Zaak T‑29/05
Deltafina SpA
tegen
Europese Commissie
„Mededinging – Mededingingsregelingen – Spaanse markt voor aankoop en eerste bewerking van ruwe tabak – Beschikking waarbij inbreuk op artikel 81 EG is vastgesteld – Vaststelling van prijzen en verdeling van markt – Overeenstemming tussen mededeling van punten van bezwaar en bestreden beschikking – Rechten van verdediging – Afbakening van relevante markt – Geldboeten – Zwaarte van inbreuk – Verzwarende omstandigheden – Leidende rol – Samenwerking”
Samenvatting van het arrest
1. Mededinging – Mededingingsregelingen – Toerekening aan onderneming – Beschikking van Commissie waarbij aansprakelijkheid wordt vastgesteld van onderneming die op rechtstreeks benedenwaartse markt actief is en actief en opzettelijk heeft deelgenomen aan mededingingsregeling
(Art. 3, lid 1, sub g, EG en 81, lid 1, EG)
2. Mededinging – Administratieve procedure – Mededeling van punten van bezwaar – Vereiste inhoud – Eerbiediging van rechten van verdediging – Omvang
(Verordeningen nr. 17 en nr. 1/2003 van de Raad)
3. Mededinging – Mededingingsregelingen – Overeenkomsten tussen ondernemingen – Ongunstige beïnvloeding van handel tussen lidstaten – Beoordelingscriteria
(Art. 81, lid 1, EG)
4. Handelingen van de instellingen – Richtsnoeren voor berekening van geldboeten die voor inbreuken op mededingingsregels worden opgelegd
(Verordening nr. 17 van de Raad, art. 15; mededeling 98/C 9/03 van de Commissie)
5. Mededinging – Geldboeten – Bedrag – Vaststelling – Criteria – Zwaarte van inbreuk – Beoordeling – Beoordeling van geval tot geval
(Verordeningen nr. 17 van de Raad, art. 15, lid 2, en nr. 1/2003 van de Raad, art. 23, lid 3; mededeling 98/C 9/03 van de Commissie)
6. Mededinging – Geldboeten – Bedrag – Vaststelling – Criteria – Zwaarte van inbreuk – Beoordeling – Onderlinge verwevenheid van de drie criteria die uitdrukkelijk in door Commissie vastgestelde richtsnoeren worden genoemd – Kwalificatie van inbreuk als zeer zwaar – Vooraanstaande rol van criterium ontleend aan aard van inbreuk
(Verordeningen nr. 17 van de Raad, art. 15, lid 2, en nr. 1/2003 van de Raad, art. 23, lid 3; mededeling 98/C 9/03 van de Commissie)
7. Mededinging – Geldboeten – Bedrag – Vaststelling – Criteria – Concrete weerslag op markt
(Verordeningen nr. 17 van de Raad, art. 15, lid 2, en nr. 1/2003 van de Raad, art. 23, lid 3; mededeling 98/C 9/03 van de Commissie, punt 1 A, eerste alinea)
8. Mededinging – Geldboeten – Rechtskader – Vaststelling – Invloed van vroegere beschikkingspraktijk van Commissie – Geen
(Verordeningen nr. 17 en nr. 1/2003 van de Raad)
9. Handelingen van de instellingen – Motivering – Verplichting – Omvang
(Art. 253 EG)
10. Mededinging – Administratieve procedure – Mededeling van punten van bezwaar – Vereiste inhoud – Eerbiediging van rechten van verdediging
(Verordeningen nr. 17 en nr. 1/2003 van de Raad; mededeling 98/C 9/03 van de Commissie, punt 2)
11. Mededinging – Geldboeten – Bedrag – Vaststelling – Criteria – Zwaarte van inbreuk – Verzwarende omstandigheden – Rol van leider van inbreuk – Begrip
(Verordeningen nr. 17 van de Raad, art. 15, lid 2, en nr. 1/2003 van de Raad, art. 23, lid 3; mededeling 98/C 9/03 van de Commissie, punt 2)
12. Mededinging – Geldboeten – Bedrag – Vaststelling – Criteria – Verzachtende omstandigheden – Beoordeling – Noodzaak om elk van de omstandigheden afzonderlijk in aanmerking te nemen – Geen – Globale beoordeling
(Verordeningen nr. 17 van de Raad, art. 15, lid 2, en nr. 1/2003 van de Raad, art. 23, lid 3; mededeling 98/C 9/03 van de Commissie, punt 3)
13. Mededinging – Geldboeten – Bedrag – Vaststelling – Criteria – Verzachtende omstandigheden – Gedrag dat afwijkt van in kader van mededingingsregeling overeengekomen gedrag – Beoordeling
(Verordeningen nr. 17 van de Raad, art. 15, lid 2, en nr. 1/2003 van de Raad, art. 23; mededeling 98/C 9/03 van de Commissie, punt 3, 2e streepje)
14. Mededinging – Geldboeten – Bedrag – Vaststelling – Criteria – Verzachtende omstandigheden – Beëindiging van inbreuk vóór optreden van Commissie – Daarvan uitgesloten
(Verordeningen nr. 17 van de Raad, art. 15, lid 2, en nr. 1/2003 van de Raad, art. 23, lid 3; mededeling 98/C 9/03 van de Commissie, punt 3, 3e streepje)
15. Mededinging – Geldboeten – Bedrag – Vaststelling – Criteria – Vermindering van bedrag van geldboete in ruil voor medewerking van beschuldigde onderneming – Voorwaarden
(Verordeningen nr. 17 en nr. 1/2003 van de Raad; mededeling 96/C 207/04 van de Commissie)
16. Mededinging – Gemeenschapsregels – Inbreuken – Geldboeten – Vaststelling – Criteria – Verhoging van algemeen niveau van geldboeten – Toelaatbaarheid – Voorwaarden
(Art. 81, lid 1, EG en 82 EG; verordeningen nr. 17 en nr. 1/2003 van de Raad)
1. De Commissie gaat de grenzen van het verbod in artikel 81, lid 1, EG niet te buiten door de aansprakelijkheid van een onderneming voor een inbreuk op die bepaling vast te stellen, wanneer deze, hoewel zij actief is op de markt die rechtstreeks benedenwaarts ligt ten opzichte van de markt waarop de mededingingsbeperkende praktijken in de praktijk zijn gebracht, actief en bewust deelneemt aan een mededingingsregeling tussen producenten die actief zijn op een andere markt dan die waarop zij zelf actief is.
Een onderneming kan immers het verbod van artikel 81, lid 1, EG schenden wanneer haar gedraging, zoals zij die heeft afgestemd met andere ondernemingen, tot doel heeft de mededinging op een bepaalde relevante markt binnen de gemeenschappelijke markt te beperken, zonder dat dit noodzakelijkerwijs veronderstelt dat zij zelf op die relevante markt actief is.
Het is dus niet uitgesloten dat een onderneming kan deelnemen aan het in de praktijk brengen van een beperking van de mededinging, zelfs als zij niet haar eigen handelingsvrijheid op de markt waarop zij hoofdzakelijk actief is, beperkt. Elke andere uitlegging zou immers de reikwijdte van het in artikel 81, lid 1, EG uitgevaardigde verbod kunnen beperken in een mate die strijdig zou zijn met het nuttig effect ervan en met het uit artikel 3, lid 1, sub g, EG af te leiden voornaamste doel van instandhouding van onvervalste mededinging binnen de gemeenschappelijke markt, aangezien tegen een actieve bijdrage van een onderneming tot een beperking van de mededinging niet zou kunnen worden opgetreden enkel omdat die bijdrage niet voortspruit uit een economische activiteit op de relevante markt waarop die beperking zich voordoet of is bedoeld zich voor te doen.
Indien de bewoordingen „overeenkomsten tussen ondernemingen” in het licht van de door artikel 81, lid 1, EG en artikel 3, lid 1, sub g, EG nagestreefde doelstellingen worden gelezen, pleit dit voor een begrip mededingingsregeling en onderneming die een inbreuk pleegt dat geen onderscheid maakt naargelang de sector of de markt waarop de betrokken ondernemingen actief zijn.
De toerekening van de gehele inbreuk aan de onderneming die heeft deelgenomen aan een mededingingsregeling is in overeenstemming met de vereisten van het beginsel van persoonlijke aansprakelijkheid wanneer twee voorwaarden zijn vervuld, waarbij de eerste een objectieve is en de tweede een subjectieve.
De eerste voorwaarde is vervuld, wat de verhouding tussen de op een relevante markt opererende concurrenten en die tussen dergelijke concurrenten en hun klanten betreft, wanneer de onderneming, zelfs op ondergeschikte, accessoire of passieve wijze, aan de tenuitvoerlegging van de mededingingsregeling heeft deelgenomen, bijvoorbeeld door stilzwijgende instemming of door van het kartel geen aangifte te doen bij de autoriteiten.
Wat de tweede voorwaarde betreft, is voor de toerekening van de gehele inbreuk aan de deelnemende onderneming vereist dat deze blijkens haar wilsuiting de doelstellingen van de mededingingsregeling, al is het maar stilzwijgend, onderschrijft.
(cf. punten 48‑49, 51, 57‑58, 62)
2. De eerbiediging van de rechten van de verdediging in elke procedure die tot de oplegging van sancties, met name geldboeten of dwangsommen, kan leiden, verlangt onder meer, dat de mededeling van punten van bezwaar die de Commissie richt aan een onderneming waaraan zij wegens schending van de mededingingsregels een sanctie wil opleggen, de voornaamste tegen deze onderneming in aanmerking genomen elementen bevat, zoals de verweten feiten, de kwalificatie daarvan en de bewijselementen waarop de Commissie zich baseert, zodat deze onderneming in de gelegenheid is om op zinvolle wijze haar argumenten aan te voeren in het kader van de tegen haar gevoerde administratieve procedure.
Een schending van de rechten van de verdediging tijdens de administratieve procedure moet worden beoordeeld in het licht van punten van bezwaar die de Commissie in de mededeling van punten van bezwaar en in de beschikking waarmee de genoemde procedure is afgesloten naar voren heeft gebracht. Onder deze omstandigheden veronderstelt de vaststelling van schending van de rechten van de verdediging dat het bezwaar waarvan de onderneming stelt dat het haar in de mededeling van punten van bezwaar niet is tegengeworpen, door de Commissie in de uiteindelijke beschikking is aangevoerd. Een verschillende presentatie van de feiten, die louter bedoeld is om in de bestreden beschikking een preciezer verslag van deze feiten te geven, kan geen inhoudelijke wijziging van de bezwaren vormen.
(cf. punten 113‑115, 120)
3. Van een ongunstige beïnvloeding van de handel tussen lidstaten kan slechts sprake zijn indien een besluit, overeenkomst of feitelijke gedraging op grond van een reeks van objectieve feitelijke en juridische gegevens met een voldoende mate van waarschijnlijkheid doet verwachten dat zij al dan niet rechtstreeks, daadwerkelijk of potentieel, invloed op het handelsverkeer tussen lidstaten kan uitoefenen op zodanige wijze dat zij de totstandkoming van een gemeenschappelijke markt tussen lidstaten kan belemmeren. Die invloed mag voorts niet van slechts geringe betekenis zijn. De ongunstige beïnvloeding van het intracommunautaire handelsverkeer is in de regel dus het gevolg van een combinatie van verschillende factoren, die, elk afzonderlijk, niet per se beslissend hoeven te zijn.
Artikel 81, lid 1, EG verlangt immers niet het bewijs dat de in deze bepaling bedoelde mededingingsregelingen het intracommunautaire handelsverkeer merkbaar hebben beïnvloed, maar wel het bewijs dat deze mededingingsregelingen een dergelijk gevolg kunnen hebben.
(cf. punten 167‑169)
4. De richtsnoeren voor de berekening van geldboeten die uit hoofde van artikel 15, lid 2, van verordening nr. 17, respectievelijk artikel 65, lid 5, van het EGKS-Verdrag worden opgelegd kunnen weliswaar niet worden aangemerkt als een rechtsregel die de administratie hoe dan ook dient na te leven, maar vormen wel een gedragsregel voor de te volgen praktijk, waarvan de administratie in een concreet geval niet mag afwijken zonder opgaaf van redenen die verenigbaar zijn met het beginsel van gelijke behandeling.
(cf. punt 230)
5. Het feit dat de Commissie in de richtsnoeren voor de berekening van geldboeten die uit hoofde van artikel 15, lid 2, van verordening nr. 17, respectievelijk artikel 65, lid 5, van het EGKS-Verdrag worden opgelegd, haar benadering met betrekking tot de beoordeling van de zwaarte van een inbreuk heeft gepreciseerd, verzet zich er niet tegen dat zij dit criterium globaal beoordeelt aan de hand van alle relevante omstandigheden van het concrete geval, waaronder de factoren die niet uitdrukkelijk in de richtsnoeren worden genoemd.
(cf. punt 230)
6. De drie aspecten die overeenkomstig de richtsnoeren voor de berekening van geldboeten die uit hoofde van artikel 15, lid 2, van verordening nr. 17, respectievelijk artikel 65, lid 5, van het EGKS-Verdrag worden opgelegd, in overweging moeten worden genomen bij de beoordeling van de zwaarte van de inbreuk op de communautaire mededingingsregels zijn de aard van de inbreuk, de weerslag ervan op de markt wanneer die meetbaar is en de omvang van de betrokken geografische markt. Deze drie aspecten van de beoordeling van de zwaarte van de inbreuk wegen in het kader van het algehele onderzoek niet even zwaar. De aard van de inbreuk speelt met name bij de kwalificatie van de inbreuken als „zeer zwaar” een vooraanstaande rol.
In dit verband volgt uit de beschrijving van de zeer zware inbreuken in de richtsnoeren dat overeenkomsten of onderling afgestemde feitelijke gedragingen die met name strekken tot vaststelling van de prijzen of tot verdeling van de markten, reeds op grond van hun aard als „zeer zwaar” kunnen worden gekwalificeerd, en dat voor die kwalificatie niet nodig is dat zij hetzij een bijzondere uitwerking hebben of een bepaald geografisch gebied bestrijken. Deze conclusie vindt bevestiging in het feit dat, waar in de beschrijving van zware inbreuken uitdrukkelijk sprake is van de weerslag op de markt en van de gevolgen voor uitgestrekte gebieden van de gemeenschappelijke markt, in de beschrijving van zeer zware inbreuken daarentegen niet staat dat er sprake moet zijn van enige concrete weerslag op de markt of van gevolgen die zich in een bepaald geografisch gebied doen gevoelen.
De drie aspecten van de beoordeling van de zwaarte van de inbreuk hangen onderling in dier voege samen dat de kwalificatie van een inbreuk vanuit het oogpunt van het ene of andere aspect als zeer zwaar een kwalificatie van de inbreuk vanuit andere aspecten als minder zwaar kan compenseren.
De omvang van de geografische markt is slechts één van de drie criteria die relevant zijn voor de algehele beoordeling van de zwaarte van de inbreuk en is geen zelfstandig criterium in die zin dat enkel inbreuken die het merendeel van de lidstaten treffen, als „zeer zwaar” kunnen worden gekwalificeerd. De conclusie dat uitsluitend territoriaal zeer omvangrijke beperkingen aldus kunnen worden aangemerkt, wordt niet gesteund door het EG-Verdrag, noch door verordening nr. 17 of verordening nr. 1/2003, de richtsnoeren of de rechtspraak. Derhalve verzet de geringe omvang van de betrokken geografische markt zich niet tegen de kwalificatie van de vastgestelde inbreuk als „zeer zwaar”. Dit geldt a fortiori voor de beperkte omvang van de relevante productmarkt, omdat de omvang van de productmarkt in beginsel geen element is dat verplicht in aanmerking moet worden genomen, maar slechts één van de relevante factoren is om de zwaarte van de inbreuk te beoordelen en het bedrag van de geldboete vast te stellen.
Het is duidelijk dat de inbreuk die bewerkingsbedrijven en een betrokken onderneming die onder meer de bewerkte tabak in de handel brengt, waarbij het gaat over het vaststellen van de prijzen van de verschillende soorten ruwe tabak in een lidstaat en het verdelen van de bij de producenten aan te kopen hoeveelheden ruwe tabak, vanwege haar aard een zeer zware inbreuk vormt. Dit soort inbreuken wordt aangemerkt als bijzonder zwaar, aangezien zij een rechtstreekse ingreep in de belangrijkste mededingingsparameters op de betrokken markt betekenen of als evidente inbreuken op de communautaire mededingingsregels.
(cf. punten 231, 233‑234, 238, 240‑242)
7. In het kader van de beoordeling van de zwaarte van de inbreuk op de mededingingsregels teneinde het bedrag van de geldboete te bepalen, is het feit dat de Commissie rechtens niet afdoende heeft aangetoond dat het kartel een concrete weerslag heeft gehad op de markt, irrelevant voor de kwalificatie van de inbreuk als „zeer zwaar”.
Het feit dat een concrete weerslag op de markt niet voldoende is aangetoond kan niet tot gevolg hebben dat het uitgangsbedrag van de geldboete, dat door de Commissie is vastgesteld naar gelang van de zwaarte van de inbreuk, ter discussie kan worden gesteld.
(cf. punten 250‑251)
8. De vroegere beschikkingspraktijk van de Commissie fungeert op zich niet als rechtskader voor de geldboeten in mededingingszaken.
(cf. punten 292, 426)
9. In de motivering van een individuele beslissing moet de redenering van de instelling die de handeling heeft vastgesteld, duidelijk en ondubbelzinnig tot uiting komen, zodat de belanghebbenden de rechtvaardigingsgronden van de genomen maatregel kunnen kennen en de bevoegde rechter zijn toezicht kan uitoefenen. De aan de motivering te stellen eisen moeten worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval. Het is niet noodzakelijk, dat alle gegevens feitelijk en rechtens in de motivering worden gespecificeerd, aangezien bij de vraag of de motivering van een handeling aan de vereisten van artikel 253 EG voldoet, niet alleen acht moet worden geslagen op de tekst ervan, maar ook op de context waarin zij is vastgesteld en op het geheel van rechtsregels die de betrokken materie beheersen.
(cf. punt 319)
10. Wanneer de Commissie in haar mededeling van punten van bezwaar uitdrukkelijk verklaart dat zij zal onderzoeken of de betrokken ondernemingen geldboeten dienen te worden opgelegd en zij de voornaamste gegevens, feitelijk en rechtens, vermeldt op grond waarvan een geldboete kan worden opgelegd, zoals de zwaarte en de duur van de veronderstelde inbreuk en de omstandigheid dat deze „opzettelijk of uit onachtzaamheid” is begaan, voldoet zij aan haar verplichting tot eerbiediging van het recht van de ondernemingen om te worden gehoord. Daardoor verstrekt de Commissie deze ondernemingen de nodige gegevens om zich niet alleen tegen de vaststelling van een inbreuk, maar ook tegen de oplegging van geldboeten te verdedigen. Indien echter de Commissie in de mededeling van punten van bezwaar concrete aanwijzingen zou moeten geven omtrent de hoogte van de beoogde geldboeten, zou zij daarmee moeten vooruitlopen op haar eindbeschikking, hetgeen ongepast zou zijn.
De kwalificatie van een onderneming als leider heeft belangrijke gevolgen voor het bedrag van de aan deze onderneming op te leggen geldboete. Het betreft immers overeenkomstig punt 2 van de richtsnoeren voor de berekening van geldboeten die uit hoofde van artikel 15, lid 2, van verordening nr. 17, respectievelijk artikel 65, lid 5, van het EGKS-Verdrag worden opgelegd, een verzwarende omstandigheid die tot een niet onaanzienlijke verhoging van het bedrag van de geldboete leidt. Evenzo sluit die kwalificatie volgens punt B, sub e, van de mededeling inzake medewerking meteen uit dat een zeer aanzienlijke vermindering van de geldboete wordt toegekend, ook al voldoet de als leider gekwalificeerde onderneming aan alle in dit deel gestelde voorwaarden om voor een dergelijke vermindering in aanmerking te komen. Derhalve dient te Commissie in de mededeling van punten van bezwaar de factoren aan te geven die zij relevant acht om de onderneming die als leider van het kartel kan worden beschouwd, in staat te stellen dit verwijt te beantwoorden. Aangezien deze mededeling evenwel enkel een stap naar de vaststelling van de eindbeschikking is en derhalve niet het definitieve standpunt van de Commissie vormt, kan van deze laatste niet worden verlangd dat zij reeds in dit stadium een juridische kwalificatie verricht van de factoren waarop zij zich in haar eindbeschikking zal baseren om de onderneming als leider van het kartel te kwalificeren.
(cf. punten 324‑325, 327)
11. In het kader van de bepaling van het bedrag van de geldboete voor een inbreuk op de communautaire mededingingsregels moet een betrokken onderneming, om als leider te worden gekwalificeerd, een significante drijvende kracht voor de mededingingsregeling zijn geweest en een bijzondere en concrete verantwoordelijkheid hebben gedragen bij de werking ervan.
Indien de feiten waarop de Commissie zich beroept, aantonen dat deze onderneming een actieve en rechtstreekse rol heeft gespeeld in een kartel, volstaat dit evenwel niet om vast te stellen dat zij een significante drijvende kracht voor deze mededingingsregeling is geweest, met name niet indien geen dossierstuk erop wijst dat de betrokken onderneming enig initiatief heeft genomen om het kartel op te richten of één of meer ondernemingen ertoe heeft aangezet om daaraan deel te nemen en evenmin op basis van enig dossierstuk kan worden vastgesteld dat de betrokken onderneming activiteiten heeft uitgeoefend die normaal met een functie van leider van een kartel worden geassocieerd, zoals het voorzitten van vergaderingen of het centraliseren en verspreiden van bepaalde gegevens.
(cf. punten 332‑335)
12. De Commissie moet zich bij de vaststelling van de geldboeten voor inbreuken op de communautaire mededingingsregels in beginsel houden aan haar eigen richtsnoeren. In de richtsnoeren voor de berekening van geldboeten die uit hoofde van artikel 15, lid 2, van verordening nr. 17, respectievelijk artikel 65, lid 5, van het EGKS-Verdrag worden opgelegd, staat echter niet dat de Commissie steeds afzonderlijk rekening moet houden met elk van de verzachtende omstandigheden die in punt 3 van deze richtsnoeren zijn vermeld, en zij is niet verplicht om automatisch op die grondslag een aanvullende vermindering toe te kennen, aangezien globaal gezien, rekening houdend met alle relevante omstandigheden, moet worden beoordeeld of een eventuele boetevermindering passend is.
Het is immers niet omdat de richtsnoeren zijn vastgesteld, dat de vroegere rechtspraak volgens welke de Commissie over een beoordelingsbevoegdheid beschikt aan de hand waarvan zij, met name naargelang de omstandigheden van de zaak, bepaalde elementen al dan niet in aanmerking kan nemen bij de vaststelling van de geldboeten die zij wil opleggen, irrelevant wordt.
Aangezien de richtsnoeren geen dwingende voorschriften bevatten met betrekking tot de verzachtende omstandigheden die in aanmerking kunnen worden genomen, heeft de Commissie dan ook een zekere marge behouden om op globale wijze te beslissen over de hoogte van een eventuele vermindering van de geldboeten wegens verzachtende omstandigheden.
(cf. punten 347‑348)
13. Bij de bepaling van het bedrag van de geldboete voor een inbreuk op de communautaire mededingingsregels is de Commissie slechts verplicht de niet-uitvoering van een mededingingsregeling als verzachtende omstandigheid in aanmerking te nemen indien de onderneming die dit aanvoert, kan aantonen dat zij zich zo duidelijk en in zo aanzienlijke mate heeft verzet tegen de uitvoering van deze mededingingsregeling, dat zij de werking zelf ervan heeft verstoord en dat zij niet ogenschijnlijk met de overeenkomst heeft ingestemd en daardoor andere ondernemingen niet ertoe heeft aangezet de betrokken mededingingsregeling uit te voeren. Het zou al te gemakkelijk zijn voor ondernemingen om het risico van een zware geldboete tot een minimum te beperken, indien zij van een ongeoorloofde mededingingsregeling konden profiteren en vervolgens een vermindering van de geldboete konden verkrijgen omdat zij slechts een beperkte rol bij de tenuitvoerlegging van de inbreuk hebben gespeeld, terwijl hun houding andere ondernemingen ertoe heeft aangezet zich te gedragen op een wijze die schadelijker is voor de mededinging.
(cf. punt 350)
14. Bij de bepaling van het bedrag van de geldboete voor een inbreuk op de communautaire mededingingsregels kan „het feit dat een onderneming reeds bij de eerste stappen van de Commissie (in het bijzonder verificaties) de inbreuken beëindigt”, als genoemd in punt 3, derde streepje, van de richtsnoeren voor de berekening van geldboeten die uit hoofde van artikel 15, lid 2, van verordening nr. 17, respectievelijk artikel 65, lid 5, van het EGKS-Verdrag worden opgelegd, logischerwijs slechts een verzachtende omstandigheid vormen indien er redenen zijn om aan te nemen dat de betrokken ondernemingen er daardoor toe zijn aangezet hun mededingingsverstorende praktijken te beëindigen, waarbij deze bepaling uit de richtsnoeren niet van toepassing is wanneer de inbreuk reeds vóór de eerste stappen van de Commissie is beëindigd.
(cf. punten 354‑355)
15. De Commissie beschikt over een ruime beoordelingsbevoegdheid ter zake van de methode voor de berekening van de geldboeten voor een inbreuk op de communautaire mededingingsregels en kan daarbij rekening houden met een groot aantal factoren, waaronder de medewerking van de betrokken ondernemingen tijdens het door de diensten van deze instelling gevoerde onderzoek. Zij beschikt immers over een ruime beoordelingsvrijheid bij de waardering van de kwaliteit en de bruikbaarheid van de door een onderneming verleende medewerking, met name in vergelijking met de bijdragen van andere ondernemingen. Een vermindering van het bedrag van een geldboete wegens medewerking is slechts gerechtvaardigd, indien de onderneming zich aldus heeft gedragen dat het voor de Commissie gemakkelijker was om de inbreuk op de communautaire mededingingsregels vast te stellen en tegen te gaan. Bij de beoordeling van de door de ondernemingen verleende medewerking mag de Commissie niet in strijd handelen met het beginsel van gelijke behandeling, dat wordt geschonden wanneer vergelijkbare situaties verschillend worden behandeld of verschillende situaties gelijk worden behandeld, tenzij een dergelijke behandeling objectief gerechtvaardigd is.
(cf. punten 389‑390, 399)
16. Het feit dat de Commissie in het verleden voor sommige soorten inbreuken geldboeten van een bepaald niveau heeft opgelegd, ontneemt haar niet de mogelijkheid dit niveau binnen de in verordening nr. 1/2003 gestelde grenzen te verhogen, indien dit noodzakelijk is ter uitvoering van het communautaire mededingingsbeleid.
Marktdeelnemers kunnen niet gewettigd vertrouwen op de handhaving van een bestaande situatie die in het kader van de beoordelingsvrijheid van de Commissie kan worden gewijzigd.
Bijgevolg kunnen de ondernemingen die betrokken zijn bij een administratieve procedure die tot de oplegging van een geldboete kan leiden, niet het gewettigd vertrouwen koesteren dat de Commissie het niveau van de vroeger opgelegde geldboeten niet zal overschrijden.
Iedere onderneming die betrokken is bij een administratieve procedure die tot de oplegging van een geldboete kan leiden, dient immers rekening te houden met de mogelijkheid dat de Commissie te allen tijde kan besluiten het niveau van de geldboete te verhogen ten opzichte van het niveau dat zij in het verleden heeft toegepast.
(cf. punten 426, 435)
ARREST VAN HET GERECHT (Vierde kamer)
8 september 2010 (*)
„Mededinging – Mededingingsregelingen – Spaanse markt voor aankoop en eerste bewerking van ruwe tabak – Beschikking waarbij inbreuk op artikel 81 EG is vastgesteld – Bepaling van prijzen en verdeling van markt – Overeenstemming tussen mededeling van punten van bezwaar en bestreden beschikking – Rechten van verdediging – Afbakening van relevante markt – Geldboeten – Zwaarte van inbreuk – Verzwarende omstandigheden – Leidende rol – Samenwerking”
In zaak T‑29/05,
Deltafina SpA, gevestigd te Orvieto (Italië), vertegenwoordigd door R. Jacchia, A. Terranova, I. Picciano, F. Ferraro, J.‑F. Bellis en F. Di Gianni, advocaten,
rekwirant/verzoekster,
tegen
Europese Commissie, aanvankelijk vertegenwoordigd door É. Gippini Fournier en F. Amato, vervolgens door Gippini Fournier en V. Di Bucci, als gemachtigden,
verweerster,
betreffende een verzoek tot nietigverklaring van beschikking C(2004) 4030 def. van de Commissie van 20 oktober 2004 betreffende een procedure op grond van artikel 81, lid 1, [EG] (zaak COMP/C.38.238/B.2 – Ruwe tabak – Spanje), en, subsidiair, verlaging van de aan verzoekster bij deze beschikking opgelegde geldboete,
wijst
HET GERECHT (Vierde kamer),
samengesteld als volgt: O. Czúcz, kamerpresident, I. Labucka en K. O’Higgins (rapporteur), rechters,
griffier: J. Palacio González, hoofdadministrateur,
gezien de stukken en na de terechtzitting op 9 juni 2009,
het navolgende
Arrest
Voorgeschiedenis van het geding
1 Verzoekster, Deltafina SpA, is een Italiaanse vennootschap die hoofdzakelijk actief is in de eerste bewerking van ruwe tabak in Italië en in de verkoop van bewerkte tabak. Zij is volledig in handen van de Amerikaanse onderneming Universal Corp., en wel door middel van een dochteronderneming die volledig in handen is van laatstgenoemde, de Amerikaanse onderneming Universal Leaf Tobacco Company Inc. (hierna: „Universal Leaf”).
2 Universal Leaf bezit ook het volledige kapitaal van Tabacos Españoles, SL (hierna: „Taes”), een van de vier bedrijven voor de eerste bewerking van ruwe tabak in Spanje (hierna: „bewerkingsbedrijven” of „Spaanse bewerkingsbedrijven”).
3 De groep ondernemingen waartoe de verschillende in de punten 1 en 2 hierboven genoemde ondernemingen behoren, wordt hierna aangeduid als „concern Universal”.
4 Op 3 en 4 oktober 2001 verrichtte de Commissie van de Europese Gemeenschappen, die over inlichtingen beschikte dat de bewerkingsbedrijven en de Spaanse producenten van ruwe tabak inbreuk op artikel 81 EG hadden gemaakt, verificaties krachtens artikel 14 van verordening nr. 17 van de Raad van 6 februari 1962, Eerste verordening over de toepassing van de artikelen [81 EG] en [82 EG] (PB 1962, 13, blz. 204) in de lokalen van drie van deze bewerkingsbedrijven, namelijk Compañía española de tabaco en rama, SA (hierna: „Cetarsa”), Agroexpansión, SA en World Wide Tobacco España, SA (hierna: „WWTE”), alsook van de Asociación Nacional de Empresas Transformadoras de Tabaco (hierna: „Anetab”).
5 De Commissie verrichtte op 3 oktober 2001 ook verificaties in de lokalen van het Maison des métiers du tabac en de Fédération européenne des transformateurs de tabac en op 5 oktober 2001 in die van de Federación nacional de cultivadores de tabaco (hierna: „FNCT”).
6 Bij brief van 16 januari 2002 hebben de bewerkingsbedrijven en Anetab, met een beroep op de mededeling van de Commissie betreffende het niet opleggen of verminderen van geldboeten in zaken betreffende mededingingsregelingen (PB 1996, C 207, blz. 4; hierna : „mededeling inzake medewerking”), laatstgenoemde laten weten bereid te zijn mee te werken.
7 Bij brief van 21 januari 2002 verstrekten zij de Commissie een aantal inlichtingen.
8 Bij brief van 15 februari 2002 heeft Universal Leaf de Commissie laten weten het initiatief van Taes om medewerking te verlenen in het kader van de mededeling inzake medewerking volledig te steunen. Universal Leaf heeft de Commissie eveneens gemeld dat Deltafina samen met Taes bezig was een rapport op te stellen waarin de rol en de activiteiten van laatstgenoemde op de Spaanse markt voor tabak werden beschreven en dat zij hoopte dat Deltafina hierdoor eveneens zou kunnen profiteren van de voordelen uit de mededeling inzake medewerking.
9 Op 18 februari 2002 heeft Taes de Commissie het in punt 8 hierboven genoemde rapport toegestuurd.
10 Vervolgens zond de Commissie de Spaanse bewerkingsbedrijven, Anetab en FNCT verschillende inlichtingenverzoeken op basis van artikel 11 van verordening nr. 17. De Commissie verzocht ook het Spaanse ministerie van Landbouw, Visserij en Voedsel (hierna: „ministerie van Landbouw”) om inlichtingen over de Spaanse regelgeving inzake landbouwproducten.
11 De Commissie heeft op 11 december 2003 de procedure in de onderhavige zaak ingeleid en een mededeling van punten van bezwaar aan 20 ondernemingen of verenigingen gericht, waaronder de Spaanse bewerkingsbedrijven, Deltafina, Universal, Universal Leaf, Anetab en FNCT.
12 De betrokken ondernemingen en verenigingen hebben inzage gekregen in het onderzoeksdossier van de Commissie via een kopie op cd-rom die hun is toegezonden. Zij hebben in antwoord op de door laatstgenoemde opgeworpen punten van bezwaar schriftelijke opmerkingen ingediend. De schriftelijke opmerkingen van Deltafina zijn op 1 maart 2004 ingediend.
13 Op 29 maart 2004 heeft een hoorzitting – waaraan Deltafina deelnam – plaatsgevonden.
14 Na raadpleging van het Adviescomité voor mededingingsregelingen en economische machtsposities en gezien het eindverslag van de raadadviseur-auditeur stelde de Commissie op 20 oktober 2004 beschikking C(2004) 4030 def. in een procedure op grond van artikel 81, lid 1, [EG] (zaak COMP/C.38.238/B.2 – Ruwe tabak – Spanje) (hierna: „bestreden beschikking”) vast, waarvan een samenvatting is gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie van 19 april 2007 (PB L 102, blz. 14).
15 De bestreden beschikking betreft twee op de Spaanse markt voor ruwe tabak gepleegde en uitgevoerde horizontale mededingingsregelingen.
16 Het eerste kartel, tussen de bewerkingsbedrijven en Deltafina, had tot doel om elk jaar, tussen 1996 en 2001, de (maximale) gemiddelde leveringsprijs voor elke soort ruwe tabak, ongeacht de kwaliteitscategorieën, vast te stellen en de hoeveelheden van elke soort ruwe tabak die elk van de bewerkingsbedrijven bij de producenten kon kopen, onderling te verdelen (zie met name punten 74‑76 en 276 van de bestreden beschikking). Van 1999 tot en met 2001 maakten de bewerkingsbedrijven en Deltafina eveneens onderling afspraken over de prijsklassen per kwaliteitscategorie van elke soort ruwe tabak die opgenomen waren in de aan de „teeltcontracten” gehechte schema’s, alsmede over de „bijkomende voorwaarden”, namelijk de gemiddelde minimumprijs per producent en de gemiddelde minimumprijs per groep producenten (zie met name punten 77‑83 en 276 van de bestreden beschikking).
17 Het in punt 16 hierboven beschreven kartel zal hierna worden aangeduid als „bewerkingsbedrijvenkartel”.
18 Het tweede in de bestreden beschikking geïdentificeerde kartel betrof de drie landbouwerscentrales in Spanje, namelijk de Asociación agraria de jóvenes agricultores (hierna: „ASAJA”), de Unión de pequeños agricultores (hierna: „UPA”) en de Coordinadora de organizaciones de agricultores y ganaderos (hierna: „COAG”), alsook de Confederación de cooperativas agrarias de España (hierna: „CCAE”). Dit kartel had tot doel om elk jaar, tussen 1996 en 2001, de prijsklassen per kwaliteitscategorie van elke soort ruwe tabak vast te stellen die opgenomen waren in de aan de „teeltcontracten” gehechte schema’s, alsook de „bijkomende voorwaarden” te bepalen (zie met name punten 77‑83 en 277 van de bestreden beschikking).
19 Het in punt 18 hierboven beschreven kartel zal hierna worden aangeduid als „producentenvertegenwoordigerskartel”.
20 De Commissie beschouwt in de bestreden beschikking elk van deze kartels als één enkele en voortdurende inbreuk op artikel 81, lid 1, EG (zie met name punten 275‑277 van de bestreden beschikking).
21 In artikel 1 van deze beschikking stelt zij negen bedrijven, waaronder de Spaanse bewerkingsbedrijven en Deltafina, aansprakelijk voor het bewerkingsbedrijvenkartel en ASAJA, UPA, COAG en CCAE (hierna samen: „producentenvertegenwoordigers”) voor het producentenvertegenwoordigerskartel.
22 In artikel 2 van de bestreden beschikking gelast de Commissie deze ondernemingen en de producentenvertegenwoordigers, indien zij zulks nog niet hebben gedaan, de in artikel 1 bedoelde inbreuken onmiddellijk te beëindigen en zich te onthouden van beperkende praktijken met eenzelfde of gelijksoortig doel of gevolg.
23 Artikel 3 van de bestreden beschikking legt de volgende geldboetes op:
– Deltafina: 11 880 000 EUR;
– Cetarsa: 3 631 500 EUR;
– Agroexpansión: 2 592 000 EUR;
– WWTE: 1 822 500 EUR;
– Taes: 108 000 EUR;
– ASAJA: 1 000 EUR;
– UPA: 1 000 EUR;
– COAG: 1 000 EUR;
– CCAE: 1 000 EUR.
24 Bij de aan Deltafina opgelegde geldboete is in het bijzonder rekening gehouden met de leidende rol die deze onderneming zou hebben gehad in het kartel van de bewerkingsbedrijven (punten 435 en 436 van de bestreden beschikking). Met het oog hierop verhoogt de Commissie het basisbedrag van de opgelegde geldboete met 50 % vanwege verzwarende omstandigheden. Aan Deltafina wordt echter een vermindering met 40 % van het basisbedrag van de geldboete toegekend vanwege verzachtende omstandigheden (punten 437 en 438 van de bestreden beschikking) en een vermindering met 10 % van het bedrag van de geldboete vanwege haar medewerking in het kader van de administratieve procedure (punten 448 tot 456 van de bestreden beschikking).
25 Voorts zijn de moedermaatschappijen van WWTE blijkens artikel 3 van de bestreden beschikking hoofdelijk aansprakelijk voor de betaling van de aan WWTE opgelegde geldboete en de moedermaatschappijen van Agroexpansión voor de betaling van de aan Agroexpansión opgelegde geldboete.
Procesverloop en conclusies van partijen
26 Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Gerecht van 20 januari 2005, heeft Deltafina het onderhavige beroep ingesteld.
27 Op rapport van de rechter-rapporteur heeft het Gerecht (Vierde kamer) besloten tot de mondelinge behandeling over te gaan en bij wijze van maatregelen tot organisatie van de procesgang in de zin van artikel 64 van zijn Reglement voor de procesvoering partijen verzocht bepaalde documenten over te leggen en heeft het hun vragen gesteld. Partijen hebben binnen de gestelde termijn aan deze verzoeken voldaan.
28 Partijen hebben pleidooi gehouden en geantwoord op vragen van het Gerecht ter terechtzitting van 9 juni 2009.
29 Deltafina concludeert dat het het Gerecht behage:
– de bestreden beschikking nietig te verklaren;
– subsidiair, het boetebedrag te verlagen;
– de Commissie te verwijzen in de kosten.
30 De Commissie concludeert dat het het Gerecht behage:
– het beroep ten dele niet-ontvankelijk te verklaren en in ieder geval volledig te verwerpen;
– verzoekster te verwijzen in de kosten;
– bij gebreke daarvan elke partij te verwijzen in haar eigen kosten wanneer verzoekster in gelijke mate als de Commissie in het ongelijk wordt gesteld, of verzoekster te verwijzen in haar eigen kosten en een deel van de kosten van de Commissie wanneer verzoekster op de meeste punten in het ongelijk wordt gesteld.
In rechte
31 Deltafina voert ter ondersteuning van haar beroep elf middelen aan, te weten:
– in de eerste plaats, schending van artikel 81, lid 1, EG, artikel 23, lid 2, sub a, van verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 [EG] en 82 [EG] (PB 2003, L 1, blz. 1), en van het legaliteitsbeginsel en het beginsel van persoonlijke aansprakelijkheid, alsmede een motiveringsgebrek en misbruik van bevoegdheid;
– in de tweede plaats, schending van artikel 27, leden 1 en 2, van verordening nr. 1/2003, van de rechten van de verdediging en van het recht op een eerlijk proces, van wezenlijke vormvoorschriften en van het legaliteitsbeginsel, het rechtszekerheidsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel, alsmede een motiveringsgebrek en misbruik van bevoegdheid;
– in de derde plaats, schending van artikel 81, lid 1, EG, van artikel 2 van verordening nr. 1/2003 en van punt 43 van de richtsnoeren betreffende het begrip „beïnvloeding van de handel” in de artikelen 81 [EG] en 82 [EG] (PB 2004, C 101, blz. 81), alsmede een motiveringsgebrek;
– in de vierde plaats, schending van artikel 2 en artikel 23, lid 2, van verordening nr. 1/2003, van punt 1 A en punt 5, sub d, van de richtsnoeren voor de berekening van geldboeten die uit hoofde van artikel 15, lid 2, van verordening nr. 17, respectievelijk artikel 65, lid 5, [KS] worden opgelegd (PB 1998, C 9, blz. 3; hierna: „richtsnoeren”) en van het evenredigheidsbeginsel, het beginsel van gelijke behandeling en gelijke bestraffing, alsmede een motiveringsgebrek en misbruik van bevoegdheid;
– in de vijfde plaats, schending van artikel 23, lid 3, van verordening nr. 1/2003, van punt 1 B van de richtsnoeren en van het beginsel van gelijke behandeling, alsmede misbruik van bevoegdheid;
– in de zesde plaats, schending van artikel 23, lid 3, van verordening nr. 1/2003, van punt 2 van de richtsnoeren en van het beginsel van gelijke behandeling, alsmede een motiveringsgebrek en misbruik van bevoegdheid;
– in de zevende plaats, schending van artikel 23, lid 3, van verordening nr. 1/2003, van punt 3 van de richtsnoeren, alsmede misbruik van bevoegdheid;
– in de achtste plaats, schending van artikel 23, lid 2, van verordening nr. 1/2003 en van punt 5, sub a, van de richtsnoeren;
– in de negende plaats, schending van artikel 23, lid 3, van verordening nr. 1/2003, van de preambule en van punt 4 van de richtsnoeren, van punt B, sub e, en van punt D van de mededeling inzake medewerking en van het beginsel van gelijke behandeling, alsmede een motiveringsgebrek en misbruik van bevoegdheid;
– in de tiende plaats, schending van artikel 23, lid 3, van verordening nr. 1/2003, van punt 5, sub b, van de richtsnoeren en van het evenredigheidsbeginsel, alsmede misbruik van bevoegdheid;
– en in de elfde plaats, schending van het beginsel van gelijke behandeling, het verbod van terugwerkende kracht van straffen en het vertrouwensbeginsel, alsmede misbruik van bevoegdheid.
32 De eerste drie middelen zijn primair aangevoerd en houden verband met de vordering tot nietigverklaring van de bestreden beschikking. De volgende zeven middelen zijn subsidiair aangevoerd en houden verband met de vordering tot verlaging van de geldboete. Het laatste middel is meer subsidiair aangevoerd, voor het geval dat de zeven voorgaande middelen zouden worden afgewezen, en is eveneens gericht op het verlagen van de geldboete.
1. Ontvankelijkheid van de grieven inzake misbruik van bevoegdheid
33 In het kader van de verschillende middelen die Deltafina ter ondersteuning van haar beroep aanvoert, met uitzondering van het derde en het achtste middel, verwijt zij de Commissie met name misbruik van bevoegdheid.
34 In dit verband zij eraan herinnerd dat volgens vaste rechtspraak het begrip misbruik van bevoegdheid verwijst naar een situatie waarin een administratieve overheid haar bevoegdheden heeft gebruikt voor een ander doel dan waarvoor zij zijn verleend. Van misbruik van bevoegdheid is slechts sprake wanneer uit objectieve, ter zake dienende en onderling overeenstemmende aanwijzingen blijkt dat een besluit uitsluitend althans hoofdzakelijk is genomen ter bereiking van andere doeleinden dan gesteld (arresten Hof van 13 november 1990, Fedesa e.a., C‑331/88, Jurispr. blz. I‑4023, punt 24, en 25 januari 2007, Dalmine/Commissie, C‑407/04 P, Jurispr. blz. I‑829, punt 99).
35 In casu moet worden vastgesteld dat Deltafina zich slechts in algemene zin beroept op een reeks klachten inzake misbruik van bevoegdheid, zonder ook maar enig bewijs of enige uiteenzetting ter ondersteuning hiervan aan te voeren of zelfs maar duidelijk te omschrijven wat het doel zou zijn geweest dat de Commissie werkelijk nastreefde met het vaststellen van de bestreden beschikking. Deze grieven voldoen, zoals ze hier zijn ingediend, niet aan de vereisten van artikel 44, lid 1, sub c, van het Reglement voor de procesvoering, omdat ze niet zo duidelijk en precies zijn dat de verweerder zijn verdediging kan voorbereiden en het Gerecht uitspraak kan doen op het beroep, eventueel zonder bijkomende informatie. Bijgevolg moet dit argument niet-ontvankelijk worden verklaard (zie hiervoor arrest Gerecht van 14 mei 1998, Mo och Domsjö/Commissie T‑352/94, Jurispr. blz. II‑1989, punten 333 en 334).
2. Vorderingen gericht op het nietig verklaren van de bestreden beschikking
Eerste middel, ontleend aan schending van artikel 81, lid 1, EG, artikel 23, lid 2, sub a, van verordening nr. 1/2003, en van het legaliteitsbeginsel en het beginsel van persoonlijke aansprakelijkheid, alsmede een motiveringsgebrek
36 Het eerste middel dat door Deltafina is aangevoerd bestaat uit vier onderdelen. In het eerste onderdeel kritiseert zij dat de Commissie haar aansprakelijk stelt voor een inbreuk op een markt waarop zij niet aanwezig is. In het tweede onderdeel stelt zij dat het gedrag dat, volgens haar, aan haar wordt toegerekend niet valt onder artikel 81, lid 1, EG, noch onder artikel 23, lid 2, sub a, van verordening nr. 1/2003. In het derde onderdeel overweegt zij dat de Commissie haar, haars inziens, onterecht een leidinggevende rol heeft toegedicht in het bewerkingsbedrijvenkartel. In het vierde onderdeel stelt zij tot slot dat de Commissie heeft nagelaten de relevante markt in de bestreden beschikking te omschrijven.
37 Het Gerecht zal de eerste twee onderdelen gezamenlijk onderzoeken en vervolgens het derde en het vierde onderdeel apart.
38 Ten aanzien van de grief inzake schending van de motiveringsplicht die Deltafina aanvoert in het kader van het onderhavige middel, zonder deze te koppelen aan een van deze vier onderdelen van dit middel, moet worden vastgesteld dat zij geen enkele uiteenzetting geeft om dit toe te lichten. Deze grief dient dan ook niet-ontvankelijk te worden verklaard op grond van artikel 44, lid 1, sub c, van het Reglement voor de procesvoering (zie punt 35 hierboven).
Het eerste en het tweede onderdeel inzake respectievelijk het feit dat de Commissie Deltafina aansprakelijk stelt voor een inbreuk op een markt waarop zij niet aanwezig is en het feit dat het gedrag dat aan Deltafina wordt toegerekend niet valt onder artikel 81, lid 1, EG, noch onder artikel 23, lid 2, sub a, van verordening nr. 1/2003
– Argumenten van partijen
39 In de eerste plaats voert Deltafina aan dat zij niet actief is op de markt voor aankoop en bewerking van ruwe tabak in Spanje, waardoor zij, ervan uitgaande dat dit de markt is waarop onderhavige zaak betrekking heeft, niet aansprakelijk gesteld kan worden voor het gedrag dat hier heeft plaatsgehad.
40 In de tweede plaats stelt Deltafina niet te hebben deelgenomen aan het opstellen van de overeenkomsten die gesloten zijn tussen de bewerkingsbedrijven en deze niet ten uitvoer heeft gebracht, daar zij niet gerechtigd was als bewerkingsbedrijf te handelen in Spanje en derhalve niet bevoegd was met Spaanse producenten van ruwe tabak te onderhandelen over overeenkomsten en deze te sluiten, noch om deel te nemen aan de verdeling van de aan te kopen hoeveelheden ruwe tabak. Zij beweert dat zij niet kan worden aangemerkt als „dader [of] mededader” van deze gedragingen, en nog minder dat zij een leidende rol had in het kartel van de bewerkingsbedrijven, maar hoogstens „objectief en subjectief gezien buiten het kartel stond, maar indirect de gedragingen van de handelende personen faciliteerde door aanwezig te zijn bij vergaderingen, informatie en mededelingen uit te wisselen, te bemiddelen tussen de deelnemers en documenten en gegevens te bewaren”. Deze gedragingen zouden echter niet vallen onder artikel 81, lid 1, EG, noch onder artikel 23, lid 2, sub a, van verordening nr. 1/2003 en zouden derhalve geen voorwerp kunnen zijn van sancties.
41 Ter ondersteuning van haar beweringen beroept Deltafina zich op beschikking 2005/349/EG van de Commissie van 10 december 2003 in een procedure op grond van artikel 81 [EG] en artikel 53 van de EER-Overeenkomst (Zaak COMP/E-2/37.857 – Organische peroxides) (PB 2005, L 110, blz. 44; hierna: „beschikking inzake organische peroxides”). Zij licht toe dat de Commissie in deze beschikking uitging van een schending van artikel 81, lid 1, EG door een consultancybureau dat buiten het betreffende kartel stond, te weten AC‑Treuhand AG, omdat bepaalde gedragingen van laatstgenoemde gelijkenis zouden vertonen met de gedragingen die haar verweten worden. Zij merkt op dat dit consultancybureau, ondanks dat het een cruciale rol had gespeeld in het opzetten en ten uitvoer brengen van het kartel en dat het werd gezien als de „waakster” hiervan, slechts een symbolische boete van 1 000 EUR werd opgelegd, vanwege de „betrekkelijk nieuwe aanpak”.
42 In de eerste plaats voert de Commissie aan dat de stellingname van Deltafina dat artikel 81, lid 1, EG niet van toepassing is op ondernemingen die niet rechtstreeks actief zijn op de relevante markt geen steun vindt in de bewoordingen van deze bepalingen. Waar het bij de toepassing hiervan om gaat, is dat de betreffende onderneming heeft deelgenomen aan een mededingingsbeperkende praktijk die, tenminste in potentie, een merkbare invloed heeft op de handel tussen de lidstaten.
43 In de tweede plaats stelt de Commissie dat de bewering van Deltafina dat het gedrag dat haar wordt verweten niet valt onder het verbod uit artikel 81, lid 1, EG niet alleen ongegrond is, maar ook wordt weerlegd door verschillende gegevens in het verzoekschrift.
44 Voor het overige stelt de Commissie dat Deltafina zelf van mening is dat haar rol kan worden vergeleken met de rol die werd gespeeld door AC-Treuhand in de zaak die aanleiding vormde voor de beschikking inzake organische peroxides en dat bij een dergelijke rol sancties kunnen worden opgelegd krachtens artikel 81, lid 1, EG.
– Beoordeling door het Gerecht
45 Ten aanzien van het eerste onderdeel van dit middel kan worden opgemerkt dat tussen partijen vaststaat dat Deltafina in Spanje, dat in deze kwestie de in aanmerking te nemen relevante geografische markt vormt, geen ruwe tabak aankoopt bij producenten en evenmin activiteiten ontplooit voor de eerste bewerking van ruwe tabak. In deze lidstaat is Deltafina slechts actief in het daaropvolgende stadium van de keten, in dit geval de aankoop van bewerkte tabak met het oog op doorverkoop aan tabaksfabrikanten.
46 Derhalve moet vastgesteld worden dat Deltafina niet aanwezig is op de relevante markt, te weten, zoals hierna in punt 82 zal worden toegelicht, de Spaanse markt voor aankoop en eerste bewerking van ruwe tabak.
47 Uit deze vaststelling kan echter niet worden afgeleid dat de Commissie niet gerechtigd was Deltafina een sanctie op te leggen wegens schending van artikel 81, lid 1, EG.
48 Het is immers zo, zoals het Gerecht oordeelde in punt 122 van zijn arrest van 8 juli 2008, AC‑Treuhand/Commissie (T‑99/04, Jurispr. blz. II‑1501), dat een onderneming het verbod van artikel 81, lid 1, EG kan schenden wanneer haar gedraging, zoals zij die heeft afgestemd met andere ondernemingen, tot doel heeft de mededinging op een bepaalde relevante markt binnen de gemeenschappelijke markt te beperken, zonder dat dit noodzakelijkerwijs veronderstelt dat zij zelf op die relevante markt actief is.
49 In punt 127 van het in punt 48 hierboven genoemde arrest AC‑Treuhand/Commissie stelde het Gerecht eveneens dat het niet uitgesloten is dat een onderneming kan meewerken aan het in de praktijk brengen van een beperking van de mededinging, zelfs als zij niet haar eigen handelingsvrijheid op de markt waarop zij hoofdzakelijk actief is, beperkt. Elke andere uitlegging zou immers de reikwijdte van het in artikel 81, lid 1, EG uitgevaardigde verbod kunnen beperken in een mate die strijdig zou zijn met het nuttig effect ervan en met het uit artikel 3, lid 1, sub g, EG af te leiden voornaamste doel van instandhouding van onvervalste mededinging binnen de gemeenschappelijke markt, aangezien tegen een actieve bijdrage van een onderneming tot een beperking van de mededinging niet zou kunnen worden opgetreden enkel omdat die bijdrage niet voortspruit uit een economische activiteit op de relevante markt waarop die beperking zich voordoet of is bedoeld zich voor te doen. In punt 128 van dit arrest concludeerde het Gerecht dat lezing van de bewoordingen „overeenkomsten tussen ondernemingen” in het licht van de door artikel 81, lid 1, EG en artikel 3, lid 1, sub g, EG nagestreefde doelstellingen pleit voor een begrip mededingingsregeling en onderneming die een inbreuk pleegt dat geen onderscheid maakt naargelang de sector of de markt waarop de betrokken ondernemingen actief zijn.
50 In de onderhavige zaak is gebleken – zoals in de punten 122 tot en met 133 hieronder nader zal worden toegelicht – dat Deltafina, met de bewerkingsbedrijven, actief en rechtstreeks heeft deelgenomen aan een mededingingsregeling waarvan zij wist, of kon weten, dat deze tot doel had de mededinging in de sector ruwe tabak in Spanje uit te schakelen of te beperken.
51 Het in punt 48 hierboven door het Gerecht uiteengezette oordeel is des te meer relevant omdat AC-Treuhand, als consultancybureau, geenszins actief was als concurrent, noch aan de aanbodzijde, noch aan de vraagzijde, op de betreffende productmarkt, te weten die van de organische peroxides, terwijl Deltafina, als belangrijkste klant van de Spaanse bewerkingsbedrijven, in Spanje actief was op een markt die rechtstreeks benedenwaarts ligt ten opzichte van de markt waarop de mededingingsbeperkende praktijken waarop dit arrest betrekking heeft in de praktijk zijn gebracht. Bovendien was Deltafina in Italië aanwezig op dezelfde relevante productmarkt als de onderhavige.
52 Hieruit volgt dat het eerste onderdeel van het eerste middel moet worden afgewezen.
53 Het tweede onderdeel van dit middel berust op de premisse dat Deltafina niet op dezelfde wijze als de bewerkingsbedrijven actief en rechtstreeks heeft deelgenomen aan het bewerkingsbedrijvenkartel, maar het in de praktijk brengen ervan slechts „op indirecte wijze” heeft gefaciliteerd.
54 Zoals al is opgemerkt in punt 50 hierboven en zal worden vastgesteld in de punten 122 tot en met 133 hieronder, is deze premisse onjuist.
55 De stelling van Deltafina dat bedrijven die slechts op ondergeschikte, accessoire of passieve wijze deelnemen aan een mededingingsregeling geen inbreuk maken op artikel 81, lid 1, EG, en dat aan hen dus geen geldboete kan worden opgelegd op grond van artikel 23, lid 2, van verordening nr. 1/2003, is in elk geval eveneens onjuist.
56 In het in punt 48 hierboven genoemde arrest AC-Treuhand/Commissie verwierp het Gerecht een vergelijkbare stelling, en wel nadat het had herinnerd aan de rechtspraak over de vraag onder welke voorwaarden de deelname van een onderneming aan een mededingingsregeling ertoe leidt dat deze als mededader van de inbreuk aansprakelijk kan worden gesteld (punten 129 tot 136).
57 Meer in het bijzonder herinnerde het Gerecht er in dit arrest aan dat de toerekening van de gehele inbreuk aan de onderneming die heeft deelgenomen aan een mededingingsregeling in overeenstemming is met de vereisten van het beginsel van persoonlijke aansprakelijkheid wanneer twee voorwaarden zijn vervuld, waarbij de eerste een objectieve is en de tweede een subjectieve.
58 Ten aanzien van de eerste voorwaarde stelde het Gerecht vast dat deze volgens de rechtspraak over de verhouding tussen de op een relevante markt opererende concurrenten en die tussen dergelijke concurrenten en hun klanten is vervuld wanneer de onderneming, zelfs op ondergeschikte, accessoire of passieve wijze, aan de tenuitvoerlegging van de mededingingsregeling heeft deelgenomen, bijvoorbeeld door stilzwijgende instemming of door van het kartel geen aangifte te doen bij de autoriteiten (hierboven in punt 48 genoemde arrest AC-Treuhand/Commissie, punt 133).
59 Om tot deze vaststelling te komen, merkte het Gerecht in de eerste plaats op dat het volstond dat de Commissie aantoonde dat de betrokken onderneming heeft deelgenomen aan bijeenkomsten waarop mededingingsverstorende overeenkomsten zijn gesloten, en zich daar niet duidelijk tegen heeft verzet, om de deelname van die onderneming aan de mededingingsregeling genoegzaam te bewijzen (hierboven in punt 48 genoemde arrest AC-Treuhand/Commissie, punt 130). Het Gerecht voegde hieraan toe dat de Commissie, om de deelname van een onderneming aan één enkele overeenkomst, bestaande uit een geheel van in de tijd gespreide inbreukmakende gedragingen, aan te tonen, moest bewijzen dat deze onderneming door haar eigen gedrag wilde bijdragen tot de gemeenschappelijke doelstellingen die door alle deelnemers werden nagestreefd en dat zij de materiële gedragingen die de andere ondernemingen met het oog op die doelstellingen planden of in praktijk brachten, kende of redelijkerwijs kon voorzien en bereid was het risico daarvan te aanvaarden. In dat verband herinnerde het Gerecht eraan dat de stilzwijgende goedkeuring van een onrechtmatig initiatief, zonder zich publiekelijk van de inhoud daarvan te distantiëren of het bij de bestuurlijke instanties aan te geven, ertoe leidde dat het voortbestaan van de inbreuk werd bevorderd en de ontdekking ervan werd bemoeilijkt. Het Gerecht benadrukte dat deze medeplichtigheid een passieve deelneming aan de inbreuk vormde waarvoor de onderneming derhalve in het kader van één enkele overeenkomst aansprakelijk kon worden gesteld. Het Gerecht beschreef dat deze beginselen mutatis mutandis van toepassing waren op vergaderingen waaraan niet alleen onderling concurrerende producenten hadden deelgenomen, maar ook hun klanten.
60 Vervolgens gaf het Gerecht, in punt 131 van het in punt 48 hierboven genoemde arrest AC-Treuhand/Commissie, aan dat aangaande de bepaling van de persoonlijke aansprakelijkheid van een onderneming waarvan de deelname aan een mededingingsregeling niet dezelfde reikwijdte en intensiteit heeft als die van de overige ondernemingen, uit de rechtspraak volgt dat daar waar de in artikel 81, lid 1, EG bedoelde overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen noodzakelijkerwijs het uitvloeisel zijn van een samenwerking tussen meerdere ondernemingen, die alle medeplegers van de inbreuk zijn, maar waarvan de deelneming verschillende vormen kan hebben, afhankelijk van met name de kenmerken van de betrokken markt en de positie van elke onderneming op die markt, de nagestreefde doelen en de gekozen of voorgenomen uitvoeringsmethoden, het enkele feit dat elke onderneming op haar eigen wijze aan de inbreuk deelneemt, nog niet uitsluit dat zij aansprakelijk is voor de gehele inbreuk, daaronder begrepen voor gedragingen die in feite door andere deelnemende ondernemingen zijn begaan, maar die hetzelfde mededingingbeperkende doel of gevolg hebben.
61 Ten slotte concludeerde het Gerecht, in punt 132 van het in punt 48 hierboven genoemde arrest AC-Treuhand/Commissie dat het feit dat een onderneming niet aan alle bestanddelen van een mededingingsregeling heeft deelgenomen of een ondergeschikte rol heeft gespeeld bij de onderdelen waaraan zij wel heeft deelgenomen, niet relevant is voor de vaststelling dat zij een inbreuk heeft gepleegd. Het Gerecht voegde echter toe dat ofschoon het in voorkomend geval beperkte belang van de deelname van de betrokken onderneming dus niet kon afdoen aan haar persoonlijke aansprakelijkheid voor de gehele inbreuk, deze elementen wel in aanmerking konden worden genomen bij de beoordeling van de omvang en de zwaarte van de inbreuk en derhalve bij de bepaling van de hoogte van de geldboete.
62 Ten aanzien van de tweede voorwaarde bracht het Gerecht, in punt 134 van het in punt 48 hierboven genoemde arrest AC-Treuhand/Commissie, in herinnering dat voor de toerekening van de gehele inbreuk aan de deelnemende onderneming bovendien vereist was dat deze blijkens haar wilsuiting de doelstellingen van de mededingingsregeling, al is het maar stilzwijgend, onderschrijft. Het Gerecht gaf aan dat deze subjectieve voorwaarde in de eerste plaats inherent was aan het criterium van de stilzwijgende goedkeuring van de mededingingsregeling en dat van het niet publiekelijk afstand nemen van de inhoud ervan, daar deze criteria uitgaan van het vermoeden dat de betrokken onderneming die doelstellingen en de tenuitvoerlegging van de mededingingsregeling blijft onderschrijven. In de tweede plaats vormde zij de rechtvaardiging voor medeaansprakelijkstelling van de betrokken onderneming, aangezien deze met haar eigen gedrag heeft willen bijdragen tot het bereiken van de gemeenschappelijke doelstellingen van alle deelnemers en dat zij de materiële gedragingen die de andere ondernemingen met het oog op die doelstellingen planden of in praktijk brachten, kende of redelijkerwijs kon voorzien en bereid was het risico ervan te aanvaarden.
63 In punt 136 van het in punt 48 hierboven genoemde arrest AC-Treuhand/Commissie merkte het Gerecht op dat de hierboven in de punten 57 tot en met 62 uiteengezette beginselen mutatis mutandis van toepassing waren op de deelneming van een onderneming die er door haar economische activiteit en haar beroepsbekwaamheid niet onkundig van kan zijn dat de betrokken gedragingen de mededinging beperken en die aldus een niet te verwaarlozen ondersteuning kan verlenen bij het begaan van de inbreuk.
64 Uit het voorgaande volgt dat het tweede onderdeel van het eerste middel eveneens moet worden afgewezen.
Het derde onderdeel, inzake het feit dat de Commissie Deltafina ten onrechte een leidende rol in het bewerkingsbedrijvenkartel heeft toegedicht
– Argumenten van partijen
65 Deltafina stelt dat de Commissie haar ten onrechte heeft gekwalificeerd als leider van het bewerkingsbedrijvenkartel.
66 Ter ondersteuning van deze bewering beroept zij zich op de volgende elementen, waarin haar situatie zou afwijken van die van andere ondernemingen waarvan is geoordeeld dat zij een leidende rol hadden in andere zaken:
– zij heeft niet de rol van initiatiefnemer gehad in de gedragingen die aan de bewerkingsbedrijven verweten worden;
– zij heeft geen enkele onderneming ertoe aangespoord – en zeker niet ertoe gedwongen – zich aan te sluiten bij het bewerkingsbedrijvenkartel;
– zij heeft op niemand druk uitgeoefend en heeft op geen enkel moment de mogelijkheid gehad om dit te doen;
– zij heeft geen enkele rol gehad in de leiding en het controleren van het kartel, dat overigens geen „institutionele leidinggevende organen” had;
– haar voorzitter, de heer M., heeft slechts vier bijeenkomsten van het bewerkingsbedrijvenkartel bijgewoond en had „het beleid ervan niet kunnen dirigeren”;
– zij had zich niet kunnen gedragen als „prijsleider” (price leader) aan de vraagzijde, omdat zij, nu zij niet werkzaam is in hetzelfde stadium van het productieproces als de Spaanse bewerkingsbedrijven, geen ruwe tabak bij producenten kocht;
– zij heeft nooit beschikt over de juridische of feitelijke macht om sancties of retorsiemaatregelen op te leggen aan leden van het bewerkingsbedrijvenkartel die zich niet conformeerden aan de gemeenschappelijke acties.
67 Voor het overige betwist Deltafina de bewering van de Commissie dat de leidende rol die haar wordt toegedicht in de bestreden beschikking slechts is meegenomen als verzwarende omstandigheid. Zij houdt vol dat deze rol in feite het enige is dat haar verweten wordt.
68 Om te beginnen voert de Commissie aan dat zelfs wanneer zij een fout zou hebben gemaakt door Deltafina te kwalificeren als leider van het bewerkingsbedrijvenkartel, dit niet zou betekenen dat Deltafina geen enkele verantwoordelijkheid zou dragen ten aanzien van de inbreuken die haar worden verweten, maar dat dit hooguit zou kunnen leiden tot een verlaging van het bedrag van de geldboete. Het feit dat Deltafina de leider was van het bewerkingsbedrijvenkartel zou namelijk, in de bestreden beschikking, slechts als verzwarende omstandigheid worden beschouwd bij de berekening van de geldboete.
69 Vervolgens overweegt de Commissie dat het onderhavige onderdeel in elk geval moet worden afgewezen. Hiertoe roept zij enerzijds in herinnering dat volgens de rechtspraak haar vroegere beschikkingspraktijk op zich niet het rechtskader voor geldboeten in mededingingszaken is. Anderzijds verwijst zij naar punt 435 van de bestreden beschikking, waarin naar haar mening voldoende duidelijk en nauwkeurig uiteen wordt gezet op welke gronden Deltafina werd beschouwd als leider van het bewerkingsbedrijvenkartel.
– Beoordeling door het Gerecht
70 Opgemerkt moet worden dat het onderhavige onderdeel door Deltafina wordt aangevoerd ter ondersteuning van haar vorderingen die gericht zijn op nietigverklaring van de bestreden beschikking en dat zij, in navolging van de eerste twee onderdelen, wil aantonen dat de Commissie haar niet aansprakelijk kan stellen voor het bewerkingsbedrijvenkartel.
71 Zoals de Commissie terecht aanvoert, is de hoedanigheid van leider van het bewerkingsbedrijvenkartel die aan Deltafina is toegedicht in de bestreden beschikking slechts meegenomen in de context van de berekening van de geldboete, en wel als verzwarende omstandigheid (zie de punten 435 en 436 van de bestreden beschikking). In tegenstelling tot de woorden van Deltafina is het niet de constatering dat zij een leidende rol heeft gespeeld in het bewerkingsbedrijvenkartel die de Commissie ertoe heeft gebracht haar aansprakelijk te stellen voor de inbreuk, maar de constatering – die in het bijzonder berust op de verschillende elementen die samengevat zijn in de punten 359 tot en met 369 van de bestreden beschikking – dat zij rechtstreeks en actief heeft deelgenomen aan het genoemde kartel. Met andere woorden, de hoedanigheid van leider van het bewerkingsbedrijvenkartel die aan Deltafina wordt toegedicht, heeft geen gevolgen gehad voor het aansprakelijk stellen van laatstgenoemde voor het begaan van de inbreuk.
72 Het is zeker zo dat de handelingen van Deltafina waarop de Commissie zich heeft gebaseerd toen zij Deltafina kwalificeerde als leider van het bewerkingsbedrijvenkartel grosso modo dezelfde zijn als die op grond waarvan zij heeft geconcludeerd dat Deltafina heeft deelgenomen aan dit kartel. Toch is het zo, zoals de Commissie in haar memories terecht opmerkt, dat de vraag of een onderneming heeft deelgenomen aan een kartel en, zo ja, de vraag naar de omvang en de intensiteit van deze deelname twee verschillende oordelen aanduiden: de eerste betreft het vaststellen van het bestaan van een inbreuk op artikel 81, lid 1, EG, en de tweede de bepaling van de hoogte van de sanctie.
73 Uit de bovenstaande overwegingen volgt dat het derde onderdeel van het eerste middel, zelfs als het gegrond zou zijn, niet zou kunnen leiden tot nietigverklaring van de bestreden beschikking. Het dient derhalve als niet ter zake doende van de hand te worden gewezen. Niettemin zal met dit derde onderdeel rekening worden gehouden bij de beoordeling van het zesde middel dat ten dele op dezelfde gronden berust.
Het vierde onderdeel, inzake het feit dat de Commissie heeft nagelaten de relevante markt in de bestreden beschikking af te bakenen
– Argumenten van partijen
74 Deltafina verwijt de Commissie dat zij heeft nagelaten de relevante productmarkt en de relevante geografische markt in de bestreden beschikking af te bakenen.
75 Dienaangaande verwijst Deltafina om te beginnen naar punt 27 e.v. van het arrest van het Gerecht van 11 december 2003, Adriatica di Navigazione/Commissie (T‑61/99, Jurispr. blz. II‑5349). Zij verklaart dat, volgens punt 30 van dit arrest, de tegen de door de Commissie verrichte marktomschrijving geuite grieven op andere elementen van de toepassing van artikel 81, lid 1, EG dan het bestaan van een „overeenkomst” tussen de ondernemingen, de „ongunstige beïnvloeding van de handel tussen de lidstaten” en de „aantasting van de mededinging” betrekking hebben, te weten de werkingssfeer van de mededingingsregeling, haar uniek of globaal karakter en de betrokkenheid van elk der ondernemingen. Deze laatstgenoemde elementen zijn nauw verbonden met het beginsel van individuele verantwoordelijkheid voor gezamenlijk gepleegde inbreuken en met algemene rechtsbeginselen zoals het rechtszekerheids- en het evenredigheidsbeginsel. Deltafina stelt ook dat, volgens punt 32 van hetzelfde arrest, „[v]an de Commissie dus [mag] worden verlangd dat zij, alvorens bij beschikking vast te stellen dat een onderneming aan een complexe, gezamenlijke en doorlopende inbreuk ─ zoals bij kartels vaak het geval is ─ heeft deelgenomen, niet enkel nagaat of aan de specifieke voorwaarden voor de toepassing van artikel [81, lid 1, EG] is voldaan, maar er eveneens rekening mee houdt dat in een dergelijke beschikking elke adressaat slechts persoonlijk verantwoordelijk mag worden gesteld, wanneer zijn deelneming aan de bestrafte collectieve gedragingen bewezen is en die gedragingen naar behoren zijn afgebakend”. Zij voegt hieraan toe dat volgens ditzelfde punt, „[a]angezien een dergelijke beschikking belangrijke gevolgen kan hebben voor de betrekkingen van de betrokken ondernemingen met de administratie én met derden, de Commissie de relevante markt(en) [moet] onderzoeken en in de considerans van de beschikking waarbij een inbreuk op [artikel 81, lid 1, EG] wordt bestraft, voldoende nauwkeurig [moet] omschrijven, om inzicht te krijgen in de werking van de markt waarop de mededinging wordt vervalst, en meteen te voldoen aan de wezenlijke vereisten van rechtszekerheid”.
76 Vervolgens stelt Deltafina dat de Commissie haar, omdat zij niet actief is op de markt waarop de mededingingsbeperkende gedragingen zich hebben voorgedaan, niet aansprakelijk kan stellen voor deze gedragingen en haar geen sanctie kan opleggen zonder het beginsel van persoonlijke aansprakelijkheid te schenden.
77 Tot slot voert Deltafina, met een beroep op dezelfde grond, eveneens aan dat de Commissie in de bestreden beschikking „geen verband legt tussen [de genoemde] gedragingen en de weerslag hiervan op de markt die, zelfs in geval van een inbreuk naargelang van voorwerp ervan, zich moet vertalen in nadelige consequenties voor het spel van de mededinging”. Zij is van mening dat de verwijzing van de Commissie, in punt 368 van de bestreden beschikking, naar punt 136 van het arrest van het Gerecht van 15 september 1998, European Night Services e.a./Commissie (T‑374/94, T‑375/94, T‑384/94 en T‑388/94, Jurispr. blz. II‑3141), niet van belang is.
78 In antwoord op de argumenten van Deltafina voert de Commissie allereerst aan dat zij in de bestreden beschikking voldoende duidelijk en gedetailleerd de economische en juridische context omschrijft van de markt waarop de betreffende beperkende praktijken zijn toegepast.
79 Vervolgens verwerpt de Commissie de bewering van Deltafina dat zij het beginsel van persoonlijke aansprakelijkheid geschonden heeft door haar aansprakelijk te stellen voor de betreffende mededingingsbeperkende gedragingen terwijl deze onderneming niet actief was op de markt waarop deze gedragingen zich voordeden.
80 Tot slot beschouwt de Commissie het argument van Deltafina dat er, nu laatstgenoemde niet aanwezig was op de relevante markt, geen verband was tussen de betreffende onrechtmatige gedragingen en hun gevolgen voor deze markt, als „totaal zinloos”. Zij voert aan dat het feit dat Deltafina niet rechtstreeks actief is op de markt waarop de mededingingsbeperkende praktijken zijn vastgesteld haar niet haar aansprakelijkheid ontneemt ten aanzien van het in de praktijk brengen van deze handelingen en evenmin mag leiden tot de conclusie dat deze handelingen geen gevolgen hebben gehad voor de genoemde markt. In dit verband bevestigt zij, in het bijzonder onder verwijzing naar punt 136 van het hierboven in punt 77 genoemde arrest European Night Services e.a./Commissie, dat het volgens vaste rechtspraak niet noodzakelijk is de concrete gevolgen op de markt te beoordelen van overeenkomsten die, zoals in dit geval, de mededinging duidelijk beperken.
– Beoordeling door het Gerecht
81 Vastgesteld moet worden dat, in tegenstelling tot wat Deltafina beweert, de Commissie niet heeft nagelaten in de bestreden beschikking de relevante productmarkt en de relevante geografische markt af te bakenen.
82 Uit dit besluit blijkt namelijk voldoende duidelijk en nauwkeurig dat de relevante markt de Spaanse markt voor de aankoop en de eerste bewerking van ruwe tabak is. In het bijzonder omschrijft de Commissie in de punten 19 tot en met 65 van de bestreden beschikking gedetailleerd de bedrijven voor de eerste bewerking van ruwe tabak in Spanje – waarbij zij nadere aanduidingen geeft over hun aankoop- en bewerkingsactiviteiten van ruwe tabak en over de handelsbetrekkingen die zij met elkaar onderhouden – de producenten van ruwe tabak, de producentenvertegenwoordigers, verschillende aspecten van de sector van ruwe tabak in Spanje, waaronder de productiegebieden, de omvang en de waarde van de productie, de waarde van de verkoop, de verschillende soorten ruwe tabak en de (maximale) gemiddelde leveringsprijzen van elk van de genoemde soorten, alsmede de communautaire en de Spaanse regelgevingskaders die van toepassing zijn op ruwe tabak.
83 Voor het overige kan op basis van de analyse die de Commissie op deze wijze heeft gemaakt in de bestreden beschikking, volledig inzicht worden verkregen in de werking van de markt waarop de mededinging wordt vervalst, dit in tegenstelling tot wat Deltafina beweert bij het aanhalen van de laatste zin van punt 32 van het in punt 75 hierboven genoemde arrest Adriatica di Navigazione/Commissie.
84 De bewering van Deltafina dat de Commissie heeft nagelaten de relevante markt af te bakenen in de bestreden beschikking is des te meer ongegrond omdat uit talrijke passages van haar memories blijkt dat zij heel goed heeft begrepen dat dit de Spaanse markt voor de aankoop en de eerste bewerking van ruwe tabak was. Zo berust, om maar een voorbeeld te geven, iedere argumentatie die zij opzet ter ondersteuning van het eerste onderdeel van het onderhavige middel nu juist op deze omschrijving.
85 Het vierde onderdeel van het eerste middel ontbeert dan ook elke feitelijke grondslag.
86 Het argument van Deltafina dat de Commissie het beginsel van persoonlijke aansprakelijkheid heeft geschonden door haar aansprakelijk te stellen voor een mededingingsregeling die in de praktijk is gebracht op een markt waarop zij niet actief was, kan niet slagen. Zoals hierboven in de punten 48 en 49 reeds uiteengezet, kan een onderneming het verbod van artikel 81, lid 1, EG namelijk schenden wanneer haar gedraging, zoals zij die heeft afgestemd met andere ondernemingen, tot doel heeft de mededinging op een bepaalde relevante markt binnen de gemeenschappelijke markt te beperken, zonder dat dit noodzakelijkerwijs veronderstelt dat zij zelf op die relevante markt actief is. Waar het in wezen om gaat, is dat de toerekening van de gehele inbreuk aan de onderneming die heeft deelgenomen aan een mededingingsregeling in overeenstemming is met de vereisten van het beginsel van persoonlijke aansprakelijkheid wanneer de genoemde onderneming voldoet aan de twee in de punten 57 tot en met 63 hierboven genoemde voorwaarden, een objectieve en een subjectieve, wat bij Deltafina het geval is, zoals hieronder in de punten 122 tot en met 133 uiteengezet zal worden.
87 Tot slot kan, in tegenstelling tot wat Deltafina lijkt te willen beweren (zie punt 77 hierboven), uit het enkele feit dat laatstgenoemde niet actief was op de relevante markt niet de conclusie worden getrokken dat het bewerkingsbedrijvenkartel geen nadelige gevolgen kan hebben voor de mededinging op de markt.
88 Gelet op de voorgaande overwegingen moet het vierde onderdeel van het eerste middel worden afgewezen.
89 Uit alle voorgaande overwegingen volgt dat geen van de onderdelen van het eerste middel kan slagen.
Tweede middel, ontleend aan schending van artikel 27, leden 1 en 2, van verordening nr. 1/2003, van de rechten van de verdediging en van het recht op een eerlijk proces, van wezenlijke vormvoorschriften en van het legaliteitsbeginsel, het rechtszekerheidsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel, alsmede een motiveringsgebrek en misbruik van bevoegdheid
90 Het tweede middel dat door Deltafina is aangevoerd, bestaat uit vier onderdelen. In het eerste onderdeel kritiseert zij dat de Commissie haar in de bestreden beschikking een andere rol heeft toegedicht dan de rol die zij haar verweet in de mededeling van punten van bezwaar. In het tweede onderdeel stelt zij dat de gedragingen die haar worden verweten eigenlijk aan haar voorzitter verweten dienen te worden. In het derde onderdeel stelt zij dat de Commissie heeft geweigerd haar toegang te geven tot bepaalde belastende documenten. In het vierde onderdeel stelt zij tot slot dat de Commissie de relevante productmarkt en de relevante geografische markt niet voldoende duidelijk heeft omschreven in de mededeling van punten van bezwaar.
91 Ten aanzien van de grief inzake schending van de motiveringsplicht, die Deltafina aanvoert in het kader van het tweede middel, zonder deze uitdrukkelijk te koppelen aan een van de vier onderdelen van dit middel, moet worden vastgesteld dat zij geen enkele uiteenzetting geeft om dit toe te lichten. Deze grief dient dan ook niet-ontvankelijk te worden verklaard op grond van artikel 44, lid 1, sub c, van het Reglement voor de procesvoering (zie punt 35 hierboven).
Het eerste onderdeel inzake het feit dat de Commissie Deltafina in de bestreden beschikking een andere rol heeft toegedicht dan de rol die zij haar verweet in de mededeling van punten van bezwaar
– Argumenten van partijen
92 Deltafina stelt dat de Commissie haar, door haar in de bestreden beschikking aansprakelijk te stellen als „dader” of „mededader” van de inbreuk en haar hierin te kwalificeren als leider van het bewerkingsbedrijvenkartel, een andere – en zwaardere – rol heeft toegedicht dan de rol die zij haar in de mededeling van punten van bezwaar heeft toegeschreven.
93 Ter ondersteuning van haar beweringen wijst Deltafina op een aantal verschillen tussen de tekst van de mededeling van punten van bezwaar en die van de bestreden beschikking. Zij voert in het bijzonder aan dat haar nergens in de eerste tekst wordt verweten partij te zijn geweest bij de litigieuze overeenkomsten en handelingen – een dergelijk verwijt wordt alleen uitgesproken ten opzichte van de Spaanse bewerkingsbedrijven – terwijl daarentegen in de tweede tekst van haar wordt gezegd dat zij rechtstreeks en actief heeft deelgenomen aan deze overeenkomsten en handelingen. Verder was er in de mededeling van punten van bezwaar nergens sprake van dat Deltafina kon worden gezien als leider van het bewerkingsbedrijvenkartel. Voor het overige kritiseert Deltafina een aantal overwegingen die in de bestreden beschikking staan.
94 Deltafina verklaart dat de Commissie, door op deze wijze te werk te gaan, niet alleen met een stelling is gekomen die niet wordt gestaafd door de stukken uit het dossier, maar ook inbreuk heeft gemaakt op haar recht van verdediging. Ten aanzien van dit laatste punt verwijt zij de Commissie meer in het bijzonder dat zij haar niet in de gelegenheid heeft gesteld haar mening te laten horen over het feit dat zij haar in de bestreden beschikking heeft gekwalificeerd als dader of mededader van de inbreuk en als leider van het bewerkingsbedrijvenkartel.
95 De Commissie stelt dat zij Deltafina nooit heeft gekwalificeerd als „dader” of als „mededader” van de ten laste gelegde beperkende praktijken, door op te merken dat deze aanduidingen in het mededingingsrecht geen „juridische betekenis” hebben. Onder verwijzing naar de feitelijke gegevens in de punten 362 tot en met 366 van de bestreden beschikking geeft zij aan dat de conclusie waartoe zij in dat besluit is gekomen is dat Deltafina volledig heeft „deelgenomen” aan de genoemde handelingen en dat zij dus „ten volle” medeaansprakelijk kan worden gesteld voor de inbreuk.
96 De Commissie bevestigt dat zij zich in de mededeling van punten van bezwaar heeft gebaseerd op dezelfde feitelijke gegevens om de deelname van Deltafina aan het bewerkingsbedrijvenkartel, en daarmee haar medeaansprakelijkheid voor de schending van artikel 81 EG, in aanmerking te nemen. Zij merkt op dat Deltafina zich overigens, in haar antwoord op deze mededeling van punten van bezwaar, in ruime mate heeft verdedigd tegen de rol in het bewerkingsbedrijvenkartel die haar daarin werd toegedicht. Zij is van mening dat geen van de door Deltafina genoemde „redactionele verschillen” tussen de mededeling van punten van bezwaar en de bestreden beschikking van een dusdanige aard is dat dit het bestaan van een schending van haar rechten van verdediging aantoont.
97 Voor het overige verwerpt de Commissie de kritiekpunten die Deltafina aanvoert ten aanzien van bepaalde overwegingen in de bestreden beschikking.
98 Tot slot is de Commissie, onder verwijzing naar de gedragingen die zijn beschreven in de punten 363 tot en met 365 van de bestreden beschikking, van mening dat het geenszins „onredelijk” is te stellen – zoals zij dit doet in punt 361 van de bestreden beschikking – dat Deltafina een „bijzonder actieve” rol heeft gespeeld in het bewerkingsbedrijvenkartel.
99 Volgens de Commissie volgt uit het voorgaande dat zij noch beoordelingsfouten heeft gemaakt noch het recht van verdediging van Deltafina heeft geschonden door haar te beschouwen als partij bij de in het eerste artikel van de bestreden beschikking genoemde beperkende praktijken en door haar medeaansprakelijk te verklaren voor deze praktijken.
100 Wat betreft de kritiekpunten die Deltafina formuleert ten aanzien van het feit dat zij in de bestreden beschikking wordt gekwalificeerd als leider van het bewerkingsbedrijvenkartel voert de Commissie om te beginnen aan dat, zelfs als deze kritiekpunten terecht zouden zijn, dit hooguit zou kunnen leiden tot een verlaging van het bedrag van de geldboete.
101 Vervolgens roept de Commissie in herinnering dat zij, volgens vaste rechtspraak, voldoet aan haar verplichting tot eerbiediging van het recht van de ondernemingen om te worden gehoord, wanneer zij in haar mededeling van punten van bezwaar uitdrukkelijk verklaart dat zij zal onderzoeken of de betrokken ondernemingen geldboeten dienen te worden opgelegd en zij de voornaamste gegevens, feitelijk en rechtens, vermeldt op grond waarvan een geldboete kan worden opgelegd, zoals de zwaarte en de duur van de veronderstelde inbreuk en de omstandigheid dat deze „opzettelijk of uit onachtzaamheid” is begaan (arrest Gerecht van 20 maart 2002, LR AF 1998/Commissie, T‑23/99, Jurispr. blz. II‑1705, punt 199). De in de rechtspraak aldus vereiste elementen kwamen inderdaad voor in de mededeling van punten van bezwaar.
102 Tot slot voert de Commissie aan dat het feit dat zij niet uitdrukkelijk in haar mededeling van punten van bezwaar heeft aangegeven dat zij van plan was de bijzondere rol die Deltafina speelde in het bewerkingsbedrijvenkartel als verzwarende omstandigheid mee te nemen in elk geval geen gevolgen heeft gehad voor de verdediging van deze onderneming. Zij had namelijk, op bladzijde 31 tot en met 37 van haar antwoord op de mededeling van punten van bezwaar, uitdrukkelijk argumenten naar voren gebracht om haar rol zo klein mogelijk te maken.
– Beoordeling door het Gerecht
103 Het onderhavige onderdeel bestaat uit twee hoofdelementen. Enerzijds beroept Deltafina zich op het bestaan van verschillen tussen de mededeling van punten van bezwaar en de bestreden beschikking ten aanzien van de beoordeling van haar rol in het bewerkingsbedrijvenkartel. Anderzijds betwist zij de gegrondheid van deze beoordeling, zoals die is weergegeven in de bestreden beschikking.
104 Bij elk van deze twee elementen levert Deltafina in het bijzonder kritiek op het feit dat zij is gekwalificeerd als leider van het bewerkingsbedrijvenkartel. Zo verwijt zij de Commissie in het eerste element, in de mededeling van punten van bezwaar geen melding te hebben gemaakt van het feit dat zij kon worden beschouwd als leider van het bewerkingsbedrijvenkartel, waarmee de Commissie haar rechten van verdediging heeft geschonden. Bij het tweede element voert zij aan dat de conclusie van de Commissie, in de bestreden beschikking, dat zij een dergelijke rol heeft gespeeld in het bewerkingsbedrijvenkartel niet voldoende is onderbouwd.
105 Zoals hierboven in punt 71 al is geconstateerd en zoals de Commissie terecht opmerkt, is de hoedanigheid van leider van het bewerkingsbedrijvenkartel die aan Deltafina is toegedicht in de bestreden beschikking slechts meegenomen in de context van de berekening van het bedrag van de geldboete, en wel als verzwarende omstandigheid. Dit betekent dat zelfs wanneer de in verband met deze hoedanigheid ingeroepen schending van de rechten van de verdediging was aangetoond of wanneer zou blijken dat deze hoedanigheid rechtens niet voldoende was vastgesteld, dit niet zou kunnen leiden tot nietigverklaring van de bestreden beschikking, zoals Deltafina probeert te bereiken met een beroep op het onderhavige onderdeel, maar hoogstens tot een verlaging van het bedrag van de aan haar opgelegde geldboete. De hierboven genoemde kritiekpunten dienen derhalve als niet ter zake doende in het kader van het onderhavige onderdeel van de hand te worden gewezen. Deze kritiekpunten zullen hierna worden onderzocht in het kader van het zesde middel, dat door Deltafina wordt ingeroepen ter ondersteuning van haar conclusies gericht op het verlagen van het bedrag van de aan haar opgelegde geldboete en dat grosso modo berust op dezelfde overwegingen.
106 De andere kritiekpunten die Deltafina formuleert ter ondersteuning van het onderhavige onderdeel geven aanleiding tot drie verschillende vragen, te weten, ten eerste, op grond waarvan de Commissie in de bestreden beschikking heeft geconcludeerd dat deze onderneming artikel 81, EG had geschonden, ten tweede, of er in dit verband verschillen bestaan tussen het besluit en de mededeling van punten van bezwaar en, ten derde, of de bovengenoemde conclusie van de Commissie rechtens voldoende gemotiveerd is.
107 Ten aanzien van de eerste vraag moet eraan worden herinnerd dat, zoals reeds uiteengezet is in de punten 15 tot en met 21 hierboven, de bestreden beschikking twee op de Spaanse markt voor ruwe tabak gepleegde en uitgevoerde horizontale mededingingsregelingen betrof, waarbij de eerste betrekking had op de Spaanse bewerkingsbedrijven en Deltafina en de tweede op de productenvertegenwoordigers. In de bewoordingen van de bestreden beschikking kenmerkt elk van beide mededingingsregelingen zich door een geheel van overeenkomsten en/of onderling afgestemde feitelijke gedragingen en vormt deze één enkele en voortdurende inbreuk op artikel 81, lid 1, EG (zie in het bijzonder de punten 275 tot en met 277 en 296 tot en met 298 van de bestreden beschikking).
108 De Spaanse bewerkingsbedrijven en Deltafina worden aansprakelijk gesteld voor het geheel van de eerste inbreuk en de producentenvertegenwoordigers voor het geheel van de tweede inbreuk (zie in het bijzonder artikel 1 en de punten 358, 359 en 366 van de bestreden beschikking).
109 Meer specifiek volgt uit verschillende punten van de bestreden beschikking dat Deltafina wordt beschouwd als een partij die in dezelfde mate als de Spaanse bewerkingsbedrijven overeenkomsten heeft gesloten en/of heeft deelgenomen aan onderling afgestemde feitelijke gedragingen die tot doel hadden om elk jaar, tussen 1996 en 2001, de (maximale) gemiddelde leveringsprijs voor elke soort ruwe tabak, ongeacht de kwaliteitscategorieën, vast te stellen en de hoeveelheden van elke soort ruwe tabak die elk van de bewerkingsbedrijven bij de producenten kon kopen, onderling te verdelen (zie met name de punten 85, 88, 112, 144, 274, 276, 278, 279, 281 tot en met 283, 285 tot en met 287, 301, 303, 305 en 357 van de bestreden beschikking). Bovendien wordt Deltafina beschouwd als een partij die in dezelfde mate als de Spaanse bewerkingsbedrijven tussen 1999 en 2001 overeenkomsten heeft gesloten en/of heeft deelgenomen aan onderling afgestemde feitelijke gedragingen die tot doel hadden om de prijsklassen per kwaliteitscategorie van elke soort ruwe tabak vast te stellen die opgenomen waren in de aan de teeltcontracten gehechte schema’s, alsook de bijkomende voorwaarden te bepalen (zie met name de punten 85, 274, 276, 290 en 357 van de bestreden beschikking).
110 Met andere woorden, in de bestreden beschikking wordt Deltafina verweten dat zij rechtstreeks en actief heeft deelgenomen aan het bewerkingsbedrijvenkartel (zie met name de punten 357, 361, 366 en 369 van de bestreden beschikking). Dienaangaande moet worden opgemerkt dat de Commissie, in punt 369 van de bestreden beschikking, in het bijzonder omschrijft dat „de rol van Deltafina in dit geval moet worden beschouwd als rechtstreeks en primair en [niet] beperkt moet worden tot de rol van extern coördinator en/of bemiddelaar”.
111 In de punten 359 tot en met 366 van de bestreden beschikking zet de Commissie, onder verwijzing naar andere punten van deze beschikking, haar redenering en de specifieke feiten uiteen op grond waarvan zij is gekomen tot de in de punten 109 en 110 hierboven uiteengezette conclusies.
112 Het gaat om de volgende redenering en de volgende feiten:
– Deltafina heeft, in de persoon van haar voorzitter en – af en toe – andere vertegenwoordigers, bepaalde bijeenkomsten van het bewerkingsbedrijvenkartel bijgewoond (punten 67, 112 en 363 van de bestreden beschikking), te weten de bijeenkomsten van 13 mei 1996 in Madrid (Spanje) (punten 88 en 92 van de bestreden beschikking), van 17 december 1996 (punt 117 van de bestreden beschikking), van 30 januari 1997 in Rome (Italië) (punt 118 van de bestreden beschikking) en van maart 1999 (punt 186 van de bestreden beschikking);
– Wanneer Deltafina niet aanwezig was bij bepaalde bijeenkomsten van het bewerkingsbedrijvenkartel, werd zij regelmatig door de bewerkingsbedrijven op de hoogte gehouden van de situatie op de Spaanse markt voor ruwe tabak en van de praktijken die zij hadden uitgevoerd (punten 112, 133 tot en met 136, 140 tot en met 143, 145, 149 en 364 van de bestreden beschikking);
– In 1997 was de voorzitter van Deltafina zelfs depositaris van een notitie die de Spaanse bewerkingsbedrijven hadden opgesteld en ondertekend tijdens een van hun bijeenkomsten en waarin de verschillende overeenkomsten die zij gesloten hadden gedetailleerd waren weergegeven (de punten 122 en 364 van de bestreden beschikking);
– Deltafina heeft zich gemengd in de organisatie van het bewerkingsbedrijvenkartel, in het bijzonder door de bewerkingsbedrijven post te sturen om ervoor te zorgen dat de onrechtmatige overeenkomsten goed ten uitvoer werden gebracht en door zo op te treden als bemiddelaar in geschillen tussen hen (de punten 140 en 365 van de bestreden beschikking);
– Deltafina heeft een centrale rol gespeeld in de onderhandelingen tussen de Spaanse bewerkingsbedrijven en de producentenvertegenwoordigers over de prijsklassen van de overtollige tabak van de oogst van 1999 (de punten 207, 221 en 365 van de bestreden beschikking).
113 Ten aanzien van de tweede vraag dient eerst in herinnering gebracht te worden dat volgens vaste rechtspraak de eerbiediging van de rechten van de verdediging in elke procedure die tot de oplegging van sancties, met name geldboeten of dwangsommen, kan leiden, een grondbeginsel is van het gemeenschapsrecht, dat zelfs in een administratieve procedure in acht moet worden genomen (arresten Hof van 13 februari 1979, Hoffmann-Laroche/Commissie, 85/76, Jurispr. blz. 461, punt 9, en van 2 oktober 2003, ARBED/Commissie, C‑176/99 P, Jurispr. blz. I‑10687, punt 19).
114 Dit beginsel verlangt met name, dat de mededeling van punten van bezwaar die de Commissie richt aan een onderneming waaraan zij wegens schending van de mededingingsregels een sanctie wil opleggen, de voornaamste tegen deze onderneming in aanmerking genomen elementen bevat, zoals de verweten feiten, de kwalificatie daarvan en de bewijselementen waarop de Commissie zich baseert, zodat deze onderneming in de gelegenheid is om op zinvolle wijze haar argumenten aan te voeren in het kader van de tegen haar gevoerde administratieve procedure (zie hierboven in punt 113 genoemd arrest ARBED/Commissie, punt 20, en aldaar aangehaalde rechtspraak).
115 Bovendien moet een schending van de rechten van de verdediging tijdens de administratieve procedure worden beoordeeld in het licht van de punten van bezwaar die de Commissie in de mededeling van punten van bezwaar en in de beschikking waarmee de genoemde procedure is afgesloten naar voren heeft gebracht (arresten Gerecht van 29 juni 1995, Solvay/Commissie, T‑30/91, Jurispr. blz. II‑1775, punt 60, en ICI/Commissie, T‑36/91, Jurispr. blz. II‑1847, punt 70). Onder deze omstandigheden veronderstelt de vaststelling van schending van de rechten van de verdediging dat het bezwaar waarvan de onderneming stelt dat het haar in de mededeling van punten van bezwaar niet is tegengeworpen, door de Commissie in de uiteindelijke beschikking is aangevoerd.
116 In het onderhavige geval maakt de Commissie zowel in de mededeling van punten van bezwaar als in de bestreden beschikking onderscheid tussen twee horizontale mededingingsregelingen, die gekenmerkt worden door een geheel van overeenkomsten en/of onderling afgestemde feitelijke gedragingen, op de Spaanse markt voor ruwe tabak, waarbij de eerste betrekking heeft op de sector van de eerste bewerking en de tweede op die van de productie, en kwalificeert zij elk van beide mededingingsregelingen als één enkele en voortdurende inbreuk op artikel 81, lid 1, EG (zie in het bijzonder punten 316 tot en met 318 en 338 tot en met 340 van de mededeling van punten van bezwaar). Net als in de bestreden beschikking worden de Spaanse bewerkingsbedrijven en Deltafina hierin aansprakelijk gesteld voor het geheel van de eerste inbreuk en de producentenvertegenwoordigers voor het geheel van de tweede inbreuk (zie in het bijzonder punten 411, 412 en 420 van de mededeling van punten van bezwaar).
117 Meer specifiek blijkt ten aanzien van Deltafina duidelijk uit de mededeling van punten van bezwaar dat deze onderneming, net als in de bestreden beschikking, voor de inbreuk aansprakelijk wordt gehouden vanwege haar rechtstreekse en actieve betrokkenheid bij de activiteiten van het bewerkingsbedrijvenkartel. Zo zet de Commissie uiteen in de eerste zin van punt 415 van de mededeling van punten van bezwaar, die nagenoeg identiek is aan de eerste zin van punt 361 van de bestreden beschikking, dat „Deltafina een bijzonder actieve rol heeft gespeeld in het kartel van de Spaanse bewerkingsbedrijven van ruwe tabak”. Verder concludeert de Commissie in punt 420 van de mededeling van punten van bezwaar, die in vergelijkbare bewoordingen is opgesteld als punt 366 van de bestreden beschikking, in het bijzonder dat „in overweging genomen [moet] worden dat Deltafina actief heeft deelgenomen aan het opzetten en in de praktijk brengen van de tussen de bewerkingsbedrijven sinds 1996 gesloten overeenkomsten over de gemiddelde prijs en over de hoeveelheden, en aan de onderhandelingen over de prijslijsten voor de overtollige tabak van 2000”.
118 Bovendien komen de redenering en de feiten waarop de Commissie zich baseert voor het formuleren van het bezwaar inzake een rechtstreekse en actieve betrokkenheid van Deltafina bij de inbreuk grosso modo overeen met die uit de bestreden beschikking, die in punt 112 hierboven uiteengezet zijn (zie in het bijzonder de punten 412 tot en met 420 van de mededeling van punten van bezwaar en de verschillende punten van die mededeling waarnaar zij verwijzen).
119 Derhalve moet worden vastgesteld dat, in tegenstelling tot wat Deltafina aanvoert, de bestreden beschikking niet afwijkt van de mededeling van punten van bezwaar voor wat betreft de redenen waarom zij aansprakelijk wordt gehouden voor de inbreuk. Bij het lezen van de mededeling van punten van bezwaar diende Deltafina noodzakelijkerwijs te begrijpen dat de Commissie, net als in de bestreden beschikking, bedoelde zich te baseren op de rechtstreekse en actieve betrokkenheid van Deltafina bij de activiteiten van het bewerkingsbedrijvenkartel. Nu Deltafina door de mededeling van punten van bezwaar niet alleen kennis heeft kunnen nemen van het bezwaar inzake haar rechtstreekse en actieve betrokkenheid bij de inbreuk, maar ook van de door de Commissie in de bestreden beschikking opgeworpen feiten ter ondersteuning van dit bezwaar, was de verzoekster volledig in staat zich te verdedigen tijdens de administratieve procedure.
120 Het is inderdaad zo dat in verschillende passages van de bestreden beschikking uitdrukkelijk wordt vermeld dat Deltafina, naast de Spaanse bewerkingsbedrijven, heeft deelgenomen aan de litigieuze overeenkomsten en/of onderling afgestemde feitelijke gedragingen (zie punt 109 hierboven), terwijl dit niet het geval is in de passages van de mededeling van punten van bezwaar. Het gaat hier echter enkel om een verschillende presentatie van de feiten, die louter bedoeld is om in de bestreden beschikking een preciezer verslag van deze feiten te geven en die geen inhoudelijke wijziging kan vormen van de bezwaren zoals deze uiteengezet zijn in de mededeling van punten van bezwaar. Dienaangaande zij eraan herinnerd dat volgens vaste rechtspraak de uiteindelijke beschikking van de Commissie niet noodzakelijkerwijs gelijkluidend behoeft te zijn met de mededeling van punten van bezwaar (arresten Hof van 15 juli 1970, ACF Chemiefarma/Commissie, 41/69, Jurispr. blz. 661, punt 91, en van 7 juni 1983, Musique Diffusion française e.a./Commissie, 100/80 tot 103/80, Jurispr. blz. 1825, punt 14; arrest Gerecht van 8 oktober 1996, Compagnie maritime belge de transports e.a./Commissie, T‑24/93–T‑26/93 en T‑28/93, Jurispr. blz. II‑1201, punt 113).
121 Verder verklaart de Commissie in punt 413 van de mededeling van punten van bezwaar, onder verwijzing naar haar beschikking 80/1334/EEG van 17 december 1980 inzake een procedure op grond van artikel [81 EG] (IV/29.869 – Gegoten glas in Italië) (PB L 383, blz. 9; hierna: „beschikking inzake gegoten glas”), dat volgens haar beschikkingspraktijk „een onderneming die de uitvoering van de concurrentiebeperkingen, die het eigenlijke doel van de betreffende overeenkomsten vormden, mogelijk maakt en bewust daaraan meewerkt, medeverantwoordelijk gehouden kan worden voor de daaruit voortvloeiende beperkingen”. Deze opmerking, die niet in de bestreden beschikking staat en die voorkomt in het gedeelte van de mededeling van punten van bezwaar dat betrekking heeft op de adressaten ervan en vooral op Deltafina, zou op het eerste gezicht aldus kunnen worden uitgelegd dat de Commissie Deltafina niet verwijt dat zij rechtstreeks en actief heeft deelgenomen aan het bewerkingsbedrijvenkartel, maar alleen dat zij het begaan van de inbreuk heeft vergemakkelijkt. Een dergelijke interpretatie moet echter niet worden aangenomen, omdat daarbij geen rekening wordt gehouden met de punten uit de mededeling van punten van bezwaar die volgen op de genoemde opmerking, en meer specifiek met de punten 415 en 420, waarin Deltafina duidelijk wordt verweten dat zij actief heeft deelgenomen aan het bewerkingsbedrijvenkartel (zie punt 117 hierboven). In wezen bedoelde de Commissie met het formuleren van deze opmerking in punt 413 van de mededeling van punten van bezwaar – ook al kan betreurd worden dat zij in dit verband geen preciezere woorden heeft gebruikt – dat een onderneming het verbod van artikel 81, lid 1, EG schendt wanneer haar gedraging, zoals zij die heeft afgestemd met andere ondernemingen, tot doel heeft de mededinging op een bepaalde relevante markt binnen de gemeenschappelijke markt te beperken, zonder dat dit noodzakelijkerwijs veronderstelt dat zij zelf op die relevante markt actief is. Dit blijkt duidelijk wanneer de genoemde opmerking wordt gelezen in de context van de passage van de beschikking inzake gegoten glas waaruit deze opmerking afkomstig is.
122 Ten aanzien van de derde vraag moet worden vastgesteld dat Deltafina niet betwist dat de feiten die hierboven in punt 112 genoemd zijn, waarop de Commissie zich in de punten 359 tot en met 366 van de bestreden beschikking baseert om haar aansprakelijk te stellen voor schending van artikel 81, EG, worden ondersteund door de bewijselementen in het dossier. In wezen betwist Deltafina in het onderhavige onderdeel de conclusie van de Commissie dat de genoemde feiten rechtvaardigen dat de gehele eerste inbreuk haar wordt toegerekend.
123 Dienaangaande zij eraan herinnerd dat een inbreuk pas geheel kan worden toegerekend aan een onderneming die deelneemt aan een mededingingsregeling wanneer aan twee voorwaarden is voldaan, een objectieve en een subjectieve (zie punten 57 tot 63 hierboven). Wat de eerste voorwaarde betreft, moet het zo zijn dat deze onderneming, zelfs op ondergeschikte, accessoire of passieve wijze, tot de tenuitvoerlegging van de mededingingsregeling heeft bijgedragen. Wat de tweede voorwaarde betreft, moet deze onderneming haar wil hebben geuit dat zij de doelstellingen van de mededingingsregeling, al is het maar stilzwijgend, onderschrijft.
124 In dit geval is om te beginnen gebleken dat Deltafina gedurende de inbreukperiode actief en rechtstreeks heeft bijgedragen aan de tenuitvoerlegging van het bewerkingsbedrijvenkartel.
125 Zo blijkt uit de stukken uit het dossier dat twee vertegenwoordigers van Deltafina, in dit geval M., de voorzitter en C., de voor de aankopen verantwoordelijke directeur, hebben deelgenomen aan de eerste bijeenkomst van het bewerkingsbedrijvenkartel, te weten die van 13 maart 1996 in Madrid, tijdens welke is gesproken over de prijzen en de hoeveelheden aangekochte ruwe tabak tijdens het verkoopseizoen 1996/1997 en er een prijsafspraak is gemaakt. Uit een in punt 95 van de bestreden beschikking genoemd faxbericht van WWTE aan Deltafina van 10 april 1996 blijkt dat Deltafina actief heeft bijgedragen aan het tot stand komen van deze afspraak en het verslag heeft opgesteld waarin deze afspraak is opgenomen. Uit dit faxbericht blijkt ook, evenals uit een faxbericht van Agroexpansión aan Deltafina van 22 april 1996, dat WWTE en Agroexpansión bij Deltafina hun ongenoegen hebben geuit over het feit dat Cetarsa de afspraak niet nakwam.
126 Er was ook een bijeenkomst van het bewerkingsbedrijvenkartel gepland op 17 december 1996, waarbij M. aanwezig was. Samen met C. was hij ook aanwezig op de bijeenkomst van het bewerkingsbedrijvenkartel van 30 januari 1997 in Rome. Tijdens die bijeenkomst zijn afspraken gemaakt over de prijzen en de hoeveelheden aangekochte ruwe tabak voor het verkoopseizoen 1997/1998. Uit het dossier blijkt dat M. een door de Spaanse bewerkingsbedrijven tijdens deze bijeenkomst opgestelde en ondertekende notitie heeft bewaard waarin de details van deze verschillende afspraken zijn opgenomen, en dat hij deze later op verzoek van dezelfde bewerkingsbedrijven heeft vernietigd.
127 Vervolgens hebben WWTE en Agroexpansión Deltafina verschillende malen geïnformeerd over de situatie op de Spaanse markt voor ruwe tabak en hebben zij bij haar hun ongenoegen geuit over het feit dat de in punt 126 hierboven genoemde afspraken en andere afspraken die waren gemaakt in de eerste maanden van 1997 niet werden nagekomen. Zo heeft WWTE op 29 april 1997 een faxbericht gestuurd aan M. waarin zij hem liet weten dat de (gemiddelde) aan de producenten te betalen minimumprijs waarmee Cetarsa had ingestemd, een schending vormde van een afspraak tussen de bewerkingsbedrijven die was gemaakt in het bijzijn van M. en dat het dientengevolge niet mogelijk zou zijn de verplichting na te komen een gemiddelde prijs van 50/60 Spaanse peseta’s (ESP) per kilo te betalen. Als reactie hierop heeft M. dezelfde dag WWTE, per faxbericht met het briefhoofd van Deltafina, uitgenodigd „de kalmte te bewaren”, en daarbij te verstaan gegeven dat „steeds meer betalen niemand helpt”. Op 30 april 1997 heeft Agroexpansión M. een faxbericht gestuurd waarin zij in het bijzonder opmerkte dat „de afspraken en bijeenkomsten met andere bewerkingsbedrijven wederom nutteloos en belachelijk [waren]” en dat zij „de afspraken [was] nagekomen en 5 miljoen kilo [zou] kopen, maar voor 30 ESP meer dan het afgelopen jaar”. In een faxbericht van 9 juli 1997 heeft WWTE wederom bij Deltafina haar ongenoegen geuit over het gedrag van Cetarsa, en daarbij in het bijzonder de noodzaak benadrukt om „rust te krijgen in de sector” en te komen tot „een afspraak zonder overeenstemming”. In haar faxbericht schreef WWTE eveneens: „Zoals je al verschillende malen hebt gezegd, is een prijsafspraak niet mogelijk zonder een afspraak over de hoeveelheden. Een afspraak over hoeveelheden kan niet voor maar een jaar zijn [...] Het is noodzakelijk een afspraak te hebben [voor] eventueel vijf jaar, [of] minimaal drie jaar.”
128 Op 1 oktober 1997 heeft Agroexpansión Deltafina een faxbericht gestuurd om haar ervan op de hoogte te stellen dat WWTE ermee had ingestemd hogere prijzen te betalen dan de afgesproken prijzen. In reactie op dit faxbericht heeft M. WWTE dezelfde dag een brief geschreven, op papier met het briefhoofd van Deltafina, om aan te geven dat er een serieus probleem zou zijn als deze informatie waar zou blijken te zijn en dat haar gedrag kon worden uitgelegd als een „gewelddadige aanval” tegen Agroexpansión. Op 2 oktober 1997 heeft WWTE Deltafina per faxbericht haar opvattingen over deze kwestie uiteengezet.
129 Op 6 november 1997 heeft WWTE Deltafina een faxbericht gestuurd, waarin zij in het bijzonder aangaf dat zij „al het mogelijke” zou doen om te proberen tot een afspraak over de hoeveelheden te komen en dat zij tijdens de bijeenkomst met de andere bewerkingsbedrijven op 20 november daaropvolgend zou voorstellen „ter dekking van [de] afspraken aanzienlijke hoeveelheden geld te storten, waarmee zou kunnen worden gezorgd voor zekerheid bij het in de praktijk brengen van de afspraken”. Bij dit faxbericht was een tabel gevoegd met gegevens over bepaalde prijzen die door de Spaanse bewerkingsbedrijven waren betaald.
130 Deltafina is door Taes reeds de dag na de bijeenkomst in Madrid van 20 januari 1998 op de hoogte gesteld van de raamovereenkomst over de aankoopvoorwaarden voor het verkoopseizoen 1998/1999 die door de bewerkingsbedrijven tijdens deze bijeenkomst was gesloten.
131 Uit een verslag over de werkzaamheden van Agroexpansión van 6 april 1999 blijkt dat M. in maart 1999 heeft deelgenomen aan een bijeenkomst met de Spaanse bewerkingsbedrijven en Anetab, waarin is gesproken over de prijzen voor ruwe tabak en de verdeling van de aangekochte hoeveelheden voor het verkoopseizoen 1999/2000.
132 Tot slot heeft Deltafina zich in 2000 gemengd in de onderhandelingen tussen de bewerkingsbedrijven en de producentenvertegenwoordigers over de prijsklassen van de overtollige ruwe tabak van de oogst van 1999. Meer specifiek heeft M., met het oog op een bijeenkomst van Anetab die zou plaatsvinden aan het eind van de maand februari 2000, op 15 februari 2000 een faxbericht met briefhoofd van Deltafina gestuurd naar Cetarsa, Agroexpansión en WWTE om hen deelgenoot te maken van zijn gedachten, adviezen en voorstellen op dit gebied.
133 Vervolgens moet, gelet op het geheel van de objectieve omstandigheden die de deelname van Deltafina kenmerken, worden vastgesteld dat zij met volledige kennis van zaken en doelbewust heeft bijgedragen aan het bewerkingsbedrijvenkartel. Het was immers duidelijk zo dat Deltafina niet onkundig kon zijn of kennis had van het mededingingsbeperkende en onrechtmatige doel van dit kartel, welk doel met name tot uiting kwam in het houden van bijeenkomsten met een mededingingsbeperkend doel en in de uitwisseling van gevoelige informatie waaraan zij gedurende de gehele inbreukperiode actief heeft deelgenomen, en in een notitie met gedetailleerde informatie ten aanzien van bepaalde afspraken over de prijzen en de hoeveelheden aangekochte ruwe tabak waarvoor zij als bewaarplaats fungeerde. In deze context moet hieraan worden toegevoegd dat Deltafina, gezien de belangrijke positie die zij had op de Spaanse markt voor de aankoop van bewerkte tabak en gezien haar rol als verantwoordelijke voor de coördinatie van en het toezicht op de activiteiten van het concern Universal in Europa (zie de punten 142 en 268 tot en met 272 hieronder), er belang bij had dat de betreffende beperkende praktijken ten uitvoer zouden worden gebracht.
134 Gelet op het voorgaande moet worden vastgesteld dat de Commissie op goede gronden en zonder schending van de rechten van de verdediging van Deltafina in de bestreden beschikking heeft overwogen dat de verzoekster aansprakelijk was voor de inbreuk die het bewerkingsbedrijvenkartel vormde.
135 Hieruit volgt dat het eerste onderdeel moet worden afgewezen.
Het tweede onderdeel, inzake het feit dat de gedragingen die Deltafina worden verweten eigenlijk aan haar voorzitter verweten dienen te worden
– Argumenten van partijen
136 Deltafina voert aan dat de gedragingen die haar worden verweten uitsluitend aan haar voorzitter, M., toegerekend kunnen worden, omdat hij in het kader van het bewerkingsbedrijvenkartel steeds op persoonlijke titel heeft gehandeld en niet als vertegenwoordiger of orgaan van de onderneming.
137 Zij geeft aan dat de Spaanse bewerkingsbedrijven M. hebben gekozen als „bewaker van hun afspraken” vanwege de garantie op neutraliteit die hij bood en het gezag dat hij had in de tabaksindustrie in zowel Spanje en Italië als in de rest van de wereld.
138 De Commissie concludeert dat de argumenten van Deltafina moeten worden verworpen.
– Beoordeling door het Gerecht
139 Vastgesteld moet worden dat uit een aantal gegevens uit het dossier blijkt dat M. niet op persoonlijke titel, maar als vertegenwoordiger van Deltafina heeft deelgenomen aan het bewerkingsbedrijvenkartel.
140 In dit opzicht moet er allereerst aan worden herinnerd dat M. de voorzitter is van deze onderneming.
141 Vervolgens dient te worden opgemerkt dat M. tijdens bepaalde bijeenkomsten van het kartel werd vergezeld door een andere vertegenwoordiger van Deltafina, die binnen de onderneming belangrijke functies uitoefende (zie de punten 125 en 126 hierboven). Bovendien moet worden vastgesteld dat de bijeenkomst van 30 januari 1997 in Rome (zie punt 126 hierboven) is gehouden in het kantoor van Deltafina en dat de verschillende brieven over het bewerkingsbedrijvenkartel aan de Spaanse bewerkingsbedrijven die van M. afkomstig waren op papier met het briefhoofd van de onderneming stonden. Daar komt nog bij dat M. in zijn faxbericht van 29 april 1997 aan WWTE de naam van de onderneming naast zijn eigen naam had gezet (zie punt 127 hierboven).
142 Tot slot is het duidelijk dat de deelname van M. aan de activiteiten van het bewerkingsbedrijvenkartel tot doel hadden de handelsbelangen van Deltafina op de Spaanse markt te behartigen. Enerzijds moet dus worden opgemerkt dat Deltafina verantwoordelijk is voor de coördinatie van en het toezicht op de commerciële activiteiten van het concern Universal in Europa en dat zij daardoor rechtstreeks belang heeft bij de aankoop van ruwe tabak van haar zustermaatschappij in Spanje, Taes. Anderzijds heeft Deltafina, nog afgezien van het feit dat zij bijna de gehele productie van bewerkte tabak van Taes kocht (punt 27 van de bestreden beschikking), belangrijke overeenkomsten voor de aankoop van bewerkte tabak gesloten met Cetarsa (punten 20 en 29 van de bestreden beschikking) en Agroexpansión (punten 21 en 29 van de bestreden beschikking). Zoals blijkt uit bepaalde dossierstukken – en de partijen zijn het hierover eens – beïnvloedde de prijs die de Spaanse bewerkingsbedrijven betaalden voor de aankoop van ruwe tabak rechtstreeks de prijs die Deltafina betaalde voor de aankoop van bewerkte tabak (zie ook punt 32 van de bestreden beschikking).
143 Ook moet worden opgemerkt dat Taes in haar rapport van 18 februari 2002 (zie punt 9 hierboven) heeft aangegeven dat Deltafina belangstelling had voor het sluiten van de overeenkomst over de aankoopprijs van de overtollige tabak van 1999 voor de extra hoeveelheden bewerkte tabak die zij wilde kopen. Hieraan moet worden toegevoegd dat in verschillende brieven tussen Deltafina en de Spaanse bewerkingsbedrijven in het kader van het bewerkingsbedrijvenkartel uitdrukkelijk wordt verwezen naar de situatie van verzoekster.
144 Gelet op de voorgaande overwegingen dient het tweede onderdeel te worden afgewezen.
Het derde onderdeel, inzake het feit dat de Commissie heeft geweigerd Deltafina toegang te geven tot bepaalde belastende documenten
– Argumenten van partijen
145 Deltafina stelt dat de Commissie, door haar geen toegang te verlenen tot documenten waarin is vastgelegd dat zij een leidende rol speelde in het bewerkingsbedrijvenkartel, haar rechten van verdediging en haar recht op een eerlijk proces heeft geschonden.
146 Dienaangaande merkt zij op dat de Commissie geen gevolg heeft gegeven aan het verzoek om toegang tot de antwoorden van de andere bedrijven op de aan hen gerichte mededeling van punten van bezwaar, dat zij per faxbericht van 23 maart 2004 had gedaan en op 24 november 2004 had herhaald. De belangrijkste gegevens waarnaar de Commissie in de bestreden beschikking verwijst om Deltafina een leidende rol toe te dichten, zouden enkele gedeelten zijn uit de antwoorden van Agroexpansión en WWTE op de mededeling van punten van bezwaar.
147 De Commissie betwist dat zij zich voor de vaststelling dat Deltafina een leidende rol speelde in het bewerkingsbedrijvenkartel heeft gebaseerd op gegevens in de antwoorden van Agroexpansión en WWTE op de mededeling van punten van bezwaar. Zo blijkt uit punt 436 van de bestreden beschikking dat Agroexpansión en WWTE in hun antwoorden enkel deze rol hebben bevestigd, of, meer specifiek, de „feiten waaruit deze rol kan worden afgeleid”. Zij zouden niets naar voren hebben gebracht dat niet reeds tegen Deltafina was aangevoerd in de mededeling van punten van bezwaar en waartegen laatstgenoemde zich dus niet zou hebben kunnen verdedigen.
– Beoordeling door het Gerecht
148 Om dezelfde redenen als die welke genoemd zijn in de punten 70 tot en met 73 en 105 hierboven dienen de beweringen die Deltafina formuleert ter ondersteuning van het onderhavige onderdeel als niet ter zake doende van de hand te worden gewezen. Zij zullen hierna worden onderzocht in het kader van het zesde middel, dat door Deltafina wordt ingeroepen ter ondersteuning van haar conclusies gericht op het verlagen van het bedrag van de aan haar opgelegde geldboete.
Het vierde onderdeel, inzake het feit dat de Commissie de relevante productmarkt en de relevante geografische markt niet voldoende duidelijk heeft afgebakend in de mededeling van punten van bezwaar
– Argumenten van partijen
149 Deltafina voert aan dat de Commissie de relevante productmarkt en de relevante geografische markt niet voldoende duidelijk heeft afgebakend in de mededeling van punten van bezwaar, en dat er daardoor ernstig inbreuk is gemaakt op haar rechten van verdediging.
150 Volgens Deltafina zou zij, wanneer deze markt „met de gewenste duidelijkheid” zou zijn omschreven in de mededeling van punten van bezwaar, aan de Commissie feitelijke en juridische argumenten hebben kunnen voorleggen van een dusdanige aard dat zij zouden hebben geleid tot andere conclusies dan de conclusies die in de bestreden beschikking staan. Meer specifiek zou dit haar de mogelijkheid hebben gegeven argumenten aan te voeren ten aanzien van haar al dan niet aanwezig zijn op de relevante markt en haar rol daarin.
151 De Commissie wijst de beweringen van Deltafina van de hand.
– Beoordeling door het Gerecht
152 Allereerst moet worden vastgesteld dat uit de mededeling van punten van bezwaar voldoende duidelijk en nauwkeurig blijkt dat de relevante markt de Spaanse markt voor de aankoop en de eerste bewerking van ruwe tabak is. In de mededeling van punten van bezwaar, net als in de bestreden beschikking (zie de punten 82 en 83 hierboven), beschrijft de Commissie gedetailleerd de bedrijven voor de eerste bewerking van ruwe tabak in Spanje – waarbij zij in het bijzonder nadere aanduidingen geeft over hun aankoop- en bewerkingsactiviteiten van ruwe tabak en over de handelsbetrekkingen die zij met elkaar onderhouden –, de producenten van ruwe tabak en hun de producentenvertegenwoordigers, verschillende aspecten van de sector van ruwe tabak in Spanje, waaronder de productiegebieden, de omvang en de waarde van de productie, de waarde van de verkoop, de verschillende soorten ruwe tabak en de (maximale) gemiddelde leveringsprijzen van elk van de genoemde soorten, alsmede de communautaire en de Spaanse regelgevingskaders die van toepassing zijn op ruwe tabak (zie de punten 15 tot en met 81 van de mededeling van punten van bezwaar). Op basis van de analyse die de Commissie op deze wijze in de mededeling van punten van bezwaar heeft gemaakt, is het volledig mogelijk om inzicht te krijgen in de werking van de markt waarop de mededinging wordt vervalst.
153 Vervolgens moet worden vastgesteld dat uit het antwoord van Deltafina op de mededeling van punten van bezwaar blijkt dat zij niet alleen bijzonder goed begrepen had op welke wijze de Commissie in deze zaak de relevante markt opvatte, maar ook haar zienswijze op haar rol in de genoemde markt heeft geuit.
154 Onder deze omstandigheden moet het vierde onderdeel van het tweede middel worden afgewezen.
155 Gelet op de voorgaande overwegingen kan het tweede middel niet slagen.
Derde middel, ontleend aan schending van artikel 81, lid 1, EG, van artikel 2 van verordening nr. 1/2003 en van punt 43 van de richtsnoeren betreffende het begrip „beïnvloeding van de handel” in de artikelen 81 [EG] en 82 [EG], alsmede een motiveringsgebrek
Argumenten van partijen
156 Deltafina stelt dat de Commissie onvoldoende heeft aangetoond dat de beperkende praktijken de handel tussen de lidstaten ongunstig beïnvloedden.
157 Ter ondersteuning van deze bewering zet zij om te beginnen uiteen dat de Commissie zichzelf tegenspreekt door enerzijds, in punt 316 van de bestreden beschikking te stellen dat „[het] kartel tussen de bewerkingsbedrijven en Deltafina [...] mogelijkerwijs [...] [al dan niet rechtstreeks, daadwerkelijk of potentieel] invloed kan hebben op het handelsverkeer tussen Spanje en de andere lidstaten, voor zover [het] tot doel had de export van Spaanse bewerkte tabak te garanderen” en anderzijds, in punt 412 van de bestreden beschikking, te stellen dat zij „niet beschikt over sluitend bewijs van de daadwerkelijke invloed van de door de producenten en bewerkingsbedrijven gepleegde inbreuken op de markt”.
158 Vervolgens kritiseert Deltafina het feit dat de Commissie het bestaan van een ongunstige beïnvloeding van de handel tussen de lidstaten heeft aangenomen „vanwege de enige objectieve reden dat een product van een andere dan de waarschijnlijk relevante markt soms naar andere markten kan worden geëxporteerd”. Op deze wijze zou de Commissie rekening houden met een downstream-markt ten opzichte van de relevante markt, waarbij deze downstream-markt die van de bewerkte tabak is. Bovendien zou de Commissie de op de genoemde downstream-markt „aanwezige krachten” niet beschrijven, en evenmin toelichten hoe deze markt „in een mededingingsbeperkende zin en merkbaar” zou kunnen worden beïnvloed door gedragingen die plaatsvinden op de relevante markt. Deltafina verwijt de Commissie eveneens dat zij geen rekening houdt met het feit dat de markt voor ruwe tabak „uitsluitend een nationale markt” is, daar niet-Spaanse ondernemingen in Spanje immers niet worden erkend als bewerkingsbedrijven en geen ruwe tabak kunnen kopen bij Spaanse producenten. Zij voegt hieraan toe dat er geen sprake is van import van ruwe tabak uit Spanje, noch van export van ruwe tabak naar dat land.
159 Deltafina verwijt de Commissie eveneens dat zij geen rekening heeft gehouden met punt 43 van de richtsnoeren betreffende het begrip „beïnvloeding van de handel” in de artikelen 81 [EG] en 82 [EG], waarin in het bijzonder is opgenomen dat „[d]e waarschijnlijkheid waarmee een bepaalde overeenkomst indirecte of potentiële effecten oplevert, moet worden toegelicht door de autoriteit [...] die beweert dat de handel tussen lidstaten merkbaar kan worden beïnvloed” en dat „[h]ypothetische of speculatieve effecten onvoldoende [zijn] om aan te tonen dat het gemeenschapsrecht van toepassing is”.
160 Tot slot voert Deltafina aan dat het betreffende kartel lijkt op „een lidstaat bestrijkend [kartel]” in de zin van de punten 78 tot en met 82 van de richtsnoeren betreffende het begrip „beïnvloeding van de handel” in de artikelen 81 [EG] en 82 [EG]. Zij voegt hieraan toe dat, volgens dezelfde richtsnoeren, „[h]et vermogen dat deze kartels hebben om de handel te vervalsen in de eerste plaats gelegen is in hun vermogen tot uitsluiting van concurrenten uit andere lidstaten”. In de bestreden beschikking stond niets op grond waarvan kon worden gesteld dat dergelijke uitsluitingseffecten in dit geval speelden. Volgens Deltafina was het in wezen zo dat de wettelijke belemmeringen die verhinderen dat buitenlandse bewerkingsbedrijven zich in Spanje vestigen en de intrinsieke kenmerken van ruwe tabak die maken dat dit product meteen na de oogst en vlak bij de plaats waar het geoogst is moet worden bewerkt, „het zeer onwaarschijnlijk maken dat zich indirecte effecten voordoen als gevolg waarvan een louter hypothetische beïnvloeding van de markt zou kunnen veranderen in een daadwerkelijke beïnvloeding”.
161 De Commissie is van mening dat het derde middel moet worden afgewezen.
162 Om te beginnen benadrukt zij dat aan de voorwaarde van beïnvloeding van de handel tussen de lidstaten is voldaan wanneer de betreffende overeenkomst op grond van een geheel van objectieve bestanddelen, feitelijk en rechtens, met een voldoende mate van waarschijnlijkheid doet verwachten dat zij al dan niet rechtstreeks, daadwerkelijk of potentieel invloed kan uitoefenen op het handelsverkeer tussen lidstaten. Dientengevolge is het voor de toepassing van artikel 81 EG niet nodig om aan te tonen dat de handel daadwerkelijk ongunstig is beïnvloed.
163 Vervolgens geeft de Commissie aan dat zij in de punten 316 en 317 van de bestreden beschikking uiteen heeft gezet waarom de beperkende praktijken de handel tussen de lidstaten ongunstig „zouden kunnen” beïnvloeden. Zij is van mening dat de punten 316 en 412 van de bestreden beschikking niet met elkaar in tegenspraak zijn.
164 Voor het overige merkt de Commissie op dat Deltafina niet betwist dat een mededingingsregeling ten aanzien van de aankoopprijzen van ruwe tabak gevolgen kan hebben voor de prijs van bewerkte tabak, en evenmin dat de Spaanse bewerkte tabak voornamelijk bestemd is voor de export. Zij is van mening dat zij, in het licht van deze omstandigheden, niet gehouden is de markt voor bewerkte tabak te omschrijven voordat zij kan concluderen dat de mededingingsregeling gevolgen kan hebben voor de export van dat product.
165 Tot slot verwerpt de Commissie de bewering van Deltafina dat zij, nu de betreffende mededingingsregeling lijkt op een kartel dat een lidstaat bestrijkt, zou moeten aantonen dat deze mededingingsregeling uitsluiting van concurrenten van andere lidstaten tot gevolg heeft. Dienaangaande verwijst zij in het bijzonder naar punt 317 van de bestreden beschikking.
Beoordeling door het Gerecht
166 Uit vaste rechtspraak volgt dat bij de uitlegging en toepassing van de in de artikelen 81 EG en 82 EG gestelde voorwaarde betreffende de gevolgen voor de handel tussen lidstaten het uitgangspunt dient te zijn dat deze voorwaarde tot doel heeft, op het gebied van de mededingingsregels het toepassingsgebied van het gemeenschapsrecht af te bakenen ten opzichte van het recht van de lidstaten. Zo is het gemeenschapsrecht van toepassing op elke mededingingsregeling en elke gedraging die de vrije handel tussen lidstaten ongunstig kan beïnvloeden op een wijze die schadelijk kan zijn voor de verwezenlijking van de doelstellingen van een gemeenschappelijk markt tussen de lidstaten, inzonderheid door afscherming van de nationale markten of door wijziging van de mededingingsstructuur op de gemeenschappelijke markt (arresten Hof van 31 mei 1979, Hugin Kassaregister en Hugin Cash Registers/Commissie, 22/78, Jurispr. blz. 1869, punt 17, en van 25 oktober 2001, Ambulanz Glöckner, C‑475/99, Jurispr. blz. I‑8089, punt 47).
167 Van een ongunstige beïnvloeding van de handel tussen lidstaten kan slechts sprake zijn indien besluiten, overeenkomsten of feitelijke gedragingen op grond van een reeks van feitelijke en juridische gegevens met een voldoende mate van waarschijnlijkheid doen verwachten dat zij al dan niet rechtstreeks, daadwerkelijk of potentieel, invloed op het handelsverkeer tussen lidstaten kunnen uitoefenen op zodanige wijze dat zij de totstandkoming van een gemeenschappelijke markt tussen lidstaten kunnen belemmeren. Die invloed mag voorts niet van slechts geringe betekenis zijn (arresten Hof van 28 april 1998, Javico, C‑306/96, Jurispr. blz. I‑1983, punt 16, en Ambulanz Glöckner, punt 166 hierboven, punt 48).
168 De ongunstige beïnvloeding van het intracommunautaire handelsverkeer is in de regel dus het gevolg van een combinatie van verschillende factoren, die, elk afzonderlijk, niet per se beslissend hoeven te zijn (arresten Hof van 21 januari 1999, Bagnasco e.a., C‑215/96 en C‑216/96, Jurispr. blz. I‑135, punt 47, en van 29 april 2004, British Sugar/Commissie, C‑359/01 P, Jurispr. blz. I‑4933, punt 27).
169 In de rechtspraak is ook bepaald dat artikel 81, lid 1, EG niet het bewijs verlangt dat de in deze bepaling bedoelde mededingingsregelingen het intracommunautaire handelsverkeer merkbaar hebben beïnvloed, maar wel het bewijs dat deze mededingingsregelingen een dergelijk gevolg kunnen hebben (zie arrest Hof van 23 november 2006, Asnef-Equifax en Administración del Estado, C‑238/05, Jurispr. blz. I‑11125, punt 43, en de aldaar aangehaalde rechtspraak).
170 In casu moet worden overwogen dat de Commissie in de bestreden beschikking rechtens voldoende heeft vastgesteld dat het bewerkingsbedrijvenkartel de handel tussen lidstaten ongunstig kon beïnvloeden.
171 Meer specifiek heeft de Commissie in punt 316 van de bestreden beschikking terecht geconcludeerd dat was voldaan aan deze voorwaarde van artikel 81 EG, gezien het feit dat het bewerkingsbedrijvenkartel van dien aard was dat het gevolgen had voor de export van bewerkte tabak van Spanje naar de andere lidstaten.
172 Dienaangaande moet worden opgemerkt dat, zoals blijkt uit verschillende passages van de bestreden beschikking (zie met name de punten 20, 23, 27, 32 en 84 van de bestreden beschikking), enerzijds de aankoopprijs van ruwe tabak rechtstreeks van invloed is op de prijs van bewerkte tabak, en anderzijds de Spaanse bewerkte tabak voornamelijk bestemd is voor de export. Deze elementen, die overigens niet door Deltafina betwist worden, zijn voldoende om aan te tonen dat het bewerkingsbedrijvenkartel van dien aard was dat het gevolgen had voor de export van Spaanse bewerkte tabak, zodat Deltafina de Commissie niet kan verwijten dat zij de op de markt van dit product „aanwezige krachten” niet heeft beschreven.
173 Het is zeker zo dat de Commissie bij de beoordeling van de vraag of is voldaan aan de voorwaarde betreffende de gevolgen voor de handel tussen lidstaten, rekening heeft gehouden met het feit dat het gaat om een product – bewerkte tabak – dat zich bevindt op een downstream-markt ten opzichte van de relevante markt. Deze benadering is evenwel, zoals Deltafina overigens uitdrukkelijk erkent in het verzoekschrift, niet alleen overeenkomstig de rechtspraak, waarin wordt gesteld dat de beïnvloeding van de handelsstromen tussen lidstaten indirect kan zijn (zie punt 167 hierboven), maar ook overeenkomstig de richtsnoeren betreffende het begrip „beïnvloeding van de handel” in de artikelen 81 [EG] en 82 [EG]. Zo wordt in punt 38 van deze richtsnoeren in het bijzonder aangegeven dat „[i]ndirecte effecten zich vaak voor[doen] in verband met producten die verwant zijn met producten waarop de overeenkomst of gedraging betrekking heeft”, dat „indirecte effecten kunnen spelen wanneer een overeenkomst of gedraging impact heeft op grensoverschrijdende economische activiteiten van ondernemingen die gebruikmaken of anderszins een beroep doen op de producten waarop de overeenkomst of gedraging betrekking heeft” en dat „[d]ergelijke effecten bijvoorbeeld [kunnen] spelen wanneer de overeenkomst of gedraging verband houdt met een intermediair product dat niet wordt verhandeld, maar wordt gebruikt bij het aanbieden van een eindproduct dat wel wordt verhandeld”.
174 Voor het overige wordt de conclusie van de Commissie dat het bewerkingsbedrijvenkartel van dien aard is dat het gevolgen heeft voor de export van Spaanse bewerkte tabak en daarmee voor de intracommunautaire handel, op geen enkele wijze weerlegd door de bewering in punt 412 van de bestreden beschikking dat „[zij] niet beschikt over sluitend bewijs van de daadwerkelijke invloed van de door de producenten en bewerkingsbedrijven gepleegde inbreuken op de markt; het zou immers onmogelijk zijn om achteraf de hoogte te bepalen van de prijzen die zouden zijn toegepast op de markt voor ruwe tabak in Spanje, bij ontstentenis van de betrokken gedragingen”. Met deze bewering, die is geformuleerd in de context van het onderzoek naar de ernst van de inbreuk, beperkt de Commissie zich immers tot de constatering dat zij de daadwerkelijke gevolgen van het bewerkingsbedrijvenkartel op de markt niet nauwkeurig kan kwantificeren. Zij sluit echter niet uit dat het kartel dergelijke gevolgen gehad kan hebben. De Commissie heeft daarentegen, zoals meer in detail uiteengezet zal worden in de punten 245 tot en met 259 hieronder, in de bestreden beschikking, bij de beoordeling van de ernst van de inbreuk, in ogenschouw genomen dat het bewerkingsbedrijvenkartel sinds 1998 concrete gevolgen voor de markt heeft gehad.
175 Nu de redenering van de Commissie in punt 316 van de bestreden beschikking, zoals hierboven uiteengezet, op zichzelf voldoende staaft dat het bewerkingsbedrijvenkartel de handel tussen lidstaten nadelig kon beïnvloeden, is er geen reden tot onderzoek van de kritiekpunten die Deltafina aanvoert tegen het door de Commissie in punt 317 van de bestreden beschikking ten overvloede geformuleerde argument dat „een mededingingsregeling die het gehele grondgebied van een lidstaat bestrijkt, naar de aard ervan immers een versterking van de nationale drempelvorming tot gevolg heeft, hetgeen de door het EG-Verdrag beoogde economische vervlechting doorkruist”.
176 Tot slot dient, waar het gaat om de merkbaarheid van de beïnvloeding van de handel door het bewerkingsbedrijvenkartel, te worden vastgesteld dat de Commissie in punt 317 van de bestreden beschikking heeft opgemerkt dat alle belangrijke bewerkingsbedrijven in Spanje aangesloten waren bij de genoemde mededingingsregeling, dat zij vrijwel alle ruwe tabak die jaarlijks in Spanje werd geproduceerd opkochten, dat de mededingingsregeling betrekking had op alle aldus gekochte ruwe tabak en dat de eenmaal bewerkte ruwe tabak voornamelijk bestemd was voor de export. Deze verschillende elementen tonen rechtens afdoende aan dat het bewerkingsbedrijvenkartel van dien aard was dat het merkbare gevolgen had voor de intracommunautaire handel.
177 Uit alle voorgaande overwegingen volgt dat het derde middel moet worden afgewezen.
178 Dientengevolge kunnen de vorderingen gericht op de nietigverklaring van de bestreden beschikking niet slagen.
3. Vorderingen gericht op het verlagen van het bedrag van de geldboete
Vierde middel, ontleend aan schending van artikel 2 en artikel 23, lid 2, van verordening nr. 1/2003, van punt 1 A en punt 5, sub d, van de richtsnoeren en van het evenredigheidsbeginsel, het „beginsel van gelijke behandeling en gelijke bestraffing”, alsmede een motiveringsgebrek
Samenvatting van de bestreden beschikking
179 In de punten 404 tot en met 458 van de bestreden beschikking onderzoekt de Commissie de vraag van de aan de adressaten op te leggen geldboeten.
180 In punt 405 van de bestreden beschikking herinnert zij eraan dat zij voor het vaststellen van het bedrag van de geldboete rekening moet houden met de ernst en de duur van de inbreuk.
181 Voor het bepalen van het uitgangsbedrag dat op grond van de ernst moet worden opgelegd, beoordeelt de Commissie in eerste instantie, in de punten 407 tot en met 414 van de bestreden beschikking, de „intrinsieke” zwaarte van de inbreuk waarop deze zaak betrekking heeft.
182 Zo merkt zij in punt 407 van de bestreden beschikking allereerst op dat, om een dergelijke beoordeling te kunnen maken, rekening dient te worden gehouden met de eigen aard van de inbreuk, de concrete weerslag ervan op de markt, wanneer die meetbaar is, en met de omvang van de relevante geografische markt.
183 Vervolgens constateert de Commissie in punt 408 van de bestreden beschikking dat „[d]e productie van ruwe tabak in Spanje 12 % van de productie van de Gemeenschap vertegenwoordigt”, dat „[h]et gewasareaal in dit land 14 571 ha bedraagt en geconcentreerd is in de autonome gemeenschappen Extremadura (84 %), Andalusië (11,5 %) en Castilla y Léon (3 %)”, en dat „[d]e omvang van de markt vrij beperkt is en voornamelijk geconcentreerd is in één regio van Spanje”.
184 Voor het overige geeft de Commissie in punt 409 van de bestreden beschikking aan dat „[d]e aard van de inbreuk evenwel als zeer ernstig wordt beschouwd, aangezien het gaat over het vaststellen van de prijzen van de soorten ruwe tabak in Spanje en het verdelen van hoeveelheden”.
185 Waar het, meer specifiek, gaat om producentenvertegenwoordigers, merkt zij in punt 410 van de bestreden beschikking op dat deze hebben deelgenomen aan overeenkomsten en/of onderling afgestemde feitelijke gedragingen die voornamelijk tot doel hadden om de prijsklassen per kwaliteitscategorie van elke soort ruwe tabak vast te stellen – waarbinnen zij vervolgens onderhandelden over de uiteindelijke prijs van de ruwe tabak bij levering – en van de gemiddelde minimumprijs per producent en per groep producenten. Zij voegt hieraan toe dat, ook al waren de marges binnen de prijsklassen zeer ruim en kon er tussen het minimum en het maximum van iedere kwaliteitscategorie voor eenzelfde soort ruwe tabak een verschil zitten van 100 tot 380 %, de producentenvertegenwoordigers, door overeenstemming te bereiken over een gemiddelde minimumprijs – per producent en per groep producenten – niettemin van plan waren de uiteindelijke verkoopprijs van hun ruwe tabak te verhogen tot boven het niveau dat het gevolg zou zijn geweest van het vrije concurrentiespel.
186 Met betrekking tot de Spaanse bewerkingsbedrijven en Deltafina benadrukt de Commissie in punt 411 van de bestreden beschikking dat zij, naast het feit dat zij overeenstemming hebben bereikt over de prijsklassen per kwaliteitscategorie en de bijkomende voorwaarden, „in het geheim tot overeenstemming zijn gekomen over verschillende andere aspecten van de prijzen en de te verkopen hoeveelheden, waaronder de (maximale) gemiddelde leveringsprijs van iedere soort ruwe tabak (ongeacht de kwaliteitscategorieën) en de door ieder bewerkingsbedrijf aan te kopen hoeveelheden ruwe tabak”. Zij voegt hieraan toe dat de bewerkingsbedrijven sinds 1998 eveneens complexe compensatie- en overdrachtsmechanismen hebben opgesteld om ervoor te zorgen dat hun geheime mededingingsregeling op de prijzen en de hoeveelheden zou worden nagekomen.
187 Tot slot geeft de Commissie in punt 412 van de bestreden beschikking aan dat zij „niet beschikt over sluitend bewijs van de daadwerkelijke invloed van de door de producenten en bewerkingsbedrijven gepleegde inbreuken op de markt” omdat „het onmogelijk zou zijn om achteraf de hoogte te bepalen van de prijzen die zouden zijn toegepast op de markt voor ruwe tabak in Spanje, bij ontstentenis van de betrokken gedragingen”. In het volgende punt zet zij uiteen dat „niettemin kan worden gezegd dat het kartel van de bewerkingsbedrijven, ten minste sinds 1998, ten gevolge van hun geheime coördinatie ten aanzien van prijzen en hoeveelheden voor en na het sluiten van de teeltcontracten en tot aan de totstandkoming van de uiteindelijke transacties, ten volle werd uitgevoerd en gehandhaafd en dat het een reële invloed op de markt kon hebben”.
188 In punt 414 van de bestreden beschikking geeft de Commissie aan dat op grond van de voorgaande overwegingen moet worden geconcludeerd dat beide inbreuken als „zeer ernstig” moeten worden aangemerkt. Zij preciseert evenwel dat zij „rekening zal houden met de relatief beperkte omvang van de productmarkt”.
189 Vervolgens behandelt de Commissie de betrokken ondernemingen verschillend, omdat zij van mening is dat het passend is „rekening te houden met het specifieke gewicht en derhalve met de daadwerkelijke invloed van het inbreukmakend gedrag van elke onderneming afzonderlijk op de mededinging, zodat de afschrikkende werking van de aan elke onderneming opgelegde geldboete in verhouding staat tot haar bijdrage aan het onrechtmatige gedrag waarvoor sancties moeten worden opgelegd” (punt 415 van de bestreden beschikking).
190 Zo maakt zij om te beginnen onderscheid tussen enerzijds het bewerkingsbedrijvenkartel (punten 416 tot en met 424 van de bestreden beschikking) en anderzijds het producentenvertegenwoordigerskartel (punten 425 tot en met 431 van de bestreden beschikking).
191 Vervolgens is de Commissie ten aanzien van het bewerkingsbedrijvenkartel van mening dat „de geldboeten moeten worden opgelegd naargelang van de omvang van de bijdrage die elk van de betrokken partijen heeft geleverd aan het onrechtmatige gedrag en van hun marktpositie” (punt 416 van de bestreden beschikking).
192 Dienaangaande verklaart de Commissie dat „Deltafina het hoogste uitgangsbedrag opgelegd moet krijgen wegens haar prominente marktpositie als grootste koper van Spaanse bewerkte tabak (haar handelsbetrekkingen met Cetarsa, Agroexpansión en Taes zijn beschreven in de punten 20, 21 en 27)”. Volgens de Commissie „volgt uit deze koopkracht dat Deltafina meer dan ieder ander de mogelijkheid had het gedrag van de Spaanse bewerkingsbedrijven te beïnvloeden” (punt 417 van de bestreden beschikking).
193 Wat de Spaanse bewerkingsbedrijven betreft, is de Commissie van oordeel dat hun „bijdrage” aan het onrechtmatige gedrag „min of meer als gelijk kan worden beschouwd” (punt 418 van de bestreden beschikking). Wel is zij van mening dat rekening moet worden gehouden met de marktomvang en de marktaandelen van elk van de betrokken bedrijven.
194 Op grond hiervan deelt de Commissie de Spaanse bewerkingsbedrijven in drie categorieën in:
– in de eerste categorie plaatst zij Cetarsa, en zij beroept zich hierbij op het feit dat Cetarsa, met een marktaandeel van ongeveer 67 % van de markt voor aankopen van Spaanse ruwe tabak, veruit het belangrijkste Spaanse bewerkingsbedrijf is en om die reden het hoogste uitgangsbedrag opgelegd moet krijgen (punt 419 van de bestreden beschikking);
– in de tweede categorie plaatst zij Agroexpansión en WWTE, en zij geeft daarbij aan dat zij elk een marktaandeel van ongeveer 15 % hebben en hetzelfde uitgangsbedrag opgelegd moeten krijgen (punt 420 van de bestreden beschikking);
– in de derde categorie plaatst zij ten slotte Taes, omdat deze onderneming een marktaandeel van slechts 1,6 % heeft en daarom het laagste uitgangsbedrag opgelegd dient te krijgen (punt 421 van de bestreden beschikking).
195 Voor het overige is de Commissie van mening dat zij, om ervoor te zorgen dat de geldboete een voldoende afschrikkende werking heeft, op het uitgangsbedrag van de geldboete voor WWTE en voor Agroexpansión een vermenigvuldigingsfactor dient toe te passen. In dit verband merkt zij op dat deze twee ondernemingen, ook al hebben zij een relatief klein marktaandeel in Spanje, tot de multinationals behoren die een „aanzienlijke economische en financiële kracht” bezitten en dat zij „[b]ovendien hebben opgetreden onder de beslissende invloed van hun respectieve moedermaatschappijen” (punt 422 van de bestreden beschikking). Dientengevolge acht de Commissie het noodzakelijk het uitgangsbedrag van de aan de genoemde ondernemingen opgelegde geldboete te verhogen door middel van een vermenigvuldigingsfactor waarbij enerzijds rekening wordt gehouden met de omvang van de groepen waartoe zij behoren en anderzijds met hun omvang in verhouding tot de andere Spaanse bewerkingsbedrijven (punt 423 van de bestreden beschikking). Zo past zij een vermenigvuldigingsfactor toe van 1,5 – dat is een verhoging van 50 % – op het uitgangsbedrag voor WWTE en een vermenigvuldigingsfactor van 2 – dat is een verhoging van 100 % – op het uitgangsbedrag voor Agroexpansión.
196 Rekening houdend met deze verschillende elementen stelt de Commissie het uitgangsbedrag van de geldboeten in punt 424 van de bestreden beschikking als volgt vast:
– Deltafina: 8 000 000 EUR
– Cetarsa: 8 000 000 EUR
– WWTE: 1 800 000 EUR x 1,5 = 2 700 000 EUR
– Agroexpansión: 1 800 000 EUR x 2 = 3 600 000 EUR
– Taes: 200 000 EUR
197 Ten aanzien van de producentenvertegenwoordigers is de Commissie tot slot van mening dat elk van hen slechts een slechts een symbolische boete van 1 000 EUR moet krijgen (punten 425 en 430 van de bestreden beschikking). Zij rechtvaardigt deze stellingname in het bijzonder door het feit dat „het regelgevingskader met betrekking tot de collectieve onderhandelingen over standaardovereenkomsten een aanzienlijke mate van onzekerheid kon creëren wat de rechtmatigheid van de gedragingen van de producentenvertegenwoordigers en de bewerkingsbedrijven betreft” (punt 428 van de bestreden beschikking). Zij geeft eveneens aan dat opgemerkt dient te worden dat „het bestaan en de resultaten van de onderhandelingen over standaardcontracten tot de openbaarheid behoorden en geen enkele autoriteit ooit de verenigbaarheid ervan met de communautaire of Spaanse wetgeving ter sprake stelde alvorens de onderhavige procedure werd ingeleid” (punt 429 van de bestreden beschikking).
Argumenten van partijen
198 Met haar vierde middel, dat zij subsidiair heeft aangevoerd, stelt Deltafina in wezen dat de Commissie zich bij haar beoordeling van de ernst van de inbreuk en bij het vaststellen van het basisbedrag van de haar opgelegde geldboete niet heeft gehouden aan de richtsnoeren en het evenredigheidsbeginsel en „het beginsel van gelijke behandeling en gelijke bestraffing” heeft geschonden. Zij voert tevens aan dat de bestreden beschikking ontoereikend gemotiveerd is.
199 In het kader van dit vierde middel formuleert Deltafina een aantal grieven en argumenten, die kunnen worden geherschikt in zeven onderdelen.
200 In de eerste plaats kritiseert zij het feit dat de Commissie de inbreuk heeft gekenmerkt als „zeer ernstig”, terwijl zij had erkend dat de relevante markt een „relatief beperkte omvang” had.
201 In de tweede plaats verwijt zij de Commissie dat deze de inbreuk als „zeer ernstig” heeft gekenmerkt, terwijl zij niet beschikt over enig bewijs dat deze inbreuk daadwerkelijk invloed op de markt heeft gehad, en daarmee dat de Commissie punt 1 A van de richtsnoeren heeft geschonden. Onder verwijzing naar een door haar econoom opgesteld rapport van 13 januari 2005 verklaart zij dat hieruit blijkt dat de ten laste gelegde gedragingen naar alle waarschijnlijkheid geen gevolgen hebben gehad voor de Spaanse markt voor ruwe tabak. Meer specifiek zou in dit rapport worden aangetoond dat de prijzen van de belangrijkste soort Spaanse ruwe tabak tijdens de duur van de inbreuk zeker niet stabiliseerden of afnamen, maar een stijging kenden van 21 %, en dat de prijzen van Spaanse tabak in diezelfde periode „een substantiële convergentie hebben ondergaan met de prijzen in Europa en [...] wereldwijd”.
202 In de derde plaats stelt Deltafina dat de bestreden beschikking zichzelf tegenspreekt in die zin dat de Commissie enerzijds in punt 413 aangeeft dat „het kartel van bewerkingsbedrijven ten volle werd uitgevoerd en gehandhaafd” en anderzijds in de punten 85, 88, 111, 113, 122, 126, 130, 133, 144, 175, 186, 206, 229, 231, 232, 233, 235, 239, 244, 255, 256, 257, 284, 294, 295, 296, 307 en 319, het tegendeel beweert.
203 In de vierde plaats stelt Deltafina dat de Commissie de feiten verkeerd heeft opgevat toen zij in punt 417 van de bestreden beschikking aangaf dat zij de grootste koper van Spaanse bewerkte tabak was en dat zij door de koopkracht die zij bezat het gedrag van de Spaanse bewerkingsbedrijven kon beïnvloeden. Ter ondersteuning van haar beweringen verwijst zij wederom naar het rapport van haar econoom van 13 januari 2005, en meer specifiek naar tabel nr. 5 van dit rapport, waaruit zou blijken dat tijdens de duur van de inbreuk haar gemiddelde marktaandeel in de aankoop van Spaanse bewerkte tabak 27,5 % was, dat van Dimon (waar Agroexpansión deel van uitmaakt) 25,2 %, dat van Cetarsa 31,6 % en dat van Standard Commercial Tobacco Co., Inc. (waar WWTE deel van uitmaakt) ongeveer 15 %.
204 Deltafina voert ook aan dat zij, in tegenstelling tot wat is aangegeven in de conform artikel 30 van verordening nr. 1/2003 in het Publicatieblad gepubliceerde samenvatting van de bestreden beschikking, niet „de belangrijkste klant van drie van de Spaanse bewerkingsbedrijven” was. Onder verwijzing naar tabel nr. 7 van het hierboven genoemde rapport van haar econoom preciseert zij dat zij tijdens de duur van de inbreuk de gehele productie heeft gekocht van haar zustermaatschappij Taes, gemiddeld 32,3 % van de productie van Cetarsa, gemiddeld 19,8 % van de productie van Agroexpansión en een klein deel van de productie van WWTE. Volgens Deltafina was de belangrijkste klant van Cetarsa een „klant uit het verleden” waarmee laatstgenoemde verbonden was, te weten Altadis SA (voorheen Tabacalera), die van Agroexpansión was de Dimon-groep en die van WWTE was de Standard-groep.
205 Tot slot kritiseert Deltafina het standpunt van de Commissie dat voor het bepalen van de aandelen op de markt voor de aankoop van Spaanse bewerkte tabak, de verkopen tussen Cetarsa en Tabacalera/Altadis (zie punt 218 hieronder) moeten worden uitgesloten.
206 In de vijfde plaats geeft Deltafina aan dat de Commissie in de bestreden beschikking toegeeft dat „het regelgevingskader met betrekking tot de collectieve onderhandelingen over standaardovereenkomsten een aanzienlijke mate van onzekerheid kon creëren wat de rechtmatigheid van de gedragingen van de producentenvertegenwoordigers en de bewerkingsbedrijven betreft” (punt 428 van de bestreden beschikking) en dat „het bestaan en de resultaten van de onderhandelingen over standaardovereenkomsten tot de openbaarheid behoorden en geen enkele autoriteit ooit de verenigbaarheid ervan met de communautaire of Spaanse wetgeving ter sprake stelde alvorens de onderhavige procedure werd ingeleid” (punt 429 van de bestreden beschikking). Zij merkt op dat deze omstandigheden ertoe hebben geleid dat de Commissie aan de producenten alleen een symbolische geldboete oplegde ten bedrage van 1 000 EUR, en zij kritiseert het feit dat de Commissie in de bestreden beschikking niet heeft toegelicht waarom in haar geval niet werd gekozen voor deze oplossing. Zij stelt bovendien dat de Commissie punt 5, sub d, van de richtsnoeren heeft geschonden, waarin is opgenomen dat wanneer een symbolische geldboete ten bedrage van 1 000 EUR wordt opgelegd, „[d]e verantwoording voor een dergelijke [...] boete in de tekst van de beschikking [moet] zijn opgenomen”.
207 In de zesde plaats verwijt Deltafina de Commissie, met een beroep op het „beginsel van gelijke bestraffing”, dat zij bij het beoordelen van de ernst van de inbreuk geen rekening heeft gehouden met het feit dat het Deltafina, in tegenstelling tot de Spaanse bewerkingsbedrijven, niet werd verweten dat zij „zich had ingelaten met een inbreukmakende mededingingsregeling of met verticale onderhandelingen met producenten, producentenverenigingen en producentencoöperatieven”.
208 In de zevende plaats, tot slot, is Deltafina van mening dat de Commissie het beginsel van gelijke behandeling heeft geschonden door aanzienlijk af te wijken van haar vroegere praktijk ten aanzien van het berekenen van het bedrag van geldboeten in situaties rond mededingingsregelingen met ondernemingen die slechts actief waren op de productmarkt waarop de ten laste gelegde feiten zich hadden afgespeeld. Onder verwijzing naar een tweede rapport van haar econoom van 13 januari 2005 stelt zij dat in de periode 1991‑2004 op dit soort mededingingsregelingen een sanctie stond van een geldboete waarvan het totale bedrag gemiddeld 0,91 % van de waarde van de relevante markt bedroeg. Zij verwijt de Commissie eveneens dat zij in de bestreden beschikking niet heeft toegelicht waarom zijn het nodig achtte op deze wijze af te wijken van haar vroegere praktijk.
209 Gelet op de voorgaande overwegingen verzoekt Deltafina het Gerecht het bedrag van de haar opgelegde geldboete te verlagen.
210 De Commissie stelt dat geen van de onderdelen van het vierde middel gegrond is.
211 In de eerste plaats beweert de Commissie dat zij ter fine van de bepaling van het uitgangsbedrag van de geldboete rekening heeft gehouden met de beperkte omvang van de relevante markt, terwijl de aard van de betreffende inbreuk „zeer ernstig” was.
212 In de tweede plaats verwerpt de Commissie het argument van Deltafina dat zij niet beschikte over enig bewijs dat deze inbreuk daadwerkelijk invloed op de markt zou hebben gehad.
213 Dienaangaande merkt zij ten eerste op dat de beperkende praktijken ten aanzien van het vaststellen van de prijzen en de verdeling van de voorzieningsbronnen op zichzelf al zeer ernstige inbreuken zijn, zelfs wanneer er geen bewijzen zijn ten aanzien van de concrete gevolgen van deze praktijken op de markt (arresten Gerecht van 14 mei 1998, Enso Española/Commissie, T‑348/94, Jurispr. blz. II‑1875, punt 232, en European Night Services e.a./Commissie, punt 77 hierboven, punt 136).
214 Ten tweede herhaalt zij, onder verwijzing naar punt 413 van de bestreden beschikking, dat het kartel van bewerkingsbedrijven, ten minste sinds 1998, ten volle werd uitgevoerd en gehandhaafd, en bevestigt zij dat dus redelijkerwijs kan worden aangenomen dat dit kartel gevolgen kon hebben voor de markt, ook al zijn die gevolgen niet meetbaar. Zij voegt hieraan toe dat wanneer het kartel geen gevolgen had kunnen hebben voor de ontwikkeling van de prijzen van ruwe tabak, de bewerkingsbedrijven en Deltafina geen enkele reden zouden hebben gehad om hieraan meer dan vijf jaar lang deel te nemen.
215 Ten derde stelt de Commissie dat het rapport van de econoom van Deltafina van 13 januari 2005 niet laat zien dat het bewerkingsbedrijvenkartel geen concrete weerslag op de markt had.
216 In de derde plaats stelt de Commissie dat wat zij verklaart in punt 413 van de bestreden beschikking door geen van de andere door Deltafina genoemde punten van deze beschikking wordt tegengesproken.
217 In de vierde plaats is de Commissie van mening dat zij geen fout heeft begaan door te stellen dat Deltafina een prominente positie bekleedde op de Spaanse markt voor de aankoop van ruwe tabak.
218 Dienaangaande merkt de Commissie op dat de door Deltafina aangestelde econoom in zijn rapport van 13 januari 2005 Cetarsa heeft opgenomen onder de kopers van bewerkte tabak, terwijl Cetarsa geen bewerkte tabak van derden koopt. Zij stelt dat de gegevens in zijn rapport niet overeenkomen met de werkelijkheid, wanneer deze econoom in de totale verkoopactiviteiten van bewerkte tabak op de Spaanse markt de verkoopactiviteiten van Cetarsa aan Tabacalera/Altadis wil meenemen, omdat deze laatste verkoopactiviteiten „niet kunnen worden vergeleken met verkoopactiviteiten aan exporterende derden (zoals Universal/Deltafina, Standard en Dimon) waar de dynamiek van het bewerkingsbedrijvenkartel op gebaseerd is”. De Commissie geeft aan dat Cetarsa tot halverwege de jaren 90 vrijwel alle tabak die zij bewerkte verkocht aan Tabacalera en dat deze twee ondernemingen tot ten minste 1998 onder staatstoezicht stonden. Zij is dan ook van mening dat de handelstransacties tussen Tabacalera en Cetarsa gedurende de eerste jaren van het bewerkingsbedrijvenkartel, te weten van 1996 tot 1998, vergelijkbaar waren met verkoopactiviteiten binnen een groep en dat deze dus niet kunnen meetellen bij de berekening van de hoeveelheden tabak die door derden zijn gekocht (de „exporttabak”). Volgens de Commissie is, wanneer de verkoopactiviteiten van Cetarsa aan Tabacalera/Altadis worden uitgesloten, het gemiddelde marktaandeel van Deltafina op de markt voor aankoop van bewerkte tabak in Spanje van 1996 tot 2001 duidelijk hoger dan 27,5 % en in elk geval het hoogste.
219 De Commissie voegt hieraan toe dat het geen enkele twijfel leidt dat Deltafina ook de grootste klant van Cetarsa, Agroexpansión en Taes was.
220 Tot slot merkt de Commissie onder verwijzing naar bepaalde passages van de bestreden beschikking op dat Deltafina nog andere „handelsbetrekkingen” onderhield met de bewerkingsbedrijven „die met Cetarsa overeenkomsten hebben getekend voor het bewerken en persen van een deel van de tabak van Taes en Agroexpansión”.
221 Volgens de Commissie bekleedde Deltafina, dankzij de aankoop van tabak van Taes, Agroexpansión en Cetarsa en dankzij de met Cetarsa gesloten overeenkomsten voor de bewerking van de tabak van Taes, een „zeer speciale” positie op de Spaanse markt.
222 In de vijfde plaats stelt de Commissie dat zij in de bestreden beschikking haar oordeel over de gevolgen van de onzekerheid die het Spaanse regelgevingskader met zich meebracht voor het gedrag van de verschillende betrokken ondernemingen en verenigingen voldoende heeft onderbouwd.
223 In de zesde plaats verklaart de Commissie de kritiek dat zij geen rekening heeft gehouden met het feit dat Deltafina niet was verweten dat zij zich had ingelaten „[met] inbreukmakende gesprekken of verticale onderhandelingen” met producenten, producentenverenigingen en producentencoöperatieven ongegrond.
224 In de zevende plaats voert de Commissie aan dat zij zich er nooit toe verplicht heeft, noch formeel, noch informeel, zich te houden aan de geldende praktijk ten aanzien van het berekenen van het bedrag van de geldboeten rond mededingingsregelingen, waarop Deltafina zich beroept. Voor het overige herinnert zij eraan dat zij in het kader van verordening nr. 1/2003 beschikt over een ruime beoordelingsvrijheid bij het vaststellen van het bedrag van de geldboeten, dat zij de zwaarte van de inbreuken beoordeelt aan de hand van een groot aantal factoren, zonder dat er sprake is van een dwingende of uitputtende lijst van in aanmerking te nemen criteria, en dat haar vroegere beschikkingspraktijk op zich niet het rechtskader is voor de geldboeten in mededingingszaken, aangezien dit kader uitsluitend in verordening nr. 1/2003 is vastgelegd.
Beoordeling door het Gerecht
225 Alvorens de verschillende argumenten te onderzoeken die Deltafina geformuleerd heeft, dienen enkele algemene overwegingen uiteengezet te worden ten aanzien van de bepaling van het bedrag van de geldboeten en, meer specifiek, ten aanzien van de beoordeling van de zwaarte van de inbreuk.
– Algemene overwegingen
226 Artikel 23, lid 3, van verordening nr. 1/2003 bepaalt het volgende: „Bij de vaststelling van het bedrag van de geldboete wordt zowel met de ernst, als met de duur van de inbreuk rekening gehouden.” Dezelfde bewoordingen stonden in artikel 15, lid 2, tweede alinea, van verordening nr. 17, die van kracht was ten tijde van de inbreuk in de onderhavige zaak.
227 Volgens vaste rechtspraak beschikt de Commissie bij het bepalen van het bedrag van de geldboete over een beoordelingbevoegdheid om het gedrag van de ondernemingen zodanig te sturen dat deze de mededingingsregels naleven (arresten Gerecht van 6 april 1995, Martinelli/Commissie, T‑150/89, Jurispr. blz. II‑1165, punt 59; van 11 december 1996, Van Megen Sports/Commissie, T‑49/95, Jurispr. blz. II‑1799, punt 53, en van 21 oktober 1997, Deutsche Bahn/Commissie, T‑229/94, Jurispr. blz. II‑1689, punt 127).
228 Het is tevens vaste rechtspraak dat de zwaarte van inbreuken op het communautaire mededingingsrecht moet worden bepaald met inachtneming van een groot aantal factoren, zoals de bijzondere omstandigheden van de zaak, de context ervan en de afschrikkende werking van de geldboeten, zonder dat een dwingende of uitputtende lijst van verplicht in aanmerking te nemen criteria is opgesteld (arresten Hof van 28 juni 2005, Dansk Rørindustri e.a./Commissie, C‑189/02 P, C‑202/02 P, C‑205/02 P–C‑208/02 P en C‑213/02 P, Jurispr. blz. I‑5425, punt 241, en Dalmine/Commissie, punt 34 hierboven, punt 129).
229 In casu volgt uit de bestreden beschikking dat de Commissie het bedrag van de aan de verschillende partijen opgelegde geldboeten heeft bepaald op grond van de algemene methode die zij zichzelf heeft opgelegd in de richtsnoeren, ook al maakt zij in de genoemde beschikking niet uitdrukkelijk melding van deze richtsnoeren.
230 De richtsnoeren kunnen weliswaar niet worden aangemerkt als een rechtsregel die de administratie hoe dan ook dient na te leven, maar vormen wel een gedragsregel voor de te volgen praktijk, waarvan de administratie in een concreet geval niet mag afwijken zonder opgaaf van redenen die verenigbaar zijn met het beginsel van gelijke behandeling (arrest Hof van 18 mei 2006, Archer Daniels Midland en Archer Daniels Midland Ingredients/Commissie, C‑397/03 P, Jurispr. blz. I‑4429, punt 91). Het feit dat de Commissie bij de richtsnoeren haar benadering met betrekking tot de beoordeling van de zwaarte van een inbreuk heeft gepreciseerd, verzet zich er niet tegen dat zij dit criterium globaal beoordeelt aan de hand van alle relevante omstandigheden van het concrete geval, waaronder de factoren die niet uitdrukkelijk in de richtsnoeren worden genoemd (arrest Gerecht van 14 december 2006, Raiffeisen Zentralbank Österreich e.a./Commissie, T‑259/02– T‑264/02 en T‑271/02, Jurispr. blz. II‑5169, punt 237).
231 Volgens de methode die in de richtsnoeren is beschreven, neemt de Commissie als uitgangspunt voor de berekening van het bedrag van de aan de betrokken ondernemingen op te leggen geldboete, een bedrag dat wordt bepaald aan de hand van de „intrinsieke” zwaarte van de inbreuk. Bij de beoordeling van deze zwaarte dient rekening te worden gehouden met de aard van de inbreuk, met de concrete weerslag ervan op de markt wanneer die meetbaar is, en met de omvang van de betrokken geografische markt (punt 1 A, eerste alinea).
232 In dit kader worden de inbreuken in drie categorieën ingedeeld, namelijk „niet te ernstige inbreuken”, waarvoor het bedrag van de mogelijke geldboeten tussen 1 000 en 1 miljoen EUR ligt, „zware inbreuken”, waarvoor het bedrag van de mogelijke geldboeten tussen 1 miljoen en 20 miljoen EUR ligt, en „zeer zware inbreuken”, waarvoor het bedrag van de mogelijke geldboeten meer dan 20 miljoen EUR bedraagt (punt 1 A, tweede alinea, eerste tot en met derde streepje). Ten aanzien van de zeer zware inbreuken beschrijft de Commissie dat het hier in hoofdzaak gaat om horizontale beperkingen van het type „prijskartel” en marktverdelingsregeling, of andere gedragingen die de goede werking van de interne markt in het gedrang brengen, zoals maatregelen tot afscherming van nationale markten of regelrecht misbruik van een machtspositie door ondernemingen die vrijwel een monopoliepositie innemen (punt 1 A, tweede alinea, derde streepje).
233 Bovendien moet worden opgemerkt dat de drie in punt 231 hierboven genoemde aspecten van de beoordeling van de zwaarte van de inbreuk in het kader van het algehele onderzoek niet even zwaar wegen. De aard van de inbreuk speelt met name bij de kwalificatie van de inbreuken als „zeer zwaar” een vooraanstaande rol. In dit verband volgt uit de beschrijving van de zeer zware inbreuken in de richtsnoeren dat overeenkomsten of onderling afgestemde feitelijke gedragingen die, zoals in casu, met name strekken tot vaststelling van de prijzen, reeds op grond van hun aard als „zeer zwaar” kunnen worden gekwalificeerd, en dat voor die kwalificatie niet nodig is dat zij hetzij een bijzondere uitwerking hebben of een bepaald geografisch gebied bestrijken. Deze conclusie vindt bevestiging in het feit dat, waar in de beschrijving van zware inbreuken uitdrukkelijk sprake is van de weerslag op de markt en van de gevolgen voor uitgestrekte gebieden van de gemeenschappelijke markt, in de beschrijving van zeer zware inbreuken daarentegen niet staat dat er sprake moet zijn van enige concrete weerslag op de markt of van gevolgen die zich in een bepaald geografisch gebied doen gevoelen (zie hiervoor de arresten van het Gerecht van 27 juli 2005, Brasserie nationale e.a./Commissie, T‑49/02–T‑51/02, Jurispr. blz. II‑3033, punt 178, en van 25 oktober 2005, Groupe Danone/Commissie, T‑38/02, Jurispr. blz. II‑4407, punt 150).
234 Tot slot hangen de drie aspecten van de beoordeling van de zwaarte van de inbreuk onderling in dier voege samen dat de kwalificatie van een inbreuk vanuit het oogpunt van het ene of andere aspect als zeer zwaar een kwalificatie van de inbreuk vanuit andere aspecten als minder zwaar kan compenseren (arrest Raiffeisen Zentralbank Österreich e.a./Commissie, punt 230 hierboven, punt 241).
– Het eerste onderdeel, inzake het feit dat geen rekening is gehouden met de relatief beperkte omvang van de productmarkt
235 Uit punt 408 van de bestreden beschikking volgt dat de Commissie bij haar beoordeling van de zwaarte van de inbreuk rekening heeft gehouden met de beperkte omvang van zowel de relevante geografische markt als de relevante productmarkt.
236 Uit lezing van dit punt in samenhang met punt 409 van de bestreden beschikking (zie punt 184 hierboven) en, meer specifiek, uit het gebruik van het bijwoord „evenwel” in dit punt volgt dat de Commissie van mening is geweest dat de inbreuk, ondanks de beperkte omvang van beide markten, moet worden gekenmerkt als „zeer zwaar” omdat het „g[ing] over het vaststellen van de prijzen van de soorten ruwe tabak in Spanje en het verdelen van hoeveelheden”.
237 Allereerst moet worden vastgesteld dat dit oordeel gegrond is.
238 De omvang van de geografische markt is slechts één van de drie criteria die volgens de richtsnoeren relevant zijn voor de algehele beoordeling van de zwaarte van de inbreuk. Bij deze met elkaar verweven criteria speelt de aard van de inbreuk de belangrijkste rol (zie punten 233 en 234 hierboven).
239 Het is duidelijk dat de inbreuk die de bewerkingsbedrijven en Deltafina verweten wordt, waarbij het gaat over het vaststellen van de prijzen van de verschillende soorten ruwe tabak in Spanje en het verdelen van de bij de producenten aan te kopen hoeveelheden ruwe tabak, vanwege haar aard een zeer zware inbreuk vormt. In dit verband zij eraan herinnerd dat artikel 81, lid 1, sub a, b en c, EG de overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen die bestaan in, respectievelijk, het rechtstreeks of zijdelings bepalen van de aan- of verkoopprijzen of van andere contractuele voorwaarden, het beperken of controleren van de productie, de afzet, de technische ontwikkeling of de investeringen en het verdelen van de markten of van de voorzieningsbronnen uitdrukkelijk onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt verklaart. Dit soort inbreuken, met name wanneer het gaat om horizontale mededingingsregelingen, wordt door de rechtspraak aangemerkt als bijzonder zwaar, aangezien zij een rechtstreekse ingreep in de belangrijkste mededingingsparameters op de betrokken markt betekenen (arrest Gerecht van 11 maart 1999, Thyssen Stahl/Commissie, T‑141/94, Jurispr. blz. II‑347, punt 675), of als evidente inbreuken op de communautaire mededingingsregels (arrest Gerecht van 14 mei 1998, BPB de Eendracht/Commissie, T‑311/94, Jurispr. blz. II‑1129, punt 303). Eveneens moet in herinnering worden gebracht dat het bij zeer zware inbreuken in de zin van punt 1 A, tweede alinea, derde streepje, van de richtsnoeren „in hoofdzaak [gaat] om horizontale beperkingen van het type ‚prijskartel’ en marktverdelingsregeling”. Daar komt bij dat, zoals is opgemerkt in punt 411 van de bestreden beschikking, het bewerkingsbedrijvenkartel een geheim gedeelte bevatte, wat een omstandigheid is die de zwaarte van de inbreuk kan vergroten.
240 Bovendien is de omvang van de geografische markt geen zelfstandig criterium in die zin dat enkel inbreuken die het merendeel van de lidstaten treffen als „zeer zwaar” kunnen worden gekwalificeerd. De conclusie dat uitsluitend territoriaal zeer omvangrijke beperkingen aldus kunnen worden aangemerkt, wordt niet gesteund door het EG-Verdrag, noch door verordening nr. 17 of verordening nr. 1/2003, de richtsnoeren of de rechtspraak (zie in dit verband het arrest Gerecht van 18 juli 2005, Scandinavian Airlines System/Commissie, T‑241/01, Jurispr. blz. II‑2917, punt 87).
241 Derhalve verzet de geringe omvang van de betrokken geografische markt zich niet tegen de kwalificatie van de in casu vastgestelde inbreuk als „zeer zwaar”.
242 Dit geldt a fortiori voor de beperkte omvang van de relevante productmarkt, omdat de omvang van de productmarkt in beginsel geen element is dat verplicht in aanmerking moet worden genomen, maar slechts één van de relevante factoren is om de zwaarte van de inbreuk te beoordelen en het bedrag van de geldboete vast te stellen (zie in dit verband het arrest Dalmine/Commissie, punt 34 hierboven, punt 132).
243 Vervolgens dient te worden opgemerkt dat de Commissie weliswaar heeft overwogen dat de beperkte omvang van de relevante geografische markt en van de relevante productmarkt geen belemmering vormden om de inbreuk aan te merken als zeer zwaar, maar dat zij wel volledig rekening heeft gehouden met deze beperkte omvang bij het vaststellen van het uitgangsbedrag van de geldboeten, dat is bepaald naargelang van de zwaarte van de inbreuk (zie met name punt 414 van de bestreden beschikking). Zo heeft de Commissie voor Deltafina slechts een uitgangsbedrag van 8 000 000 EUR vastgesteld, terwijl zij, volgens de richtsnoeren, nu het om een zeer zware inbreuk ging, een uitgangsbedrag van ten minste 20 000 000 EUR had kunnen vaststellen.
244 Gelet op het voorgaande moet het eerste onderdeel van het vierde middel worden afgewezen.
– Het tweede onderdeel, aangaande de beoordeling van de concrete weerslag van de inbreuk voor de markt
245 Vooraf dient opgemerkt te worden dat volgens de bewoordingen van punt 1 A, eerste alinea, van de richtsnoeren „[b]ij de beoordeling van de zwaarte van een inbreuk dient rekening te worden gehouden met de eigen aard van de inbreuk, met de concrete weerslag ervan op de markt wanneer die meetbaar is, en met de omvang van de betrokken geografische markt”.
246 Er moet eveneens aan worden herinnerd dat de aard van de inbreuk bij de kwalificatie van de inbreuken als zeer zwaar een vooraanstaande rol speelt en dat overeenkomsten of onderling afgestemde feitelijke gedragingen die strekken tot vaststelling van de prijzen, reeds op grond van hun aard als „zeer zwaar” kunnen worden gekwalificeerd, en dat hiervoor niet nodig is dat zij een bijzondere uitwerking hebben of een bepaald geografisch gebied bestrijken (zie punt 233 hierboven).
247 In de bestreden beschikking heeft de Commissie bij de beoordeling van de zwaarte van de inbreuk rekening gehouden met het feit dat het bewerkingsbedrijvenkartel sinds 1998 concrete gevolgen voor de markt heeft gehad, ook al had zij enerzijds deze inbreuk op basis van de aard ervan al gekwalificeerd als „zeer zwaar” (punten 409 tot en met 411 van de bestreden beschikking) en was zij anderzijds van mening dat de genoemde gevolgen niet met nauwkeurigheid konden worden gekwantificeerd (punt 412 van de bestreden beschikking).
248 Wanneer de Commissie er aldus voor kiest rekening te houden met de concrete weerslag van de inbreuk op de markt, moet zij concrete, geloofwaardige en toereikende aanwijzingen aandragen op grond waarvan kan worden beoordeeld wat de daadwerkelijke invloed van de inbreuk op de mededinging op de betrokken markt heeft kunnen zijn (zie hiervoor het arrest Gerecht van 27 september 2006, Roquette Frères/Commissie, T‑322/01, Jurispr. blz. II‑3137, punten 73‑75).
249 In casu heeft de Commissie in het deel van de bestreden beschikking dat gewijd is aan de beoordeling van de zwaarte van de inbreuk (zie punt 413 van de bestreden beschikking) dergelijke aanwijzingen niet aangedragen voor de vaststelling van het bestaan van de daadwerkelijke invloed van het bewerkingsbedrijvenkartel op de markt sinds 1998, maar zich beperkt tot een verwijzing naar het feit dat het kartel vanaf dat moment ten volle werd uitgevoerd en gehandhaafd, wat nog maar het begin was van een aanwijzing voor het bestaan van dergelijke gevolgen (zie punt 252 hieronder).
250 Het feit dat de Commissie in dit deel van de bestreden beschikking rechtens niet afdoende heeft aangetoond dat het bewerkingsbedrijvenkartel een concrete weerslag heeft gehad op de markt is echter irrelevant voor de kwalificatie van de inbreuk als „zeer zwaar”. Deze kwalificatie blijft immers volledig gepast, gezien de aard van de genoemde inbreuk (zie punten 233, 238, 239 en 246 hierboven).
251 Bovendien is het Gerecht, in het kader van zijn volledige rechtsmacht, van mening dat het feit dat een concrete weerslag op de markt niet voldoende is aangetoond niet tot gevolg kan hebben dat het uitgangsbedrag van de geldboete, dat door de Commissie is vastgesteld naargelang van de zwaarte van de inbreuk, ter discussie kan worden gesteld.
252 In de eerste plaats moet worden overwogen dat, gezien het feit dat alle belangrijke bewerkingsbedrijven in Spanje aangesloten waren bij de genoemde mededingingsregeling, dat zij vrijwel alle ruwe tabak die jaarlijks in dit land werd geproduceerd opkochten en dat deze mededingingsregeling betrekking had op alle aldus door de bewerkingsbedrijven gekochte ruwe tabak, de daadwerkelijke uitvoering van de genoemde mededingingsregeling een begin is van een aanwijzing voor het bestaan van gevolgen voor de markt.
253 In de tweede plaats moet worden vastgesteld dat de bestreden beschikking, in andere delen dan het deel dat gewijd is aan de beoordeling van de zwaarte van de inbreuk, aanwijzingen bevat voor een concrete weerslag van de mededingingsregeling op de markt.
254 Zo merkt de Commissie in punt 173 van de bestreden beschikking op dat in 1998 „de snelle prijsstijging van de voorgaande jaren gestopt is en de prijzen zelfs zijn gedaald”. In een verklaring van 15 februari 2002 voegt zij hieraan toe dat Agroexpansión heeft aangegeven dat „[d]e Spaanse bewerkingsbedrijven gedurende het verkoopseizoen 1998/1999 in algemene zin de beschreven afspraken waren nagekomen” en dat „[zij] er zo in [waren] geslaagd de markt voor het eerst een zekere stabiliteit te geven, waardoor de snelle stijgingen van de aankoopprijzen van de voorgaande jaren afnamen en de gezamenlijke onderhandelingspositie van de productiesector in evenwicht werd gehouden”.
255 Verder licht de Commissie in punt 301 van de bestreden beschikking toe dat de maximale gemiddelde leveringsprijs die de bewerkingsbedrijven en Deltafina overeengekomen waren „zeer rechtstreeks [...] de uiteindelijke prijs bepaalt die wordt betaald voor iedere soort ruwe tabak” en dat „[de] weerslag van [de] inbreuk op de concurrentie in zoverre van betekenis is geweest dat de bewerkingsbedrijven, door te overleggen over de [maximale] gemiddelde leveringsprijs die zou worden betaald aan de producenten, er zo toe kwamen de uiteindelijke prijzen die ze aan de producenten zouden betalen zo veel mogelijk gelijk te trekken en in hun voordeel zouden verlagen, en wel tot onder het niveau dat zou ontstaan door het vrije concurrentiespel”.
256 Tot slot geeft de Commissie in punt 314 van de bestreden beschikking aan dat uit de tabel in punt 38 van deze beschikking volgt dat, sinds 1998, „de prijzen zijn gestabiliseerd en zelfs zijn gedaald (in 1998 was de prijsdaling voor alle soorten bij elkaar 4,8 %)”. Onder verwijzing naar punt 173 van de bestreden beschikking herhaalt zij dat Agroexpansión eveneens heeft bevestigd dat er een verband bestaat tussen het bewerkingsbedrijvenkartel en de prijsdaling.
257 De inhoud van het rapport van de econoom van Deltafina van 13 januari 2005 doet aan de voorgaande beoordelingen niet af. Deze econoom erkent immers enerzijds uitdrukkelijk dat in 1998 de prijzen van alle soorten ruwe tabak zijn gedaald. Anderzijds blijkt uit het rapport dat in de periode 1999/2000 de prijzen van de soort „Virginia” weliswaar zijn gestegen, maar dat de prijzen van de andere soorten daarentegen gelijk gebleven zijn, of zelfs zijn gedaald. Tot slot kan niet worden uitgesloten dat de prijzen van de soort „Virginia” nog meer zouden zijn gestegen of dat de prijzen van de andere soorten zouden zijn gestegen in plaats van gelijk te zijn gebleven of te zijn gedaald, wanneer er geen mededingingsregeling was geweest. De vergelijking die de econoom maakt tussen de prijsontwikkeling van de soort „Virginia” op de Spaanse markt enerzijds en op de markt van drie andere belangrijke lidstaten die ruwe tabak produceren anderzijds is niet sluitend, omdat de mededingingsvoorwaarden en de voorschriften die van toepassing zijn op elk van deze nationale markten niet noodzakelijkerwijs hetzelfde zijn.
258 In de derde plaats moet worden vastgesteld dat de Commissie in de bestreden beschikking bij het bepalen van de zwaarte van de inbreuk weliswaar rekening heeft gehouden met de daadwerkelijke gevolgen van het bewerkingsbedrijvenkartel op de markt, maar dat het feit dat dergelijke gevolgen slechts betrekking hadden op een deel van de inbreukperiode, in dit geval vanaf 1998, een factor is die, net als de beperkte omvang van de relevante geografische markt en de relevante productmarkt, de Commissie ertoe heeft gebracht voor Deltafina slechts een uitgangsbedrag van 8 000 000 EUR vast te stellen, terwijl zij, volgens de richtsnoeren, nu het om een zeer zware inbreuk ging, een uitgangsbedrag van ten minste 20 000 000 EUR had kunnen vaststellen.
259 Uit de voorgaande overwegingen volgt dat het tweede onderdeel van het vierde middel moet worden afgewezen.
– Het derde onderdeel, inzake een tegenspraak tussen punt 413 van de bestreden beschikking en andere punten van deze beschikking
260 Vastgesteld moet worden dat, in tegenstelling tot wat Deltafina zegt, de bewering in punt 413 van de bestreden beschikking, waarin wordt gesteld dat „het kartel van bewerkingsbedrijven ten volle werd uitgevoerd en gehandhaafd” en de andere door haar genoemde punten op geen enkele wijze met elkaar in tegenspraak zijn.
261 Om te beginnen berust deze bewering van Deltafina op een onjuiste lezing van de betreffende passage van punt 413 van de bestreden beschikking. In de genoemde passage beroept de Commissie zich immers slechts op het ten volle uitvoeren en handhaven van het kartel van bewerkingsbedrijven vanaf 1998. De punten 85, 88, 111, 122, 133, 144, 284 en 307 van de bestreden beschikking hebben echter betrekking op dit kartel in 1996 en 1997.
262 Vervolgens is de inhoud van de punten 113, 126 en 130 van de bestreden beschikking niet relevant, omdat die betrekking heeft op het kartel van producentenvertegenwoordigers en niet op het kartel van bewerkingsbedrijven.
263 Verder gaat het in de punten 175, 206, 229, 231 tot en met 233, 235, 239, 255 tot en met 257, 294, 295 en 319 van de bestreden beschikking over problemen met betrekking tot de bilaterale onderhandelingen tussen de bewerkingsbedrijven enerzijds en de producentenvertegenwoordigers anderzijds. Zoals in punt 295 van de bestreden beschikking uiteengezet is, „[verandert] het mislukken [van deze] bilaterale onderhandelingen de aard van het mededingingsbeperkende gedrag van de bewerkingsbedrijven niet”. Met andere woorden, de hierboven genoemde problemen zijn niet relevant voor wat betreft de uitvoering en de handhaving van het bewerkingsbedrijvenkartel vanaf 1998.
264 In punt 186 van de bestreden beschikking is weliswaar uiteengezet dat de gesprekken tussen de bewerkingsbedrijven van begin 1999 niet hebben geleid tot het sluiten van een overeenkomst, maar er is ook aangegeven dat de bewerkingsbedrijven hebben besloten de raamovereenkomst van het voorgaande jaar te verlengen. Dat blijkt nog duidelijker uit het volgende punt.
265 In punt 244 van de bestreden beschikking, die betrekking heeft op het jaar 2001, beperkt de Commissie zich ertoe op te merken dat zij „niet beschikt over voorbeelden van informatie-uitwisseling tijdens de oogst”. Zij stelt daarom nog niet dat de overeenkomsten tussen Deltafina en de Spaanse bewerkingsbedrijven dat jaar niet ten volle zijn uitgevoerd. Integendeel, in punt 236 van de bestreden beschikking geeft zij aan dat de raamovereenkomst van 1998 in 2001 is verlengd. Hieraan moet worden toegevoegd dat uit punt 240 van de bestreden beschikking volgt dat alle Spaanse bewerkingsbedrijven tijdens de administratieve procedure uitdrukkelijk hebben verklaard dat de genoemde raamovereenkomst was verlengd tot 3 oktober 2001.
266 Tot slot geeft de Commissie in punt 296 van de bestreden beschikking aan dat de overeenkomsten of onderling afgestemde feitelijke gedragingen waaraan de bewerkingsbedrijven en Deltafina hebben deelgenomen „een enkel en voortdurend karakter” hebben.
267 Het derde onderdeel van het vierde middel moet dus worden afgewezen.
– Het vierde onderdeel, inzake de onterechte kwalificatie van Deltafina als de grootste koper van bewerkte tabak in Spanje
268 Vastgesteld moet worden dat de Commissie, in tegenstelling tot wat Deltafina beweert, geen fout heeft begaan door te overwegen dat deze onderneming een vooraanstaande positie bekleedde op de Spaanse markt voor de aankoop van bewerkte tabak
269 In de eerste plaats wordt dit oordeel van de Commissie in het rapport van de econoom van Deltafina nergens tegengesproken. Dienaangaande moet allereerst vastgesteld worden dat Cetarsa in tabel nr. 5 van dit rapport is opgenomen onder de ondernemingen die Spaanse bewerkte tabak kopen, terwijl zij een bedrijf voor eerste bewerking is en geen bewerkte tabak van derden koopt. In wezen hebben, zoals Deltafina uiteen heeft gezet in haar antwoord op een van de schriftelijke vragen die het Gerecht haar had gesteld, de gegevens in deze tabel betrekking op de verkoop van Spaanse bewerkte tabak aan sigarettenfabrikanten. Vervolgens moet worden opgemerkt dat, zelfs wanneer rekening wordt gehouden met de gegevens van de econoom van Deltafina, laatstgenoemde de grootste verkoper van Spaanse bewerkte tabak in 2000 en 2001 was, en niet Cetarsa. Zo had Deltafina in die jaren respectievelijk 31,6 % en 28,7 % van de markt voor de verkoop van Spaanse bewerkte tabak in handen, terwijl het marktaandeel van Cetarsa respectievelijk 26,7 % en 27,6 % was.
270 In de tweede plaats kan niet worden betwist dat Deltafina de grootste klant van drie van de vier Spaanse bewerkingsbedrijven was. Zo staat om te beginnen tussen partijen vast dat Taes het grootste gedeelte van haar productie aan Deltafina verkocht. Vervolgens was Deltafina, zo blijkt uit punt 21 van de bestreden beschikking en uit tabel nr. 7 van het rapport van haar econoom, van 1996 tot 1998 veruit de grootste klant van Agroexpansión. Voor het overige heeft Cetarsa, in een antwoord van 15 maart 2002 op een verzoek om inlichtingen van de Commissie, aangegeven dat haar grootste klanten, in volgorde van belangrijkheid, respectievelijk Deltafina, Altadis en Dimon waren. Tot slot dient te worden opgemerkt dat uit dezelfde tabel blijkt dat Deltafina in 1999 en 2000 klant was bij de vier Spaanse bewerkingsbedrijven.
271 In de derde plaats moet tevens worden opgemerkt dat Deltafina, naast de handelsbetrekkingen die hierboven aangegeven zijn, nog andere handelsbetrekkingen onderhield met bepaalde bewerkingsbedrijven. Zo blijkt uit punt 29 van de bestreden beschikking, waarvan Deltafina de juistheid niet betwist, dat zij met Cetarsa, dat een overschot aan verwerkingscapaciteit had, overeenkomsten had gesloten voor het bewerken en persen van een deel van de tabak van Taes en Agroexpansión.
272 De verschillende factoren hierboven tonen rechtens afdoende aan dat Deltafina meer dan ieder ander de mogelijkheid had het gedrag van de Spaanse bewerkingsbedrijven te beïnvloeden, zoals de Commissie in punt 417 van de bestreden beschikking opmerkt.
273 Dientengevolge moet het vierde onderdeel van het vierde middel worden afgewezen.
– Het vijfde onderdeel, inzake een motiveringsgebrek ten aanzien van de gevolgen van de onzekerheid die het Spaanse regelgevingskader met zich meebracht en van de houding van de Spaanse autoriteiten voor het vaststellen van het bedrag van de geldboeten
274 In tegenstelling tot wat Deltafina beweert, zet de Commissie in de bestreden beschikking zeer precies de redenen uiteen waarom de onzekerheid die het Spaanse regelgevingskader met zich meebracht en de houding van de Spaanse autoriteiten in het kader van de onderhandelingen over de standaardovereenkomsten, het opleggen van een symbolische geldboete uitsluitend rechtvaardigden in het geval van de producentenvertegenwoordigers.
275 Dienaangaande zij er in de eerste plaats aan herinnerd dat, zoals is samengevat in de punten 275 tot en met 277 van de bestreden beschikking en zoals reeds uiteengezet is in de punten 15 tot en met 21 en 107 hierboven, de bestreden beschikking twee horizontale mededingingsregelingen betrof, waarbij de eerste betrekking had op de Spaanse bewerkingsbedrijven en Deltafina en de tweede op de productenvertegenwoordigers. In de punten 275 tot en met 277 wordt eveneens beschreven dat elk van beide mededingingsregelingen wordt gekenmerkt door een geheel aan overeenkomsten en/of onderling afgestemde feitelijke gedragingen en één voortdurende inbreuk op artikel 81, lid 1, EG, vormt.
276 Uit de bestreden beschikking volgt tevens zeer duidelijk dat het bewerkingsbedrijvenkartel uit twee elementen bestond, te weten:
– enerzijds, dat de bewerkingsbedrijven en Deltafina, in de periode 1996‑2001, in het geheim overeenkomsten hebben gesloten en/of hebben deelgenomen aan onderling afgestemde feitelijke gedragingen met als belangrijkste doel om elk jaar de (maximale) gemiddelde leveringsprijs voor elke soort ruwe tabak, ongeacht de kwaliteitscategorieën, vast te stellen en de hoeveelheden van elke soort ruwe tabak die elk van de bewerkingsbedrijven bij de producenten kon kopen, onderling te verdelen (zie met name de samenvatting in de punten 276 en 278 van de bestreden beschikking, en, ten aanzien van de kwalificatie van dit onderdeel van het kartel als „geheim”, de punten 411, 413, 438 en 454 van de bestreden beschikking);
– anderzijds, dat de bewerkingsbedrijven en Deltafina, in de periode 1999‑2001, eveneens overeenkomsten hebben gesloten en/of hebben deelgenomen aan onderling afgestemde feitelijke gedragingen met als doel om de prijsklassen per kwaliteitscategorie van elke soort ruwe tabak, alsmede de bijkomende voorwaarden vast te stellen die zij tijdens de collectieve onderhandelingen tussen de beide sectoren aan de producentenvertegenwoordigers voorlegden (zie met name de samenvatting in de punten 276 en 280 van de bestreden beschikking).
277 Ten aanzien van het producentenvertegenwoordigerskartel is in de bestreden beschikking duidelijk uiteengezet dat dit wordt gekenmerkt door een geheel aan overeenkomsten en/of onderling afgestemde feitelijke gedragingen, in de periode 1996‑2001, met als belangrijkste doel om elk jaar de prijsklassen per kwaliteitscategorie van elke soort ruwe tabak, alsmede de bijkomende voorwaarden vast te stellen die zij tijdens de collectieve onderhandelingen tussen de beide sectoren aan de bewerkingsbedrijven voorlegden (zie met name de samenvatting in de punten 277 en 318 van de bestreden beschikking).
278 Met andere woorden, uit de bestreden beschikking volgt duidelijk dat het bewerkingsbedrijvenkartel veel verder ging dan het producentenvertegenwoordigerskartel, omdat het een geheim onderdeel bevatte dat buiten het kader van de collectieve onderhandelingen tussen de beide sectoren viel.
279 In de tweede plaats dient te worden opgemerkt dat de Commissie in de bestreden beschikking, in het kader van het vaststellen van het bedrag van de geldboeten, de gevolgen onderzoekt die het Spaanse regelgevingskader en de houding van de Spaanse autoriteiten hebben gehad op het gedrag van de verschillende adressaten en zet zij dienaangaande nauwkeurig haar redenering uiteen.
280 Zo onderzoekt de Commissie ten eerste het producentenvertegenwoordigerskartel (punten 425 tot en met 430 van de bestreden beschikking).
281 Dienaangaande herinnert de Commissie er allereerst aan, onder verwijzing naar punt 350 en volgende van de bestreden beschikking, dat de vertegenwoordigers van de producenten en de bewerkingsbedrijven krachtens de toepasselijke nationale regels niet verplicht waren gezamenlijk de prijsklassen en bijkomende voorwaarden overeen te komen. Zij geeft aan dat de standaardovereenkomsten tussen 1982 en 2000 op grond van deze regelgeving, om door het ministerie van Landbouw officieel goedgekeurd te kunnen worden, weliswaar bepalingen moesten bevatten over de „gegarandeerde minimumprijs” en de „prijs die de producent voor de grondstof diende te ontvangen”, maar dat de partijen die over deze standaardovereenkomsten onderhandelden niet verplicht waren tot overeenstemming te komen ten aanzien van „de eigenlijke cijfers die zouden worden opgenomen in de prijsbedingen”. Wat dit laatste punt betreft, merkt zij overigens op dat het ministerie van Landbouw tussen 1995 en 1998 standaardovereenkomsten officieel heeft goedgekeurd waarvan de prijsbedingen opengelaten waren (punt 426 van de bestreden beschikking).
282 Vervolgens maakt de Commissie in punt 427 van de bestreden beschikking melding van bepaalde factoren die haar er in het volgende punt toch toe brengen toe te geven dat „het regelgevingskader met betrekking tot de collectieve onderhandelingen over standaardovereenkomsten binnen de nauwkeurig omschreven context van de collectieve onderhandelingen over standaardovereenkomsten een aanzienlijke mate van onzekerheid kon creëren wat de rechtmatigheid van de gedragingen van de producentenvertegenwoordigers en de bewerkingsbedrijven betreft”. Het ging daarbij om de volgende factoren:
– in de tussen 1995 en 1998 gesloten standaardcontracten, die in die periode door het ministerie van Landbouw officieel goedgekeurd zijn, was bepaald dat alle vertegenwoordigers van producenten gezamenlijk met elk individueel bewerkingsbedrijf zouden onderhandelen over de prijslijsten en de bijkomende voorwaarden;
– in 1999 keurde het ministerie van Landbouw de prijslijsten waarover reeds door alle vertegenwoordigers van producenten en de vier bewerkingsbedrijven gezamenlijk was onderhandeld zelfs goed;
– deze tarieven werden gehecht aan de standaardcontracten die dat jaar in het Boletín Oficial del Estado werden gepubliceerd;
– het ministerie van Landbouw nodigde in 2000 en 2001 de vertegenwoordigers van beide sectoren uit op een aantal bijeenkomsten -waarvan sommigen op het ministerie zelf werden gehouden - om een overeenkomst over de prijslijsten te bereiken, waarmee het ministerie de producenten aanmoedigde om onverwijld door te gaan met hun gezamenlijke onderhandelingen over deze tarieven.
283 In punt 429 van de bestreden beschikking voegt de Commissie hieraan toe dat het bestaan en de resultaten van de onderhandelingen over standaardcontracten tot de openbaarheid behoorden en dat geen enkele autoriteit ooit de verenigbaarheid ervan met de communautaire of Spaanse wetgeving in vraag stelde alvorens de procedure werd ingeleid.
284 Tot slot blijkt uit punt 430 van de bestreden beschikking dat de in de punten 282 en 283 hierboven uiteengezette factoren ertoe hebben geleid dat de Commissie aan de producentenvertegenwoordigers slechts een symbolische geldboete van 1 000 EUR oplegde.
285 Ten tweede spreekt de Commissie zich, wat het bewerkingsbedrijvenkartel betreft, in de punten 437 en 438 van de bestreden beschikking uit over de invloed van het Spaanse regelgevingskader en de houding van de Spaanse autoriteiten.
286 Dienaangaande maakt de Commissie onderscheid tussen het onderdeel van deze mededingingsregeling dat betrekking heeft op het „in het openbaar” onderhandelen over en sluiten van standaardovereenkomsten met de producentenvertegenwoordigers – en met name het onderhandelen over prijsklassen en bijkomende voorwaarden – en het „geheime” onderdeel van deze mededingingsregeling.
287 Zo geeft de Commissie in punt 437 van de bestreden beschikking om te beginnen aan dat wat zij heeft vastgesteld in de punten 427 tot en met 429 van de bestreden beschikking ten aanzien van het gedrag van de producentenvertegenwoordigers (zie punten 282 en 283 hierboven), eveneens geldt ten aanzien van het eerste onderdeel van het bewerkingsbedrijvenkartel.
288 Vervolgens zet zij ten aanzien van het „geheime” onderdeel van laatstgenoemde mededingingsregeling, in punt 438 van de bestreden beschikking uiteen dat de gedragingen van de bewerkingsbedrijven „verder gingen dan de reikwijdte van het relevante regelgevingskader, de openbare onderhandelingen en de overeenkomsten met de producentenvertegenwoordigers”. In hetzelfde punt erkent zij echter dat „de openbare onderhandelingen tussen de producentenvertegenwoordigers en de bewerkingsbedrijven, tenminste in bepaalde mate, het inhoudelijke kader hebben geschetst (in het bijzonder voor wat betreft de gelegenheden om te overleggen en een gemeenschappelijk standpunt in te nemen) waarbinnen de bewerkingsbedrijven – naast het gemeenschappelijke standpunt dat zij zouden innemen binnen de openbare onderhandelingen – hun geheime strategie over de (maximale) gemiddelde leveringsprijzen en de hoeveelheden zouden vaststellen”.
289 Zoals volgt uit de laatste zin van punt 438 van de bestreden beschikking heeft de Commissie, gelet op de in de punten 287 en 288 hierboven genoemde factoren, besloten het uitgangsbedrag van de geldboeten dat zij had vastgesteld voor de bewerkingsbedrijven en Deltafina vanwege verzachtende omstandigheden te verlagen met 40 %.
290 Gelet op het voorgaande dient het vijfde onderdeel van het vierde middel te worden afgewezen.
– Het zesde onderdeel, inzake het feit dat de Commissie geen rekening heeft gehouden met het feit dat Deltafina niet heeft deelgenomen aan de besprekingen en de onderhandelingen tussen de Spaanse bewerkingsbedrijven en de producentenvertegenwoordigers
291 Het zesde onderdeel van het vierde middel mist feitelijke grondslag daar de Commissie in de bestreden beschikking niet heeft overwogen dat de besprekingen en de verticale onderhandelingen tussen de Spaanse bewerkingsbedrijven, enerzijds, en de producentenvertegenwoordigers, anderzijds, onverenigbaar waren met artikel 81 EG. Derhalve zou het feit dat Deltafina niet heeft deelgenomen aan deze besprekingen en aan deze onderhandelingen op geen enkele wijze van invloed mogen zijn op de beoordeling van de ernst van de inbreuk die haar wordt toegerekend, en, als gevolg daarvan, evenmin op het uitgangsbedrag van de aan haar opgelegde geldboete.
– Het zevende onderdeel, inzake schending van het beginsel van gelijke behandeling, doordat de Commissie is afgeweken van haar vroegere praktijk
292 Gezien het feit dat de vroegere beschikkingspraktijk van de Commissie op zich niet als rechtskader voor de geldboeten in mededingingszaken fungeert (arrest LR AF 1998/Commissie, punt 101 hierboven, punt 234), kan het zevende onderdeel van het vierde middel niet slagen.
– Conclusie betreffende het vierde middel
293 Uit een en ander volgt dat het vierde middel in zijn geheel verworpen dient te worden.
Vijfde middel, ontleend aan schending van artikel 23, lid 3, van verordening nr. 1/2003, van punt 1 B van de richtsnoeren en van het beginsel van gelijke behandeling
Samenvatting van de bestreden beschikking
294 In de punten 432 en 433 van de bestreden beschikking onderzoekt de Commissie de duur van de inbreuk die de bewerkingsbedrijven en Deltafina verweten wordt.
295 Onder verwijzing naar punt 92 van de bestreden beschikking merkt de Commissie allereerst op dat het kartel op 13 maart 1996 is begonnen (punt 432 van de bestreden beschikking).
296 Vervolgens geeft zij aan dat dit kartel, volgens verklaringen van de bewerkingsbedrijven, op 3 oktober 2001 is geëindigd. Nu zij vaststelt dat het „laatste bewijs” dat zij heeft een bijeenkomst is van 10 augustus 2001, die genoemd wordt in punt 260 van de bestreden beschikking, houdt zij deze laatste datum echter aan als de datum waarop de inbreuk eindigde (punt 432 van de bestreden beschikking).
297 Met het oog op deze factoren stelt de Commissie vast dat de inbreuk vijf jaar en vier maanden heeft geduurd, wat overeenkomt met een inbreuk van lange duur. Derhalve verhoogt zij in punt 433 van de bestreden beschikking het uitgangsbedrag van de boete die aan elk van de Spaanse bewerkingsbedrijven en aan Deltafina is opgelegd met 50 %.
Argumenten van partijen
298 In het vijfde, subsidiair aangevoerde middel zet Deltafina uiteen dat de Commissie in de punten 432 en 433 van de bestreden beschikking, „alle gedragingen eenvoudigweg bij elkaar optelt”, te weten de „werkelijke” gedragingen, die aan de bewerkingsbedrijven worden toegeschreven, en de „denkbeeldige”, die aan Deltafina worden toegeschreven, de duur van de inbreuk vaststelt op „vijf jaar en vier maanden”, van oordeel is dat deze inbreuk, op al haar onderdelen, een inbreuk van lange duur is en het uitgangsbedrag van de geldboete voor elk van de genoemde partijen verhoogt met 50 %. Verzoekster is van oordeel dat de Commissie, nu zij haar „medeaansprakelijk voor de opzet [houdt], wat niet wordt gestaafd door specifieke feiten of gedragingen”, ten minste nauwkeurig de „begindatum” van de inbreuk had moeten bepalen, dat wil zeggen dat zij had moeten „aangeven vanaf wanneer en op welk moment Deltafina de wil had van buitenaf te gaan deelnemen aan de inbreuk van de vier Spaanse bewerkingsbedrijven, door hun gedrag te beïnvloeden of te bepalen”.
299 Dientengevolge verzoekt Deltafina het Gerecht het bedrag van de geldboete te verlagen en daarbij rekening te houden met het feit dat de inbreuk slechts van middellange duur kan zijn.
300 De Commissie voert aan dat het begin van het kartel moet worden vastgesteld op 13 maart 1996, de datum waarop het kartel voor het eerst bijeenkwam.
Beoordeling door het Gerecht
301 Vastgesteld moet worden dat de Commissie in punt 432 van de bestreden beschikking uitdrukkelijk heeft bepaald dat het begin van het bewerkingsbedrijvenkartel op 13 maart 1996 ligt.
302 Zoals blijkt uit punt 92 van de bestreden beschikking, waarnaar punt 432 van de bestreden beschikking verwijst, komt deze datum overeen met de datum waarop Deltafina en de Spaanse bewerkingsbedrijven – volgens de verklaringen van Taes, WWTE en Agroexpansión – voor het eerst bijeenkwamen, en wel om te praten over de prijzen en de hoeveelheden aan te kopen tabak voor het verkoopseizoen 1996/1997.
303 De Commissie had des te meer redenen om deze datum aan te houden als begin van de inbreuk in het geval van Deltafina, omdat Deltafina, zoals ze reeds uiteengezet heeft in punt 125 hierboven, op deze bijeenkomst vertegenwoordigd werd door zowel haar voorzitter, M., als haar voor de aankopen verantwoordelijke directeur, C.
304 Voor het overige berust de redenering van Deltafina op de onjuiste premisse dat zij het begaan van de inbreuk slechts van buiten het bewerkingsbedrijvenkartel heeft vergemakkelijkt (zie punten 122 tot 133 hierboven).
305 Nu Deltafina het oordeel van de Commissie dat de inbreuk is geëindigd op 10 augustus 2001 niet betwist, moet worden vastgesteld dat de Commissie de duur van deze inbreuk terecht heeft vastgesteld op meer dan vijf jaar en vier maanden – wat een inbreuk van lange duur is in de zin van de richtsnoeren – en daarom het uitgangsbedrag van de aan Deltafina opgelegde geldboete heeft verhoogd met 50 %.
306 Hieruit volgt dat het vijfde middel moet worden afgewezen.
Zesde middel, ontleend aan schending van artikel 23, lid 3, van verordening nr. 1/2003, van punt 2 van de richtsnoeren, alsmede een motiveringsgebrek
Samenvatting van de bestreden beschikking
307 Uit punt 436 van de bestreden beschikking volgt dat het basisbedrag van de aan Deltafina opgelegde geldboete is verhoogd met 50 % vanwege verzwarende omstandigheden, en dat hiervoor als reden wordt aangevoerd dat de onderneming een leidende rol heeft gespeeld in het bewerkingsbedrijvenkartel.
308 Dienaangaande zet de Commissie in punt 435 van de bestreden beschikking het volgende uiteen:
„Uit de feiten zoals deze uiteengezet zijn in punt 361 en volgende [van de bestreden beschikking] volgt dat Deltafina een bepalende rol heeft gespeeld door de na 1996 tussen de bewerkingsbedrijven gesloten overeenkomsten over de (maximale) gemiddelde leveringsprijzen en de hoeveelheden op te stellen en in de praktijk te brengen. Deltafina (vertegenwoordigd door haar voorzitter) heeft de Spaanse bewerkingsbedrijven overreden hun aankoopbeleid te coördineren en zij was depositaris van en bemiddelaar bij de mededingingsbeperkende overeenkomsten van de bewerkingsbedrijven, en in het bijzonder bij aanvang van hun mededingingsbeperkende gedragingen.”
309 In punt 436 van de bestreden beschikking voegt de Commissie hieraan toe dat „[d]e leidende rol van Deltafina in het bewerkingsbedrijvenkartel bovendien is bevestigd door Agroexpansión en WWTE, in hun antwoord op de mededeling van punten van bezwaar en tijdens de hoorzitting [...] die daarop volgde”.
Argumenten van partijen
310 In het zesde, subsidiair aangevoerde middel voert Deltafina aan dat de bestreden beschikking, voor zover de Commissie de leidende rol die zij zou hebben gespeeld als verzwarende omstandigheid tegen haar naar voren brengt, om twee redenen gebrekkig is.
311 In de eerste plaats verklaart zij dat de bestreden beschikking een motiveringsgebrek vertoont, doordat de Commissie in punt 435 slechts in onduidelijke bewoordingen verwijst naar de „in punt 361 en volgende uiteengezette feiten”.
312 In dit verband merkt zij op dat de genoemde feiten niet meer beslaan dan aanwezigheid bij bijeenkomsten, uitspraken, het ontvangen van informatie, het in bewaring hebben van een document, het versturen van brieven, bemiddeling bij en deelname aan gesprekken, wat „passieve en externe gedragingen [zijn], die zich beperken tot aanwezigheid of, hooguit, het indirect mogelijk maken van handelingen van de Spaanse bewerkingsbedrijven, die de werkelijke hoofdrolspelers in het kartel waren”. Deze feiten zouden op geen enkele wijze aantonen dat zij een leidende rol heeft gespeeld binnen het kartel.
313 In de tweede plaats geeft Deltafina aan dat de Commissie zich bij het haar toedichten van een dergelijke rol baseert op bepaalde delen van de antwoorden van Agroexpansión en WWTE op de mededeling van punten van bezwaar. Zij verwijt de Commissie wederom haar de toegang tot deze antwoorden te hebben geweigerd, waardoor er ernstig inbreuk is gemaakt op haar rechten van verdediging.
314 Gelet op deze verschillende factoren verzoekt Deltafina het Gerecht het bedrag van de geldboete te verlagen door bij de berekening ervan de door de Commissie op grond van verzwarende omstandigheden toegepaste verhoging met 50 % buiten beschouwing te laten.
315 De Commissie concludeert dat dit zesde middel verworpen moet worden.
316 In de eerste plaats bevestigt de Commissie dat zij in de bestreden beschikking voldoende duidelijk en nauwkeurig uiteenzet waarom zij van oordeel is dat Deltafina een leidende rol heeft gespeeld in het kartel. Meer specifiek verwijst zij naar punt 435 van de bestreden beschikking, waarin wordt verwezen naar de feiten in de punten 361 tot en met 369 van deze beschikking.
317 In dit verband voert zij aan dat uit de genoemde feiten duidelijk blijkt dat Deltafina de leidende rol in het kartel had die haar is toegedicht.
318 In de tweede plaats betwist de Commissie, onder verwijzing naar de overwegingen in punt 147 hierboven, dat zij het recht van verdediging van Deltafina heeft geschonden door haar geen toegang te verlenen tot de antwoorden van Agroexpansión en WWTE op de mededeling van punten van bezwaar.
Beoordeling door het Gerecht
319 In de eerste plaats dient, wat de grief inzake een motiveringsgebrek betreft, te worden opgemerkt dat het vaste rechtspraak is dat in de motivering van een individuele beslissing de redenering van de instelling die de handeling heeft vastgesteld, duidelijk en ondubbelzinnig tot uiting moet komen, zodat de belanghebbenden de rechtvaardigingsgronden van de genomen maatregel kunnen kennen en de bevoegde rechter zijn toezicht kan uitoefenen. De aan de motivering te stellen eisen moeten worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval. Het is niet noodzakelijk dat alle gegevens feitelijk en rechtens in de motivering worden gespecificeerd, aangezien bij de vraag of de motivering van een handeling aan de vereisten van artikel 253 EG voldoet, niet alleen acht moet worden geslagen op de tekst ervan, maar ook op de context waarin zij is vastgesteld en op het geheel van rechtsregels die de betrokken materie beheersen (zie arrest Hof van 2 april 1998, Commissie/Sytraval en Brink’s France, C‑367/95 P, Jurispr. blz. I‑1719, punt 63, en de aldaar aangehaalde rechtspraak).
320 In casu moet worden vastgesteld dat de Commissie in punt 435 van de bestreden beschikking voldoende duidelijk heeft aangegeven waarop zij zich heeft gebaseerd toen zij Deltafina kwalificeerde als leider van het bewerkingsbedrijvenkartel. Zo heeft zij in dit punt, naast het feit dat zij de gedragingen van Deltafina die naar haar mening een dergelijke kwalificatie rechtvaardigen duidelijk heeft benoemd, uitdrukkelijk verwezen naar de in punt 361 van de bestreden beschikking aangevoerde feiten, die op hun beurt weer verwijzen naar andere punten van de considerans.
321 Bovendien heeft de Commissie in punt 436 van de bestreden beschikking aangegeven dat Agroexpansión en WWTE in hun antwoord op de mededeling van punten van bezwaar en tijdens de hoorzitting hadden bevestigd dat Deltafina een leidende rol had gespeeld in het bewerkingsbedrijvenkartel.
322 Derhalve is de grief inzake een motiveringsgebrek ongegrond.
323 In de tweede plaats moet worden onderzocht de grief van Deltafina, die zij heeft aangevoerd in het eerste onderdeel van het zesde middel (zie punten 104 en 105 hierboven), dat de Commissie in de mededeling van punten van bezwaar geen melding heeft gemaakt van het feit dat zij kon worden beschouwd als leider van het bewerkingsbedrijvenkartel, zodat de Commissie haar rechten van verdediging heeft geschonden.
324 Dienaangaande zij eraan herinnerd dat het vaste rechtspraak is, dat wanneer de Commissie in haar mededeling van punten van bezwaar uitdrukkelijk verklaart dat zij zal onderzoeken of de betrokken ondernemingen geldboeten dienen te worden opgelegd en zij de voornaamste gegevens, feitelijk en rechtens, vermeldt op grond waarvan een geldboete kan worden opgelegd, zoals de zwaarte en de duur van de veronderstelde inbreuk en de omstandigheid dat deze „opzettelijk of uit onachtzaamheid” is begaan, zij voldoet aan haar verplichting tot eerbiediging van het recht van de ondernemingen om te worden gehoord. Daardoor verstrekt de Commissie deze ondernemingen de nodige gegevens om zich niet alleen tegen de vaststelling van een inbreuk, maar ook tegen de oplegging van geldboeten te verdedigen (zie in die zin arresten van het Hof Dansk Rørindustri e.a./Commissie, punt 228 hierboven, punt 428, en van 18 december 2008, Coop de France bétail et viande e.a./Commissie, C‑101/07 P en C‑110/07 P, Jurispr. blz. I-10193, punt 49).
325 Bovendien volgt uit de rechtspraak dat indien de Commissie in de mededeling van punten van bezwaar concrete aanwijzingen zou moeten geven omtrent de hoogte van de beoogde geldboeten, zij daarmee zou moeten vooruitlopen op haar eindbeschikking, hetgeen ongepast zou zijn (zie in die zin arrest Musique Diffusion française e.a./Commissie, punt 120 hierboven, punt 21).
326 In casu moet worden vastgesteld dat de Commissie, in overeenstemming met de aldaar aangehaalde rechtspraak, in haar mededeling van punten van bezwaar de voornaamste gegevens, feitelijk en rechtens, heeft aangevoerd die steun konden bieden voor de geldboete die zij voornemens was Deltafina op te leggen. Zo heeft zij in punt 459 van deze mededeling uitdrukkelijk aangegeven dat zij voor het beoordelen van de ernst van de inbreuken van plan was rekening te houden met het feit dat de overeenkomsten die tot doel hadden de prijzen en de hoeveelheden te bepalen, behoorden tot de meest ernstige inbreuken op de mededingingsregels. In punt 460 van de mededeling van punten van bezwaar heeft zij vermeld dat de aan de bewerkingsbedrijven toegerekende inbreuk was begonnen op 13 maart 1996 en, volgens hun eigen verklaringen, was geëindigd op 3 oktober 2001. Zij voegt hieraan toe dat het laatste bewijs dat zij had in ieder geval betrekking had op een bijeenkomst van 10 augustus 2001. Tot slot heeft de Commissie in punt 461 van de mededeling van punten van bezwaar aangegeven dat zij rekening zou houden met alle omstandigheden van de zaak zoals die waren beschreven in deze mededeling, en met name met de rol die elk van de adressaten hiervan had gespeeld, met de invloed die de Spaanse wetgeving inzake landbouwproducten kon hebben op het gedrag van deze adressaten en met de samenwerking van de bewerkingsbedrijven en hun vereniging uit hoofde van de mededeling inzake medewerking.
327 Het is inderdaad zo dat de Commissie in de mededeling van punten van bezwaar niet heeft aangegeven dat zij Deltafina zou kunnen kwalificeren als leider. Opgemerkt moet echter worden dat deze kwalificatie belangrijke gevolgen heeft voor het bedrag van de aan deze onderneming op te leggen geldboete. Het betreft immers overeenkomstig punt 2 van de richtsnoeren een verzwarende omstandigheid die tot een niet onaanzienlijke verhoging van het bedrag van de geldboete leidt. Evenzo sluit die kwalificatie volgens punt B, sub e, van de mededeling inzake medewerking meteen uit dat een zeer aanzienlijke vermindering van de geldboete wordt toegekend, ook al voldoet de als leider gekwalificeerde onderneming aan alle in dit deel gestelde voorwaarden om voor een dergelijke vermindering in aanmerking te komen. Derhalve dient te Commissie in de mededeling van punten van bezwaar de factoren aan te geven die zij relevant acht om de onderneming die als leider van het kartel kan worden beschouwd, in staat te stellen dit verwijt te beantwoorden. Aangezien deze mededeling evenwel enkel een stap naar de vaststelling van de eindbeschikking is en derhalve niet het definitieve standpunt van de Commissie vormt, kan van deze laatste niet worden verlangd dat zij reeds in dit stadium een juridische kwalificatie verricht van de factoren waarop zij zich in haar eindbeschikking zal baseren om de onderneming als leider van het kartel te kwalificeren.
328 In casu zijn de feitelijke gegevens waarop de Commissie zich in de bestreden beschikking heeft gebaseerd om Deltafina de rol van leider van het bewerkingsbedrijvenkartel toe te dichten volgens haar eigen verklaringen samengevat in punt 435 van deze beschikking. Ten aanzien van de inhoud van de eerste zin van punt 436 van de bestreden beschikking (zie punt 321 hierboven) neemt het Gerecht akte van de verklaring van de Commissie dat WWTE en Agroexpansión zich in hun antwoord op de mededeling van punten van bezwaar en tijdens de hoorzitting hebben beperkt tot het bevestigen van de bovengenoemde feiten en niets naar voren hebben gebracht waarvan Deltafina niet reeds in kennis zou zijn gesteld in de mededeling van punten van bezwaar (zie punten 147 en 316 tot en met 318 hierboven). Onder deze omstandigheden, en ongeacht of de gegevens waarop de Commissie zegt zich te hebben gebaseerd voldoende zijn om vast te stellen dat Deltafina een leidende rol speelde in het bewerkingsbedrijvenkartel, moet worden geoordeeld dat de Commissie het recht van verdediging van Deltafina niet heeft geschonden door haar, voorafgaand aan het vaststellen van de bestreden beschikking, toegang tot de genoemde antwoorden op de mededeling van punten van bezwaar te weigeren.
329 Voor het overige dient te worden vastgesteld dat de feitelijke gegevens die de Commissie in de bestreden beschikking heeft aangevoerd om aan Deltafina de rol van leider van het bewerkingsbedrijvenkartel toe te dichten reeds waren genoemd in de mededeling van punten van bezwaar, zodat laatstgenoemde de mogelijkheid had op passende wijze haar standpunt over de genoemde gegevens kenbaar te maken voordat deze beschikking zou worden vastgesteld. De in punt 435 van de bestreden beschikking genoemde gegevens maakten immers al deel uit van de gegevens in punt 416 tot en met 420 van de mededeling van punten van bezwaar.
330 Dientengevolge heeft de Commissie het recht van verdediging van Deltafina niet geschonden door in de mededeling van punten van bezwaar niet aan te geven dat laatstgenoemde zou kunnen worden beschouwd als leider van het bewerkingsbedrijvenkartel.
331 In de derde plaats moet worden onderzocht of zij op basis van de feitelijke gegevens die de Commissie in de bestreden beschikking heeft aangevoerd om Deltafina te kwalificeren als leider van het bewerkingsbedrijvenkartel, als zodanig kon worden gekwalificeerd. In het kader van het onderhavige middel (zie punt 312 hierboven), alsmede in het kader van het derde onderdeel van het eerste middel (zie punt 73 hierboven) en van het eerste onderdeel van het tweede middel (zie punt 105 hierboven) verwijt Deltafina de Commissie namelijk dat zij niet heeft aangetoond dat zij een dergelijke rol had in het bewerkingsbedrijvenkartel.
332 Dienaangaande moet worden benadrukt dat om als leidinggevende onderneming te kunnen worden gekwalificeerd de betrokken onderneming een significante drijvende kracht voor de mededingingsregeling moet zijn geweest (arresten Gerecht van 15 maart 2006, BASF/Commissie, T‑15/02, Jurispr. blz. II‑497, punt 374, en van 18 juni 2008, Hoechst/Commissie, T‑410/03, Jurispr. blz. II‑881, punt 423) en een bijzondere en concrete verantwoordelijkheid moet hebben gedragen bij de werking ervan (zie in die zin arrest BASF/Commissie, reeds aangehaald, punten 300 en 375).
333 De feiten waarop de Commissie zich in punt 435 van de bestreden beschikking beroept, tonen weliswaar aan dat Deltafina een actieve en rechtstreekse rol heeft gespeeld in het bewerkingsbedrijvenkartel, maar zijn niet voldoende om vast te stellen dat deze onderneming een significante drijvende kracht voor deze mededingingsregeling is geweest, en evenmin dat haar rol belangrijker zou zijn geweest dan die van ongeacht welk Spaans bewerkingsbedrijf. In het bijzonder dient opgemerkt te worden dat, ook al heeft de Commissie, om de in de punten 122 tot en met 133 hierboven uiteengezette redenen, terecht de betrokken inbreuk volledig aan Deltafina toegerekend, dit niet wegneemt dat Deltafina tijdens de meer dan vijf jaar durende inbreukperiode maar een zeer beperkt aantal bijeenkomsten van het bewerkingsbedrijvenkartel waarin de onrechtmatige overeenkomsten werden gesloten heeft bijgewoond – te weten niet meer dan vier bijeenkomsten op een totaal van bijna dertig – en dat zij slechts betrokken is geweest bij een relatief beperkt aantal briefwisselingen en uitwisselingen van informatie tussen de leden van dit bewerkingsbedrijvenkartel.
334 Voor het overige blijkt uit geen enkel dossierstuk dat Deltafina ook maar enig initiatief zou hebben genomen om het genoemde kartel op te richten of ongeacht welk Spaans bewerkingsbedrijf over te halen zich erbij aan te sluiten. In het bijzonder is de bewering van de Commissie dat Deltafina, zoals omschreven in punt 435 van de bestreden beschikking, „de Spaanse bewerkingsbedrijven heeft overreden hun aankoopbeleid te coördineren” niet afdoende bewezen. Het enkele feit dat WWTE in haar faxbericht van 9 juli 1997 (zie punt 127 hierboven) vermeldt dat de voorzitter van Deltafina verschillende malen heeft aangegeven dat „een prijsafspraak niet mogelijk [was] zonder een afspraak over de hoeveelheden” kan niet voldoende zijn om deze bewering te staven. Dit geldt des te meer omdat uit hetzelfde faxbericht blijkt dat WWTE zelf wilde dat er een afspraak over de hoeveelheden zou worden gemaakt, en daarom zelfs aandrong op de noodzaak dat het een afspraak zou zijn voor vijf jaar, of minimaal drie jaar. Dienaangaande moet worden opgemerkt dat WWTE in een in punt 143 van de bestreden beschikking genoemd faxbericht van 6 november 1997 aan de voorzitter van Deltafina aangeeft dat zij „al het mogelijke zal doen om te proberen tot een afspraak over de hoeveelheden te komen” en zegt dat zij tijdens de volgende bijeenkomst van het bewerkingsbedrijvenkartel zal voorstellen „ter dekking [van de] afspraken aanzienlijke hoeveelheden geld te storten, waarmee zou kunnen worden gezorgd voor zekerheid bij het in de praktijk brengen van de afspraken”.
335 Evenmin kan op basis van enig dossierstuk worden vastgesteld dat Deltafina activiteiten heeft uitgeoefend die normaal met een functie van leider van een kartel worden geassocieerd, zoals het voorzitten van vergaderingen of het centraliseren en verspreiden van bepaalde gegevens. Ook al heeft Deltafina inderdaad een korte tijd een notitie in bewaring gehad met gedetailleerde informatie ten aanzien van bepaalde onrechtmatige afspraken, dit was een opzichzelfstaand geval. Verder blijkt uit de dossierstukken weliswaar dat Deltafina bemiddelaar is geweest in geschillen tussen de bewerkingsbedrijven, maar zij heeft zich hier slechts sporadisch mee beziggehouden, en wel alleen in de eerste twee jaren van het bewerkingsbedrijvenkartel. Bovendien is er geen enkel concreet dreigement en geen enkele tuchtrechtelijke maatregel uit voortgekomen.
336 Het zesde middel moet dus gedeeltelijk gegrond worden verklaard en bijgevolg dient de bestreden beschikking te worden herzien voor zover daarin ten aanzien van Deltafina is uitgegaan van de verzwarende omstandigheid dat zij een leidinggevende rol speelde. De concrete gevolgen van deze herziening worden in de punten 437 tot en met 439 hierna nader toegelicht.
Zevende middel, ontleend aan schending van artikel 23, lid 3, van verordening nr. 1/2003 en van punt 3 van de richtsnoeren
Argumenten van partijen
337 Deltafina verwijt de Commissie in casu geen verzachtende omstandigheden in aanmerking te hebben genomen, zoals deze beschreven zijn in het tweede en derde streepje van punt 3 van de richtsnoeren, te weten „het feit dat de inbreukmakende overeenkomsten of gedragsregels niet daadwerkelijk zijn toegepast” en „het feit dat Deltafina reeds bij de eerste stappen van de Commissie de inbreuken heeft beëindigd”.
338 Zo voert Deltafina in de eerste plaats aan dat de Commissie in de bestreden beschikking „nadrukkelijk” vaststelt dat de afspraken en mededingingsbeperkende praktijken in 1996 (punten 85, 88 en 111 van de bestreden beschikking), 1997 (punten 113, 122, 126, 130 en 133 van de bestreden beschikking), 1998 (punten 144 en 175 van de bestreden beschikking), 1999 (punt 186 van de bestreden beschikking), 2000 (punten 206, 229, 231 tot en met 233 en 235 van de bestreden beschikking) en 2001 (punten 239, 244 en 255 tot en met 257 van de bestreden beschikking) „ten minste gedeeltelijk” niet zijn nagekomen. Zij haalt eveneens enkele passages aan uit de punten 295, 307 en 319 van de bestreden beschikking.
339 In dit verband merkt Deltafina op dat het Gerecht in zijn arrest van 9 juli 2003, Cheil Jedang/Commissie (T‑220/00, Jurispr. blz. II‑2473), heeft aangegeven dat de richtsnoeren „voortaan de niet-daadwerkelijke toepassing van een inbreukmakende overeenkomst als verzachtende omstandigheid in aanmerking [moeten nemen]” (punt 191), dat punt 3, tweede streepje, van de richtsnoeren slechts doelt op „het geval dat een kartel in zijn geheel niet is uitgevoerd, waarbij het eigen gedrag van elke onderneming buiten beschouwing wordt gelaten” (punt 188) en dat „overeenkomstig het beginsel van het persoonlijk karakter van straffen en sancties het relatieve gewicht van de deelneming van de onderneming in de inbreuk dient te worden onderzocht” (punt 189).
340 In de tweede plaats verwijt Deltafina de Commissie dat zij geen rekening heeft gehouden met het feit dat de inbreuk die haar verweten wordt, eindigde op 10 augustus 2001, dat is vóór de datum van de eerste verificaties.
341 Gelet op de voorgaande overwegingen verzoekt Deltafina het Gerecht het bedrag van aan haar opgelegde geldboete te verlagen.
342 De Commissie concludeert dat het zevende middel moet worden verworpen.
343 In de eerste plaats voert zij aan dat zij in casu niet verplicht was de in punt 3, tweede streepje, van de richtsnoeren genoemde verzachtende omstandigheid in aanmerking te nemen.
344 Dienaangaande geeft zij allereerst aan dat zij bij de beoordeling van de ernst van de inbreuk rekening heeft gehouden met het feit dat de mededingingsregeling vóór 1998 niet ten volle werd gehandhaafd, aangezien zij het uitgangsbedrag van de aan Deltafina opgelegde geldboete, ondanks de zeer ernstige aard van de inbreuk, heeft vastgesteld op 8 000 000 EUR in plaats van 20 000 00 EUR.
345 Vervolgens stelt zij dat haar standpunt wordt bevestigd door de punten 189 en 192 van het arrest Cheil Jedang/Commissie, punt 339 hierboven, en door de punten 276 en 277 van het arrest Gerecht van 8 juli 2004, Mannesmannröhren-Werke/Commissie (T‑44/00, Jurispr. blz. II‑2223, punten 276 en 277). De Commissie benadrukt dat het niet alleen zo is dat Deltafina zich nooit duidelijk en sterk heeft verzet tegen de uitvoering van het bewerkingsbedrijvenkartel, maar dat zij ten volle met dit kartel heeft ingestemd en er een bijzonder actieve coördinerende en bemiddelende rol in heeft gespeeld.
346 Ten tweede is de Commissie van mening dat zij evenmin verplicht was het feit dat de inbreuk was beëindigd vóór haar eerste stappen als verzachtende omstandigheid te beschouwen.
Beoordeling door het Gerecht
347 Om te beginnen moet de Commissie zich bij de vaststelling van de geldboeten in beginsel houden aan haar eigen richtsnoeren (zie punt 230 hierboven). In de richtsnoeren staat echter niet dat de Commissie steeds afzonderlijk rekening moet houden met elk van de verzachtende omstandigheden die in punt 3 van deze richtsnoeren zijn vermeld, en zij is niet verplicht om automatisch op die grondslag een aanvullende vermindering toe te kennen, aangezien globaal gezien, rekening houdend met alle relevante omstandigheden, moet worden beoordeeld of een eventuele boetevermindering passend was.
348 Het is immers niet omdat de richtsnoeren zijn vastgesteld dat de vroegere rechtspraak volgens welke de Commissie over een beoordelingsbevoegdheid beschikt aan de hand waarvan zij, met name naargelang de omstandigheden van de zaak, bepaalde elementen al dan niet in aanmerking kan nemen bij de vaststelling van de geldboeten, irrelevant wordt. Aangezien de richtsnoeren geen dwingende voorschriften bevatten met betrekking tot de verzachtende omstandigheden die in aanmerking kunnen worden genomen, heeft de Commissie dan ook een zekere marge behouden om op globale wijze te beslissen over de hoogte van een eventuele vermindering van de geldboeten wegens verzachtende omstandigheden (zie arresten Raiffeisen Zentralbank Österreich/Commissie, punt 230 hierboven, punt 473, en de aldaar aangehaalde rechtspraak).
349 Ten aanzien van de eerste grief die door Deltafina wordt ingeroepen dient te worden opgemerkt dat, volgens punt 3, tweede streepje, van de richtsnoeren het feit dat „de inbreukmakende overeenkomsten of gedragsregels niet daadwerkelijk zijn toegepast” een verzachtende omstandigheid kan vormen.
350 Volgens vaste rechtspraak is de Commissie slechts verplicht de niet-uitvoering van een mededingingsregeling als verzachtende omstandigheid in aanmerking te nemen indien de onderneming die dit aanvoert, kan aantonen dat zij zich zo duidelijk en in zo aanzienlijke mate heeft verzet tegen de uitvoering van deze mededingingsregeling, dat zij de werking zelf ervan heeft verstoord en dat zij niet ogenschijnlijk met de overeenkomst heeft ingestemd en daardoor andere ondernemingen niet ertoe heeft aangezet de betrokken mededingingsregeling uit te voeren. Het zou al te gemakkelijk zijn voor ondernemingen om het risico van een zware geldboete tot een minimum te beperken, indien zij van een ongeoorloofde mededingingsregeling konden profiteren en vervolgens een vermindering van de geldboete konden verkrijgen omdat zij slechts een beperkte rol bij de tenuitvoerlegging van de inbreuk hebben gespeeld, terwijl hun houding andere ondernemingen ertoe heeft aangezet zich te gedragen op een wijze die schadelijker is voor de mededinging (arrest Mannesmannröhren-Werke/Commissie, punt 345 hierboven, punten 277 en 278).
351 In het kader van het onderhavige middel voert Deltafina niets aan waaruit kan worden geconcludeerd dat zij zich zo duidelijk en sterk afzijdig heeft gehouden van het bewerkingsbedrijvenkartel dat zij de werking zelf ervan heeft verstoord. Zij beperkt zich er in feite toe een beroep te doen op enkele punten van de bestreden beschikking die, zoals reeds uiteengezet is in de punten 260 tot en met 267 hierboven, ofwel niet relevant zijn voor de onderhavige grief, met name omdat zij geen betrekking hebben op het bewerkingsbedrijvenkartel, ofwel slechts bepalen dat het genoemde kartel, tot 1998, niet ten volle is uitgevoerd en gehandhaafd, en wel, in algemene zin, door de leden ervan en niet door Deltafina alleen.
352 Ten aanzien van dit laatste punt zij eraan herinnerd dat het feit dat het bewerkingsbedrijvenkartel pas ten volle is uitgevoerd vanaf 1998 één van de factoren is die de Commissie in overweging heeft genomen toen zij de ernst van de overtreding beoordeelde en, dientengevolge, het uitgangsbedrag van de opgelegde geldboete op grond van deze zwaarte vaststelde. De Commissie is voor Deltafina slechts uitgegaan van een uitgangsbedrag van 8 000 000 EUR, terwijl zij volgens de richtsnoeren nu het om een zeer ernstige inbreuk ging, een uitgangsbedrag van ten minste 20 000 000 EUR had kunnen vaststellen.
353 De eerste grief die door Deltafina wordt ingeroepen, kan derhalve niet slagen.
354 Ten aanzien van de tweede grief dient eraan te worden herinnerd dat volgens punt 3, derde streepje, van de richtsnoeren „het feit dat een onderneming reeds bij de eerste stappen van de Commissie (in het bijzonder verificaties) de inbreuken beëindigt” tot de verzachtende omstandigheden behoort.
355 Het feit dat de inbreuken reeds bij de eerste stappen van de Commissie zijn beëindigd kan logischerwijs slechts een verzachtende omstandigheid vormen indien er redenen zijn om aan te nemen dat de betrokken ondernemingen ertoe zijn aangezet hun mededingingsverstorende praktijken te beëindigen, waarbij deze bepaling uit de richtsnoeren niet van toepassing is wanneer de inbreuk reeds vóór de eerste stappen van de Commissie is beëindigd (arrest Dalmine/Commissie, punt 34 hierboven, punt 158).
356 In casu eindigde de inbreuk – zoals Deltafina aanvoert – op 10 augustus 2001, dat is vóór de datum van de eerste verificaties door de Commissie, die op 3 oktober 2001 plaatsvonden. De genoemde beëindiging kan dan ook geen verzachtende omstandigheid vormen voor het vaststellen van het bedrag van de geldboete.
357 Daarnaast moet eraan worden herinnerd dat een vermindering van de geldboete wegens de beëindiging van een inbreuk vanaf de eerste stappen van de Commissie niet automatisch kan zijn, maar afhangt van een beoordeling van de omstandigheden van het geval door de Commissie in het kader van haar beoordelingsbevoegdheid. In dat verband is de toepassing van punt 3, derde streepje, van de richtsnoeren ten gunste van een onderneming in het bijzonder geboden in een situatie waarin het mededingingsverstorende karakter van de betrokken gedraging niet voor de hand ligt. Andersom is de toepassing ervan in beginsel minder aangewezen wanneer de gedraging, voor zover deze bewezen is, duidelijk mededingingsverstorend is (arrest Mannesmannröhren-Werke/Commissie, punt 345 hierboven, punt 281).
358 In casu kan niet worden overwogen dat Deltafina een gerede twijfel kon hebben ten aanzien van het mededingingsverstorende karakter van haar gedraging, nu het gaat om deelname aan een horizontale mededingingsregeling die tot doel had de prijzen en de verdeling van de hoeveelheden vast te stellen en waarvan één van de onderdelen een geheim karakter had, waarmee er derhalve sprake is van een duidelijke inbreuk op artikel 81, EG.
359 Derhalve kan de tweede grief die door Deltafina wordt ingeroepen niet slagen.
360 Gelet op de voorgaande overwegingen moet het zevende middel worden afgewezen.
Achtste middel, ontleend aan schending van artikel 23, lid 2, van verordening nr. 1/2003, en van punt 5, sub a, van de richtsnoeren
Argumenten van partijen
361 In het kader van het achtste middel, dat door Deltafina subsidiair is aangevoerd, verwijt zij de Commissie dat zij bij de berekening van de bovengrens van 10 % van artikel 23, lid 2, van verordening nr. 1/2003 de omzet in aanmerking heeft genomen die zij in het boekjaar 2002/2003 heeft behaald. Volgens Deltafina had de Commissie rekening moeten houden met de omzet van het op 31 maart 2004 afgesloten boekjaar, nu haar boekjaar ieder jaar op 31 maart wordt afgesloten en de bestreden beschikking was vastgesteld op 20 oktober 2004.
362 Deltafina preciseert dat de omzet die zij heeft behaald in het op 31 maart 2004 afgesloten boekjaar 127 360 989 EUR was, wat lager is dan het bedrag van 133 228 000 EUR dat is genoemd in punt 443 van de bestreden beschikking. Zij is van oordeel dat het bedrag van haar geldboete, vóór de toepassing van de mededeling inzake medewerking, dan ook niet hoger mocht zijn dan 12 736 000 EUR.
363 De Commissie erkent dat zij bij Deltafina voor de beoordeling van de vraag of de bovengrens van 10 % al dan niet is overschreden rekening moet houden met de omzet die laatstgenoemde heeft behaald in het op 31 maart 2004 afgesloten boekjaar. Zelfs wanneer rekening wordt gehouden met deze omzet zou de bovengrens echter niet zijn overschreden.
364 Ten overvloede voert de Commissie aan dat het Gerecht in zijn arrest van 29 april 2004, Tokai Carbon e.a./Commissie (T‑236/01, T‑239/01, T‑244/01–T‑246/01, T‑251/01 en T‑252/01, Jurispr. blz. II‑1181, punten 352 tot 354) heeft geoordeeld dat de bovengrens van 10 % dient te worden toegepast op „het eindresultaat van de berekening van de geldboete”, en niet in een eerder stadium, namelijk vóór de toepassing van de mededeling inzake medewerking. In casu wordt niet betwist dat het eindbedrag van de aan Deltafina opgelegde geldboete, zijnde 11 880 000 EUR, niet hoger is dan 10 % de omzet van het op 31 maart 2004 afgesloten boekjaar.
Beoordeling door het Gerecht
365 In punt 439 van de bestreden beschikking stelt de Commissie het bedrag van de geldboete van Deltafina, vóór de toepassing van de mededeling inzake medewerking, vast op 13 200 000 EUR. In punt 443 van deze beschikking beschrijft zij dat, „nu de door Deltafina in 2003 behaalde omzet 133 228 000 EUR bedraagt” dit bedrag niet hoeft te worden aangepast krachtens artikel 23, lid 2, van verordening 1/2003.
366 Op grond van artikel 23, lid 2, van verordening 1/2003 moet bij de berekening van de in deze bepaling genoemde bovengrens van 10 % rekening worden gehouden met de omzet die in het voorafgaande boekjaar is behaald. Partijen zijn het erover eens dat de Commissie bij het bepalen of deze bovengrens al dan niet was overschreden derhalve rekening zou moeten houden met de door Deltafina in het op 31 maart 2004 afgesloten boekjaar behaalde omzet.
367 De Commissie heeft in punt 443 van de bestreden beschikking dan ook ten onrechte de door Deltafina in het op 31 maart 2003 afgesloten boekjaar behaalde omzet in aanmerking genomen.
368 Het op grond van deze onjuistheid aangevoerde middel kan echter niet slagen daar, zelfs wanneer rekening zou worden gehouden met de door Deltafina in het op 31 maart 2004 afgesloten boekjaar behaalde omzet, de bovengrens van 10 % immers niet wordt overschreden. Uit een tabel in de bij het verzoekschrift gevoegde jaarrekening van Deltafina van 31 maart 2004 blijkt namelijk dat haar omzet op die datum 139 904 230,95 EUR was, een bedrag dat meer dan tien keer zoveel is als het hiervoor genoemde bedrag van 13 200 000 EUR. Dienaangaande moet worden gesteld dat het bedrag dat in aanmerking moet worden genomen, het bedrag is dat bij de post „Opbrengsten uit verkoop en geleverde diensten” vermeld staat, en niet, zoals Deltafina doet, het bedrag dat vermeld staat bij „Totaal”, waarbij de boekhoudposten zijn inbegrepen die niet mogen worden meegerekend, zoals in casu de posten „Veranderingen in voorraden eindproducten” en „Overige opbrengsten en inkomsten”.
369 Uit de voorgaande overwegingen volgt dat het achtste middel niet kan slagen.
Negende middel, ontleend aan schending van artikel 23, lid 3, van verordening nr. 1/2003, van de preambule en van punt 4 van de richtsnoeren, van punt B, sub e, en van punt D van de mededeling inzake medewerking en van het beginsel van gelijke behandeling, alsmede een motiveringsgebrek
Samenvatting van de bestreden beschikking
370 In de punten 448 tot en met 456 van de bestreden beschikking spreekt de Commissie zich uit over de toepassing van de mededeling inzake medewerking in de zaak van de bewerkingsbedrijven en Deltafina.
371 In de eerste plaats geeft zij in het bijzonder aan dat laatstgenoemden hebben verzocht in aanmerking te kunnen komen voor de toepassing van deze mededeling alvorens hun de mededeling van punten van bezwaar zou worden meegedeeld (punt 449 van de bestreden beschikking).
372 In de tweede plaats stelt zij vast dat punt D van de mededeling inzake medewerking van toepassing is op de Spaanse bewerkingsbedrijven. Zij merkt op dat zij de meeste wezenlijke bestanddelen die het bestaan van de inbreuk bewijzen weliswaar reeds in bezit had, maar dat de gegevens die de bewerkingsbedrijven haar hebben doen toekomen wel hebben bijgedragen tot het verduidelijken en aantonen ervan (punt 450 en 451 van de bestreden beschikking).
373 In de derde plaats is de Commissie van oordeel dat Taes, gezien haar „bijzonder waardevolle” samenwerking tijdens de procedure, met name ten aanzien van de deelname van Deltafina aan de inbreuk, en gezien het feit dat zij de feiten zoals die zijn omschreven in de mededeling van punten van bezwaar nooit heeft betwist, met toepassing van punt D, lid 2, eerste en tweede streepje, van de mededeling inzake medewerking, in aanmerking moet komen voor een vermindering van de geldboete met 40 % (punt 452 van de bestreden beschikking).
374 In de vierde plaats geeft de Commissie aan dat de door Cetarsa en WWTE verstrekte inlichtingen weliswaar belangrijk waren, maar niet zo zinvol zijn gebleken voor haar onderzoek als de door Taes verstrekte informatie (punt 453 van de bestreden beschikking). Zij licht toe dat Cetarsa en WWTE in hun antwoord op de mededeling van punten van bezwaar met een verklaring zijn gekomen die niet overeenstemde met de feiten. Zij besluit derhalve aan deze twee bewerkingsbedrijven, overeenkomstig punt D, lid 2, eerste streepje, van de mededeling inzake medewerking, een vermindering van de geldboete met 25 % toe te kennen.
375 In de vijfde plaats merkt de Commissie ten aanzien van Agroexpansión op dat laatstgenoemde eveneens zinvolle informatie heeft verstrekt, maar dat zij, in haar antwoord op de mededeling van punten van bezwaar, de feiten „in dezelfde bewoordingen als Cetarsa en WWTE” heeft betwist (punt 454 van de bestreden beschikking). Zij voegt hieraan toe dat Agroexpansión het geheime karakter van de afspraken van de bewerkingsbedrijven met betrekking tot de (maximale) gemiddelde leveringsprijzen heeft ontkend. In het licht van deze feiten kent zij deze onderneming een vermindering van 20 % van het boetebedrag toe.
376 In de zesde plaats gaat de Commissie tot slot over tot een vermindering van 10 % van de aan Deltafina opgelegde geldboete (punt 456 van de bestreden beschikking). Zij is van oordeel dat, hoewel noch Universal noch Deltafina zich exact hebben uitgelaten over de bijdrage van Deltafina aan de medewerking die Taes aan de Commissie verleende, niet kan worden ontkend dat een deel van de in bijlage bij het rapport van Taes van 18 februari 2002 gevoegde documenten duidelijk van Deltafina afkomstig was en aan Taes was gestuurd in het kader van de genoemde medewerking. Zij herhaalt dat de informatie die door Taes is verstrekt bijzonder zinvol is geweest voor haar onderzoek en met name wezenlijk om de aansprakelijkheid van Deltafina vast te stellen. Deltafina heeft echter niet rechtstreeks toegelicht op welke wijze en in welke mate zij voornemens was medewerking te verlenen, en heeft in haar antwoord op de mededeling van punten van bezwaar de beschuldigingen in de mededeling van punten van bezwaar ten aanzien van haar aansprakelijkheid betwist. De Commissie geeft eveneens aan dat Deltafina „niet voldoet aan het criterium van punt B[, sub e], van [de] mededeling inzake medewerking”.
Argumenten van partijen
377 In het kader van het negende middel, dat door Deltafina subsidiair is aangevoerd, voert Deltafina aan dat de Commissie een reeks fouten heeft gemaakt in de beoordeling van haar medewerking tijdens de administratieve procedure. Deze grieven kunnen worden verdeeld in vier onderdelen.
378 In het eerste onderdeel stelt Deltafina dat de Commissie ten onrechte heeft gemeend dat zij de beschuldigingen in de mededeling van punten van bezwaar ten aanzien van haar aansprakelijkheid fundamenteel had betwist. Door te verklaren dat M. op persoonlijke titel handelde, heeft zij zich beperkt tot het betwisten van de door de Commissie gegeven uitlegging van bepaalde feiten en van haar juridische beoordeling. Zij voegt hieraan toe dat Taes in een rapport van 18 februari 2002 eveneens een dergelijke verklaring had geformuleerd en zij verbaast zich erover dat laatstgenoemde niettemin in aanmerking kwam voor een grotere vermindering van de geldboete dan zij zelf.
379 In het tweede onderdeel voert Deltafina aan dat de Commissie de mededeling inzake medewerking heeft geschonden door in punt 456 van de bestreden beschikking te stellen dat zij niet voldoet aan het criterium van punt B, sub e, van deze mededeling. Zij beweert dat dit punt in casu niet van toepassing is omdat de Commissie in de bestreden beschikking punt D van deze mededeling toepast, dat betrekking heeft op de situatie waarin „een onderneming haar medewerking verleent zonder dat aan alle in de punten B of C genoemde voorwaarden is voldaan”. Zij voegt hieraan toe dat de Commissie haar in de mededeling van punten van bezwaar geen gedragingen heeft verweten zoals die zijn beschreven in punt B, sub e, van de mededeling inzake medewerking, en in de bestreden beschikking in elk geval niet heeft aangetoond dat zij zich op een dergelijke manier heeft gedragen.
380 In het derde onderdeel overweegt Deltafina dat de bestreden beschikking „een zeer tegenstrijdige motivering bevat”, in die zin dat het percentage van de vermindering van de haar door de Commissie opgelegde geldboete lager is dan het bedrag dat aan Taes is opgelegd. Ter ondersteuning hiervan voert Deltafina aan dat, nu de Commissie in punt 360 van de bestreden beschikking vaststelt dat zij een rol speelt in de coördinatie van en het toezicht op de Europese activiteiten van het concern Universal, waaronder de activiteiten van haar zustermaatschappij Taes, „het redelijk is dat niet alleen de verantwoordelijkheden, maar ook de voordelen haar om die reden toekomen”. Zij voegt hieraan toe dat de bijzonder zinvolle „bijdragen” van Taes, met name voor wat betreft haar deelname aan het bewerkingsbedrijvenkartel, slechts van haarzelf afkomstig kunnen zijn. Zij benadrukt het feit dat zij de Commissie medewerking heeft verleend vanaf het moment dat Taes bij de onderhavige zaak betrokken is geraakt. De informatie die in het kader van de administratieve procedure door de raadslieden van Taes aan de Commissie is verstrekt, is zowel voor rekening van laatstgenoemde als voor rekening van haarzelf verstrekt, is door de vertegenwoordigers en de leiding van beide ondernemingen gezamenlijk voorbereid, onder toezicht van Universal, en is voor een zeer groot deel van haarzelf afkomstig.
381 In het vierde onderdeel beweert Deltafina tot slot dat de Commissie de mededeling inzake medewerking op discriminerende wijze heeft toegepast. Dienaangaande kritiseert zij allereerst het feit dat Cetarsa, WWTE en Agroexpansión in aanmerking zijn gekomen voor een hogere vermindering van de geldboete dan zijzelf, terwijl zij de feiten hadden betwist, „zij het in andere mate”. Vervolgens merkt zij op dat WWTE en Agroexpansión pas in hun antwoord op de mededeling van punten van bezwaar voor het eerst verklaren dat zij een leidende rol heeft gespeeld in het bewerkingsbedrijvenkartel. Zij is derhalve van mening dat er reden is te twijfelen aan de „volledigheid en de loyaliteit van hun samenwerking in de voorgaande twee jaren”. Tot slot verwijt zij de Commissie het criterium van punt B, sub e, van de mededeling inzake medewerking uitsluitend op haar te hebben toegepast.
382 Gelet op alle voorgaande overwegingen verzoekt Deltafina het Gerecht het bedrag van de aan haar opgelegde geldboete te verlagen door hetzelfde percentage toe te passen als zij heeft toegepast op het bedrag van de geldboete van Taes, namelijk 40 %.
383 De Commissie is van oordeel dat alle onderdelen ongegrond zijn.
384 In de eerste plaats herinnert zij eraan dat Deltafina in haar antwoord op de mededeling van punten van bezwaar heeft verklaard dat alle gedragingen die haar werden verweten in wezen toegerekend moesten worden aan M., die uitsluitend op persoonlijke titel had gehandeld. Deze bewering zou een „duidelijke poging [zijn] om de feiten te verdraaien”.
385 In de tweede plaats betwist de Commissie dat zij punt B, sub e, van de mededeling inzake medewerking onjuist heeft toegepast. Dienaangaande voert zij enerzijds aan dat het feit dat zij punt D van deze mededeling toepast geenszins uitsluit dat zij, voor het bepalen van het percentage van de vermindering dat zij wil toepassen op een onderneming die haar medewerking verleent, rekening kan houden met het feit dat deze onderneming niet voldoet aan enkele van de voorwaarden van de punten B en C van deze mededeling. Anderzijds geeft zij aan dat het onjuist is te beweren dat zij Deltafina geen gedragingen zoals genoemd in punt B, sub e, van de mededeling inzake medewerking heeft verweten.
386 In de derde plaats is de Commissie van mening dat zij niet verplicht was op de aan Deltafina opgelegde geldboete hetzelfde percentage voor vermindering toe te passen als op de aan Taes opgelegde geldboete.
387 Dienaangaande benadrukt zij dat Deltafina niet aansprakelijk is geacht voor schending van artikel 81, EG, vanwege haar rol in de coördinatie van en het toezicht op de activiteiten van Taes, maar omdat zij zelf „in het kader van het [bewerkingsbedrijven]kartel een aantal belangrijke, vaak bepalende gedragingen” heeft vertoond. Anderzijds verklaart zij dat de medewerking die Deltafina verleend heeft, beperkt is tot het gezamenlijk met Taes opstellen van het rapport van laatstgenoemde van 18 februari 2002.
388 In de vierde plaats is de Commissie van mening dat zij het beginsel van gelijke behandeling op geen enkele wijze heeft geschonden door op Deltafina een percentage voor de vermindering toe te passen dat lager is dan het percentage voor de andere adressaten van de bestreden beschikking.
Beoordeling door het Gerecht
389 De Commissie beschikt over een ruime beoordelingsbevoegdheid ter zake van de methode voor de berekening van de geldboeten en kan daarbij rekening houden met een groot aantal factoren, waaronder de medewerking van de betrokken ondernemingen tijdens het door de diensten van deze instelling gevoerde onderzoek. De Commissie beschikt in dat verband over een ruime beoordelingsvrijheid bij de waardering van de kwaliteit en de bruikbaarheid van de door een onderneming verleende medewerking, met name in vergelijking met de bijdragen van andere ondernemingen (arrest Hof van 10 mei 2007, SGL Carbon/Commissie, C‑328/05 P, Jurispr. blz. I‑3921, punten 81 en 88).
390 Een vermindering van het bedrag van een geldboete wegens medewerking is slechts gerechtvaardigd, indien de onderneming zich aldus heeft gedragen dat het voor de Commissie gemakkelijker was om de inbreuk op de communautaire mededingingsregels vast te stellen en tegen te gaan (zie arrest Gerecht van 8 juli 2004, JFE Engineering e.a./Commissie, T‑67/00, T‑68/00, T‑71/00 en T‑78/00, Jurispr. blz. II‑2501, punt 499, en de aldaar aangehaalde rechtspraak) en het gedrag van de onderneming blijk geeft van een werkelijke geest van medewerking (arrest Dansk Rørindustri e.a./Commissie, punt 228 hierboven, punten 395 en 396).
391 De Commissie heeft in de mededeling inzake medewerking de voorwaarden verduidelijkt waaronder ondernemingen die met haar samenwerken wanneer zij een onderzoek naar een mededingingsregeling instelt, van de geldboeten kunnen worden vrijgesteld of aanspraak kunnen maken op een verlaging van het bedrag van de geldboete die hun anders zou worden opgelegd (zie punt A, lid 3, van de mededeling inzake medewerking).
392 Op grond van punt B van de mededeling inzake medewerking kan een onderneming enkel in aanmerking komen voor een zeer aanzienlijke vermindering van geldboete, te weten van ten minste 75 %, of zelfs voor een niet-oplegging van een geldboete, wanneer zij voldoet aan alle voorwaarden die genoemd worden sub a tot en met e van dit punt. Volgens punt B, sub e, komt een onderneming alleen in aanmerking voor een dergelijke vermindering of niet-oplegging van de geldboete, wanneer zij “niet het initiatief [heeft genomen tot,] of een bepalende rol [heeft gespeeld bij] de onwettige activiteit”.
393 Op grond van punt C van deze mededeling komt „[e]en onderneming die aan de in punt B[, sub] b tot en met e, genoemde voorwaarden voldoet en die de geheime mededingingsregeling bij de Commissie aanbrengt nadat deze een bij beschikking gelaste verificatie bij de bij de mededingingsregeling betrokken ondernemingen heeft verricht, zonder dat deze verificatie voldoende grond heeft opgeleverd om een op een beschikking gerichte [administratieve] procedure te kunnen inleiden, [...] in aanmerking voor een vermindering van 50 tot 75 % van de geldboete”.
394 In punt D van de mededeling inzake medewerking, met als titel „Belangrijke vermindering van de geldboete” is het volgende bepaald:
„1. Wanneer een onderneming haar medewerking verleent zonder dat aan alle in deel B of C genoemde voorwaarden is voldaan, komt zij in aanmerking voor een vermindering van 10 tot 50 % van de geldboete die haar zou zijn opgelegd.
2. Dit kan met name het geval zijn indien:
– een onderneming, voordat een mededeling van punten van bezwaar is verzonden, aan de Commissie inlichtingen dan wel schriftelijke of andere bewijsstukken verstrekt die bijdragen tot het bewijs van het bestaan van de inbreuk;
– de onderneming na ontvangst van de mededeling van punten van bezwaar aan de Commissie mededeelt dat zij de feiten waarop de Commissie haar beschuldigingen baseert, niet fundamenteel betwist”.
395 De gegrondheid van dit middel moet worden getoetst tegen de achtergrond van die overwegingen. Het tweede onderdeel ervan zal als laatste worden onderzocht.
396 Ten aanzien van het eerste onderdeel moet worden vastgesteld dat de Commissie in punt 456 van de bestreden beschikking terecht heeft opgemerkt dat Deltafina in haar reactie op de mededeling van punten van bezwaar de „beschuldigingen [...] ten aanzien van haar aansprakelijkheid fundamenteel had betwist”. In deze reactie heeft Deltafina zich immers met klem verzet tegen haar aansprakelijkheid voor de inbreuk, door herhaaldelijk te stellen dat deze aansprakelijkheid toegerekend moest worden aan M., die binnen het kader van het bewerkingsbedrijvenkartel uitsluitend op persoonlijke titel zou hebben gehandeld en niet als vertegenwoordiger van de onderneming. Door zich op die manier op te stellen, betwistte Deltafina fundamenteel de feiten in de mededeling van punten van bezwaar en was het niet alleen zo dat zij een andere uitleg hieraan gaf of de juridische beoordeling door de Commissie tegensprak.
397 Ten aanzien van het argument van Deltafina inzake het feit dat Taes niet wordt verweten dat zij de feiten fundamenteel heeft betwist, terwijl ook zij tijdens de administratieve procedure had verklaard dat M. uitsluitend op persoonlijke titel handelde, volstaat het op te merken dat zij met deze verklaring, in tegenstelling tot Deltafina, geen feit betwistte dat rechtstreeks op haar betrekking had en dat haar eigen aansprakelijkheid voor de inbreuk ter discussie stelde.
398 Ten aanzien van het derde onderdeel moet allereerst worden vastgesteld dat dit op een onjuiste premisse berust. Immers, zoals duidelijk blijkt uit de punten 359 tot en met 366 van de bestreden beschikking en uit de punten 107 tot en met 112 hierboven, is Deltafina weliswaar aansprakelijk gesteld voor de inbreuk, maar is zij dit niet vanwege haar taken rond het toezicht en de controle van de activiteiten van Taes, maar vanwege haar rechtstreekse en actieve deelname aan de activiteiten van het bewerkingsbedrijvenkartel.
399 Vervolgens zij eraan herinnerd dat de Commissie volgens vaste rechtspraak bij haar beoordeling van de medewerking van de leden van een kartel niet mag ingaan tegen het beginsel van gelijke behandeling, dat wordt geschonden wanneer vergelijkbare situaties verschillend of verschillende situaties gelijk worden behandeld, tenzij een dergelijke behandeling objectief gerechtvaardigd is (zie arrest Tokai Carbon e.a./Commissie, punt 364 hierboven, punt 394, en de aldaar aangehaalde rechtspraak).
400 Het is niet zo dat de Commissie kennelijk buiten de grenzen van haar beoordelingsvrijheid is getreden door te oordelen dat de medewerking van Taes zinvoller was dan die van Deltafina.
401 Zo heeft Deltafina, zoals reeds uiteengezet is in de punten 396 en 397 hierboven, in tegenstelling tot Taes, bepaalde feiten fundamenteel betwist in de zin van punt D, lid 2, tweede streepje.
402 Bovendien heeft Deltafina, in tegenstelling tot Taes, nooit rechtstreeks haar medewerking verleend aan de Commissie. Meer specifiek heeft laatstgenoemde met recht geoordeeld dat de medewerking van Deltafina beperkt was tot een bijdrage aan het opstellen van het rapport van Taes van 18 februari 2002 (zie punten 8 en 9 hierboven). Universal Leaf heeft in haar brief aan de Commissie van 15 februari 2002 immers slechts met betrekking tot dit rapport melding gemaakt van de medewerking van Deltafina. Hierna hebben noch Universal Leaf, noch Taes, noch Deltafina aan de Commissie aangegeven dat Deltafina, via Taes, bleef meewerken aan het onderzoek, en evenmin dat de gegevens die de Commissie waren verstrekt in samenwerking met Deltafina waren voorbereid.
403 Derhalve mocht de Commissie de aan Deltafina opgelegde geldboete verminderen met een lager percentage dan het percentage dat zij bij Taes had toegepast.
404 Ten aanzien van het vierde onderdeel moet worden vastgesteld dat Deltafina niet kan stellen dat zij in vergelijking met Cetarsa, WWTE en Agroexpansión is gediscrimineerd, omdat de door haar verleende medewerking veel beperkter was dan die van laatstgenoemden.
405 Dienaangaande is het in de eerste plaats zo dat Cetarsa, WWTE en Agroexpansión weliswaar eveneens bepaalde feiten fundamenteel hebben betwist, maar dat dit „in een andere mate was” dan Deltafina. Zo heeft laatstgenoemde, door in haar antwoord op de mededeling van punten van bezwaar herhaaldelijk aan te voeren dat haar voorzitter uitsluitend op persoonlijke titel handelde, gedurende de gehele administratieve procedure betwist dat zij ook maar op enige wijze had deelgenomen aan het bewerkingsbedrijvenkartel.
406 Daarnaast is het zo dat terwijl Cetarsa, WWTE en Agroexpansión tijdens de administratieve procedure de Commissie zeer zinvolle informatie hadden verschaft (zie punten 453 en 454 van de bestreden beschikking), de medewerking van Deltafina, zoals reeds is opgemerkt in punt 402 hierboven, beperkt is gebleven tot een bijdrage aan het opstellen van het rapport van Taes van 18 februari 2002.
407 Het vierde onderdeel moet dan ook worden afgewezen.
408 Ten slotte dient ten aanzien van het tweede onderdeel allereerst te worden opgemerkt dat niets zich ertegen verzet dat de Commissie, in het kader van de ruime beoordelingsbevoegdheid die zij in dit opzicht heeft, rekening houdt met het feit dat de betreffende onderneming niet voldoet aan een van de voorwaarden uit punt B, sub a tot e, van de mededeling inzake medewerking, wanneer zij bij de toepassing van punt D van deze mededeling binnen de marge van 10 tot 50 % het aan deze onderneming toe te kennen percentage van de vermindering moet bepalen.
409 Vervolgens dient te worden vastgesteld dat uit de memories van de Commissie en uit hetgeen zij ter terechtzitting heeft betoogd, volgt dat de Commissie, door in punt 456 van de bestreden beschikking aan te geven dat Deltafina niet voldeed aan de in punt B, sub e, van de mededeling inzake medewerking genoemde voorwaarde, verwees naar het feit dat laatstgenoemde de leider was van het bewerkingsbedrijvenkartel. Dienaangaande moet worden opgemerkt dat in feite uit punt B, sub e, van de mededeling inzake medewerking volgt dat de Commissie niet voornemens is een zeer aanzienlijke vermindering van de geldboete te verlenen of zelfs helemaal geen geldboete op te leggen indien de betrokken partij een bijzonder bepalende rol binnen het kartel heeft gespeeld, zoals een rol van leider, aanstichter of initiatiefnemer.
410 Zoals reeds is gesteld in de punten 331 tot en met 335 hierboven, blijkt uit de dossierstukken van de Commissie niet genoegzaam dat Deltafina de functie heeft gehad van leider. Derhalve heeft de Commissie bij de beslissing dat zij bij Deltafina een vermindering van slechts 10 % vanwege de door haar verleende medewerking zou toepassen, ten onrechte deze functie naast andere overwegingen in aanmerking genomen.
411 Gelet op het voorgaande moet het negende middel gedeeltelijk gegrond worden verklaard en bijgevolg dient de bestreden beschikking aldus te worden gewijzigd dat in het geval van Deltafina een passend verminderingspercentage wordt bepaald. Krachtens zijn volledige rechtsmacht acht het Gerecht het juist de aan Deltafina opgelegde geldboete vanwege de door haar verleende medewerking met 15 % te verlagen. De concrete gevolgen van die herziening worden in de punten 437 tot en met 439 hieronder nader toegelicht.
Tiende middel, ontleend aan schending van artikel 23, lid 3, van verordening nr. 1/2003, van punt 5, sub b, van de richtsnoeren en van het evenredigheidsbeginsel
Argumenten van partijen
412 In het kader van het tiende middel, dat door Deltafina subsidiair is aangevoerd, verwijt zij de Commissie dat zij bij het verminderen van het eindbedrag van haar geldboete geen rekening heeft gehouden, op grond van punt 5, sub b, van de richtsnoeren, met de „economische en sociale context van de ruwe tabak in Spanje”.
413 Ter ondersteuning van dit middel licht Deltafina toe dat de tabaksteelt in de Europese Unie structureel zal teruglopen door de beëindiging van de premieregelingen die is voorzien in de gemeenschappelijke marktordening in de tabakssector. Zij beschrijft dat in 2010, na een voorlopige periode van vier jaar, een nieuwe regeling zal worden ingevoerd, waarbij inkomenssteun niet langer afhankelijk zal zijn van de tabakproductie, maar zal worden gekoppeld aan doelstellingen van omschakeling en ondersteuning aan verschillende gewassen. Zij geeft eveneens aan dat de Commissie verwacht dat „het nettoresultaat van het nieuwe model een aanzienlijke vermindering van de tabakproductie in de Gemeenschap zal betekenen, met als gevolg dat het grootste deel van de niet gezinsgebonden werkgelegenheid in de landbouw in deze sector en van de industrie van de eerste bewerking niet behouden zal kunnen worden”. Zij voegt hieraan toe dat aan de in de Europese Unie geteelde soorten tabak door de overige industrie geen strategisch belang wordt toegekend en dat deze soorten gemakkelijk tegen lagere kosten kunnen worden vervangen door in derde landen geteelde tabak. Tot slot voert zij aan dat de premies op dit moment meer dan 80 % van het inkomen van de telers vormen.
414 Deltafina voegt hieraan toe dat de Commissie in haar beschikking 2003/600/EG van 2 april 2003 betreffende een procedure op grond van artikel 81 [EG] (zaak COMP/C.38.279/F3 – Frans rundvlees) (PB L 209, blz. 12), de „specifieke economische context” die wordt bedoeld in punt 5, sub b, van de richtsnoeren uitdrukkelijk als verzachtende omstandigheid heeft meegenomen. In de onderhavige zaak zou de Commissie de aan elk van de partijen opgelegde geldboete dan hebben verlaagd met 60 %.
415 De Commissie is van oordeel dat zij niet verplicht was bij het vaststellen van het bedrag van de geldboete rekening te houden met de door Deltafina aangevoerde terugloop en dat het tiende middel derhalve moet worden afgewezen.
Beoordeling door het Gerecht
416 Punt 5, sub b, van de richtsnoeren bepaalt:
„Naargelang van de omstandigheden dient, na uitvoering van de vorengenoemde berekeningen, rekening te worden gehouden met bepaalde objectieve gegevens, zoals een specifieke economische context, het economische of het financiële voordeel dat de inbreukmakers eventueel hebben behaald [...], de specifieke kenmerken van de betrokken ondernemingen en hun vermogen om in een bepaalde sociale context daadwerkelijk te kunnen betalen, om uiteindelijk de bedragen van de voorgenomen geldboeten bij te stellen.”
417 Vastgesteld moet worden dat de Commissie, in tegenstelling tot wat Deltafina beweert, bij de vermindering van het eindbedrag van de aan haar opgelegde geldboete op grond van punt 5, sub b, van de richtsnoeren geenszins verplicht was rekening te houden met een vermeende terugloop van de tabaksteelt, omdat deze terugloop ten tijde van het vaststellen van de bestreden beschikking slechts een toekomstige en onzekere gebeurtenis was.
418 Voor het overige kan Deltafina zich niet beroepen op beschikking 2003/600, omdat de omstandigheden van deze zaak niet vergelijkbaar zijn met de onderhavige zaak. Meer specifiek is er in casu geen sprake van de uitzonderlijke omstandigheden waarmee de Commissie in deze zaak op grond van punt 5, sub b, van de richtsnoeren rekening had gehouden. Bovendien beschikt de Commissie volgens vaste rechtspraak bij de vaststelling van geldboeten over een ruime beoordelingsbevoegdheid en is zij niet gebonden door haar eerdere beoordelingen (arrest Hof van 19 maart 2009, Archer Daniels Midland/Commissie, C‑510/06 P, Jurispr. blz. I-1843, punt 82).
419 Gelet op het voorgaande moet het tiende middel worden afgewezen.
Elfde middel, ontleend aan schending van het beginsel van gelijke behandeling, het verbod van terugwerkende kracht van sancties en het vertrouwensbeginsel
Argumenten van partijen
420 In het kader van het elfde middel, dat door Deltafina meer subsidiair is aangevoerd, stelt zij dat de Commissie het vertrouwensbeginsel heeft geschonden door haar niet slechts, conform haar vroegere beschikkingspraktijk, een symbolische boete op te leggen. Ter ondersteuning van deze verklaring voert zij aan dat de Commissie in de beschikking inzake organische peroxides aan de onderneming AC-Treuhand een boete ten bedrage van slechts 1 000 EUR had opgelegd vanwege het feit dat haar aanpak op dit gebied nieuw was, waarbij niet alleen de ondernemingen die lid waren van het kartel een sanctie opgelegd kregen, maar ook de ondernemingen die, zonder aanwezig te zijn op de betreffende markt, het genoemde kartel hebben opgezet of vergemakkelijkt. Zij stelt dat uit deze beschikking, uit het persbericht hierover en uit punt 33 van het verslag over het mededingingsbeleid van 2003 (XXXIIIe Verslag over het mededingingsbeleid – 2003) volgt dat de Commissie uitsluitend voor de toekomst wilde afwijken van haar beschikkingspraktijk die erin bestond dat zij in een dergelijke situatie slechts een symbolische boete oplegde. Nu dateren alle handelingen die Deltafina verweten worden van vóór 11 augustus 2001, dat is twee jaar en vier maanden vóór de vaststelling van de beschikking inzake organische peroxides.
421 Vervolgens beroept Deltafina zich op een schending van het beginsel van gelijke behandeling, door op te merken dat het Gerecht heeft verklaard dat „[o]p het gebied van de bestraffing van inbreuken op de mededingingsregels de eerbiediging van dit beginsel ongetwijfeld [vereist], dat aan ondernemingen die in eenzelfde periode soortgelijke inbreuken hebben gepleegd, dezelfde wettelijke sancties worden opgelegd, ongeacht de datum – die noodzakelijkerwijs zal variëren – waarop de beschikking tegen hen is gegeven” en dat „[i]n dit opzicht dit beginsel nauw verbonden [is] met het verbod van terugwerkende kracht van straffen, volgens hetwelk de aan een onderneming wegens inbreuk op de mededingingsregels opgelegde sanctie moet overeenstemmen met die welke ten tijde van de inbreuk gold” (arrest Gerecht van 9 juli 2003, Archer Daniels Midland en Archer Daniels Midland Ingredients/Commissie, T‑224/00, Jurispr. blz. II‑2597, punt 70).
422 Gelet op de voorgaande overwegingen verzoekt Deltafina het Gerecht de geldboete te verlagen tot het symbolische bedrag van 1 000 EUR.
423 De Commissie is van mening dat het elfde middel moet worden afgewezen.
424 Dienaangaande benadrukt de Commissie allereerst dat volgens de rechtspraak haar vroegere beschikkingspraktijk niet op zichzelf als rechtskader dient voor geldboeten inzake mededinging. Vervolgens herhaalt zij dat de zaak waarop de beschikking inzake organische peroxides betrekking heeft niet kan worden vergeleken met de onderhavige zaak. Bovendien merkt zij op dat noch deze beschikking, noch het persbericht over deze beschikking, noch het verslag over het mededingingsbeleid van 2003 (XXXIIIe Verslag over het mededingingsbeleid – 2003) nauwkeurige, onvoorwaardelijke en onderling overeenstemmende toezeggingen bevat ten aanzien van het feit dat voor gedragingen zoals die welke aan Deltafina worden toegerekend „bijzonder lage geldboetes” zouden zijn opgelegd.
Beoordeling door het Gerecht
425 In de eerste plaats dient ten aanzien van de vermeende schending van het vertrouwensbeginsel te worden geoordeeld dat geen van de door Deltafina aangehaalde factoren bij laatstgenoemde een dergelijk vertrouwen kon wekken ten aanzien van een aan haar op te leggen sanctie door middel van een louter symbolische geldboete.
426 In dit verband zij er allereerst aan herinnerd dat de vroegere beschikkingspraktijk van de Commissie op zich niet fungeert als rechtskader voor de geldboeten in mededingingszaken (zie punt 292 hierboven). Het feit dat de Commissie in het verleden voor sommige soorten inbreuken geldboeten van een bepaald niveau heeft opgelegd, ontneemt haar niet de mogelijkheid dit niveau binnen de in verordening nr. 1/2003 gestelde grenzen te verhogen, indien dit noodzakelijk is ter uitvoering van het communautaire mededingingsbeleid (zie naar analogie arrest Musique diffusion française e.a./ Commissie, punt 120 hierboven, punt 109). Bovendien mogen de marktdeelnemers volgens vaste rechtspraak niet vertrouwen op de handhaving van een bestaande situatie die in het kader van de beoordelingsvrijheid van de gemeenschapsinstellingen kan worden gewijzigd (zie arrest Hof van 14 februari 1990, Delacre e.a./Commissie, C‑350/88, Jurispr. blz. I‑395, punt 33, en de aldaar aangehaalde rechtspraak). Bijgevolg kunnen de ondernemingen die betrokken zijn bij een administratieve procedure die tot de oplegging van een geldboete kan leiden, niet het gewettigd vertrouwen koesteren dat de Commissie het niveau van de vroeger opgelegde geldboeten niet zal overschrijden (arresten Gerecht van 12 juli 2001, Tate & Lyle e.a./Commissie, T‑202/98, T‑204/98 en T‑207/98, Jurispr. blz. II‑2035, punt 146, en LR AF 1998/Commissie, punt 101 hierboven, punt 243).
427 Vervolgens zij eraan herinnerd dat het recht zich op het vertrouwensbeginsel te beroepen toekomt aan iedere particulier die zich in een situatie bevindt waaruit blijkt, dat het communautaire bestuur bij hem gegronde verwachtingen heeft gewekt [arrest Hof van 11 maart 1987, Van den Bergh en Jurgens en Van Dijk Food Products (Lopik)/EEG, 265/85, Jurispr. blz. 1155, punt 44], met dien verstande dat op schending van het vertrouwensbeginsel geen beroep kan worden gedaan wanneer het bestuur geen nauwkeurige, onvoorwaardelijke en onderling overeenstemmende toezeggingen heeft gedaan die van bevoegde en betrouwbare bronnen afkomstig zijn (zie arrest Tokai Carbon e.a./Commissie, punt 364 hierboven, punt 152, en de aldaar aangehaalde rechtspraak).
428 In casu kon het feit dat de Commissie in verschillende beschikkingen van vóór de beschikking inzake organische peroxides geen inbreuk op artikel 81, lid 1, EG had toegerekend aan ondernemingen die een bijdrage hadden geleverd aan de uitvoering van een mededingingsregeling, maar die niet actief waren op de markt waarop de inbreuk betrekking had, bij Deltafina geen gegronde verwachtingen wekken dat de Commissie er in de toekomst vanaf zou zien dergelijke ondernemingen te vervolgen en een sanctie op te leggen. Zoals immers door het Gerecht reeds is geoordeeld in de punten 163 tot en met 165 van het arrest AC-Treuhand/Commissie, punt 48 hierboven, is de heroriëntatie van de beschikkingspraktijk van de Commissie in de beschikking organische peroxides gebaseerd op een juiste uitlegging van de reikwijdte van het in artikel 81, lid 1, EG voorziene verbod.
429 De onderhavige heroriëntatie van de beschikkingspraktijk van de Commissie was voor Deltafina temeer voorzienbaar nu er een precedent bestond, namelijk de beschikking inzake gegoten glas uit 1980. Bovendien kon de beschikkingspraktijk van de Commissie van na 1980 niet redelijkerwijze worden opgevat als een definitieve staking van de aanvankelijke aanpak in de beschikking inzake gegoten glas. Deze beschikkingspraktijk van de Commissie beperkt zich ertoe de betrokken consultancybureaus niet te veroordelen en te bestraffen, zonder dat in rechte afstand wordt gedaan van de oorspronkelijke aanpak in de beschikking inzake gegoten glas (arrest AC-Treuhand/Commissie, punt 48 hierboven, punt 164).
430 Ten aanzien van de verklaring van Deltafina dat uit de beschikking inzake organische peroxides, uit het persbericht over deze beschikking en uit punt 33 van het verslag over het mededingingsbeleid van 2003 (XXXIIIe Verslag over het mededingingsbeleid – 2003) volgt dat de Commissie heeft verklaard zich uitsluitend voor de toekomst niet meer te beperken tot het opleggen van een louter symbolische geldboete, volstaat het vast te stellen, zonder dat hoeft te worden bepaald of deze teksten in die zin nauwkeurige, onvoorwaardelijke en onderling overeenstemmende toezeggingen bevatten, dat deze teksten meer dan zes jaar na aanvang van de Deltafina toegerekende gedragingen en meer dan twee jaar na beëindiging daarvan zijn bekendgemaakt. Deltafina had dus, op het moment dat zij de betreffende inbreuk beging, op geen enkele wijze kunnen geloven dat de Commissie haar slechts een symbolische geldboete zou opleggen.
431 Tot slot is, zoals reeds is opgemerkt in punt 51 hierboven, de onderhavige situatie van Deltafina niet vergelijkbaar met die van AC-Treuhand in de zaak die heeft geleid tot de beschikking inzake organische peroxides. Immers, AC-Treuhand was een consultancybureau en was op geen enkele wijze actief op de relevante productmarkt in deze zaak, noch als concurrent, noch vanaf de vraag- of de aanbodzijde, terwijl Deltafina, als grootste klant van de Spaanse bewerkingsbedrijven, actief was op een markt rechtstreeks downstream ten opzichte van de markt waarop de mededingingsbeperkende gedragingen in de praktijk werden gebracht. Daar komt nog bij dat Deltafina aanwezig was op de markt voor de eerste bewerking in Italië en nauwe handelsbetrekkingen onderhield met bepaalde Spaanse bewerkingsbedrijven.
432 In de tweede plaats dient er, ten aanzien van het door Deltafina aangevoerde feit dat er sprake is van schending van het beginsel van gelijke behandeling, aan te worden herinnerd dat de beschikkingspraktijk van de Commissie zelf niet als rechtskader voor de geldboeten in mededingingszaken fungeert (zie punt 292 hierboven).
433 Niettemin zij er eveneens aan herinnerd dat de Commissie, wanneer zij dergelijke geldboeten oplegt, verplicht is de algemene beginselen van gemeenschapsrecht, waaronder het beginsel van gelijke behandeling, te eerbiedigen.
434 Derhalve kunnen de door Deltafina gemaakte vergelijkingen met andere beschikkingen van de Commissie inzake geldboeten slechts relevant zijn met betrekking tot de inachtneming van het gelijkheidsbeginsel, indien wordt aangetoond dat de omstandigheden van de zaken waarop deze andere beschikkingen betrekking hadden vergelijkbaar zijn met die van de onderhavige zaak (zie in die zin arrest Gerecht van 13 januari 2004, JCB Service/Commissie, T‑67/01, Jurispr. blz. II‑49, punt 187). Zoals reeds is vastgesteld in de punten 51 en 431 hierboven is de situatie van Deltafina in casu niet vergelijkbaar met die van AC-Treuhand in de zaak die heeft geleid tot de beschikking inzake organische peroxides.
435 In de derde plaats dient ten aanzien van de vermeende schending van het verbod van terugwerkende kracht van sancties te worden opgemerkt dat, zoals volgt uit de punten 137 tot en met 150 van het arrest AC-Treuhand/Commissie, punt 48 hierboven, iedere onderneming die tot de tenuitvoerlegging van een mededingingsregeling heeft bijgedragen, daaronder begrepen de ondernemingen die niet op de door de mededingingsbeperking getroffen betrokken markt actief zijn, op het moment waarop de betreffende overtreding werd begaan redelijkerwijs kon voorzien dat het in artikel 81, lid 1, EG uitgevaardigde verbod in beginsel op haar van toepassing was. Voor het overige dient, gelet op de overwegingen in punt 426 hierboven, iedere onderneming die betrokken is bij een administratieve procedure die tot de oplegging van een geldboete kan leiden rekening te houden met de mogelijkheid dat de Commissie te allen tijde kan besluiten het niveau van de geldboete te verhogen ten opzichte van het niveau dat zij in het verleden heeft toegepast. Derhalve heeft de Commissie, door zich niet te beperken tot het opleggen van een louter symbolische geldboete, het verbod van terugwerkende kracht van sancties niet geschonden.
436 Gelet op de voorgaande overwegingen moet het elfde middel worden afgewezen.
Bepaling van het eindbedrag van de aan Deltafina opgelegde geldboete
437 Uit de punten 331 tot en met 336 en 410 en 411 hierboven volgt dat de bestreden beschikking dient te worden herzien, omdat de Commissie daarin niet afdoende heeft vastgesteld dat Deltafina een leidende rol speelde in het bewerkingsbedrijvenkartel. Om die reden mocht de Commissie het basisbedrag van de geldboete van Deltafina niet op grond van verzwarende omstandigheden verhogen met 50 %, en evenmin deze vermeende rol in aanmerking nemen om op grond daarvan het bedrag van de geldboete vanwege de verleende medewerking met slechts 10 % te verlagen.
438 Voor het overige blijven de overwegingen van de Commissie in de bestreden beschikking alsmede de in casu toegepaste methode van berekening van de geldboeten ongewijzigd.
439 Het eindbedrag van de geldboete wordt dus berekend als volgt: het basisbedrag van de aan Deltafina opgelegde geldboete (12 000 000 EUR) wordt met 40 % verlaagd op grond van verzachtende omstandigheden, wat leidt tot een bedrag van 7 200 000 EUR vóór toepassing van de mededeling inzake medewerking. Dit laatste bedrag wordt verminderd met 15 % op grond van deze mededeling. Dientengevolge bedraagt het eindbedrag van de aan Deltafina op te leggen boete 6 120 000 EUR.
Kosten
440 Volgens artikel 87, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, indien dit wordt gevorderd. Volgens artikel 87, lid 3, eerste alinea, kan het Gerecht de proceskosten over de partijen verdelen, indien zij onderscheidenlijk op een of meer punten in het ongelijk worden gesteld.
441 Aangezien het beroep gedeeltelijk slaagt, eist een billijke beoordeling van de omstandigheden van de zaak dat Deltafina in casu drie kwart van haar eigen kosten en drie kwart van de kosten van de Commissie draagt en de Commissie een kwart van haar eigen kosten en een kwart van die van Deltafina.
HET GERECHT (Vierde kamer)
rechtdoende, verklaart:
1) Het bedrag van de in artikel 3 van beschikking C(2004) 4030 def. van de Commissie van 20 oktober 2004 in een procedure op grond van artikel 81, lid 1, [EG] (zaak COMP/C.38.238/B.2 – Ruwe tabak – Spanje) aan Deltafina SpA opgelegde geldboete wordt vastgesteld op 6 120 000 EUR.
2) Het beroep wordt verworpen voor het overige.
3) Deltafina zal drie kwart van haar eigen kosten en drie kwart van de kosten van de Europese Commissie dragen, terwijl deze laatste een kwart van haar eigen kosten en een kwart van die van Deltafina zal dragen.
Czúcz |
Labucka |
O’Higgins |
Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 8 september 2010.
Inhoud
Voorgeschiedenis van het geding
Procesverloop en conclusies van partijen
In rechte
1. Ontvankelijkheid van de grieven inzake misbruik van bevoegdheid
2. Vorderingen gericht op het nietig verklaren van de bestreden beschikking
Eerste middel, ontleend aan schending van artikel 81, lid 1, EG, artikel 23, lid 2, sub a, van verordening nr. 1/2003, en van het legaliteitsbeginsel en het beginsel van persoonlijke aansprakelijkheid, alsmede een motiveringsgebrek
Het eerste en het tweede onderdeel inzake respectievelijk het feit dat de Commissie Deltafina aansprakelijk stelt voor een inbreuk op een markt waarop zij niet aanwezig is en het feit dat het gedrag dat aan Deltafina wordt toegerekend niet valt onder artikel 81, lid 1, EG, noch onder artikel 23, lid 2, sub a, van verordening nr. 1/2003
– Argumenten van partijen
– Beoordeling door het Gerecht
Het derde onderdeel, inzake het feit dat de Commissie Deltafina ten onrechte een leidende rol in het bewerkingsbedrijvenkartel heeft toegedicht
– Argumenten van partijen
– Beoordeling door het Gerecht
– Argumenten van partijen
– Beoordeling door het Gerecht
Tweede middel, ontleend aan schending van artikel 27, leden 1 en 2, van verordening nr. 1/2003, van de rechten van de verdediging en van het recht op een eerlijk proces, van wezenlijke vormvoorschriften en van het legaliteitsbeginsel, het rechtszekerheidsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel, alsmede een motiveringsgebrek en misbruik van bevoegdheid
Het eerste onderdeel inzake het feit dat de Commissie Deltafina in de bestreden beschikking een andere rol heeft toegedicht dan de rol die zij haar verweet in de mededeling van punten van bezwaar
– Argumenten van partijen
– Beoordeling door het Gerecht
Het tweede onderdeel, inzake het feit dat de gedragingen die Deltafina worden verweten eigenlijk aan haar voorzitter verweten dienen te worden
– Argumenten van partijen
– Beoordeling door het Gerecht
Het derde onderdeel, inzake het feit dat de Commissie heeft geweigerd Deltafina toegang te geven tot bepaalde belastende documenten
– Argumenten van partijen
– Beoordeling door het Gerecht
Het vierde onderdeel, inzake het feit dat de Commissie de relevante productmarkt en de relevante geografische markt niet voldoende duidelijk heeft afgebakend in de mededeling van punten van bezwaar
– Argumenten van partijen
– Beoordeling door het Gerecht
Derde middel, ontleend aan schending van artikel 81, lid 1, EG, van artikel 2 van verordening nr. 1/2003 en van punt 43 van de richtsnoeren betreffende het begrip „beïnvloeding van de handel” in de artikelen 81 [EG] en 82 [EG], alsmede een motiveringsgebrek
Argumenten van partijen
Beoordeling door het Gerecht
3. Vorderingen gericht op het verlagen van het bedrag van de geldboete
Vierde middel, ontleend aan schending van artikel 2 en artikel 23, lid 2, van verordening nr. 1/2003, van punt 1 A en punt 5, sub d, van de richtsnoeren en van het evenredigheidsbeginsel, het „beginsel van gelijke behandeling en gelijke bestraffing”, alsmede een motiveringsgebrek
Samenvatting van de bestreden beschikking
Argumenten van partijen
Beoordeling door het Gerecht
– Algemene overwegingen
– Het eerste onderdeel, inzake het feit dat geen rekening is gehouden met de relatief beperkte omvang van de productmarkt
– Het tweede onderdeel, aangaande de beoordeling van de concrete weerslag van de inbreuk voor de markt
– Het derde onderdeel, inzake een tegenspraak tussen punt 413 van de bestreden beschikking en andere punten van deze beschikking
– Het vierde onderdeel, inzake de onterechte kwalificatie van Deltafina als de grootste koper van bewerkte tabak in Spanje
– Het vijfde onderdeel, inzake een motiveringsgebrek ten aanzien van de gevolgen van de onzekerheid die het Spaanse regelgevingskader met zich meebracht en van de houding van de Spaanse autoriteiten voor het vaststellen van het bedrag van de geldboeten
– Het zesde onderdeel, inzake het feit dat de Commissie geen rekening heeft gehouden met het feit dat Deltafina niet heeft deelgenomen aan de besprekingen en de onderhandelingen tussen de Spaanse bewerkingsbedrijven en de producentenvertegenwoordigers
– Het zevende onderdeel, inzake schending van het beginsel van gelijke behandeling, doordat de Commissie is afgeweken van haar vroegere praktijk
– Conclusie betreffende het vierde middel
Vijfde middel, ontleend aan schending van artikel 23, lid 3, van verordening nr. 1/2003, van punt 1 B van de richtsnoeren en van het beginsel van gelijke behandeling
Samenvatting van de bestreden beschikking
Argumenten van partijen
Beoordeling door het Gerecht
Zesde middel, ontleend aan schending van artikel 23, lid 3, van verordening nr. 1/2003, van punt 2 van de richtsnoeren, alsmede een motiveringsgebrek
Samenvatting van de bestreden beschikking
Argumenten van partijen
Beoordeling door het Gerecht
Zevende middel, ontleend aan schending van artikel 23, lid 3, van verordening nr. 1/2003 en van punt 3 van de richtsnoeren
Argumenten van partijen
Beoordeling door het Gerecht
Achtste middel, ontleend aan schending van artikel 23, lid 2, van verordening nr. 1/2003, en van punt 5, sub a, van de richtsnoeren
Argumenten van partijen
Beoordeling door het Gerecht
Negende middel, ontleend aan schending van artikel 23, lid 3, van verordening nr. 1/2003, van de preambule en van punt 4 van de richtsnoeren, van punt B, sub e, en van punt D van de mededeling inzake medewerking en van het beginsel van gelijke behandeling, alsmede een motiveringsgebrek
Samenvatting van de bestreden beschikking
Argumenten van partijen
Beoordeling door het Gerecht
Tiende middel, ontleend aan schending van artikel 23, lid 3, van verordening nr. 1/2003, van punt 5, sub b, van de richtsnoeren en van het evenredigheidsbeginsel
Argumenten van partijen
Beoordeling door het Gerecht
Elfde middel, ontleend aan schending van het beginsel van gelijke behandeling, het verbod van terugwerkende kracht van sancties en het vertrouwensbeginsel
Argumenten van partijen
Beoordeling door het Gerecht
Bepaling van het eindbedrag van de aan Deltafina opgelegde geldboete
Kosten
* Procestaal : Italiaans.