ARREST VAN HET HOF (Tweede kamer)
8 mei 2008 ( *1 )
„Suiker — Productieheffingen — Uitvoeringsbepalingen voor quotaregeling — Vaststelling van uit te voeren overschot — Vaststelling van gemiddeld verlies”
In de gevoegde zaken C-5/06 en C-23/06 tot en met C-36/06,
betreffende verzoeken om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 234 EG, ingediend door het Finanzgericht Düsseldorf (Duitsland) (C-5/06) en het Tribunal de grande instance de Nanterre (Frankrijk) (C-23/06–C-36/06) bij beslissingen van respectievelijk 2 en 5 januari 2006, ingekomen bij het Hof op 9 en 20 januari 2006, in de procedures
Zuckerfabrik Jülich AG, voorheen Jülich AG (C-5/06)
tegen
Hauptzollamt Aachen
en
Saint Louis Sucre SNC (C-23/06),
Société des Sucreries du Marquenterre SA (C-24/06),
SA des Sucreries de Fontaine Le Dun, Bolbec, Auffray (SAFBA) (C-25/06),
SA Lesaffre Frères (C-26/06),
Tereos, rechtsopvolgster van Sucreries, Distilleries des Hauts de France (C-27/06),
SA Sucreries & Distilleries de Souppes — Ouvré fils (C-28/06),
SA Sucreries de Toury et Usines Annexes (C-29/06),
Tereos (C-30/06),
Tereos, rechtsopvolgster van SAS Sucrerie du Littoral Groupe SDHF (C-31/06),
Cristal Union (C-32/06),
Sucrerie Bourdon (C-33/06),
SA Sucrerie de Bourgogne (C-34/06),
SAS Vermendoise Industries (C-35/06),
SA Sucreries et Raffineries d’Erstein (C-36/06)
tegen
Directeur général des douanes et droits indirects,
Receveur principal des douanes et droits indirects de Gennevilliers,
wijst
HET HOF VAN JUSTITIE (Tweede kamer),
samengesteld als volgt: C. W. A. Timmermans, kamerpresident, L. Bay Larsen (rapporteur), K. Schiemann, J. Makarczyk en C. Toader, rechters,
advocaat-generaal: E. Sharpston,
griffier: B. Fülöp, administrateur,
gezien de stukken en na de terechtzitting op 15 maart 2007,
gelet op de opmerkingen van:
— |
Zuckerfabrik Jülich AG (voorheen Jülich AG), vertegenwoordigd door H.-J. Prieß, Rechtsanwalt, |
— |
Saint Louis Sucre SNC, vertegenwoordigd door S. Le Roy, avocat, |
— |
Société des Sucreries du Marquenterre SA en de vennootschappen SA des Sucreries de Fontaine Le Dun, Bolbec, Auffray (SAFBA), SA Lesaffre Frères, Tereos, rechtsopvolgster van Sucreries, Distilleries des Hauts de France, SA Sucreries & Distilleries de Souppes — Ouvré fils, SA Sucreries de Toury en Usines Annexes, Tereos, Tereos, rechtsopvolgster van SAS Sucrerie du Littoral Groupe SDHF, Cristal Union, Sucrerie Bourdon, SA Sucrerie de Bourgogne, SAS Vermendoise Industries en SA Sucreries et Raffineries d’Erstein, vertegenwoordigd door N. Coutrelis, avocat, |
— |
de Duitse regering, vertegenwoordigd door M. Lumma en U. Forsthoff als gemachtigden, bijgestaan door L. Harings, Rechtsanwalt, |
— |
de Franse regering, vertegenwoordigd door G. de Bergues, A. Colomb en A.-L. During als gemachtigden, |
— |
de Griekse regering, vertegenwoordigd door V. Kontolaimos, E. Svolopoulou en S. Charitaki als gemachtigden, |
— |
de Italiaanse regering, vertegenwoordigd door I. M. Braguglia als gemachtigde, bijgestaan door G. Aiello, avvocato dello Stato, |
— |
de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door M. Nolin, F. Erlbacher en C. Cattabriga als gemachtigden, |
gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 14 juni 2007,
het navolgende
Arrest
1 |
De verzoeken om een prejudiciële beslissing betreffen de uitlegging van artikel 15 van verordening (EG) nr. 1260/2001 van de Raad van 19 juni 2001 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector suiker (PB L 178, blz. 1), de geldigheid van artikel 6, lid 4, van verordening (EG) nr. 314/2002 van de Commissie van 20 februari 2002 houdende uitvoeringsbepalingen voor de quotaregeling in de sector suiker (PB L 50, blz. 40), zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 1140/2003 van de Commissie van 27 juni 2003 (PB L 160, blz. 33), alsmede de geldigheid van verordening (EG) nr. 1837/2002 van de Commissie van 15 oktober 2002 tot vaststelling van de bedragen van de productieheffingen en van de coëfficiënt voor de aanvullende heffing in de sector suiker voor het verkoopseizoen 2001/2002 (PB L 278, blz. 13), van verordening (EG) nr. 1762/2003 van de Commissie van 7 oktober 2003 tot vaststelling van de bedragen van de productieheffingen in de sector suiker voor het verkoopseizoen 2002/2003 (PB L 254, blz. 4), en van verordening (EG) nr. 1775/2004 van de Commissie van 14 oktober 2004 tot vaststelling van de bedragen van de productieheffingen in de sector suiker voor het verkoopseizoen 2003/2004 (PB L 316, blz. 64). |
2 |
Deze verzoeken zijn ingediend respectievelijk in het kader van een geding tussen de onderneming Zuckerfabrik Jülich AG (hierna: „Jülich”), suikerproducent, en het Hauptzollamt Aachen (Duitsland) ter zake van de productieheffingen die voor het verkoopseizoen 2003/2004 moesten worden betaald in het kader van de financiering van de gemeenschappelijke ordening der markten in de sector suiker, en in het kader van gedingen tussen, enerzijds, Saint Louis Sucre SNC (hierna: „Saint Louis Sucre”) en andere suikerproducenten, te weten Société des Sucreries du Marquenterre SA, SA des Sucreries de Fontaine Le Dun, Bolbec, Auffray (SAFBA), SA Lesaffre Frères, Tereos, rechtsopvolgster van Sucreries, Distilleries des Hauts de France, SA Sucreries & Distilleries de Souppes — Ouvré fils, SA Sucreries de Toury et Usines Annexes, Tereos, Tereos, rechtsopvolgster van SAS Sucrerie du Littoral Groupe SDHF, Cristal Union, Sucrerie Bourdon, SA Sucrerie de Bourgogne, SAS Vermendoise Industries en SA Sucreries et Raffineries d’Erstein (hierna tezamen: „Sucreries du Marquenterre e.a.”), en anderzijds, de Directeur général des douanes et droits indirects en de Receveur principal des douanes et droits indirects de Gennevilliers (Frankrijk), ter zake van de heffingen die voor de verkoopseizoenen 2001/2002, 2002/2003 en 2003/2004 zijn betaald in het kader van de financiering van de gemeenschappelijke ordening der markten in de sector suiker. |
Toepasselijke bepalingen
3 |
Punt 9 van de considerans van verordening nr. 1260/2001 bepaalt: „De redenen waarom de Gemeenschap tot nu toe met een productiequotaregeling voor suiker, isoglucose en insulinestroop heeft gewerkt, gelden momenteel nog altijd. In die regeling zijn evenwel wijzigingen aangebracht om rekening te houden met de recente ontwikkeling van de productie, de Gemeenschap de nodige instrumenten te verschaffen om op een rechtvaardige maar doelmatige wijze [er]voor te zorgen dat de kosten die verbonden zijn aan de afzet van de overschotten die voortvloeien uit de omvang van de productie in de Gemeenschap in verhouding tot het verbruik, volledig door de producenten zelf worden gefinancierd, en te handelen in overeenstemming met de verplichtingen die voortvloeien uit de overeenkomsten die zijn bereikt bij de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, hierna ‚GATT-overeenkomsten’ genoemd, zoals goedgekeurd bij besluit 94/800/EG […]” |
4 |
De punten 11 tot en met 15 van de considerans van verordening nr. 1260/2001 luiden als volgt:
|
5 |
Aldus bepaalt artikel 11, lid 1, van verordening nr. 1260/2001 dat de lidstaten een A-quotum en een B-quotum toekennen aan iedere op hun grondgebied gevestigde onderneming die suiker, isoglucose of inulinestroop produceert en die gedurende het verkoopseizoen 2000/2001 een A- en een B-quotum heeft gekregen. |
6 |
Op grond van artikel 11, lid 2, van die verordening wordt bij de toekenning van die quota rekening gehouden met de voor elke productieregio vastgestelde basishoeveelheden A en B. |
7 |
Uit de artikelen 7, lid 1, 10, leden 3 tot en met 5, 13, lid 1, en 27, lid 1, van die verordening blijkt met name dat de A- en B-quota voor suiker gegarandeerde hoeveelheden zijn die kunnen worden afgezet op de gemeenschapsmarkt of eventueel voor interventie worden aangeboden, dan wel kunnen worden uitgevoerd met uitvoerrestituties. |
8 |
Uit artikel 15, leden 3 en 4, van verordening nr. 1260/2001, gelezen in samenhang met de punten 11 en 13 van de considerans van deze verordening, blijkt dat de verliezen die voortvloeien uit de afzet van de overschotten die de Gemeenschap in het kader van de quotaregeling ten opzichte van het interne verbruik produceert, aanleiding geven tot productieheffingen die met name bij de suikerproducenten moeten worden geïnd. |
9 |
Ter zake van de berekening van die heffingen bepaalt voornoemd artikel 15: „1. Vóór het einde van elk verkoopseizoen worden geconstateerd:
2. Vóór het einde van het verkoopseizoen 2005/2006 en onverminderd het bepaalde in artikel 10, leden 3 tot en met 6, worden cumulatief voor de verkoopseizoenen 2001/2002 [tot en met] 2005/2006 geconstateerd:
Het verwachte totale verlies of de verwachte totale opbrengst als bedoeld in lid 1, sub e wordt aangepast aan de hand van het verschil tussen de cijfers die zijn geconstateerd als bedoeld sub c en d. 3. Wanneer de overeenkomstig lid 1 geconstateerde cijfers na aanpassing overeenkomstig lid 2 en onverminderd het bepaalde in artikel 18, lid 1, wijzen op een te verwachten totaal verlies, wordt dit verlies gedeeld door de verwachte hoeveelheid A- en B-suiker, A- en B-isoglucose en A- en B-inulinestroop die voor het lopende verkoopseizoen is geproduceerd. Het hieruit resulterende bedrag moet bij de fabrikanten worden geïnd als basisproductieheffing op hun productie van A- en B-suiker, A- en B-isoglucose en A- en B-inulinestroop. […] 4. Wanneer als gevolg van de limitering van de basisproductieheffing het in lid 3, eerste alinea, bedoelde totale verlies niet volledig kan worden gedekt, wordt het saldo gedeeld door de verwachte hoeveelheid B-suiker, B-isoglucose en B-inulinestroop die voor het betrokken verkoopseizoen wordt geproduceerd. Het hieruit resulterende bedrag moet bij de fabrikanten worden geïnd als B-heffing op hun productie van B-suiker, B-isoglucose en B-inulinestroop. […] 6. Verliezen die voortvloeien uit de toekenning van de in artikel 7, lid 3, bedoelde productierestituties worden in aanmerking genomen bij de vaststelling van het in lid 1, sub e, bedoelde totale verlies. 7. De in dit artikel bedoelde heffingen worden door de lidstaten geïnd. 8. De uitvoeringsbepalingen van dit artikel worden volgens de procedure van artikel 42, lid 2, vastgesteld en met name:
[…]” |
10 |
In artikel 16 van verordening nr. 1260/2001 heet het: „1. Wanneer voor een verkoopseizoen het krachtens artikel 15, leden 1 en 2, geconstateerde totale verlies niet volledig wordt gedekt door de ontvangsten uit de productieheffingen voor dat verkoopseizoen na toepassing van artikel 15, leden 3, 4 en 5, wordt, onverminderd artikel 4, bij de fabrikanten een aanvullende heffing geïnd die het gedeelte van het totale verlies dat niet wordt gedekt door bovengenoemde ontvangsten volledig dekt. 2. De aanvullende heffing wordt voor iedere onderneming die suiker, isoglucose of inulinestroop produceert, berekend door een nader te bepalen coëfficiënt toe te passen op het totale bedrag dat de onderneming aan productieheffingen verschuldigd is voor het betrokken verkoopseizoen. Deze coëfficiënt komt overeen met de verhouding voor de Gemeenschap tussen het overeenkomstig artikel 15, leden 1 en 2, geconstateerde totale verlies voor het betrokken verkoopseizoen en de ontvangsten uit de door de suikerfabrikanten, de isoglucosefabrikanten en de inulinestroopfabrikanten voor dat verkoopseizoen verschuldigde basisproductieheffingen en B-heffingen, met dien verstande dat dit verhoudingscijfer wordt verminderd met 1. […] 5. De uitvoeringsbepalingen van dit artikel, en met name de in lid 2 bedoelde coëfficiënt, worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 42, lid 2.” |
11 |
Op de grondslag van met name de artikelen 15, lid 8, en 16, lid 5, van verordening nr. 1260/2001 heeft de Commissie van de Europese Gemeenschappen verordening nr. 314/2002 vastgesteld. |
12 |
De oorspronkelijke versie van artikel 6, lid 4, van die verordening luidde: „De op grond van artikel 15, lid 1, sub b, van verordening […] nr. 1260/2001 te constateren hoeveelheid wordt bepaald op basis van de som van de volgende hoeveelheden:
Op de in de eerste alinea bedoelde som wordt in mindering gebracht de som van de in de vorm van verwerkte producten naar derde landen uitgevoerde hoeveelheden suiker, isoglucose en inulinestroop en de hoeveelheden basisproducten, uitgedrukt in witte suiker, waarvoor bewijzen voor productierestituties zoals bedoeld in artikel 7, lid 3, van verordening […] nr. 1260/2001 zijn afgegeven.” |
13 |
Die bepaling is bij verordening nr. 1140/2003 als volgt gewijzigd: „De voor verbruik binnen de Gemeenschap afgezette hoeveelheid die overeenkomstig artikel 15, lid 1, sub b, en lid 2, sub a, van verordening […] nr. 1260/2001 moet worden geconstateerd, wordt vastgesteld op basis van de som van de hoeveelheden, uitgedrukt in witte suiker, suiker en stroop als bedoeld in artikel 1, lid 1, sub a tot en met d, en isoglucose en inulinestroop:
Van de in de eerste alinea bedoelde som worden de hoeveelheden suiker, isoglucose en inulinestroop, uitgedrukt in witte suiker, afgetrokken:
[…]” |
14 |
Artikel 6, lid 5, van verordening nr. 314/2002 bepaalt: „Als uitvoerverbintenissen voor het lopende verkoopseizoen in de zin van artikel 15, lid 1, sub d, van verordening […] nr. 1260/2001 worden beschouwd:
Voor de berekening van het verwachte gemiddelde verlies zoals bedoeld in artikel 15, lid 1, sub d, van verordening […] nr. 1260/2001 wordt tevens rekening gehouden met de in artikel 7, lid 3, van die verordening bedoelde productierestituties voor de hoeveelheden basisproducten, uitgedrukt in witte suiker, waarvoor in de loop van het betrokken verkoopseizoen productierestitutiebewijzen zijn afgegeven.” |
15 |
De productieheffingen voor de verkoopseizoenen 2001/2002, 2002/2003 en 2003/2004 zijn respectievelijk bij verordening nr. 1837/2002, nr. 1762/2003 en nr. 1775/2004 vastgesteld overeenkomstig verordeningen nrs. 1260/2001 en 314/2002, deze laatste verordening in voorkomend geval zoals gewijzigd bij verordening nr. 1140/2003. |
Hoofdgedingen en prejudiciële vragen
Zaak C-5/06
16 |
Bij beschikking van 22 oktober 2004 heeft het Hauptzollamt Aachen voor Jülich de productieheffing vastgesteld, waarbij het, wat de basisproductieheffing op A- en B-suiker betreft, het in artikel 1, sub a, van verordening nr. 1775/2004 vastgestelde bedrag per ton heeft toegepast, en, wat de B-heffing op B-suiker betreft, het in artikel 1, sub b, van deze verordening bedoelde bedrag per ton. |
17 |
Nadat haar bezwaar tegen deze beschikking was afgewezen, heeft Jülich beroep ingesteld bij het Finanzgericht Düsseldorf, waarbij zij aanvoerde dat verordening nr. 1775/2004 ongeldig was omdat de Commissie de productieheffingen verkeerd had berekend. Enerzijds had de Commissie bij de berekening van het uit te voeren overschot ten onrechte de in de vorm van verwerkte producten uit de Gemeenschap uitgevoerde hoeveelheid van 504205 ton suiker in aanmerking genomen, voor welke hoeveelheid geen restituties waren toegekend en die de gemeenschapsbegroting overigens geen schade had berokkend. Anderzijds had de Commissie deze hoeveelheid niet in aanmerking genomen bij de berekening van het gemiddelde verlies. Het bij de vaststelling van het uit te voeren overschot en het gemiddelde verlies per ton suiker in aanmerking nemen van twee verschillende hoeveelheden is evenwel niet objectief gerechtvaardigd. |
18 |
Volgens de verwijzende rechterlijke instantie zou, wanneer het doel van het innen van productieheffingen er enkel in gelegen zou zijn de producenten de kosten te laten dragen die voortvloeien uit de afzet van de overschotten die de Gemeenschap produceert, de vaststelling van de bedragen van de heffingen zonder rekening te houden met het feit dat slechts voor een deel van de uitgevoerde suiker uitvoerrestituties zijn toegekend, verder gaan dan voor dit doel noodzakelijk is. Het Finanzgericht Düsseldorf heeft dan ook besloten de behandeling van de zaak te schorsen en het Hof de volgende prejudiciële vragen te stellen:
|
Zaken C-23/06 tot en met C-36/06
19 |
Saint Louis Sucre en Sucreries du Marquenterre e.a. zijn suikerproducenten en in die hoedanigheid gehouden tot betaling van de productieheffingen op suiker. |
20 |
Van mening dat de door hen voor de verkoopseizoenen 2001/2002, 2002/2003 en 2003/2004 betaalde heffingen te hoog waren, hebben zij verzocht om gedeeltelijke terugbetaling van deze heffingen bij de Receveur principal des douanes et des droits indirects de Gennevilliers, die belast is met de invordering ervan. |
21 |
Bij beschikkingen van 23 februari 2005 van bedoelde Receveur principal zijn de met het oog op die terugbetaling ingediende bezwaren afgewezen op de grond dat de betwiste heffingstarieven voortvloeien uit de toepassing van het gemeenschapsrecht. |
22 |
Daarop hebben Saint Louis Sucre en Sucreries du Marquenterre e.a. bij het Tribunal de grande instance de Nanterre beroep ingesteld tot nietigverklaring van die beschikkingen en tot vaststelling dat de betwiste heffingen gedeeltelijk moeten worden terugbetaald, vermeerderd met vertragingsrente. |
23 |
Verzoeksters in het hoofdgeding hebben betoogd dat het relevante gemeenschapsrecht voorzag in een verschillende verrekening voor de in de vorm van verwerkte producten zonder restituties uitgevoerde suiker, door deze suiker enerzijds mee te tellen in het te financieren uit te voeren overschot, en hem anderzijds uit te sluiten van de „betrokken uitvoerverbintenissen”, op grond waarvan het „gemiddelde verlies” kan worden berekend teneinde de afzet van dit overschot daadwerkelijk te financieren. Aldus heeft de Commissie het bedrag van de heffing voor de verkoopseizoenen 2001/2002, 2002/2003 en 2003/2004 te hoog vastgesteld en het door de Raad van de Europese Unie gestelde doel van zelffinanciering niet in acht genomen. |
24 |
Verzoeksters in het hoofdgeding hebben derhalve de geldigheid van artikel 6, lid 4, van verordening nr. 314/2002 betwist, die, in de versie ervan die voortvloeit uit verordening nr. 1140/2003, een te ruime definitie geeft van het uit te voeren overschot, welke in strijd is met de beginselen van evenredigheid, van de hiërarchie der normen en van de beperking van de uitvoeringsbevoegdheden van de Commissie. Om dezelfde redenen hebben zij subsidiair de geldigheid betwist van de verordeningen waarbij op de grondslag van verordening nr. 314/2002 de bedragen van de productieheffingen zijn vastgesteld voor de in het hoofdgeding aan de orde zijnde verkoopseizoenen. |
25 |
Subsidiair, en voor het geval een ruime definitie van het uit te voeren overschot zou worden gehandhaafd, hebben Saint Louis Sucre en Sucreries du Marquenterre e.a. aangevoerd dat het in verordening nr. 1260/2001 genoemde doel van strikte zelffinanciering niet altijd wordt geëerbiedigd, aangezien de Commissie, die de zonder restitutie uitgevoerde producten in 2002 in aanmerking heeft genomen bij haar jaarlijkse berekeningen van het gemiddelde verlies, thans bij haar berekeningen geen rekening meer houdt met de overeenstemming die moet bestaan tussen de elementen die het „uit te voeren overschot” vormen en de berekening van het „gemiddelde verlies”. |
26 |
Daarop heeft het Tribunal de grande instance de Nanterre de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vragen gesteld:
|
De voeging van de zaken C-5/06 en C-23/06 tot en met C-36/06
27 |
Aangezien de zaken C-5/06 en C-23/06 tot en met C-36/06 verknocht zijn, dienen zij overeenkomstig artikel 43 van het Reglement voor de procesvoering juncto artikel 103 van dit Reglement te worden gevoegd voor wijzing van het arrest. |
Beantwoording van de prejudiciële vragen
28 |
Aangezien de prejudiciële vragen van de twee verwijzende rechterlijke instanties in wezen identiek zijn, is het wenselijk bij de behandeling ervan te zien naar de wijze waarop zij in zaak C-5/06 zijn geformuleerd. |
Moeten krachtens artikel 15 van verordening nr. 1260/2001 bij de berekening van het uit te voeren overschot alle onder deze bepaling vallende uitgevoerde hoeveelheden producten in mindering worden gebracht op het verbruik binnen de Gemeenschap?
29 |
Er zij aan herinnerd dat in de elfde overweging van de considerans van verordening (EEG) nr. 1785/81 van de Raad van 30 juni 1981 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector suiker (PB L 177, blz. 4) was bepaald, zoals ook in punt 9 van de considerans van verordening nr. 1260/2001, dat wijzigingen moesten worden aangebracht aan de productiequotaregeling, in het bijzonder „om de Gemeenschap de nodige instrumenten te verschaffen om op billijke maar doelmatige wijze te verzekeren, dat de kosten voor de afzet van de overschotten die voortvloeien uit de verhouding tussen de productie van de Gemeenschap en haar verbruik, volledig door de producenten zelf worden gefinancierd […]”. |
30 |
Artikel 28, lid 1, van verordening nr. 1785/81, waarin de criteria waren neergelegd voor de vaststelling van de productieheffingen op de geproduceerde hoeveelheden A- en B-suiker en A- en B-isoglucose bepaalde: „1. Voor het einde van elk van de verkoopseizoenen 1981/1982 tot en met 1985/1986 worden vastgesteld:
|
31 |
Hoewel die bepaling achtereenvolgens werd vervangen door artikel 33, lid 1, van verordening (EG) nr. 2038/1999 van de Raad van 13 september 1999 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector suiker (PB L 252, blz. 1), en door artikel 15, lid 1, van verordening nr. 1260/2001, bleef zij in wezen ongewijzigd. |
32 |
Artikel 5, lid 5, van verordening (EEG) nr. 1443/82 van de Commissie van 8 juni 1982 houdende uitvoeringsbepalingen voor de quotaregeling in de sector suiker (PB L 158, blz. 17), bepaalde dat de hoeveelheden suiker en isoglucose uitgevoerd naar derde landen in de vorm van verwerkte producten werden afgetrokken van de binnen de Gemeenschap verbruikte hoeveelheden suiker en isoglucose. |
33 |
Uit inzonderheid het dossier betreffende de zaken C-23/06 tot en met C-36/06 blijkt dat de Commissie in verband met het uit te voeren overschot steeds van mening is geweest dat dit overeenstemde met de productie minus de afgezette hoeveelheden suiker, waarbij de uitvoer van suiker in de vorm van verwerkte producten, ongeacht of daarvoor een restitutie was toegekend, niet in het verbruik binnen de Gemeenschap maar in bedoeld overschot was begrepen. |
34 |
Artikel 15 van verordening nr. 1260/2001, waarin de criteria zijn neergelegd voor de vaststelling van de productieheffingen op de geproduceerde hoeveelheden A- en B-suiker, A- en B-isoglucose en A- en B-inulinestroop, bepaalt in lid 1, sub a tot en met c, dat het uit te voeren overschot bestaat uit aan het verschil tussen enerzijds de verwachte hoeveelheden A- en B-suiker, A- en B-isoglucose en A- en B-inulinestroop die voor het lopende verkoopseizoen worden geproduceerd, en anderzijds, de hoeveelheden suiker, isoglucose en inulinestroop waarvan wordt verwacht dat zij in het lopende verkoopseizoen voor verbruik binnen de Gemeenschap zullen worden afgezet. |
35 |
Op grond van artikel 15, lid 1, sub d, van die verordening, is het verwachte gemiddelde verlies gelijk aan het verschil tussen het totale bedrag van de restituties en het totale bedrag van de heffingen, gerelateerd aan de totale omvang van de betrokken uitvoerverbintenissen. |
36 |
Het verwachte totale verlies wordt volgens artikel 15, lid 1, sub e, van verordening nr. 1260/2001 berekend door vermenigvuldiging van het uit te voeren overschot met het gemiddelde verlies. |
37 |
Aangezien het uit te voeren overschot gelijk is aan het verschil tussen de productie van de Gemeenschap in het kader van de A- en B-quota en het verbruik binnen de Gemeenschap, kunnen de uitgevoerde hoeveelheden producten, ongeacht of daarvoor uitvoerrestituties zijn toegekend, niet tot dit verbruik worden gerekend. |
38 |
De uitgevoerde hoeveelheden producten kunnen immers niet worden geacht te zijn afgezet voor verbruik binnen de Gemeenschap in de zin van artikel 15, lid 1, sub b, van verordening nr. 1260/2001. |
39 |
Het uit te voeren overschot omvat in werkelijkheid de hoeveelheden producten voor de afzet waarvan communautaire steunmaatregelen zijn vastgesteld. Zo moeten bijvoorbeeld de hoeveelheden producten die eventueel aan het eind van het verkoopseizoen zijn opgeslagen, voor de vaststelling van het uit te voeren overschot worden gerekend tot de niet-verbruikte hoeveelheden, hoewel daarvoor in dit stadium per hypothese geen afzetsteun werd verleend. |
40 |
Het uit te voeren overschot kan worden onderscheiden van de uitgevoerde hoeveelheden producten. Deze producten brengen, ook al zijn daarvoor restituties toegekend, niet steeds financiële lasten mee voor de producenten. Dat is met name het geval wanneer de hoeveelheid die per hypothese het resultaat is van het verschil tussen, enerzijds, de aanvankelijke voorraden en de productie van de Gemeenschap, en anderzijds, de eindvoorraden, groter is dan de productie van de Gemeenschap, en wanneer de hoeveelheden producten die recht geven op restituties niet groter zijn dan het verschil tussen de productie van de Gemeenschap en bedoelde hoeveelheid. |
41 |
Zoals de Commissie in wezen heeft betoogd, was het, indien het doel van verordening nr. 1260/2001 daarin was gelegen de berekening van de productieheffingen te baseren op de begrotingskosten van de restituties, voldoende geweest deze heffingen vast te stellen op basis van het totaalverlies bestaande in alle uitvoer- en productierestituties. |
42 |
Het verwachte totale verlies, zoals gedefinieerd in artikel 15, lid 1, sub e, van verordening nr. 1260/2001, is evenwel niet gelijk aan het totaalbedrag van de restituties betreffende het lopende verkoopseizoen, maar aan de uitkomst van de vermenigvuldiging van het uit te voeren overschot met het verwachte gemiddelde verlies per ton suiker voor de voor het lopende verkoopseizoen na te komen uitvoerverbintenissen. |
43 |
Uit het voorgaande blijkt dat de berekeningswijze van het verwachte totale verlies in ieder geval tot doel heeft op een vooruitziende en conventionele wijze de verliezen vast te stellen die voortvloeien uit de afzet van de productieoverschotten van de Gemeenschap. |
44 |
Zouden de zonder restituties uitgevoerde hoeveelheden worden meegeteld als verbruik binnen de Gemeenschap, dan zou dit verbruik evenwel te hoog worden ingeschat. Dientengevolge zou het uit te voeren overschot te laag worden ingeschat. Voorts zou het gevaar bestaan dat het doel van de zelffinancieringsregeling voor de kosten verbonden aan de afzet van de overschotten niet zou worden bereikt, welk doel sinds de invoering van deze regeling bij verordening nr. 1785/81 erin bestaat, op een rechtvaardige maar doelmatige wijze ervoor te zorgen dat deze kosten volledig door de producenten zelf worden gefinancierd, en bij de toepassing waarvan de Commissie steeds is uitgegaan van een begrip van uit te voeren overschot dat de suikeruitvoer omvatte, ongeacht of er een restitutie was toegekend. Aldus zou het voortbestaan van bedoelde regeling op de helling kunnen komen te staan, hetgeen indruist tegen het bepaalde in punt 12 van de considerans van verordening nr. 1260/2001. |
45 |
Gelet op het voorgaande moet artikel 15, lid 1, sub c, van verordening nr. 1260/2001 aldus worden uitgelegd dat bij de berekening van het uit te voeren overschot alle onder dat artikel vallende uitgevoerde hoeveelheden producten, ongeacht of daarvoor daadwerkelijk restituties zijn betaald, in mindering moeten worden gebracht op het verbruik. |
Moet krachtens artikel 15 van verordening nr. 1260/2001 bij de vaststelling van het verwachte gemiddelde verlies per ton suiker rekening worden gehouden met alle onder deze bepaling vallende uitgevoerde hoeveelheden producten?
46 |
Volgens artikel 15, lid 1, sub d, van verordening nr. 1260/2001 is het gemiddelde verlies gelijk aan het verschil tussen het totale bedrag van de restituties en het totale bedrag van de heffingen, gerelateerd aan de totale omvang van de uitvoerverbintenissen voor het lopende verkoopseizoen. |
47 |
Het verwachte totale verlies wordt volgens artikel 15, lid 1, sub e, van die verordening berekend door vermenigvuldiging van het uit te voeren overschot met het gemiddelde verlies. |
48 |
Op grond van artikel 22, lid 1, van die verordening moet voor alle uitvoer uit de Gemeenschap van suiker, isoglucose en inulinestroop een uitvoercertificaat worden overgelegd, waarvan de afgifte afhankelijk is van het stellen van een zekerheid, als garantie dat tijdens de geldigheidsduur van het certificaat zal worden voldaan aan de uitvoerverplichting. |
49 |
In het kader van de uitvoer in de zin van verordening nr. 1260/2001 moet het in artikel 15, lid 1, sub d, van deze verordening vermelde begrip „voor het lopende verkoopseizoen na te komen uitvoerverbintenissen”, bij ontbreken van bijzondere redenen die daaraan in de weg staan, in overeenstemming met artikel 22, lid 1, van deze verordening, waarin wordt verwezen naar de uitvoerverplichting, worden uitgelegd. |
50 |
In de onderhavige context moet dat begrip dus elke onder artikel 15 van verordening nr. 1260/2001 vallende hoeveelheid producten omvatten die bestemd is voor uitvoer uit de Gemeenschap. |
51 |
In tegenstelling tot het betoog van diverse belanghebbenden die opmerkingen hebben ingediend in het kader van de procedure, moet in dit verband worden opgemerkt dat de vraag, of uitvoerrestituties zijn toegekend voor voor de uitvoer bestemde hoeveelheden producten irrelevant is in het kader van het begrip „voor het lopende verkoopseizoen na te komen uitvoerverbintenissen”. Dit begrip doelt immers enkel op de hoeveelheden producten waarvoor uitvoercertificaten zijn afgegeven. |
52 |
Een dergelijke uitlegging van artikel 15, lid 1, sub d, van verordening nr. 1260/2001 is in overeenstemming met het in lid 1, sub c, van dit artikel vermelde begrip „uit te voeren overschot”, zoals uitgelegd in punt 45 van het onderhavige arrest, en maakt bovendien een coherente berekening mogelijk van het verwachte totale verlies zoals gedefinieerd in artikel 15, lid 1, sub e. |
53 |
Zoals verzoeksters in het hoofdgeding alsmede de Duitse en de Franse regering in wezen hebben gesteld, zou het verwachte totale verlies, dat het resultaat is van de vermenigvuldiging van het uit te voeren overschot met het gemiddelde verlies, immers te hoog worden ingeschat indien een product bij de berekening van het uit te voeren overschot zou kunnen worden geacht te zijn uitgevoerd en niet dienovereenkomstig in aanmerking zou worden genomen bij de berekening van het gemiddelde verlies, waarbij de noemer, zoals vermeld in artikel 15, lid 1, sub d, tweede alinea, van verordening nr. 1260/2001, bestaat uit de totale omvang van de voor het lopende verkoopseizoen na te komen uitvoerverbintenissen. |
54 |
Blijkens het dossier, en meer in het bijzonder het op 30 september 2004 aan het Comité van beheer voor suiker overgelegde werkdocument D/32013/04 van de diensten van de Commissie betreffende de berekeningswijze voor de suikerproductieheffingen, heeft een aantal lidstaten gevraagd om zonder restituties uitgevoerde suiker op te nemen in de berekening van het gemiddelde verlies. Volgens dat document is het totale verlies, zoals dit door de Commissie met name overeenkomstig artikel 6, lid 5, van verordening nr. 314/2002 is berekend, te weten inzonderheid met uitsluiting van de zonder restituties uitgevoerde hoeveelheden uit de uitvoerverbintenissen, gelijk aan of groter dan de restitutie-uitgaven voor suiker. |
55 |
De Commissie stelt evenwel dat een dergelijke berekeningswijze het mogelijk maakt de vorming van overschotten tegen te gaan, die de marktprijzen negatief zouden beïnvloeden, de gemeenschappelijke organisatie van de markten in de suikersector zouden ontwrichten en kosten zouden kunnen meebrengen, met name voor de interventieaankoop. |
56 |
Dit argument kan niet worden aanvaard. |
57 |
Uit de punten 9, 11 en 12 van de considerans van verordening nr. 1260/2001 blijkt namelijk dat het doel van de door deze verordening ingevoerde regeling erin is gelegen de producenten in overeenstemming met het zelffinancieringsbeginsel op een rechtvaardige maar doelmatige wijze de volledige kosten te laten dragen die voortvloeien uit de afzet van de overschotten die de Gemeenschap produceert. |
58 |
Zoals het Hof heeft vastgesteld is de financieringsregeling voor de kosten verbonden aan de afzet aldus opgezet, dat over het A-quotum dat beantwoordt aan het binnenlands verbruik, slechts een zeer lage heffing wordt geïnd, terwijl over het B-quotum, dat hoofdzakelijk voor de uitvoer is bestemd, een veel hogere heffing moet worden betaald, waarmee de noodzakelijke restituties kunnen worden gefinancierd; bovendien kan deze hogere heffing de producenten afschrikken (zie arrest van 22 januari 1986, Eridania zuccherifici nazionali e.a., 250/84, Jurispr. blz. 117, punt 19). |
59 |
Het afschrikkende effect dat de financieringsregeling voor de kosten verbonden aan de afzet volgens de vaststelling van het Hof in het reeds aangehaalde arrest Eridania zuccherifici nazionali e.a. kan hebben op de producenten vloeit, zoals de advocaat-generaal in punt 60 van haar conclusie heeft opgemerkt, juist voort uit het feit dat de productieheffing de producenten belast met de financiering van de kosten verbonden aan de afzet van de overschotten die de Gemeenschap produceert. |
60 |
Uitgezonderd in de grotendeels theoretische situatie waarin restituties zouden zijn toegekend voor alle uitvoer, gaat de door de Commissie ingevoerde regeling, aangezien het resultaat ervan in de praktijk is dat het totale verlies a priori hoger wordt gesteld dan het bedrag van de restitutie-uitgaven, evenwel verder dan nodig is voor het doel van verordening nr. 1260/2001, en met name voor de in punt 57 van het onderhavige arrest aangehaalde rechtvaardige financiering van de kosten voor de afzet van de overschotten die de Gemeenschap produceert. |
61 |
Gelet op het voorgaande moet worden geantwoord dat artikel 15, lid 1, sub d, van verordening nr. 1260/2001 aldus moet worden uitgelegd dat bij de vaststelling van het verwachte gemiddelde verlies per ton product rekening moet worden gehouden met alle onder dit artikel vallende uitgevoerde hoeveelheden producten, ongeacht of daarvoor daadwerkelijk restituties zijn betaald. |
De geldigheid van verordeningen nrs. 1837/2002, 1762/2003 en 1775/2004
62 |
Bij verordeningen nrs. 1837/2002, 1762/2003 en 1775/2004 zijn de bedragen van de productieheffingen in de sector suiker vastgesteld voor de verkoopseizoenen 2001/2002, 2002/2003 en 2003/2004. |
63 |
Vaststaat dat de Commissie bij de berekening van het gemiddelde verlies per ton suiker overeenkomstig artikel 6, lid 5, van verordening nr. 314/2002 slechts rekening heeft gehouden met de uitvoer waarvoor restitutie was verleend. Uit het dossier blijkt evenwel dat die berekeningswijze pas sinds 2003 is toegepast. Betreffende het verkoopseizoen 2001/2002, dat aan de orde is in verordening nr. 1837/2002, staat vast dat de Commissie met het oog op de vaststelling van de productieheffingen bij de berekening van het gemiddelde verlies is uitgegaan van alle in de vorm van verwerkte producten uitgevoerde hoeveelheden suiker, ongeacht of daarvoor daadwerkelijk restituties waren toegekend. Het volgende jaar heeft de Commissie een correctie doorgevoerd bij de berekening van het gemiddelde verlies door slechts die uitgevoerde hoeveelheden producten in aanmerking te nemen waarvoor daadwerkelijk restituties waren betaald. Dit heeft geleid tot een verhoging van bedoeld gemiddeld verlies, waarvan het bedrag is verrekend in het totaalverlies voor het verkoopseizoen 2002/2003. |
64 |
Blijkens het in punt 61 van het onderhavige arrest gegeven antwoord is een dergelijke berekeningswijze van het gemiddelde verlies evenwel in strijd met artikel 15 van verordening nr. 1260/2001. |
65 |
Bijgevolg zijn verordeningen nrs. 1762/2003 en 1775/2004, waarin die berekeningswijze wordt toegepast, ongeldig. |
66 |
Bij onderzoek van verordening nr. 1837/2002 is, gelet op het voorgaande, niet gebleken van feiten of omstandigheden die de geldigheid ervan kunnen aantasten. |
67 |
Niettemin volgt uit het voorgaande dat de in punt 63 van het onderhavige arrest bedoelde correctie van de berekening van het gemiddelde verlies, voor zover zij is gebaseerd op de in dat punt aangehaalde berekeningswijze, in strijd is met artikel 15 van verordening nr. 1260/2001. |
68 |
Gelet op een en ander, moet op de gestelde vragen worden geantwoord dat:
|
Kosten
69 |
Ten aanzien van de partijen in de hoofdgedingen is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instanties over de kosten hebben te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking. |
Het Hof van Justitie (Tweede kamer) verklaart voor recht: |
Op grond van artikel 15, lid 1, sub c, van verordening (EG) nr. 1260/2001 van de Raad van 19 juni 2001 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector suiker moeten bij de berekening van het uit te voeren overschot alle onder dit artikel vallende uitgevoerde hoeveelheden producten, ongeacht of daarvoor daadwerkelijk restituties zijn betaald, in mindering worden gebracht op het verbruik. |
Artikel 15, lid 1, sub d, van die verordening moet aldus worden uitgelegd dat bij de vaststelling van zowel het uit te voeren overschot als het gemiddelde verlies per ton product rekening moet worden gehouden met alle onder dit artikel vallende uitgevoerde hoeveelheden producten, ongeacht of daarvoor restituties zijn betaald. |
Verordening (EG) nr. 1762/2003 van de Commissie van 7 oktober 2003 tot vaststelling van de bedragen van de productieheffingen in de sector suiker voor het verkoopseizoen 2002/2003 en verordening (EG) nr. 1775/2004 van de Commissie van 14 oktober 2004 tot vaststelling van de bedragen van de productieheffingen in de sector suiker voor het verkoopseizoen 2003/2004 zijn ongeldig. |
Bij onderzoek van verordening (EG) nr. 1837/2002 van de Commissie van 15 oktober 2002 tot vaststelling van de bedragen van de productieheffingen en van de coëfficiënt voor de aanvullende heffing in de sector suiker voor het verkoopseizoen 2001/2002, is niet gebleken van feiten of omstandigheden die de geldigheid ervan kunnen aantasten. |
ondertekeningen |
( *1 ) Procestalen: Duits en Frans.