Trefwoorden
Samenvatting

Trefwoorden

1. Fiscale bepalingen – Harmonisatie van wetgevingen – Omzetbelasting – Gemeenschappelijk stelsel van belasting over toegevoegde waarde – Leveringen van goederen

(Richtlijn 77/388 van de Raad, art. 5, lid 1)

2. Fiscale bepalingen – Harmonisatie van wetgevingen – Omzetbelasting – Gemeenschappelijk stelsel van belasting over toegevoegde waarde – Leveringen van goederen

(Richtlijn 77/388 van de Raad, art. 8, lid 1, sub a)

3. Fiscale bepalingen – Harmonisatie van wetgevingen – Omzetbelasting – Gemeenschappelijk stelsel van belasting over toegevoegde waarde – Zesde richtlijn – Territoriale werkingssfeer

(Richtlijn 77/388 van de Raad, art. 2, punt 1, 3 en 8, lid 1, sub a)

Samenvatting

1. Een handeling die bestaat in de levering en de plaatsing van een glasvezelkabel die twee lidstaten verbindt en gedeeltelijk buiten het grondgebied van de Gemeenschap ligt, dient te worden beschouwd als een levering van goederen in de zin van artikel 5, lid 1, van de Zesde richtlijn (77/388) betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting, zoals gewijzigd bij richtlijn 2002/93, wanneer blijkt dat de kabel, na door de leverancier te zijn getest, zal worden overgedragen aan de klant, die er als eigenaar over zal kunnen beschikken, dat de prijs van de kabel zelf verreweg het grootste deel van de totale kosten van deze handeling vertegenwoordigt, en dat de diensten van de leverancier enkel de plaatsing van de kabel omvatten, zonder dat de aard ervan wordt gewijzigd en zonder dat de kabel wordt aangepast aan de specifieke behoeften van de klant.

Het feit dat de kabel zowel wordt geleverd als geplaatst, staat er in beginsel niet aan in de weg dat de handeling binnen de werkingssfeer van artikel 5, lid 1, van de Zesde richtlijn valt. In de eerste plaats volgt immers uit artikel 8, lid 1, sub a, van deze richtlijn dat een lichamelijke zaak kan worden geïnstalleerd of gemonteerd en daarbij al dan niet door of voor rekening van de leverancier kan worden getest, zonder dat de handeling noodzakelijkerwijs haar hoedanigheid van „levering van een goed” verliest. In de tweede plaats maakt deze bepaling geen onderscheid naar gelang van de wijze waarop een goed wordt geïnstalleerd, zodat er niet noodzakelijkerwijs sprake is een van een „werk in onroerende staat” in de zin van artikel 5, lid 5, van de Zesde richtlijn wanneer een roerend goed duurzaam met de grond wordt verbonden.

(cf. punten 34‑35, 40, dictum 1)

2. Artikel 8, lid 1, sub a, van de Zesde richtlijn (77/388) betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting dient aldus te worden uitgelegd dat de bevoegdheid tot het heffen van belasting op de levering en de plaatsing van een glasvezelkabel die twee lidstaten verbindt en gedeeltelijk buiten het grondgebied van de Gemeenschap ligt, aan elk van deze lidstaten toekomt in verhouding tot de lengte van de kabel op zijn grondgebied, zowel wat de prijs van de kabel zelf en het overige materieel betreft, als wat de kosten van de met de plaatsing ervan verbonden diensten betreft.

Om bruikbaar te zijn, moet een conflictregel het mogelijk maken dat slechts een van de betrokken lidstaten bevoegd is om een handeling aan de belasting over de toegevoegde waarde te onderwerpen. Aldus wordt de levering van een goed dat wordt geïnstalleerd, in beginsel geacht plaats te vinden op het grondgebied van slechts één lidstaat, en wanneer de installatie van het goed erin bestaat dat het duurzaam met de grond wordt verbonden, bepaalt de plaats waar dit geschiedt, welke lidstaat bevoegd is om de levering te belasten. Dit betekent evenwel niet dat artikel 8, lid 1, sub a, tweede volzin, van de Zesde richtlijn niet van toepassing is wanneer de installatie van een goed op het grondgebied van een van de lidstaten wordt voortgezet op het grondgebied van een andere lidstaat. Wanneer dit goed wordt geïnstalleerd op het grondgebied van een eerste lidstaat en vervolgens op dat van een tweede lidstaat, vindt de levering immers achtereenvolgens op het grondgebied van elk van deze staten plaats. In een dergelijk geval dient de bevoegdheid om de handeling te belasten dus toe te komen aan elke lidstaat voor het deel van de kabel dat op zijn grondgebied is geïnstalleerd.

(cf. punten 45‑47, 50, dictum 2)

3. Artikel 8, lid 1, sub a, van de Zesde richtlijn (77/388) betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting, gelezen in samenhang met de artikelen 2, punt 1, en 3, ervan, moet aldus worden uitgelegd dat de levering en de plaatsing van een glasvezelkabel die twee lidstaten met elkaar verbindt, niet aan de belasting over de toegevoegde waarde is onderworpen voor het deel van de handeling dat plaatsvindt in de exclusieve economische zone, op het continentale plat en in volle zee.

De regeling van de Zesde richtlijn is noodzakelijkerwijs en dwingend van toepassing op het gehele nationale grondgebied van de lidstaten in de zin van artikel 299 EG, dat ingevolge artikel 2 van het op 10 december 1982 te Montego Bay ondertekende Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee de territoriale zee en de bodem en de ondergrond van deze zee omvat.

Anderzijds is de soevereiniteit van de kuststaat over de exclusieve economische zone en het continentale plat slechts functioneel en omvat zij als zodanig enkel het recht om de in de artikelen 56 en 77 van het Verdrag inzake het recht van de zee genoemde exploratie‑ en exploitatiewerkzaamheden uit te voeren. Aangezien de levering en de plaatsing van een onderzeese kabel niet behoren tot de in deze artikelen genoemde activiteiten, valt het deel van de handeling dat in deze twee zones wordt verricht, niet onder de soevereiniteit van de kuststaat. Deze vaststelling wordt bevestigd door de artikelen 58, lid 1, en 79, lid 1, van dit verdrag, volgens welke alle andere staten onder bepaalde voorwaarden gerechtigd zijn om onderzeese kabels in deze zones te leggen. Hieruit volgt dat dit deel van de handeling niet kan worden geacht in het binnenland te zijn verricht in de zin van artikel 2, punt 1, van de Zesde richtlijn. Hetzelfde geldt a fortiori voor het deel van de handeling dat plaatsvindt op volle zee, een gebied dat volgens artikel 89 van dit verdrag niet onder de soevereiniteit van de staten valt.

(cf. punten 55‑57, 59‑61, dictum 3)