15.8.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 209/6


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 26 juni 2008 (verzoeken om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgericht Chemnitz — Duitsland) — Matthias Zerche (C-334/06), Manfred Seuke (C-336/06)/Landkreis Mittweida, en Steffen Schubert (C-335/06)/Landkreis Mittlerer Erzgebirgskreis

(Gevoegde zaken C-334/06, C-335/06 en C-336/06) (1)

(Richtlijn 91/439/EEG - Onderlinge erkenning van rijbewijzen - Intrekking van rijbewijs in lidstaat wegens rijden onder invloed van drugs of alcohol - In andere lidstaat afgegeven nieuw rijbewijs - Weigering van erkenning van rijbevoegdheid in eerste lidstaat - Verblijfplaats niet in overeenstemming met richtlijn 91/439/EEG)

(2008/C 209/08)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Verwaltungsgericht Chemnitz

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Matthias Zerche (C-334/06), Manfred Seuke (C-336/06), Steffen Schubert (C-335/06)

Verwerende partijen: Landkreis Mittweida, Landkreis Mittlerer Erzgebirgskreis

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Verwaltungsgericht Chemnitz — Uitlegging van de artikelen 1, lid 2, en 8, leden 2 en 4, van richtlijn 91/439/EEG van de Raad van 29 juli 1991 betreffende het rijbewijs (PB L 237, blz. 1) — Weigering geldigheid van door andere lidstaat afgegeven rijbewijs te erkennen na verstrijken van schorsingsperiode die is opgelegd aan houder wiens nationaal rijbewijs wegens dronkenschap op de weg is ingetrokken, wanneer betrokkene geen voor verkrijging van nieuw rijbewijs in zijn woonstaat noodzakelijk medisch-psychologisch advies heeft kunnen overleggen — Rechtsmisbruik

Dictum

Artikel 1, lid 2, artikel 7, lid 1, en artikel 8, leden 2 en 4, van richtlijn 91/439/EEG van de Raad van 29 juli 1991 betreffende het rijbewijs, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 1882/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 29 september 2003, moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich ertegen verzetten dat een lidstaat weigert om in omstandigheden als die van de hoofdgedingen, op zijn grondgebied de rijbevoegdheid te erkennen die voortvloeit uit een rijbewijs dat later, maar niet binnen een aan de betrokkene opgelegde verbodstermijn om een nieuw rijbewijs te verkrijgen, is afgegeven door een andere lidstaat, en derhalve de geldigheid van dat rijbewijs, zolang de houder ervan niet voldoet aan de in deze eerste lidstaat gestelde eisen voor de afgifte van een nieuw rijbewijs na de intrekking van een vorig rijbewijs, waaronder een onderzoek van zijn rijgeschiktheid, waaruit blijkt dat de redenen voor de intrekking niet langer bestaan.

In dezelfde omstandigheden verzetten deze bepalingen zich er niet tegen dat een lidstaat weigert op zijn grondgebied de rijbevoegdheid te erkennen die voortvloeit uit een later door een andere lidstaat afgegeven rijbewijs, wanneer op basis van de vermeldingen op het rijbewijs of van andere onbetwistbare inlichtingen afkomstig van de afgiftestaat, vaststaat dat ten tijde van de afgifte van dit rijbewijs de houder ervan, wiens vorig rijbewijs op het grondgebied van de eerste lidstaat is ingetrokken, niet zijn gewone verblijfplaats op het grondgebied van de afgiftestaat had.


(1)  PB C 261 van 28.10.2006.