Samenvatting (ambtenarenzaken)

Samenvatting (ambtenarenzaken)

Samenvatting

1. Hogere voorziening – Middelen – Loutere herhaling van voor Gerecht aangevoerde middelen en argumenten – Ontbreken van aanwijzing van gestelde onjuiste rechtsopvatting – Niet-ontvankelijkheid – Betwisting van door Gerecht verrichte uitlegging of toepassing van gemeenschapsrecht – Ontvankelijkheid

(Art. 225 EG)

2. Ambtenaren – Bezoldiging – Ontheemdingstoelage – Voorwaarden voor toekenning

(Ambtenarenstatuut, bijlage VII, art. 4, lid 1, sub a)

1. Een hogere voorziening is niet-ontvankelijk indien zij slechts de reeds voor het Gerecht aangevoerde middelen en argumenten herhaalt of woordelijk overneemt, en zelfs geen argumenten naar voren brengt waarmee specifiek wordt aangegeven op welk punt het bestreden arrest op een onjuiste rechtsopvatting zou berusten. Wanneer een rekwirant daarentegen de uitlegging of de toepassing van het gemeenschapsrecht door het Gerecht betwist, kunnen de in eerste aanleg onderzochte rechtspunten in hogere voorziening opnieuw worden behandeld. Die procedure zou immers ten dele aan betekenis verliezen, indien de rekwirant op die manier zijn hogere voorziening niet kon baseren op middelen en argumenten die reeds zijn aangevoerd voor het Gerecht.

2. Ook al verschilt de verdeling van de bevoegdheden op intrastatelijk niveau naargelang van de institutionele structuur van elke staat, in het internationaal publiekrecht moet die staat worden aangemerkt als één subject. Gelet hierop, is vereist dat de staat bij de andere staten en de internationale organisaties wordt vertegenwoordigd door een systeem van één diplomatieke vertegenwoordiging, die op internationaal niveau de uniciteit van de betrokken staat weerspiegelt.

Om ervan te kunnen uitgaan dat de betrokken ambtenaar diensten heeft verricht voor „een andere staat”, is weliswaar niet essentieel dat hij door de centrale administratie van die andere staat is tewerkgesteld, doch zijn functionele integratie in de Permanente Vertegenwoordiging van die staat vormt een beslissend element.

Er moet immers van worden uitgegaan dat zowel de personeelsleden die diensten voor de staat verrichten via de centrale administratie van die staat, als zij die diensten verrichten voor een autonome gemeenschap via de administratie van die gemeenschap, in een situatie van ontheemding verkeren in de zin van artikel 4, lid 1, van bijlage VII bij het Statuut, op voorwaarde evenwel dat zij formeel zijn opgenomen in de Permanente Vertegenwoordiging van die staat.

Voor de uitlegging van de uitdrukking „diensten, verricht voor een andere staat” in artikel 4, lid 1, sub a, tweede streepje, van bijlage VII bij het Statuut moet dus als enig relevant feit worden aangemerkt, de omstandigheid dat de diensten binnen een Permanente Vertegenwoordiging van een staat zijn verricht. Diensten verricht voor de regeringen van de staatkundige onderdelen van staten kunnen daarom niet worden aangemerkt als diensten verricht voor een staat, indien de betrokkene niet formeel was opgenomen in de Permanente Vertegenwoordiging van de staat.