Zaak C‑479/04
Laserdisken ApS
tegen
Kulturministeriet
(verzoek van het Østre Landsret om een prejudiciële beslissing)
„Richtlijn 2001/29/EG – Harmonisatie van bepaalde aspecten van auteursrecht en naburige rechten in informatiemaatschappij – Artikel 4 – Distributierecht – Uitputtingsregel – Rechtsgrondslag – Internationale overeenkomsten – Mededingingsbeleid – Evenredigheidsbeginsel – Vrijheid van meningsuiting – Gelijkheidsbeginsel – Artikelen 151 EG en 153 EG”
Conclusie van advocaat-generaal E. Sharpston van 4 mei 2006
Arrest van het Hof (Grote kamer) van 12 september 2006
Samenvatting van het arrest
1. Harmonisatie van wetgevingen – Auteursrecht en naburige rechten – Richtlijn 2001/29 – Harmonisatie van bepaalde aspecten van auteursrecht en naburige rechten in informatiemaatschappij – Distributierecht
(Richtlijn 2001/29 van het Europees Parlement en de Raad, art. 4, lid 2).
2. Handelingen van de instellingen – Keuze van rechtsgrondslag – Criteria – Handeling betreffende harmonisatie van bepaalde aspecten van auteursrecht en naburige rechten in informatiemaatschappij
(Art. 47, lid 2, EG, 55 EG en 95 EG; richtlijn 2001/29 van het Europees Parlement en de Raad)
3. Harmonisatie van wetgevingen – Auteursrecht en naburige rechten – Richtlijn 2001/29 – Harmonisatie van bepaalde aspecten van auteursrecht en naburige rechten in informatiemaatschappij – Distributierecht
(Richtlijn 2001/29 van het Europees Parlement en de Raad, art. 4, lid 2)
1. Artikel 4, lid 2, van richtlijn 2001/29 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij, moet aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen nationale regels volgens welke het distributierecht met betrekking tot het origineel of kopieën van een werk is uitgeput, wanneer deze buiten de Europese Gemeenschap door de rechthebbende of met diens toestemming op de markt zijn gebracht.
Blijkens de duidelijke bewoordingen van artikel 4, lid 2, van richtlijn 2001/29, juncto de achtentwintigste overweging van de considerans van deze richtlijn, verleent deze bepaling de lidstaten namelijk niet de bevoegdheid om naast de regel van uitputting binnen de Gemeenschap nog een andere uitputtingsregel vast te stellen. Deze conclusie vindt steun in artikel 5 van voornoemde richtlijn, op grond waarvan de lidstaten beperkingen of restricties kunnen stellen op het reproductierecht, het recht van mededeling van werken aan het publiek en van beschikbaarstelling van ander beschermd materiaal voor het publiek en het distributierecht. Immers, uit geen enkele bepaling van dit artikel blijkt dat de toegestane beperkingen of restricties betrekking kunnen hebben op de in artikel 4, lid 2, van richtlijn 2001/29 neergelegde uitputtingsregel en, bijgevolg, de lidstaten toestaan van deze regel af te wijken.
(cf. punten 24‑25, 27, dictum 2)
2. In het kader van het stelsel van bevoegdheden van de Gemeenschap moet de keuze van de rechtsgrondslag van een handeling berusten op objectieve gegevens, die voor rechterlijke toetsing vatbaar zijn. Tot die gegevens behoren met name het doel en de inhoud van de handeling. In dit verband kunnen ingevolge de artikelen 47, lid 2, EG, 55 EG en 95 EG, op basis waarvan richtlijn 2001/29 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij is vastgesteld, maatregelen worden getroffen die noodzakelijk zijn voor de goede werking van de interne markt op het gebied van de vrijheid van vestiging en het vrij verrichten van diensten, door harmonisatie van de nationale wetgevingen betreffende de inhoud en de uitoefening van het auteursrecht en de naburige rechten. Uit de overwegingen van de considerans van voornoemde richtlijn blijkt dat deze kennelijk de door bovengenoemde verdragsbepalingen beoogde doelstellingen nastreeft.
(cf. punten 30‑32)
3. Artikel 4, lid 2, van richtlijn 2001/29 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij, dat alleen voorziet in uitputting van het distributierecht met betrekking tot het origineel of kopieën van een werk in de Gemeenschap, wanneer de eerste verkoop of andere eigendomsovergang van dat materiaal in de Gemeenschap geschiedt door de rechthebbende of met diens toestemming, vormt geen schending van de internationale overeenkomsten die de Gemeenschap heeft afgesloten op het gebied van het auteursrecht en de naburige rechten, noch van de regels van het Verdrag inzake de vorming van een mededingingsbeleid, noch van het evenredigheids‑ en het gelijkheidsbeginsel, noch van de vrijheid van meningsuiting en noch van de artikelen 151 EG en 153 EG.
Wat in de eerste plaats de internationale overeenkomsten betreft die de Gemeenschap heeft gesloten op het gebied van het auteursrecht en de naburige rechten, verplichten namelijk noch artikel 6, lid 2, van het Wereldorganisatie voor de intellectuele eigendom (WIPO)-verdrag, inzake het auteursrecht, noch de artikelen 8, lid 2, en 12, lid 2, van het WIPO-verdrag, inzake uitvoeringen en fonogrammen, de Gemeenschap als contractsluitende partij om een specifieke regel vast te stellen inzake de uitputting van dit recht.
In de tweede plaats blijkt, voor wat betreft de verdragsregels inzake de vorming van een mededingingsbeleid, uit de eerste overweging van de considerans van richtlijn 2001/29, dat de door genoemde richtlijn gerealiseerde harmonisatie mede beoogt te verzekeren dat, overeenkomstig artikel 3, lid 1, sub g, EG, de mededinging binnen de interne markt niet wordt vervalst.
In de derde plaats moet, gelet op de door de communautaire instellingen nagestreefde doelstellingen, worden geconcludeerd dat de keuze in het reeds aangehaalde artikel 4, lid 2, voor de regel van uitputting binnen de Gemeenschap, geen onevenredige maatregel vormt die de geldigheid van deze bepaling kan aantasten.
In de vierde plaats kan, aangezien de rechthebbende in staat is controle uit te oefenen op de eerste verkoop van het distributierechtelijk beschermde materiaal, uiteraard geen beroep worden gedaan op de vrijheid van meningsuiting om de uitputtingsregel ongeldig te doen verklaren. Bovendien vindt de gestelde beperking van de vrijheid om informatie te ontvangen rechtvaardiging in de noodzaak van bescherming van de intellectuele eigendomsrechten, zoals het auteursrecht, die deel uitmaken van het eigendomsrecht.
Wat in de vijfde plaats het gelijkheidsbeginsel betreft, lijdt het geen twijfel dat een producent en een licentiehouder die in een derde land zijn gevestigd, zich niet in een situatie bevinden die identiek is aan of vergelijkbaar is met die van een producent en een licentiehouder die binnen de Gemeenschap zijn gevestigd.
Ten slotte volgt, voor wat betreft de artikelen 151 EG en 153 EG, uit verscheidene overwegingen van de considerans van genoemde richtlijn, alsmede uit het stelsel van beperkingen en de restricties waarin artikel 5 ervan voorziet, dat de communautaire instellingen bij de uitwerking en de vaststelling van richtlijn 2001/29 ten volle rekening hebben gehouden met de culturele aspecten die eigen zijn aan de lidstaten, alsmede met het recht op onderwijs, waarmee de communautaire wetgever rekening dient te houden.
(cf. punten 40, 49, 58, 63, 65, 69, 80)
ARREST VAN HET HOF (Grote kamer)
12 september 2006 (*)
„Richtlijn 2001/29/EG – Harmonisatie van bepaalde aspecten van auteursrecht en naburige rechten in informatiemaatschappij – Artikel 4 – Distributierecht – Uitputtingsregel – Rechtsgrondslag – Internationale overeenkomsten – Mededingingsbeleid – Evenredigheidsbeginsel – Vrijheid van meningsuiting – Gelijkheidsbeginsel – Artikelen 151 EG en 153 EG”
In zaak C‑479/04,
betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 234 EG, ingediend door het Østre Landsret (Denemarken) bij beslissing van 16 november 2004, ingekomen bij het Hof op 19 november 2004, in de procedure
Laserdisken ApS
tegen
Kulturministeriet,
wijst
HET HOF VAN JUSTITIE (Grote kamer),
samengesteld als volgt: V. Skouris, president, P. Jann, C. W. A. Timmermans, A. Rosas en J. Malenovský, kamerpresidenten, J.‑P. Puissochet, R. Schintgen, N. Colneric, S. von Bahr, G. Arestis (rapporteur), J. Klučka, U. Lõhmus en A. Ó Caoimh, rechters,
advocaat-generaal: E. Sharpston,
griffier: K. Sztranc, administrateur,
gezien de stukken en na de terechtzitting op 14 februari 2006,
gelet op de opmerkingen van:
– Laserdisken ApS, vertegenwoordigd door H. K. Pedersen als vennoot,
– de Poolse regering, vertegenwoordigd door T. Nowakowski als gemachtigde,
– het Europees Parlement, vertegenwoordigd door K. Bradley en L. G. Knudsen als gemachtigden,
– de Raad van de Europese Unie, vertegenwoordigd door H. Vilstrup, F. Florindo Gijón en R. Liudvinaviciute als gemachtigden,
– de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door W. Wils en N. B. Rasmussen als gemachtigden,
gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 4 mei 2006,
het navolgende
Arrest
1 Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging en de geldigheid van artikel 4, lid 2, van richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij (PB L 167, blz. 10; hierna: „richtlijn” of „richtlijn 2001/29”).
2 Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen Laserdisken ApS (hierna: „Laserdisken”) en Kulturministeriet (Deens ministerie van Cultuur) ter zake van de vraag of § 19 ophavsretslov (Deense wet op het auteursrecht), zoals gewijzigd bij wet nr. 1051 van 17 december 2002, van toepassing is op de invoer en de verhandeling in Denemarken van dvd’s die buiten de Europese Economische Ruimte (EER) rechtmatig in de handel zijn gebracht.
Toepasselijke bepalingen
3 Richtlijn 2001/29 is vastgesteld op basis van de artikelen 47, lid 2, EG, 55 EG en 95 EG. Artikel 1 ervan, met het opschrift „Werkingssfeer”, bepaalt in lid 1 dat „[d]eze richtlijn [...] betrekking [heeft] op de rechtsbescherming van het auteursrecht en de naburige rechten in het kader van de interne markt, met bijzondere klemtoon op de informatiemaatschappij”.
4 Hoofdstuk II van de richtlijn, getiteld „Rechten en beperkingen”, omvat de artikelen 2 tot en met 5. Artikel 2 heeft betrekking op het reproductierecht, artikel 3 op het recht van mededeling van werken aan het publiek en het recht van beschikbaarstelling van ander beschermd materiaal voor het publiek, artikel 4 op het distributierecht en artikel 5 op de beperkingen en de restricties op de regels die zijn neergelegd in de drie voorgaande artikelen.
5 Artikel 4 van de richtlijn luidt:
„1. De lidstaten voorzien ten behoeve van auteurs in het uitsluitende recht, elke vorm van distributie onder het publiek van het origineel van hun werken of kopieën daarvan, door verkoop of anderszins, toe te staan of te verbieden.”
2. Het distributierecht met betrekking tot het origineel of kopieën van een werk is in de Gemeenschap alleen dan uitgeput, wanneer de eerste verkoop of andere eigendomsovergang van dat materiaal in de Gemeenschap geschiedt door de rechthebbende of met diens toestemming.”
6 Artikel 5, lid 2, van de richtlijn bepaalt dat de lidstaten in een bepaald aantal gevallen beperkingen of restricties op het in artikel 2 bedoelde reproductierecht kunnen stellen. Volgens voormeld artikel 5, lid 3, kunnen de lidstaten in de gevallen die worden opgesomd in dit lid ook beperkingen of restricties stellen op de rechten die worden bedoeld in de artikelen 2 en 3.
7 Volgens artikel 5, lid 4, van de richtlijn „[kunnen] de lidstaten [...] op grond van de leden 2 en 3 niet alleen een beperking of restrictie op het reproductierecht vaststellen, maar ook op het in artikel 4 bedoelde distributierecht, voor zover dit gezien het doel van de toegestane reproductie gerechtvaardigd is”.
8 Vóór de omzetting van richtlijn 2001/29 bepaalde § 19 ophavsretslov dat „[w]anneer een kopie van een werk met toestemming van de auteur wordt verkocht of anderszins aan anderen wordt overgedragen, [...] de kopie verder [mag] worden verspreid”.
9 Ingevolge de wijziging van deze wet bij wet nr. 1051 van 17 december 2002 ter implementatie van richtlijn 2001/29, luidt lid 1 van voormelde § 19 thans als volgt: „Wanneer een kopie van een werk met toestemming van de auteur wordt verkocht of anderszins aan anderen wordt overgedragen binnen de Europese Economische Ruimte, mag de kopie verder worden verspreid. Wanneer het verspreiding in de vorm van uitlening of verhuur betreft, vindt het bepaalde in de eerste zin eveneens toepassing bij verkoop of een andere vorm van overdracht aan anderen buiten de Europese Economische Ruimte.”
10 Overeenkomstig artikel 65, lid 2, van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte van 2 mei 1992 (PB 1994, L 1, blz. 3; hierna: „EER-overeenkomst”) bevatten protocol 28 en bijlage XVII bij deze overeenkomst specifieke bepalingen en regelingen betreffende de intellectuele, industriële en commerciële eigendom. Bij besluit van het gemengd comité van de EER nr. 110/2004 van 9 juli 2004 tot wijziging van bijlage XVII (intellectuele eigendom) bij de EER-overeenkomst (PB L 376, blz. 45), is richtlijn 2001/29 in voormelde overeenkomst geïntegreerd.
Het hoofdgeding en de prejudiciële vragen
11 Laserdisken is een handelsvennootschap die met name kopieën van cinematografische werken aan individuele kopers verkoopt in haar verkooppunten in Denemarken.
12 Tot eind 2002 werden de kopieën door deze vennootschap hoofdzakelijk ingevoerd uit lidstaten van de Europese Unie, maar ook uit derde landen. Het betrof met name speciale uitgaven, zoals originele Amerikaanse versies of uitgaven die waren opgenomen met een speciale techniek. Een ander belangrijk deel van de te koop aangeboden producten bestond uit cinematografische werken die niet in Europa waren uitgebracht en daar ook niet uitgebracht zouden worden.
13 Na te hebben geconstateerd dat haar activiteiten ten gevolge van bovengenoemde wetswijziging aanzienlijk waren afgenomen, heeft Laserdisken op 19 februari 2003 voor het Østre Landsret (Deens oostelijk regionaal gerechtshof) een procedure ingeleid tegen Kulturministeriet, waarmee zij concludeert tot niet-toepasselijkheid van § 19 ophavsretslov, zoals gewijzigd in het kader van de omzetting van artikel 4, lid 2, van richtlijn 2001/29. Volgens Laserdisken zijn de nieuwe bepalingen van voornoemde § 19 merkbaar van invloed op haar importen en verkopen van dvd’s die buiten de EER rechtmatig in de handel zijn gebracht.
14 Ter ondersteuning van haar vordering voor het Østre Landsret heeft Laserdisken aangevoerd dat richtlijn 2001/29 ongeldig is op grond dat de artikelen 47, lid 2, EG, 55 EG en 95 EG geen passende rechtsgrondslag vormen voor de vaststelling ervan.
15 Bovendien heeft Laserdisken betoogd dat artikel 4, lid 2, van genoemde richtlijn een schending vormt van de internationale overeenkomsten waaraan de Gemeenschap gebonden is op het gebied van het auteursrecht en de naburige rechten, van de regels van het EG-Verdrag inzake de vorming van een mededingingsbeleid, van het evenredigheidsbeginsel in het kader van de bestrijding van piraterij en, heel in het algemeen, van de totstandbrenging van de interne markt, de vrijheid van meningsuiting, het gelijkheidsbeginsel en de toepasselijke bepalingen van het EG-Verdrag betreffende het beleid van de lidstaten inzake cultuur en vorming, te weten de artikelen 151 EG en 153 EG.
16 Aangezien voornoemde middelen in hun geheel door Kulturministeriet zijn bestreden, heeft het Østre Landsret besloten de behandeling van de zaak te schorsen en het Hof de volgende twee prejudiciële vragen te stellen:
„1) Is artikel 4, lid 2, van richtlijn [2001/29] ongeldig?
2) Staat artikel 4, lid 2, van richtlijn [2001/29] eraan in de weg dat een lidstaat in zijn wetgeving vasthoudt aan internationale uitputting?”
Beantwoording van de prejudiciële vragen
De tweede vraag
17 Met zijn tweede vraag, die als eerste moet worden beantwoord, wenst de verwijzende rechter te vernemen of artikel 4, lid 2, van richtlijn 2001/29 nationale regels uitsluit volgens welke het distributierecht met betrekking tot het origineel of kopieën van een werk is uitgeput wanneer de eerste verkoop of andere eigendomsovergang buiten de Gemeenschap geschiedt door de rechthebbende of met diens toestemming.
18 Laserdisken en de Poolse regering betogen dat artikel 4, lid 2, van richtlijn 2001/29 zich er niet tegen verzet dat een lidstaat in zijn wetgeving vasthoudt aan een dergelijke uitputtingsregel. De Commissie van de Europese Gemeenschappen neemt het tegenovergestelde standpunt in.
19 Artikel 4, lid 1, van richtlijn 2001/29 formuleert het uitsluitende recht van de auteur om elke vorm van distributie onder het publiek van het origineel van zijn werk of van kopieën daarvan, door verkoop of anderszins, toe te staan of te verbieden.
20 Het tweede lid van dit artikel bevat de regel inzake uitputting van dit recht. Volgens deze bepaling is het distributierecht met betrekking tot het origineel of kopieën van een werk in de Gemeenschap alleen dan uitgeput, wanneer de eerste verkoop of andere eigendomsovergang van dat materiaal in de Gemeenschap geschiedt door de rechthebbende of met diens toestemming.
21 Hieruit volgt dat de uitputting van het betrokken recht is onderworpen aan een dubbele voorwaarde, namelijk, ten eerste, dat het origineel of kopieën van een werk door de houder of met zijn toestemming in de handel zijn gebracht en, ten tweede, dat dit in de handel brengen heeft plaatsgevonden binnen de Gemeenschap.
22 In dit verband betogen Laserdisken en de Poolse regering in wezen dat artikel 4, lid 2, van de richtlijn de lidstaten de bevoegdheid verleent om in hun respectieve nationale recht niet alleen voor werken die in de Gemeenschap in de handel zijn gebracht, maar ook voor werken die in derde landen in de handel zijn gebracht een uitputtingsregel in te voeren of te handhaven.
23 Een dergelijke uitlegging kan niet worden aanvaard. Immers, volgens de achtentwintigste overweging van de considerans van richtlijn 2001/29 omvat de bescherming van het auteursrecht uit hoofde van deze richtlijn het uitsluitende recht zeggenschap over de distributie van een werk uit te oefenen, wanneer dit in een tastbare zaak is belichaamd. De eerste verkoop in de Gemeenschap van het origineel van een werk of van kopieën daarvan door de rechthebbende of met diens toestemming leidt tot uitputting van het recht om zeggenschap over de wederverkoop van die zaak binnen de Gemeenschap uit te oefenen. Volgens diezelfde overweging treedt er geen uitputting van dit recht op door de verkoop van het origineel van het werk of van kopieën daarvan door de rechthebbende of met diens toestemming buiten de Gemeenschap.
24 Blijkens de duidelijke bewoordingen van artikel 4, lid 2, van richtlijn 2001/29, juncto de achtentwintigste overweging van de considerans van deze richtlijn verleent deze bepaling de lidstaten niet de bevoegdheid om naast de regel van uitputting binnen de Gemeenschap nog een andere uitputtingsregel vast te stellen.
25 Deze conclusie vindt steun in artikel 5 van richtlijn 2001/29, op grond waarvan de lidstaten beperkingen of restricties kunnen stellen op het reproductierecht, het recht van mededeling van werken aan het publiek en van beschikbaarstelling van ander beschermd materiaal voor het publiek en het distributierecht. Immers, uit geen enkele bepaling van dit artikel blijkt dat de toegestane beperkingen of restricties betrekking kunnen hebben op de in artikel 4, lid 2, van richtlijn 2001/29 neergelegde uitputtingsregel en, bijgevolg, de lidstaten toestaan van deze regel af te wijken.
26 Bovenstaande uitlegging is bovendien de enige die ten volle strookt met het doel van de richtlijn, dat, volgens de eerste overweging van de considerans, erin is gelegen de werking van de interne markt te verzekeren. In dit verband moet worden opgemerkt dat een situatie waarin met betrekking tot het distributierecht bepaalde lidstaten in internationale en andere slechts in communautaire uitputting kunnen voorzien, onvermijdelijk zou leiden tot belemmeringen van het vrije verkeer van goederen en van de vrije dienstverlening.
27 Gelet op het voorgaande moet op de tweede vraag worden geantwoord, dat artikel 4, lid 2, van richtlijn 2001/29 aldus moet worden uitgelegd dat het zich verzet tegen nationale regels volgens welke het distributierecht met betrekking tot het origineel of kopieën van een werk is uitgeput, wanneer de eerste verkoop of andere eigendomsovergang buiten de Gemeenschap geschiedt door de rechthebbende of met diens toestemming.
De eerste vraag
28 Laserdisken en de Poolse regering geven het Hof in overweging te antwoorden dat richtlijn 2001/29, met name artikel 4, lid 2, ervan, in strijd is met het gemeenschapsrecht. Het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Commissie betogen daarentegen dat geen van de aangevoerde ongeldigheidsgronden kan worden aanvaard.
De rechtsgrondslag van richtlijn 2001/29
29 Laserdisken betoogt dat richtlijn 2001/29 ten onrechte is vastgesteld op basis van de artikelen 47, lid 2, EG, 55 EG en 95 EG, aangezien deze bepalingen de uitputtingsregel van artikel 4, lid 2, van deze richtlijn niet kunnen rechtvaardigen.
30 Volgens vaste rechtspraak moet in het kader van het stelsel van bevoegdheden van de Gemeenschap de keuze van de rechtsgrondslag van een handeling berusten op objectieve gegevens, die voor rechterlijke toetsing vatbaar zijn. Tot die gegevens behoren met name het doel en de inhoud van de handeling (arrest van 6 december 2005, ABNA e.a., C‑453/03, C‑11/04, C‑12/04 en C‑194/04, Jurispr. blz. I‑10423, punt 54 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
31 In dit verband zij erop gewezen dat ingevolge de artikelen 47, lid 2, EG, 55 EG en 95 EG, op basis waarvan richtlijn 2001/29 is vastgesteld, maatregelen kunnen worden getroffen die noodzakelijk zijn voor de goede werking van de interne markt op het gebied van de vrijheid van vestiging en het vrij verrichten van diensten, door harmonisatie van de nationale wetgevingen betreffende de inhoud en de uitoefening van het auteursrecht en de naburige rechten.
32 Richtlijn 2001/29 streeft kennelijk de door bovengenoemde verdragsbepalingen beoogde doelstellingen na.
33 Immers, volgens de eerste overweging van de considerans van deze richtlijn voorziet het Verdrag in de totstandbrenging van een interne markt en in de invoering van een regeling waardoor wordt verzekerd dat de mededinging binnen de interne markt niet wordt vervalst, en draagt de harmonisatie van de wetgeving van de lidstaten inzake het auteursrecht en de naburige rechten bij tot het bereiken van deze doelstellingen.
34 Op dit punt preciseert de derde overweging van de considerans van richtlijn 2001/29 dat de voorgestelde harmonisatie zal bijdragen tot de uitoefening van de vier vrijheden van de interne markt. Volgens de zesde overweging van de considerans van diezelfde richtlijn zouden zonder harmonisatie op het niveau van de Gemeenschap de wetgevende werkzaamheden op nationaal niveau kunnen leiden tot aanzienlijke verschillen in bescherming en daarmee tot beperkingen van het vrije verkeer van diensten en producten waarin intellectuele eigendom is belichaamd of die op intellectuele eigendom zijn gebaseerd.
35 Uit het voorgaande volgt dat de in casu door Laserdisken opgeworpen bezwaren ongegrond zijn wat de rechtsgrondslag van de richtlijn betreft.
Artikel 4, lid 2, van richtlijn 2001/29
– Schending van de internationale overeenkomsten die de Gemeenschap heeft gesloten op het gebied van het auteursrecht en de naburige rechten
36 De verwijzende rechter geeft niet aan welke de voor de Gemeenschap bindende verdragen zijn waarvan de bepalingen zouden kunnen zijn geschonden door de in artikel 4, lid 2, van richtlijn 2001/29 neergelegde regel van communautaire uitputting van het distributierecht.
37 In haar opmerkingen voert Laserdisken, evenwel zonder nadere precisering, aan dat het distributierecht en de uitputtingsregel van artikel 4, lid 2, van richtlijn 2001/29 in strijd zijn met het bepaalde in artikel 1, sub c, en artikel 2, sub a, van de Conventie inzake de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling, ondertekend te Parijs op 14 december 1960 (OESO). Deze artikelen bepalen respectievelijk dat de OESO „zich ten doel stelt beleidslijnen te bevorderen die beogen bij te dragen tot de expansie van de wereldhandel op een multilaterale, niet-discriminatoire basis” en dat, teneinde met name deze doelstelling te bereiken, „de [lidstaten] overeenkomen [...] een efficiënt gebruik van hun economische hulpbronnen te waarborgen”.
38 Afgezien van het feit dat een nadere precisering van dit argument ontbreekt, kan worden volstaan met de vaststelling dat de door Laserdisken aangevoerde bepalingen, aangenomen dat zij de Gemeenschap binden, geen regeling beogen van het vraagstuk van de uitputting van het distributierecht.
39 Bovendien geeft de richtlijn, overeenkomstig de vijftiende overweging van de considerans ervan, uitvoering aan de internationale verplichtingen die voortvloeien uit de vaststelling te Genève op 20 december 1996, onder de auspiciën van de Wereldorganisatie voor de intellectuele eigendom (WIPO), van, enerzijds, het WIPO-verdrag inzake het auteursrecht en, anderzijds, het WIPO-verdrag inzake uitvoeringen en fonogrammen, welke verdragen namens de Gemeenschap zijn goedgekeurd bij besluit 2000/278/EG van de Raad van 16 maart 2000 (PB L 89, blz. 6).
40 Ter zake van het distributierecht verplichten noch artikel 6, lid 2, van het WIPO-verdrag inzake het auteursrecht, noch de artikelen 8, lid 2, en 12, lid 2, van het WIPO-verdrag inzake uitvoeringen en fonogrammen, de Gemeenschap als contractsluitende partij om een specifieke regel vast te stellen inzake de uitputting van dit recht.
41 Immers, uit het doel van voornoemde verdragen volgt, zoals met name tot uitdrukking komt in de eerste overweging van hun consideransen, dat zij een harmonisatie beogen van de regels inzake auteursrecht en naburige rechten.
42 Meer in het bijzonder wat het distributierecht betreft, voldoet het WIPO-verdrag inzake het auteursrecht aan zijn doelstelling van harmonisatie door te bepalen dat de auteurs het uitsluitende recht hebben, toestemming te verlenen voor het door verkoop of andere overgang van eigendom voor het publiek beschikbaar stellen van het origineel van hun werken of van kopieën daarvan. Wat de uitputting van dit uitsluitende recht betreft, belet voormeld verdrag de contractsluitende partijen daarentegen niet om de eventuele voorwaarden vast te leggen waaronder deze uitputting na de eerste verkoop plaatsvindt. Aldus stelt het de Europese Gemeenschap in staat, de nationale wetgevingen mede met betrekking tot de uitputtingsregel nader te harmoniseren. Wat de beoogde harmonisatie betreft vullen de bepalingen van het WIPO-verdrag inzake het auteursrecht en die van richtlijn 2001/29 elkaar derhalve aan.
43 Blijkens het voorgaande moet het argument dat artikel 4, lid 2, van richtlijn 2001/29 in strijd is met de internationale overeenkomsten die de Gemeenschap heeft gesloten op het gebied van het auteursrecht en de naburige rechten, van de hand worden gewezen.
– De verdragsregels inzake de vorming van een mededingingsbeleid
44 Laserdisken betoogt dat de uitputtingsregel van artikel 4, lid 2, van richtlijn 2001/29 de controle door de leveranciers over de distributiekanalen versterkt en daarmee afbreuk doet aan de vrije mededinging. De kern van verzoeksters betoog in het hoofdgeding berust op het feit dat deze uitputtingsregel, in combinatie met het stelsel van regionale codering van dvd’s, de mededinging in algemene zin neutraliseert. Immers, door deze regel zijn bepaalde, buiten de Gemeenschap in de handel gebrachte dvd’s niet toegankelijk binnen de Gemeenschap.
45 De Poolse regering voegt hieraan toe, dat deze uitputtingsregel de mededinging afremt en de belangen van de houders van auteursrechten en naburige rechten een grotere mate van bescherming verleent dan gezien het doel van deze rechten verantwoord is.
46 Met al hetgeen verzoekster in het hoofdgeding en de Poolse regering aanvoeren, betogen zij in wezen dat de uitputtingsregel van artikel 4, lid 2, van richtlijn 2001/29 op mondiaal niveau de vrije mededinging verhindert.
47 Er zij aan herinnerd dat volgens artikel 3, lid 1, sub g, EG het optreden van de Gemeenschap onder de voorwaarden en volgens het tijdschema waarin het Verdrag voorziet een regime omvat waardoor wordt verzekerd dat de mededinging binnen de interne markt niet wordt vervalst. In dat kader bevat titel VI van het Verdrag een hoofdstuk I, waarin de aan de mededingingsregels gewijde artikelen 81 EG tot en met 89 EG zijn opgenomen.
48 In casu draagt volgens de eerste overweging van de considerans van richtlijn 2001/29 de harmonisatie van de nationale wetgevingen van de lidstaten inzake het auteursrecht en de naburige rechten bij tot de totstandbrenging van een interne markt en de invoering van een regeling waardoor wordt verzekerd dat de mededinging daarbinnen niet wordt vervalst.
49 De door genoemde richtlijn gerealiseerde harmonisatie beoogt bijgevolg mede te verzekeren dat, overeenkomstig artikel 3, lid 1, sub g, EG, de mededinging binnen de interne markt niet wordt vervalst.
50 Het betoog van Laserdisken en de Poolse regering impliceert dat de gemeenschapswetgever bij de vaststelling van richtlijn 2001/29 verplicht was om rekening te houden met een beginsel van vrije mededinging op mondiaal niveau, welke verplichting evenwel noch uit artikel 3, lid 1, sub g, EG noch uit andere verdragsbepalingen voortvloeit.
51 Uit het voorgaande volgt dat de aan schending van de verdragsregels inzake de totstandbrenging van een mededingingsbeleid ontleende ongeldigheidsgrond moet worden afgewezen.
– Schending van het evenredigheidsbeginsel
52 Volgens Laserdisken en de Poolse regering is de uitputtingsregel van artikel 4, lid 2, van richtlijn 2001/29 niet noodzakelijk voor het bereiken van de doelstelling van een interne markt zonder belemmeringen, en legt hij de burgers van de Europese Unie lasten op die verder gaan dan noodzakelijk is. Bovendien kan door deze bepaling niet worden voorkomen, dat werken worden gedistribueerd die zonder toestemming van de houders van het auteursrecht en van de naburige rechten binnen de Gemeenschap in de handel zijn gebracht.
53 Volgens vaste rechtspraak vereist het evenredigheidsbeginsel, dat deel uitmaakt van de algemene beginselen van gemeenschapsrecht, dat de middelen waarmee een communautaire bepaling het gestelde doel beoogt te bereiken, passend zijn en niet verder gaan dan daarvoor noodzakelijk is [arrest van 10 december 2002, British American Tobacco (Investments) en Imperial Tobacco, C‑491/01, Jurispr. blz. I‑11453, punt 122].
54 Verzoekster in het hoofdgeding bekritiseert in wezen dat de gemeenschapsinstellingen hebben gekozen voor de regel van uitputting van het distributierecht binnen de Gemeenschap.
55 Derhalve moet worden onderzocht of de vaststelling van deze regel een maatregel vormt die onevenredig is ten opzichte van de door deze instellingen nagestreefde doelstellingen.
56 In dit verband zij eraan herinnerd dat het divergeren van de nationale wetgevingen op het punt van uitputting van het distributierecht de goede werking van de interne markt rechtstreeks kan aantasten. Derhalve is de harmonisatie op dit gebied bedoeld om de belemmeringen van het vrije verkeer weg te nemen.
57 Bovendien draagt volgens de negende overweging van de considerans van richtlijn 2001/29 de bescherming van het auteursrecht en de naburige rechten bij tot de instandhouding en ontwikkeling van de creativiteit in het belang van auteurs, uitvoerend kunstenaars, producenten en consumenten. Uit de tiende overweging van de considerans van diezelfde richtlijn volgt dat rechtsbescherming van de intellectuele eigendomsrechten noodzakelijk is om de mogelijkheid tot het verkrijgen van een adequate beloning voor het gebruik van deze werken en de mogelijkheid van een behoorlijk rendement van de investeringen te waarborgen. In die zin verklaart ook de elfde overweging van de considerans dat een strikt, doelmatig beschermingssysteem ervoor zorgt dat de Europese culturele creativiteit en productie over de nodige middelen beschikken en de scheppend en uitvoerend kunstenaars in staat stelt hun autonomie en waardigheid te bewaren.
58 Gelet op bovenstaande doelstellingen moet worden geconcludeerd dat de keuze van de gemeenschapswetgever in artikel 4, lid 2, van richtlijn 2001/29 voor de regel van uitputting binnen de Gemeenschap geen onevenredige maatregel vormt die de geldigheid van deze bepaling kan aantasten.
59 Blijkens het voorgaande is het argument inzake schending van het evenredigheidsbeginsel ongegrond.
– Schending van de vrijheid van meningsuiting
60 Volgens Laserdisken heeft artikel 4, lid 2, van richtlijn 2001/29 tot gevolg dat de burgers van de Europese Unie, in strijd met artikel 10 van het op 4 november 1950 te Rome ondertekende Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: „EVRM”), het recht wordt ontnomen om informatie te ontvangen. Voorts beroept Laserdisken zich op een inbreuk op het recht van auteursrechthebbenden om hun gedachtegoed te verspreiden.
61 Vooraf zij eraan herinnerd dat volgens vaste rechtspraak de grondrechten integrerend deel uitmaken van de algemene rechtsbeginselen waarvan het Hof de eerbiediging verzekert, en dat het Hof zich daarbij laat leiden door de gemeenschappelijke constitutionele tradities van de lidstaten alsmede door de aanwijzingen die te vinden zijn in de internationale rechtsinstrumenten inzake de bescherming van de rechten van de mens waaraan de lidstaten hebben meegewerkt of waarbij zij zich hebben aangesloten. Aan het EVRM komt in dit verband bijzondere betekenis toe (arrest van 12 juni 2003, Schmidberger, C‑112/00, Jurispr. blz. I‑5659, punt 71 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
62 De door artikel 10 EVRM gewaarborgde vrijheid van meningsuiting is een grondrecht waarvan de gemeenschapsrechter de eerbiediging moet verzekeren (arrest van 18 juni 1991, ERT, C‑260/89, Jurispr. blz. I‑2925, punt 44). Hetzelfde geldt voor het eigendomsrecht, dat wordt gewaarborgd door artikel 1 van het Aanvullend Protocol bij het EVRM (zie in die zin arresten van 12 mei 2005, Regione autonoma Friuli-Venezia Giulia en ERSA, C‑347/03, Jurispr. blz. I‑3785, punt 119, en 12 juli 2005, Alliance for Natural Health e.a., C‑154/04 en C‑155/04, Jurispr. blz. I‑6451, punt 126).
63 Ten eerste moet worden verworpen het argument dat de door artikel 10 EVRM gewaarborgde vrijheid van meningsuiting wordt geschonden doordat de auteursrechthebbende zijn gedachtegoed niet kan verspreiden. Immers, het distributierecht is volgens artikel 4, lid 2, van richtlijn 2001/29 uitgeput op voorwaarde dat de auteursrechthebbende zijn toestemming heeft gegeven voor de eerste verkoop of andere eigendomsovergang. Deze rechthebbende is dus in staat controle uit te oefenen op de eerste verkoop van het auteursrechtelijk beschermde materiaal. Binnen die context kan uiteraard geen beroep worden gedaan op de vrijheid van meningsuiting om de uitputtingsregel ongeldig te doen verklaren.
64 Met betrekking tot in de tweede plaats de vrijheid om informatie te ontvangen zij opgemerkt, aangenomen dat de uitputtingsregel van artikel 4, lid 2, van richtlijn 2001/29 deze vrijheid kan beperken, dat blijkens artikel 10, lid 2, EVRM evenwel de door het eerste lid van dit artikel gegarandeerde vrijheden kunnen worden onderworpen aan bepaalde door doelstellingen van algemeen belang gerechtvaardigde beperkingen, voor zover die afwijkingen bij de wet zijn voorzien, zijn ingegeven door een of meer gelet op die bepaling legitieme doelstellingen en in een democratische samenleving noodzakelijk zijn, dat wil zeggen gerechtvaardigd door een dwingende maatschappelijke behoefte en met name evenredig aan het nagestreefde legitieme doel (zie in die zin arrest van 25 maart 2004, Karner, C‑71/02, Jurispr. blz. I‑3025, punt 50).
65 In casu vindt de gestelde beperking van de vrijheid om informatie te ontvangen rechtvaardiging in de noodzaak van bescherming van de intellectuele eigendomsrechten, zoals het auteursrecht, die deel uitmaken van het eigendomsrecht.
66 Bijgevolg moet het argument inzake schending van de vrijheid van meningsuiting van de hand worden gewezen.
– Schending van het gelijkheidsbeginsel
67 Laserdisken betoogt dat de uitputtingsregel van artikel 4, lid 2, van richtlijn 2001/29 een schending kan opleveren van het gelijkheidsbeginsel. In dit verband brengt zij bijvoorbeeld naar voren dat een producent en een licentiehouder die in een derde land zijn gevestigd zich niet in dezelfde situatie bevinden als een producent en een licentiehouder die binnen de Gemeenschap zijn gevestigd.
68 Volgens vaste rechtspraak vereist het beginsel van gelijke behandeling dat, behoudens objectieve rechtvaardiging, vergelijkbare situaties niet verschillend en verschillende situaties niet gelijk worden behandeld (arrest ABNA e.a., reeds aangehaald, punt 63 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
69 Gesteld dat het argument van verzoekster in het hoofdgeding in de onderhavige context ter zake dienend is, dan wordt daarmee niet aangetoond dat de toepassing van artikel 4, lid 2, van de richtlijn ertoe leidt dat twee vergelijkbare situaties verschillend worden behandeld. Het lijdt immers geen twijfel dat een producent en een licentiehouder die in een derde land zijn gevestigd zich niet in een situatie bevinden die identiek is aan of vergelijkbaar met die van een producent en een licentiehouder die binnen de Gemeenschap zijn gevestigd. In feite stelt Laserdisken in hoofdzaak dat situaties die duidelijk niet vergelijkbaar zijn, gelijk moeten worden behandeld.
70 Het argument dat het gelijkheidsbeginsel is geschonden moet dan ook van de hand worden gewezen.
– Schending van de artikelen 151 EG en 153 EG
71 Volgens artikel 151, lid 1, EG draagt de Gemeenschap bij tot de ontplooiing van de culturen van de lidstaten onder eerbiediging van de nationale en regionale verscheidenheid van die culturen, maar tegelijk ook de nadruk leggend op het gemeenschappelijk cultureel erfgoed.
72 Artikel 153, lid 1, EG bepaalt met name dat, om de belangen van de consumenten te bevorderen en een hoog niveau van consumentenbescherming te waarborgen, de Gemeenschap bijdraagt tot de bevordering van hun recht op voorlichting en vorming.
73 Laserdisken, ondersteund door de Poolse regering, voert aan dat de Gemeenschap met de vaststelling van artikel 4, lid 2, van richtlijn 2001/29 bovengenoemde bepalingen heeft geschonden.
74 In de eerste plaats dient te worden vastgesteld, dat verschillende overwegingen van de considerans van genoemde richtlijn hetzij uitdrukkelijk, hetzij inhoudelijk, doelen op voormelde bepalingen.
75 Blijkens de negende en de elfde overweging van de considerans van richtlijn 2001/29 moet bij een harmonisatie van het auteursrecht en de naburige rechten steeds van een hoog beschermingsniveau worden uitgegaan, omdat die rechten van wezenlijk belang zijn voor scheppend werk, en is een strikt, doelmatig systeem tot bescherming van die rechten een van de voornaamste instrumenten om ervoor te zorgen dat de Europese culturele creativiteit en productie over de nodige middelen beschikken en om de scheppend en uitvoerend kunstenaars in staat te stellen hun autonomie en waardigheid te bewaren.
76 In dit verband is volgens de twaalfde overweging van richtlijn 2001/29 ook uit cultureel oogpunt een adequate bescherming van onder het auteursrecht vallende werken en onder naburige rechten vallend materiaal van groot belang, en dient de Gemeenschap volgens artikel 151 EG bij haar optreden rekening te houden met de culturele aspecten.
77 Ten slotte dient richtlijn 2001/29, volgens de veertiende overweging van haar considerans, het leren en de cultuur te bevorderen door bij de bescherming van werken en ander beschermd materiaal te voorzien in de mogelijkheid van beperkingen en restricties in het algemeen belang ter wille van onderwijs en scholing.
78 In de tweede plaats zij erop gewezen dat richtlijn 2001/29 in artikel 5 voorziet in een stelsel van beperkingen en restricties op de in de artikelen 2 tot en met 4 geformuleerde rechten, met het oog op de uitoefening door de lidstaten van hun bevoegdheden met name op het gebied van onderwijs en scholing.
79 Dit stelsel wordt overigens strikt afgebakend door voormeld artikel 5, lid 5, volgens hetwelk de bedoelde beperkingen en restricties slechts in bepaalde bijzondere gevallen mogen worden toegepast mits daarbij geen afbreuk wordt gedaan aan de normale exploitatie van werken of ander beschermd materiaal en de wettige belangen van de rechthebbende niet onredelijk worden geschaad.
80 Uit het voorgaande volgt dat de communautaire instellingen bij de uitwerking en de vaststelling van richtlijn 2001/29 ten volle rekening hebben gehouden met de culturele aspecten die eigen zijn aan de lidstaten, waarnaar verzoekster in het hoofdgeding in substantie verwijst, alsmede met het recht op onderwijs, waarmee de communautaire wetgever rekening dient te houden.
81 Bijgevolg moeten de argumenten betreffende de gestelde schending van de artikelen 151 EG en 153 EG worden verworpen.
82 Gelet op het voorgaande dient aan de verwijzende rechter te worden geantwoord dat bij onderzoek van de eerste vraag niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de geldigheid van artikel 4, lid 2, van richtlijn 2001/29 kunnen aantasten.
Kosten
83 Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.
Het Hof van Justitie (Grote kamer) verklaart:
1) Bij onderzoek van de eerste prejudiciële vraag is niet gebleken van feiten of omstandigheden die de geldigheid kunnen aantasten van artikel 4, lid 2, van richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij.
2) Artikel 4, lid 2, van richtlijn 2001/29 moet aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen nationale regels volgens welke het distributierecht met betrekking tot het origineel of kopieën van een werk is uitgeput, wanneer de eerste verkoop of andere eigendomsovergang buiten de Europese Gemeenschap geschiedt door de rechthebbende of met diens toestemming.
ondertekeningen
* Procestaal: Deens.