Zaak C-442/05

Finanzamt Oschatz

tegen

Zweckverband zur Trinkwasserversorgung und Abwasserbeseitigung Torgau-Westelbien, in tegenwoordigheid van: Bundesministerium der Finanzen

(verzoek van het Bundesfinanzhof om een prejudiciële beslissing)

„Zesde btw-richtlijn — Artikelen 4, lid 5, en 12, lid 3, sub a — Bijlagen D en H — Begrippen ‚levering van water’ respectievelijk ‚waterdistributie’ — Verlaagd btw-tarief”

Conclusie van advocaat-generaal J. Mazák van 10 juli 2007   I - 1820

Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 3 april 2008   I - 1837

Samenvatting van het arrest

  1. Fiscale bepalingen – Harmonisatie van wetgevingen – Omzetbelasting – Gemeenschappelijk stelsel van belasting over toegevoegde waarde – Belastingplichtigen

    (Richtlijn 77/388 van de Raad, art. 4, lid 5, en bijlage D, punt 2)

  2. Fiscale bepalingen – Harmonisatie van wetgevingen – Omzetbelasting – Gemeenschappelijk stelsel van belasting over toegevoegde waarde – Mogelijkheid voor lidstaten om verlaagd tarief toe te passen op bepaalde leveringen van goederen en dienstverrichtingen

    (Richtlijn 77/388 van de Raad, art. 12, lid 3, sub a, en bijlage H)

  1.  Artikel 4, lid 5, van en bijlage D, punt 2, bij de Zesde richtlijn (77/388) betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting moeten aldus worden uitgelegd dat de aanleg van een individuele aansluiting die bestaat uit het leggen van een leiding waardoor de waterinstallatie van een gebouw wordt aangesloten op de vaste waterdistributienetten, onder het begrip „levering van water” in de zin van deze bijlage valt, aangezien artikel 4, lid 5, derde alinea, van de Zesde richtlijn tot doel heeft te voorkomen dat de in bijlage D genoemde categorieën economische activiteiten van enige betekenis, waaronder de levering van water, aan de heffing van de belasting over de toegevoegde waarde worden onttrokken op grond dat zij door een overheid worden verricht, en de levering van water bovendien wordt gekenmerkt door de terbeschikkingstelling van water aan het publiek en de individuele aansluiting absoluut noodzakelijk is voor deze terbeschikkingstelling van water. Bijgevolg is een publiekrechtelijk lichaam dat als overheid handelt, voor deze handeling belastingplichtig.

    (cf. punten 35, 37, dictum 1)

  2.  Artikel 12, lid 3, sub a, van en bijlage H, categorie 2, bij de Zesde richtlijn (77/388) betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting moeten aldus worden uitgelegd dat de aanleg van een individuele aansluiting die bestaat uit het leggen van een leiding waardoor de waterinstallatie van een gebouw wordt aangesloten op de vaste waterdistributienetten, onder het begrip „waterdistributie” valt.

    Hoewel de Zesde richtlijn geen definitie van het begrip „waterdistributie” bevat, blijkt uit de bepalingen ervan immers evenmin dat deze uitdrukking anders moet worden uitgelegd naargelang van de bijlage waarin zij voorkomt. Aangezien de individuele aansluiting absoluut noodzakelijk is voor de terbeschikkingstelling van water aan het publiek, valt zij ook onder het begrip „waterdistributie” van bijlage H, categorie 2, bij de Zesde richtlijn.

    Bovendien kunnen de lidstaten een verlaagd tarief van de belasting over de toegevoegde waarde toepassen op concrete en specifieke aspecten van de waterdistributie, zoals de aanleg van een individuele aansluiting, op voorwaarde dat zij het aan het gemeenschappelijke stelsel van de belasting over de toegevoegde waarde inherente beginsel van fiscale neutraliteit eerbiedigen.

    (cf. punten 40, 44, dictum 2)