Trefwoorden
Samenvatting

Trefwoorden

1. Vrij verkeer van personen – Vrijheid van vestiging – Verdragsbepalingen – Werkingssfeer

(Art. 43 EG, 56 EG‑58 EG)

2. Vrij verkeer van personen – Vrijheid van vestiging – Belastingwetgeving

(Art. 43 EG)

Samenvatting

1. Een belastingregeling inzake successierechten waarbij de vrijstelling van deze rechten voor familiale ondernemingen afhankelijk is van de voorwaarde dat een bepaald aantal werknemers is tewerkgesteld in een regio van de betrokken lidstaat, maakt vooral inbreuk op de vrijheid van vestiging en valt binnen de werkingssfeer van artikel 43 EG. Zo een dergelijke nationale maatregel het vrije verkeer van kapitaal beperkt, is deze beperking een onvermijdelijk gevolg van een eventuele belemmering van de vrijheid van vestiging en rechtvaardigt zij niet dat die maatregel wordt getoetst aan de artikelen 56 EG tot en met 58 EG.

(cf. punten 12, 16, 18)

2. Bij gebreke van geldige rechtvaardiging verzet artikel 43 EG zich tegen een belastingregeling van een lidstaat inzake successierechten waarbij de vrijstelling van deze rechten voor familiale ondernemingen niet wordt verleend aan ondernemingen die gedurende de drie jaar vóór het overlijden van de decujus ten minste vijf werknemers in een andere lidstaat tewerkstellen, hoewel deze vrijstelling wordt verleend wanneer de werknemers in een regio van eerstgenoemde lidstaat zijn tewerkgesteld.

Een dergelijke regeling is immers in beginsel strijdig met artikel 43 EG doordat ze een ongelijke behandeling van belastingplichtigen introduceert naargelang van de plaats waar de vennootschap waarvan deze belastingplichtigen eigenaar zijn, gedurende een bepaalde periode een bepaald aantal werknemers tewerkstelt. Zij introduceert aldus een indirecte discriminatie van belastingplichtigen naargelang van de plaats van tewerkstelling van een bepaald aantal werknemers gedurende een bepaalde periode aangezien het voor een reeds in de betrokken lidstaat gevestigde vennootschap gemakkelijker is om aan deze voorwaarde te voldoen.

Een dergelijke regeling kan niet worden gerechtvaardigd door overwegingen die verband houden met het voortbestaan van de kleine en middelgrote ondernemingen en met het behoud van de tewerkstelling in deze ondernemingen, aangezien met betrekking tot de doelstelling dat moet worden vermeden dat door de belastingdruk op nalatenschappen het voortbestaan van familiale ondernemingen en dus het behoud van de door hen gecreëerde tewerkstelling in het gedrang komen, ondernemingen met zetel in een andere lidstaat zich in een vergelijkbare situatie bevinden als ondernemingen die in eerstgenoemde lidstaat zijn gevestigd.

De betrokken regeling kan evenmin worden gerechtvaardigd door de noodzaak om de doeltreffendheid van de fiscale controles te verzekeren, aangezien de belastingautoriteiten de betrokken belastingplichtigen zelf alle bewijzen kunnen vragen die zij noodzakelijk achten om ervoor te zorgen dat het belastingvoordeel alleen wordt toegekend ingeval op het vlak van de tewerkstelling is voldaan aan de in het nationale recht gestelde criteria.

(cf. punten 19, 21-22, 27-29 en dictum)