden de Italiaanse autoriteiten niet het certificaat EUR.1 mogen afgeven voor rijst van oorsprong uit de Gemeenschap die zou worden uitgevoerd naar Hongarije, maar hadden zij die rijst moeten aanmerken als rijst afkomstig uit Thailand die onder de regeling actieve veredeling EX/IM naar Hongarije zou worden uitgevoerd.

15     Volgens de Italiaanse regering leidt de opvatting van Agrover tot een buitensporige cumulatie van voordelen voor eenzelfde verrichting, aangezien zowel het eerst uitgevoerde product als het product van oorsprong uit een derde land geheel aan douanerechten zou ontsnappen. De twijfel over de uitlegging van artikel 216 van het douanewetboek is weggenomen door het Comité douanewetboek, dat in document TAXUD/724/2003 van 20 maart 2003 heeft geconcludeerd dat deze bepaling van toepassing is op alle gevallen van actieve veredeling van rijst met voorafgaande uitvoer en equivalentieverkeer.

 Antwoord van het Hof

16     Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 216 van het douanewetboek van toepassing is op actieve veredeling met voorafgaande uitvoer.

17     Allereerst zij eraan herinnerd dat volgens vaste rechtspraak van het Hof bij de uitlegging van een gemeenschapsrechtelijke bepaling niet alleen rekening moet worden gehouden met de bewoordingen ervan, maar eveneens met de context ervan en met de doeleinden die worden beoogd door de regeling waarvan zij deel uitmaakt (arresten van 17 november 1983, Merck, 292/82, Jurispr. blz. 3781, punt 12, en 8 september 2005, Mobistar en Belgacom Mobile, C‑544/03 en C‑545/03, Jurispr. blz. I‑7723, punt 39) en met het gemeenschapsrecht in zijn geheel (arrest van 6 oktober 1982, Cilfit e.a., 283/81, Jurispr. blz. 3415, punt 20). Omdat door de Gemeenschap gesloten volkenrechtelijke overeenkomsten van hogere rang zijn dan de bepalingen van afgeleid gemeenschapsrecht, moeten deze bepalingen ook zoveel mogelijk in overeenstemming met die overeenkomsten worden uitgelegd (arrest van 12 januari 2006, Algemene Scheeps Agentuur Dordrecht, C‑311/04, Jurispr. blz. I‑609, punt 25, en aldaar aangehaalde rechtspraak).

18     Wat het doel van artikel 216 van het douanewetboek betreft, blijkt dat deze bepaling ertoe strekt de nakoming te garanderen van de internationale verplichtingen van de Gemeenschap die het gevolg zijn van bepaalde preferentiële overeenkomsten [zie dienaangaande de zevende overweging van de considerans van verordening (EEG) nr. 2144/87 van de Raad van 13 juli 1987 inzake de douaneschuld (PB L 201, blz. 15), met betrekking tot de bepalingen van artikel 9, lid 1, van die verordening, die naderhand zijn overgenomen in artikel 216 van het douanewetboek]. Op grond van zogenoemde „teruggaveverboden” kunnen die overeenkomsten namelijk bepalen dat in het geval van veredelingsproducten die in de Gemeenschap verkregen zijn onder de regeling actieve veredeling, de toepassing van de bij die overeenkomsten ingestelde preferentiële tariefbehandeling afhankelijk is van de betaling van invoerrechten voor de goederen uit derde landen die in deze veredelingsproducten verwerkt of gebruikt zijn.

19     Een bepaling die teruggave verbiedt, zoals artikel 15 van Protocol nr. 4, ontneemt de houder van een vergunning voor actieve veredeling dus het voordeel van de opschorting van rechten bij invoer van een goed van oorsprong uit een derde land dat wordt gebruikt bij de veredeling, wanneer het veredelingsproduct wordt uitgevoerd naar het partnerland. Overeenkomstig het doel van economische integratie dat wordt nagestreefd met een preferentiële overeenkomst als de Europa-Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en de Republiek Hongarije, anderzijds, werken die bepalingen die teruggave verbieden, in het voordeel van het gebruik van goederen uit het douanegebied van de partijen bij de overeenkomst, doordat zij goederen uit derde landen die bij de actieve veredeling worden gebruikt, onderwerpen aan rechten bij invoer. Zij verbieden aldus de cumulatie van douanevoordelen die het gevolg zou kunnen zijn van de gelijktijdige toepassing van de regeling actieve veredeling en het preferentieel tarief.

20     Daaruit blijkt dat de wetgever bij de vaststelling van artikel 216 van het douanewetboek de door de douaneregeling actieve veredeling nagestreefde doelstelling van bevordering van de uitvoer van de communautaire ondernemingen (zie in die zin arresten van 29 juni 1995, Temic Telefunken, C‑437/93, Jurispr. blz. I‑1687, punt 18, en 13 maart 1997, Eridania Beghin-Say, C‑103/96, Jurispr. blz. I‑1453, punt 26) voorrang heeft willen verlenen boven de aan preferentiële overeenkomsten inherente doelstelling van economische integratie.

21     De tekst van artikel 216 van het douanewetboek bepaalt stellig slechts uitdrukkelijk dat goederen uit derde landen die in veredelingsproducten van oorsprong uit de Gemeenschap zijn „verwerkt”, aan douanerechten worden onderworpen. Gelet op het doel en de algemene structuur van deze bepaling moet evenwel worden aangenomen dat zij ook toepassing moet vinden in geval van voorafgaande uitvoer van de verdelingsproducten.

22     De door Agrover verdedigde letterlijke uitlegging van artikel 216 van het douanewetboek kan dus niet worden aanvaard, aangezien zij ertoe zou leiden dat voor alle actieve veredelingen waarbij het veredelingsproduct eerst wordt uitgevoerd, het nuttig effect zou worden ontnomen aan de internationale verbintenissen van de Gemeenschap die het gevolg zijn van bepalingen die teruggave verbieden, en dat de houder van een vergunning voor actieve veredeling douanevoordelen zou kunnen cumuleren, hetgeen de wetgever heeft willen vermijden.

23     Ten slotte moet het betoog van de Commissie worden afgewezen volgens hetwelk de in artikel 115, lid 3, van het douanewetboek bedoelde omkering van het douanestatuut van de goederen onverenigbaar is met een uitlegging van artikel 216 van het wetboek waardoor dit kan worden toegepast op verrichtingen van het type EX/IM. Anders dan de Commissie lijkt te stellen, heeft artikel 115, lid 3, niet tot doel of gevolg dat de douaneoorsprong van de betrokken goederen wordt gewijzigd, maar dat hun „douanesituatie” wordt omgekeerd met het oog op de toepassing van de regeling actieve veredeling.

24     Dienaangaande moet worden opgemerkt dat de regels voor de toepassing van artikel 115, lid 3, van het douanewetboek op het geval van voorafgaande uitvoer vervat zijn in artikel 572 van verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van verordening nr. 2913/92 (PB L 253, blz. 1), zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 3665/93 van de Commissie van 21 december 1993 (PB L 335, blz. 1), volgens welke de wijziging van douanesituatie plaatsvindt „voor uitgevoerde veredelingsproducten, op het tijdstip dat de aangifte ten uitvoer wordt aanvaard en voor zover de invoergoederen onder de regeling [actieve veredeling] worden geplaatst” en „voor invoergoederen en equivalente goederen, op het tijdstip dat de voor [deze] regeling aangegeven invoergoederen worden vrijgegeven”. Voor verrichtingen van het type EX/IM bepaalt artikel 577 van die verordening verder dat de regeling wordt aangezuiverd „wanneer de aangifte van de niet-communautaire goederen door de douaneautoriteiten wordt aanvaard”.

25     Overeenkomstig deze bepalingen kan de douane in geval van verrichtingen van het type EX/IM dus pas nadat de goederen van oorsprong uit een derde land zijn ingevoerd, nagaan of alle voorwaarden voor de regeling actieve veredeling zijn vervuld, en of artikel 216 van het douanewetboek niet in de weg staat aan de schorsing van de invoerrechten.

26     Op de eerste vraag moet dus worden geantwoord dat artikel 216 van het douanewetboek van toepassing is op de in artikel 115, lid 1, sub b, van het wetboek bedoelde actieve veredeling, waarbij veredelingsproducten uit de Gemeenschap worden uitgevoerd alvorens de invoergoederen zijn ingevoerd.

 Tweede vraag

27     Met zijn tweede vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of een onderneming die zich bevindt in een situatie als die van Agrover er krachtens artikel 220, lid 2, sub b, van het douanewetboek recht op heeft dat geen invoerrechten worden nagevorderd met betrekking tot goederen van oorsprong uit een derde land dat met de Gemeenschap geen overeenkomst heeft gesloten die voorziet in een preferentiële tariefbehandeling.

28     Agrover betoogt dat zij op grond van artikel 220, lid 2, sub b, van het douanewetboek had moeten worden vrijgesteld van betaling, aangezien de douane vergissingen heeft begaan. Zij verwijt de douane dat zij haar een certificaat EUR.1 heeft gegeven en dat zij artikel 216 van het wetboek op uiteenlopende wijze heeft uitgelegd. Agrover stelt dat zij steeds te goeder trouw heeft gehandeld en de douaneautoriteiten alle elementen heeft verstrekt die vereist zijn om vrijstelling van invoerrechten te krijgen. Het feit dat die autoriteiten zich niet tegen die invoer hebben verzet, levert volgens haar een fout op ten gevolge waarvan de rechten niet achteraf kunnen worden geboekt. Dienaangaande verwijst zij naar het arrest van 1 april 1993, Hewlett Packard France (C‑250/91, Jurispr. blz. I‑1819).

29     De Italiaanse regering meent dat in casu niet is voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 220, lid 2, sub b, van het douanewetboek.

30     Er zij aan herinnerd dat volgens artikel 220, lid 2, sub b, van het douanewetboek de douaneautoriteiten slechts niet tot boeking achteraf van invoerrechten overgaan indien aan drie cumulatieve voorwaarden is voldaan. Om te beginnen moet inning van de rechten achterwege zijn gebleven ten gevolge van een vergissing van de bevoegde autoriteiten, vervolgens moet de vergissing van deze autoriteiten van dien aard zijn geweest, dat een belastingschuldige te goeder trouw deze redelijkerwijze niet kon ontdekken, en ten slotte moet laatstbedoelde voor zijn douaneaangifte aan alle voorschriften van de geldende regelgeving hebben voldaan (zie naar analogie arresten van 12 juli 1989, Binder, 161/88, Jurispr. blz. 2415, punten 15 en 16, en 14 mei 1996, Faroe Seafood e.a., C‑153/94 en C‑204/94, Jurispr. blz. I‑2465, punt 83; beschikkingen van 9 december 1999, CPL Imperial 2 en Unifrigo/Commissie, C‑299/98 P, Jurispr. blz. I‑8683, punt 22, en 11 oktober 2001, William Hinton & Sons, C‑30/00, Jurispr. blz. I‑7511, punten 68, 69, 71 en 72). Wanneer aan deze voorwaarden is voldaan, heeft de belastingplichtige er recht op dat niet tot navordering wordt overgegaan (arrest van 27 juni 1991, Mecanarte, C‑348/89, Jurispr. blz. I‑3277, punt 12).

31     Wat de eerste voorwaarde betreft, zij eraan herinnerd dat artikel 220, lid 2, sub b, van het douanewetboek de bescherming beoogt van het gewettigd vertrouwen van de belastingschuldige in de juistheid van alle factoren die een rol spelen bij het besluit om al dan niet tot navordering van douanerechten over te gaan. Het gewettigd vertrouwen van de belastingschuldige is slechts vatbaar voor bescherming uit hoofde van dat artikel, indien het de bevoegde autoriteiten „zelf” zijn geweest die de grondslag hebben gecreëerd voor dat gewettigd vertrouwen. Dus geven enkel de vergissingen die aan een actieve gedraging van de bevoegde autoriteiten zijn toe te schrijven, recht op niet-navordering van douanerechten (zie naar analogie arrest Mecanarte, reeds aangehaald, punten 19 en 23).

32     Wat de tweede van die voorwaarden betreft, moet bij de beantwoording van de vraag of een vergissing van de bevoegde douaneautoriteiten kon worden ontdekt, worden gelet op de aard van de vergissing, de beroepservaring van de betrokken ondernemers en de mate van de door hen betrachte zorgvuldigheid. De aard van de vergissing is ervan afhankelijk hoe ingewikkeld de betrokken regeling is of, andersom, of die regeling voldoende eenvoudig is, en hoelang de autoriteiten aan hun onjuiste zienswijze zijn blijven vasthouden (arrest van 3 maart 2005, Biegi Nahrungsmittel en Commonfood/Commissie, C‑499/03 P, Jurispr. blz. I‑1751, punten 47 en 48, en aldaar aangehaalde rechtspraak).

33     Wat de derde voorwaarde betreft, is de aangever verplicht, de bevoegde douaneautoriteiten alle in de gemeenschapsregeling en in de in voorkomend geval ter aanvulling of omzetting daarvan vastgestelde nationale regeling voorziene noodzakelijke inlichtingen te verschaffen voor de gewenste douanebehandeling van de betrokken goederen (arrest Faroe Seafood e.a., reeds aangehaald, punt 108).

34     Overeenkomstig de taakverdeling in artikel 234 EG, volgens welke de rol van het Hof ertoe beperkt is, de verwijzende rechter alle uitleggingsgegevens te verschaffen die hij nodig heeft om uitspraak te doen in een bij hem aanhangige zaak, staat het aan die rechter om deze regels toe te passen en aan de hand van het geheel van concrete elementen van het hem voorgelegde geschil, met name de door verzoekster in het hoofdgeding aangevoerde bewijzen, te beoordelen of is voldaan aan alle voorwaarden om op grond van artikel 220, lid 2, sub b, van het douanewetboek, recht erop te hebben dat geen invoerrechten worden nagevorderd.

35     Derhalve moet op de tweede vraag worden geantwoord dat wanneer bij de aanzuivering van een actieveveredelingshandeling (systeem inzake schorsing) met equivalentieverkeer en voorafgaande uitvoer de bevoegde autoriteiten zich niet op grond van artikel 216 van het douanewetboek hebben verzet tegen de vrijstelling van rechten bij de invoer van goederen van oorsprong uit een derde land, zij krachtens artikel 220, lid 2, sub b, van dat wetboek niet mogen overgaan tot boeking achteraf van die rechten indien aan drie cumulatieve voorwaarden is voldaan. Om te beginnen moet inning van de rechten achterwege zijn gebleven ten gevolge van een vergissing van de bevoegde autoriteiten zelf, vervolgens moet deze vergissing van dien aard zijn geweest, dat een belastingschuldige te goeder trouw deze redelijkerwijze niet kon ontdekken, en ten slotte moet laatstbedoelde voor zijn douaneaangifte aan alle geldende voorschriften hebben voldaan. Het staat aan de verwijzende rechter om aan de hand van het geheel van concrete elementen van het hem voorgelegde geschil, met name de door verzoekster in het hoofdgeding aangevoerde bewijzen, te beoordelen of zulks in het hoofdgeding het geval is.

 Kosten

36     Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof van Justitie (Derde kamer) verklaart voor recht:

1)      Artikel 216 van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 2700/2000 van het Europees Parlement en de Raad van 16 november 2000, is van toepassing op de in artikel 115, lid 1, sub b, van die verordening bedoelde actieve veredeling, waarbij veredelingsproducten uit de Europese Gemeenschap worden uitgevoerd alvorens de invoergoederen zijn ingevoerd.

2)      Wanneer bij de aanzuivering van een actieveveredelingshandeling (systeem inzake schorsing) met equivalentieverkeer en voorafgaande uitvoer de bevoegde autoriteiten zich niet op grond van artikel 216 van verordening nr. 2913/92, zoals gewijzigd bij verordening nr. 2700/2000, hebben verzet tegen de vrijstelling van rechten bij de invoer van goederen van oorsprong uit een derde land, mogen zij krachtens artikel 220, lid 2, sub b, van die verordening niet overgaan tot boeking achteraf van die rechten indien aan drie cumulatieve voorwaarden is voldaan. Om te beginnen moet inning van de rechten achterwege zijn gebleven ten gevolge van een vergissing van de bevoegde autoriteiten zelf, vervolgens moet deze vergissing van dien aard zijn geweest, dat een belastingschuldige te goeder trouw deze redelijkerwijze niet kon ontdekken, en ten slotte moet laatstbedoelde voor zijn douaneaangifte aan alle geldende voorschriften hebben voldaan. Het staat aan de verwijzende rechter om aan de hand van het geheel van concrete elementen van het hem voorgelegde geschil, met name de door verzoekster in het hoofdgeding aangevoerde bewijzen, te beoordelen of zulks in het hoofdgeding het geval is.

ondertekeningen


* Procestaal: Italiaans.