Zaak C‑64/06

Telefónica O2 Czech Republic a.s., voorheen Český Telecom a.s.

tegen

Czech On Line a.s.

(verzoek van de Obvodní soud pro Prahu 3 om een prejudiciële beslissing)

„Elektronische communicatie – Netwerken en diensten – Gemeenschappelijk regelgevingskader – Onderneming met machtspositie – Verplichting tot interconnectie met andere exploitanten – Overgangsbepalingen – Richtlijn 97/33”

Samenvatting van het arrest

1.        Prejudiciële vragen – Bevoegdheid van Hof – Grenzen

(Art. 234 EG)

2.        Harmonisatie van wetgevingen – Elektronischecommunicatienetwerken en ‑diensten – Richtlijnen 2002/19 en 2002/21 – Overgangsbepalingen

(Richtlijnen 97/33, 2002/19 en 2002/21 van het Europees Parlement en de Raad)

1.        Wanneer prejudiciële vragen de uitlegging van het gemeenschapsrecht betreffen, doet het Hof daarover uitspraak zonder dat het in beginsel behoeft te onderzoeken, wat de nationale rechter ertoe heeft gebracht de vragen te stellen, en welke toepassing hij denkt te geven aan de communautaire bepaling die hij het Hof verzoekt uit te leggen.

Dit is alleen anders, wanneer de aan het Hof ter uitlegging voorgelegde bepaling van gemeenschapsrecht niet van toepassing is op de feiten van het hoofdgeding, die zich vóór de toetreding van een nieuwe lidstaat tot de Europese Unie hebben voorgedaan, of wanneer duidelijk is dat deze bepaling niet van toepassing kan zijn.

(cf. punten 22‑23)

2.        Krachtens de overgangsbepalingen van richtlijn 2002/19 inzake de toegang tot en interconnectie van elektronischecommunicatienetwerken en bijbehorende faciliteiten en van richtlijn 2002/21 inzake een gemeenschappelijk regelgevingskader voor elektronischecommunicatienetwerken en -diensten is de regelgevende instantie voor telecommunicatie van een lidstaat die op 1 mei 2004 tot de Europese Unie is toegetreden, bevoegd om na de toetredingsdatum van de betrokken staat in het kader van de bepalingen van richtlijn 97/33 inzake interconnectie op telecommunicatiegebied, wat betreft de waarborging van de universele dienst en van de interoperabiliteit door toepassing van de beginselen van Open Network Provision (ONP), zoals gewijzigd bij richtlijn 98/61, te onderzoeken of er voor een telecommunicatieonderneming met een aanmerkelijke marktmacht in de zin van richtlijn 97/33, zoals gewijzigd, een verplichting bestaat tot het sluiten van een overeenkomst voor de interconnectie van haar netwerk met dat van een andere exploitant.

(cf. punt 28 en dictum)







ARREST VAN HET HOF (Tweede kamer)

14 juni 2007 (*)

„Elektronische communicatie – Netwerken en diensten – Gemeenschappelijk regelgevingskader – Onderneming met machtspositie – Verplichting tot interconnectie met andere exploitanten – Overgangsbepalingen – Richtlijn 97/33”

In zaak C‑64/06,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 234 EG, ingediend door de Obvodní soud pro Prahu 3 (Tsjechische Republiek) bij beslissing van 24 november 2005, ingekomen bij het Hof op 6 februari 2006, in de procedure

Telefónica O2 Czech Republic as, voorheen Český Telecom as,

tegen

Czech On Line as,

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE (Tweede kamer),

samengesteld als volgt: C. W. A. Timmermans, kamerpresident, P. Kūris (rapporteur), K. Schiemann, J. Makarczyk en L. Bay Larsen, rechters,

advocaat-generaal: D. Ruiz-Jarabo Colomer,

griffier: J. Swedenborg, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 1 februari 2007,

gelet op de opmerkingen van:

–        Telefónica O2 Czech Republic as, vertegenwoordigd door J. Procházková, právnička,

–        Czech On Line as, vertegenwoordigd door V. Horáček, advokát,

–        de Tsjechische regering, vertegenwoordigd door T. Boček als gemachtigde,

–        de Nederlandse regering, vertegenwoordigd door H. G. Sevenster en C. ten Dam als gemachtigden,

–        de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door M. Shotter en P. Ondrůšek als gemachtigden,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 27 februari 2007,

het navolgende

Arrest

1        Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van richtlijn 2002/19/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 inzake de toegang tot en interconnectie van elektronische-communicatienetwerken en bijbehorende faciliteiten (Toegangsrichtlijn) (PB L 108, blz. 7; hierna: „toegangsrichtlijn”), alsmede van richtlijn 2002/21/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 inzake een gemeenschappelijk regelgevingskader voor elektronische-communicatienetwerken en -diensten (Kaderrichtlijn) (PB L 108, blz. 33; hierna: „kaderrichtlijn”).

2        Dit verzoek is ingediend in een geding tussen Telefónica O2 Czech Republic as, voorheen Český Telecom as (hierna: „TO2”), en Czech On Line as (hierna: „COL”) over de weigering van TO2 om in te gaan op een verzoek van COL om de reeds bestaande samenwerking uit te breiden tot snelle breedbandinternetdiensten („Asymmetric Digital Subscriber Line”; hierna: „ADSL”).

 Toepasselijke bepalingen

 Bepalingen van gemeenschapsrecht

3        Artikel 27 van de kaderrichtlijn voorziet in de volgende overgangsmaatregelen:

„De lidstaten handhaven alle verplichtingen krachtens de nationale wetgeving als bedoeld in artikel 7 van [de toegangsrichtlijn] en artikel 16 van richtlijn 2002/22/EG (universeledienstrichtlijn) totdat een nationale regelgevende instantie met betrekking tot deze verplichtingen een besluit heeft genomen overeenkomstig artikel 16 van deze richtlijn.

Exploitanten van vaste openbare telefoonnetten over wie hun nationale regelgevende instantie heeft gemeld dat zij over een aanmerkelijke macht op de markt beschikken bij het aanbieden van vaste openbare telefoonnetten en ‑diensten overeenkomstig bijlage I, deel 1, van richtlijn 97/33/EG [van het Europees Parlement en de Raad van 30 juni 1997 inzake interconnectie op telecommunicatiegebied, wat betreft de waarborging van de universele dienst en van de interoperabiliteit door toepassing van de beginselen van Open Network Provision (ONP) (PB L 199, blz. 32), zoals gewijzigd bij richtlijn 98/61/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 september 1998 (PB L 268, blz. 37; hierna: ‚richtlijn 97/33’)] of richtlijn 98/10/EG [van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 1998 inzake de toepassing van Open Network Provision (ONP) op spraaktelefonie en inzake de universele telecommunicatiedienst in een door concurrentie gekenmerkt klimaat (PB L 101, blz. 24)], worden verder ‚aangemelde exploitanten’ genoemd voor de toepassing van verordening (EG) nr. 2887/2000, zulks tot het tijdstip waarop de in artikel 16 bedoelde marktanalyseprocedure is voltooid. Daarna worden zij niet langer als ‚aangemelde exploitanten’ beschouwd voor de toepassing van deze richtlijn.”

4        Artikel 7, met als titel „Evaluatie van eerdere verplichtingen inzake toegang en interconnectie”, van de toegangsrichtlijn bepaalt:

„1.      De lidstaten handhaven alle verplichtingen inzake toegang en interconnectie die vóór de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn ten aanzien van openbare communicatienetwerken en/of ‑diensten aanbiedende ondernemingen golden krachtens de artikelen 4, 6, 7, 8, 11, 12 en 14 van [richtlijn 97/33], artikel 16 van richtlijn 98/10/EG en de artikelen 7 en 8 van richtlijn 92/44/EEG; deze verplichtingen worden gehandhaafd totdat zij zijn geëvalueerd en daarover een besluit is genomen overeenkomstig lid 3.

2.      De Commissie zal aangeven welke markten relevant zijn voor de in lid 1 bedoelde verplichtingen in de eerste aanbeveling inzake relevante markten voor producten en diensten en in de beschikking tot vaststelling van de transnationale markten, die volgens de procedure van artikel 15 van [de kaderrichtlijn] word[en] aangenomen.

3.      De lidstaten zorgen ervoor dat de nationale regelgevende instanties zo spoedig mogelijk na inwerkingtreding van deze richtlijn, en vervolgens op gezette tijden, een marktanalyse uitvoeren volgens de procedure van artikel 16 van [de kaderrichtlijn] om te bepalen of de betrokken verplichtingen moeten worden gehandhaafd, gewijzigd of opgeheven. Voor de voorafgaande kennisgeving aan de partijen waarvoor een dergelijke wijziging of opheffing van verplichtingen geldt wordt een passende termijn in acht genomen.”

 Bepalingen van nationaal recht

5        § 37 van wet nr. 151/2000 op de telecommunicatie en tot wijziging van andere wetten (zákon č. 151/2000 Sb., o telekomunikacích) bepaalt:

„1. De exploitanten van openbare telefoonnetwerken en de aanbieders van telecommunicatiediensten door de verhuur van telecommunicatiecircuits met een aanmerkelijk aandeel op de relevante markt zijn verplicht te voldoen aan alle verzoeken van erkende aanbieders van telecommunicatiediensten om toegang tot het door hen geëxploiteerde netwerk (hierna: ‚netwerktoegang’).

2. Exploitanten van openbare telecommunicatienetwerken en aanbieders van openbare telecommunicatiediensten die de toegang regelen tot minstens één netwerkaansluitpunt dat op de nummerplannen door één of meer nummers wordt geïdentificeerd, alsmede aanbieders van openbare telecommunicatiediensten door de verhuur van telecommunicatiecircuits op locatie bij de gebruiker, dienen, wanneer een andere exploitant of aanbieder van een soortgelijke telecommunicatieactiviteit daarom verzoekt, hem al dan niet rechtstreekse interconnectie met de door hen geëxploiteerde telecommunicatienetwerken te verstrekken (hierna: ‚netwerkinterconnectie’). De kosten van de netwerktoegang komen voor rekening van de partij die daarom verzoekt.

3. Netwerktoegang wordt verstrekt op grond van een schriftelijke overeenkomst tussen de exploitant van een openbaar telecommunicatienetwerk en de aanbieder van openbare telecommunicatiediensten; netwerkinterconnectie wordt verstrekt op grond van een schriftelijke overeenkomst tussen exploitanten van openbare telecommunicatienetwerken onderling.

[...]”

 Hoofdgeding en prejudiciële vragen

6        TO2 en COL zijn telecomexploitanten die op 29 januari 2001 een overeenkomst voor de interconnectie van hun vaste openbare telecommunicatienetwerken hebben gesloten. COL heeft TO2 op 3 februari 2003 voorgesteld een addendum bij deze overeenkomst op te nemen om hun netwerken ook te interconnecteren met het oog op het aanbieden van ADSL. TO2 heeft in het Publicatieblad voor telecommunicatie evenwel alleen een offerte voor toegang tot haar netwerkinfrastructuur met gebruik van deze technologie gepubliceerd, hoewel zij volgens wet nr. 151/2000 een offerte voor netwerkinterconnectie diende te publiceren.

7        Bij gebreke van overeenkomst heeft COL zich tot de Český telekomunikační úřad (Tsjechische regelgevende instantie voor telecommunicatie; hierna: „regelgevende instantie”) gewend die bij besluit van 30 april 2004 haar verzoek op grond van wet nr. 151/2000 heeft toegewezen. Op bezwaar heeft de president van deze instantie dat besluit op algemene en feitelijke gronden nietig verklaard en de zaak teruggewezen naar de regelgevende instantie. Deze instantie heeft op 14 september 2004 opnieuw een gunstig besluit voor COL gegeven en heeft partijen in het hoofdgeding gelast een addendum bij de interconnectieovereenkomst te ondertekenen zodat deze ook voor ADSL-diensten zou gelden.

8        De president van de regelgevende instantie heeft bij besluit van 20 januari 2005 een nieuw bezwaar van TO2 verworpen. Dit besluit is onherroepelijk en uitvoerbaar geworden.

9        Op grond van het Tsjechische wetboek van burgerlijke rechtsvordering kan in dat geval beroep tot nietigverklaring worden ingesteld bij de rechter, in casu de Obvodní soud pro Prahu 3 (3e arrondissementsrechtbank te Praag).

10      Volgens die rechter stelt TO2 dat het besluit van de regelgevende instantie in strijd is met de bij besluit 94/910/EGKS, EG, Euratom van de Raad en de Commissie van 19 december 1994 vastgestelde en namens de Gemeenschappen goedgekeurde Europa-Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en de Tsjechische Republiek, anderzijds (PB L 360, blz. 1), alsmede met de toegangsrichtlijn, de kaderrichtlijn en richtlijn 97/33.

11      Daarop heeft de Obvodní soud pro Prahu 3 de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vragen gesteld:

„1)      Was de nationale regelgevende instantie voor telecommunicatie [...] bevoegd om een telecommunicatieonderneming met een aanmerkelijke macht (machtspositie) op de telecommunicatiemarkt – bij administratief besluit vastgesteld na 1 mei 2004, dat wil zeggen na de toetreding van de Tsjechische Republiek tot de Europese Gemeenschappen – de verplichting op te leggen om met een andere exploitant een interconnectieovereenkomst te sluiten?

2)      Indien de eerste vraag bevestigend moet worden beantwoord:

Was de nationale regelgevende instantie bevoegd die verplichting op te leggen, uitsluitend onder de in artikel 8, lid 2, van [de toegangsrichtlijn] bepaalde voorwaarden, te weten op basis van een voorafgaande marktanalyse uitgevoerd in overeenstemming met artikel 16 van [de kaderrichtlijn] en de in de artikelen 6 en 7 van de kaderrichtlijn beschreven voorafgaande procedure, of kon zij (bijvoorbeeld op grond van punt 15 van de considerans, artikel 3, artikel 4, lid 1, artikel 5, leden 1, sub a, en 4, artikel 10, leden 1 en 2, van de toegangsrichtlijn) ook zonder een voorafgaande marktanalyse aldus handelen?

3)      Luidt het antwoord op de tweede vraag anders, wanneer het verzoek van een exploitant om een besluit betreffende de verplichte interconnectie van zijn netwerk met dat van een exploitant met een aanmerkelijke macht (machtspositie) op de telecommunicatiemarkt bij de nationale regelgevende instantie werd ingediend vóór 1 mei 2004, en wanneer ook de behandeling door deze instantie van het verzoek hoofdzakelijk plaatsvond vóór deze datum, dat wil zeggen vóór de toetreding van de Tsjechische Republiek tot de Europese Gemeenschappen?

4)      Kunnen de [kaderrichtlijn en de toegangsrichtlijn], voor zover de Tsjechische Republiek deze ten tijde van de feiten – van 1 mei 2004 tot en met 30 april 2005 – niet naar behoren had uitgevoerd, rechtstreeks worden toegepast, en

a)      zijn deze richtlijnen (of is één daarvan) bijgevolg onvoorwaardelijk en voldoende nauwkeurig om door een rechterlijke instantie in de plaats van het nationale recht te worden toegepast?

b)      kan bijgevolg een exploitant met een aanmerkelijke macht (machtspositie) op de telecommunicatiemarkt zich op grond van de onjuiste uitvoering van de [kaderrichtlijn en de toegangsrichtlijn] beroepen op de rechtstreekse werking daarvan (is hij daartoe gelegitimeerd), en waarborgen deze richtlijnen (of waarborgt één daarvan) de bescherming van de belangen van de exploitant die weigert een interconnectieovereenkomst (op het gebied van ADSL-diensten) te sluiten met andere nationale telecommunicatie-exploitanten (en die naar de mening van de nationale regelgevende instantie [...], die door de rechter moet worden getoetst, dan ook in strijd met de doelstellingen van het nieuwe regelgevingskader handelt)?

c)      kan die exploitant zich bijgevolg beroepen op de rechtstreekse werking van richtlijnen die niet naar behoren zijn uitgevoerd (of van één daarvan), indien (ook wanneer aan de in de richtlijnen bepaalde voorwaarden is voldaan) de nationale regelgevende instantie [...] in haar besluiten altijd uitspraak doet over specifieke interconnectieomstandigheden van de netwerken van de exploitanten, dat wil zeggen dat zij particulieren concrete verplichtingen oplegt?”

 Heropening van de mondelinge behandeling

12      Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Hof op 9 maart 2007, heeft TO2 om heropening van de mondelinge behandeling verzocht die op 27 februari 2007 na de conclusie van de advocaat-generaal was gesloten.

13      Tot staving van haar verzoek stelt TO2 dat de advocaat-generaal in zijn conclusie argumenten heeft onderzocht die aan partijen in het hoofdgeding niet zijn voorgelegd, in het bijzonder het argument met betrekking tot de rechtstreekse werking van de positieve verplichting om een marktanalyse uit te voeren, terwijl het geding de negatieve verplichting betreft om geen uitspraak te doen over de interconnectieverplichting zolang die analyse niet is verricht.

14      Er zij aan herinnerd dat het Hof ambtshalve, op voorstel van de advocaat-generaal dan wel op verzoek van partijen krachtens artikel 61 van het Reglement voor de procesvoering de mondelinge behandeling kan heropenen, indien het van oordeel is dat het onvoldoende is ingelicht of dat de zaak moet worden beslecht op basis van een argument waarover tussen partijen geen discussie heeft plaatsgevonden (arrest van 18 juni 2002, Philips, C‑299/99, Jurispr. blz. I‑5475, punt 20).

15      Het Hof is van oordeel dat de kwestie van de rechtstreekse werking van de bepalingen die in het hoofdgeding aan de orde zijn is opgeworpen in de vierde vraag van de verwijzende rechter en dat het over alle gegevens beschikt die nodig zijn om die vraag te beantwoorden.

16      Bijgevolg dient het verzoek van TO2 om heropening van de mondelinge behandeling te worden afgewezen.

 Bevoegdheid van het Hof

17      De Tsjechische regering stelt om te beginnen dat het Hof niet bevoegd is om de gestelde vragen te beantwoorden op grond dat de feiten van het hoofdgeding dateren van vóór de toetreding van de Tsjechische Republiek tot de Europese Unie.

18      Ter terechtzitting hebben TO2, COL en de Commissie zich op het standpunt gesteld dat het Hof ratione temporis bevoegd was op grond dat het hoofdgeding weliswaar teruggaat tot februari 2003, maar is voortgezet totdat de president van de regelgevende instantie op 20 januari 2005 een besluit heeft gegeven, en dat het besluit van de regelgevende instantie van 30 april 2004 krachtens de Tsjechische wettelijke regeling nietig is verklaard, terwijl op 20 januari 2005 een nieuw besluit is vastgesteld. Voorts preciseert TO2 dat laatstbedoeld besluit, dat constitutief en niet declaratoir van aard is, niet ertoe strekt definitief vast te stellen welke verplichtingen zijn ontstaan uit feiten die zich eerder hebben voorgedaan, maar integendeel tot doel heeft de basis te leggen voor toekomstige juridische verplichtingen.

19      Blijkens de verwijzingsbeslissing is het verzoek van COL aan de regelgevende instantie om TO2 te verplichten voor interconnectie met het ADSL-netwerk te zorgen, onderzocht, wat op 30 april 2004 – dat wil zeggen vóór de toetreding van de Tsjechische Republiek tot de Unie – tot een besluit van deze instantie heeft geleid.

20      Dit besluit is evenwel nietig verklaard op 9 september 2004 en een nieuw besluit is vastgesteld op 14 september 2004. De president van de regelgevende instantie heeft laatstbedoeld besluit op bezwaar bevestigd op 20 januari 2005. Partijen gaan er van uit dat het op deze datum onherroepelijk en uitvoerbaar is.

21      Zonder dat moet worden onderzocht welke gevolgen naar Tsjechisch recht verbonden zijn aan de nietigverklaring van een besluit, zij opgemerkt dat het in het hoofdgeding bestreden besluit is vastgesteld na de toetreding van de Tsjechische Republiek tot de Unie, dat het een situatie regelt voor de toekomst en niet voor het verleden, en dat de nationale rechter het Hof vragen stelt over de gemeenschapswetgeving die van toepassing is op het hoofdgeding.

22      Wanneer prejudiciële vragen de uitlegging van het gemeenschapsrecht betreffen, doet het Hof daarover uitspraak, zonder dat het in beginsel behoeft te onderzoeken, wat de nationale rechter ertoe heeft gebracht de vragen te stellen, en welke toepassing hij denkt te geven aan de communautaire bepaling die hij het Hof verzoekt uit te leggen (arrest van 5 december 1996, Reisdorf, C‑85/95, Jurispr. blz. I‑6257, punt 15).

23      Het zou enkel anders zijn, wanneer de aan het Hof ter uitlegging voorgelegde bepaling van gemeenschapsrecht niet van toepassing zou zijn op de feiten van het hoofdgeding, die zich vóór de toetreding van een nieuwe lidstaat tot de Unie hebben voorgedaan (zie in die zin arrest van 10 januari 2006, Ynos, C‑302/04, Jurispr. blz. I‑371, punten 35 en 36), of wanneer duidelijk zou zijn dat deze bepaling niet van toepassing kan zijn (zie arrest Reisdorf, reeds aangehaald, punt 16).

24      Dat is in casu echter niet het geval. Bijgevolg is het Hof bevoegd om de genoemde richtlijnen uit te leggen, zodat de vragen van de verwijzende rechter dienen te worden beantwoord.

 Beantwoording van de prejudiciële vragen

25      De eerste, de tweede en de derde vraag moeten samen worden onderzocht. Met deze vragen wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of de regelgevende instantie, gelet op de na 1 mei 2004 geldende bepalingen van gemeenschapsrecht, bevoegd was om een telecommunicatieonderneming met een aanmerkelijke macht op de telecommunicatiemarkt de verplichting op te leggen om een interconnectieovereenkomst te sluiten met een andere exploitant.

26      In dit verband zij gepreciseerd dat richtlijn 97/33, waarvan vaststaat dat zij bij wet nr. 151/2000 in Tsjechisch recht is omgezet, gelet op de artikelen 27 van de kaderrichtlijn en 7, lid 1, van de toegangsrichtlijn, betreffende de overgangsbepalingen die toepassing kunnen vinden ongeacht of deze richtlijnen zijn uitgevoerd, voor zover nodig verder uitwerking blijft hebben.

27      Bijgevolg kon de regelgevende instantie, zoals de Commissie terecht stelt, optreden in het kader van richtlijn 97/33.

28      Gelet op een en ander, moet op de eerste, de tweede en de derde vraag worden geantwoord dat de regelgevende instantie krachtens de overgangsbepalingen van de toegangsrichtlijn en de kaderrichtlijn bevoegd was om na 1 mei 2004, in het kader van de bepalingen van richtlijn 97/33, te onderzoeken of er voor een telecommunicatieonderneming met een aanmerkelijke marktmacht in de zin van richtlijn 97/33 een verplichting bestond tot het sluiten van een overeenkomst voor de interconnectie van haar netwerk met dat van een andere exploitant.

29      Gelet op het antwoord op de eerste, de tweede en de derde vraag, behoeft de vierde vraag niet meer te worden beantwoord.

 Kosten

30      Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof van Justitie (Tweede kamer) verklaart voor recht:

Krachtens de overgangsbepalingen van richtlijn 2002/19/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 inzake de toegang tot en interconnectie van elektronische-communicatienetwerken en bijbehorende faciliteiten (Toegangsrichtlijn) en van richtlijn 2002/21/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 inzake een gemeenschappelijk regelgevingskader voor elektronische-communicatienetwerken en -diensten (Kaderrichtlijn) was de Český telekomunikační úřad bevoegd om na 1 mei 2004, in het kader van de bepalingen van richtlijn 97/33/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 juni 1997 inzake interconnectie op telecommunicatiegebied, wat betreft de waarborging van de universele dienst en van de interoperabiliteit door toepassing van de beginselen van Open Network Provision (ONP), zoals gewijzigd bij richtlijn 98/61/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 september 1998, te onderzoeken of er voor een telecommunicatieonderneming met een aanmerkelijke marktmacht in de zin van richtlijn 97/33, zoals gewijzigd, een verplichting bestond tot het sluiten van een overeenkomst voor de interconnectie van haar netwerk met dat van een andere exploitant.

ondertekeningen


* Procestaal: Tsjechisch.