Gevoegde zaken C-37/06 en C-58/06

Viamex Agrar Handels GmbH

en

Zuchtvieh-Kontor GmbH (ZVK)

tegen

Hauptzollamt Hamburg-Jonas

(verzoeken van het Finanzgericht Hamburg om een prejudiciële beslissing)

„Verordening (EG) nr. 615/98 — Richtlijn 91/628/EEG — Restituties bij uitvoer — Bescherming van runderen tijdens vervoer — Koppeling van betaling van restituties bij uitvoer van runderen aan naleving van richtlijn 91/628/EEG — Evenredigheidsbeginsel — Verlies van recht op restitutie”

Conclusie van advocaat-generaal P. Mengozzi van 13 september 2007   I - 72

Arrest van het Hof (Derde kamer) van 17 januari 2008   I - 88

Samenvatting van het arrest

  1. Landbouw – Gemeenschappelijke ordening van markten – Restituties bij uitvoer – Voorwaarden voor toekenning

    (Verordening nr. 805/68 van de Raad, zoals gewijzigd bij verordening nr. 2634/97, art. 13, lid 9; verordening nr. 615/98 van de Commissie; richtlijn 91/628 van de Raad, zoals gewijzigd bij richtlijn 95/29)

  2. Landbouw – Gemeenschappelijke ordening van markten – Restituties bij uitvoer – Voorwaarden voor toekenning

    (Verordening nr. 615/98 van de Commissie, art. 5, lid 3; richtlijn 91/628 van de Raad, zoals gewijzigd bij richtlijn 95/29)

  1.  Het feit alleen dat de betaling van de restituties bij uitvoer van levende runderen door verordening nr. 615/98 houdende bijzondere uitvoeringsbepalingen voor het stelsel van uitvoerrestituties met betrekking tot het welzijn van levende runderen tijdens het vervoer ervan afhankelijk wordt gesteld van de naleving van een aantal voorwaarden die zijn vastgesteld in een communautaire regeling met eigen doelstellingen, kan als zodanig geen grond voor ongeldigheid van die verordening opleveren, aangezien de aldus nagestreefde doelstellingen niet alleen volkomen rechtmatig zijn, maar bovendien verplichtingen zijn die op grond van het gemeenschapsrecht op alle lidstaten en instellingen blijven rusten bij het uitstippelen en de uitvoering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid. Ofschoon een richtlijn uit zichzelf aan particulieren geen verplichtingen kan opleggen, kan principieel niet worden uitgesloten dat de bepalingen van een richtlijn toepassing kunnen vinden via een uitdrukkelijke verwijzing in een verordening naar de bepalingen van deze richtlijn, mits de algemene rechtsbeginselen, en inzonderheid het rechtszekerheidsbeginsel, worden geëerbiedigd.

    Bovendien heeft de algemene verwijzing in verordening nr. 615/98 naar richtlijn 91/628 inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer, zoals gewijzigd bij richtlijn 95/29, tot doel, voor de toepassing van artikel 13, lid 9, van verordening nr. 805/68 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector rundvlees, zoals gewijzigd bij verordening nr. 2634/97, te waarborgen dat de relevante bepalingen van deze richtlijn op het gebied van het welzijn van levende dieren, en meer in het bijzonder inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer, worden nageleefd. Die verwijzing, waarmee de voorwaarden voor de toekenning van restituties worden vastgesteld, kan derhalve dus niet aldus worden uitgelegd dat zij betrekking heeft op alle bepalingen van richtlijn 91/628 en met name op die welke geen verband houden met het hoofddoel van deze richtlijn.

    (cf. punten 26-29)

  2.  Artikel 5, lid 3, van verordening nr. 615/98 houdende bijzondere uitvoeringsbepalingen voor het stelsel van uitvoerrestituties met betrekking tot het welzijn van levende runderen tijdens het vervoer moet aldus worden uitgelegd dat het bij de niet-naleving van richtlijn 91/628 inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer, zoals gewijzigd bij richtlijn 95/29, die de verlaging of het verlies van de uitvoerrestitutie kan meebrengen, gaat om de bepalingen van deze richtlijn die verband houden met het dierenwelzijn, dus met de fysieke toestand en/of de gezondheid van de dieren, en niet om de bepalingen van deze richtlijn die daar in beginsel geen verband mee houden. De in die bepaling gestelde voorwaarden zijn dus in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel. Het staat aan de verwijzende rechter om na te gaan of de bevoegde autoriteiten de relevante bepalingen van verordening nr. 615/98 in overeenstemming met dat beginsel hebben toegepast.

    (cf. punten 42-43, 46)