Zaak C‑473/04
Plumex
tegen
Young Sports NV
(verzoek van het Hof van Cassatie om een prejudiciële beslissing)
„Justitiële samenwerking – Verordening (EG) nr. 1348/2000 – Artikelen 4 tot en met 11 en 14 – Betekening en kennisgeving van gerechtelijke stukken – Betekening door tussenkomst van instanties – Betekening per post – Relatie tussen wijzen van verzending en van betekening – Voorrang – Beroepstermijn”
Conclusie van advocaat-generaal A. Tizzano van 17 november 2005
Arrest van het Hof (Derde kamer) van 9 februari 2006
Samenvatting van het arrest
Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken – Betekening en kennisgeving van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken – Verordening nr. 1348/2000
(Verordening nr. 1348/2000 van de Raad, art. 4‑11 en 14)
Verordening nr. 1348/2000 van de Raad inzake de betekening en de kennisgeving in de lidstaten van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of in handelszaken, moet aldus worden uitgelegd dat zij geen enkele rangorde vaststelt tussen de wijze van verzending en betekening door tussenkomst van instanties als bedoeld in de artikelen 4 tot en met 11 en de wijze van betekening per post als bedoeld in artikel 14 daarvan, zodat het mogelijk is een gerechtelijk stuk op een van deze twee wijzen dan wel gelijktijdig op de twee wijzen te betekenen. Enerzijds wordt immers noch in de overwegingen van de considerans noch in de bepalingen van de verordening gesteld dat aan een in overeenstemming met de vereisten daarvan gebruikte wijze van verzending en betekening een lagere rang wordt toegekend dan aan de wijze van betekening door tussenkomst van instanties. Gelet op de geest en het doel van de verordening, die erop gericht is de daadwerkelijke verrichting van betekeningen en kennisgevingen van gerechtelijke stukken te waarborgen en tevens de rechtmatige belangen van de geadresseerden in acht te nemen, en aangezien alle in de verordening bedoelde wijzen van betekening in beginsel de inachtneming van die belangen kunnen verzekeren, moet het mogelijk zijn de ene of de andere wijze van betekening, dan wel gelijktijdig twee of meer van die wijzen te gebruiken, die gezien de omstandigheden van het betrokken geval het beste blijken te passen of het geschiktst blijken te zijn.
Bijgevolg moet in geval van cumulatie van de betekening door tussenkomst van instanties en de betekening per post van de datum van de eerste geldig verrichte betekening worden uitgegaan om te bepalen wanneer voor de geadresseerde een procestermijn ingevolge een betekening begint te lopen. Om de bepalingen van de verordening die deze wijzen van betekening regelen, niet tot een dode letter te maken, moeten namelijk alle rechtsgevolgen die met de geldige verrichting van een van die betekeningen verbonden zijn, in aanmerking worden genomen, ook wanneer later een andere wijze van betekening is voltooid. Bovendien heeft de verordening tot doel de verzending van gerechtelijke stukken met het oog op betekening of kennisgeving ervan, en dus ook het verloop van de gerechtelijke procedures, te versnellen. Indien echter voor de berekening van een procestermijn wordt uitgegaan van de eerste betekening van het betrokken stuk, is de geadresseerde verplicht eerder in rechte op te treden, zodat de bevoegde rechter op kortere termijn uitspraak kan doen.
(cf. punten 20‑21, 28‑32 en dictum)
ARREST VAN HET HOF (Derde kamer)
9 februari 2006 (*)
„Justitiële samenwerking – Verordening (EG) nr. 1348/2000 – Artikelen 4 tot en met 11 en 14 – Betekening en kennisgeving van gerechtelijke stukken – Betekening door tussenkomst van instanties – Betekening per post – Relatie tussen wijzen van verzending en van betekening – Voorrang – Beroepstermijn”
In zaak C‑473/04,
betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens de artikelen 68 EG en 234 EG, ingediend door het Hof van Cassatie (België) bij beslissing van 22 oktober 2004, ingekomen bij het Hof op 9 november 2004, in de procedure
Plumex
tegen
Young Sports NV,
wijst
HET HOF VAN JUSTITIE (Derde kamer),
samengesteld als volgt: A. Rosas, kamerpresident, J. Malenovský (rapporteur), A. La Pergola, S. von Bahr en A. Borg Barthet, rechters,
advocaat-generaal: A. Tizzano,
griffier: R. Grass,
gezien de stukken,
gelet op de opmerkingen van:
– de Oostenrijkse regering, vertegenwoordigd door C. Pesendorfer als gemachtigde,
– de Finse regering, vertegenwoordigd door T. Pynnä als gemachtigde,
– de Zweedse regering, vertegenwoordigd door A. Falk als gemachtigde,
– de regering van het Verenigd Koninkrijk, vertegenwoordigd door E. O’Neill als gemachtigde,
– de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door A.‑M. Rouchaud-Joët en R. Troosters als gemachtigden,
gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 17 november 2005,
het navolgende
Arrest
1 Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van de artikelen 4 tot en met 11 en 14 van verordening (EG) nr. 1348/2000 van de Raad van 29 mei 2000 inzake de betekening en de kennisgeving in de lidstaten van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of in handelszaken (PB L 160, blz. 37; hierna: „verordening”).
2 Dit verzoek is ingediend in het kader van een beroep in cassatie dat de vennootschap Plumex heeft ingesteld omdat het Hof van Beroep te Gent een hoger beroep van een vonnis in eerste aanleg in een geding tussen eerstgenoemde vennootschap en de vennootschap Young Sports NV wegens laattijdigheid heeft verworpen.
Toepasselijke bepalingen
Bepalingen van gemeenschapsrecht
3 Volgens punt 2 van de considerans van de verordening is het voor de goede werking van de interne markt nodig de verzending tussen de lidstaten van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of in handelszaken, met het oog op betekening of kennisgeving ervan, te verbeteren en te versnellen.
4 De verordening heeft derhalve tot doel, de doelmatigheid en de snelheid van de gerechtelijke procedures te verbeteren door het beginsel van rechtstreekse verzending van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken vast te leggen.
5 Volgens artikel 1, lid 1, is de verordening van toepassing in burgerlijke en in handelszaken, waarin een gerechtelijk of buitengerechtelijk stuk van een lidstaat naar een andere lidstaat moet worden verzonden ter betekening of kennisgeving aldaar.
6 Hoofdstuk II van de verordening bevat bepalingen die voorzien in andere wijzen van verzending en betekening of kennisgeving van gerechtelijke stukken. Dit hoofdstuk omvat twee afdelingen.
7 Afdeling 1 van dat hoofdstuk, dat de artikelen 4 tot en met 11 omvat, heeft betrekking op de eerste wijze van verzending en betekening (hierna: „betekening door tussenkomst van instanties”), in het kader waarvan de door de lidstaten aangewezen instanties, de zogenoemde „verzendende en ontvangende instanties”, elkaar een te betekenen gerechtelijk stuk om te beginnen zo spoedig mogelijk rechtstreeks toezenden. Vervolgens zorgt de ontvangende instantie voor de betekening of kennisgeving van dat stuk, hetzij overeenkomstig het recht van de aangezochte lidstaat, hetzij in de specifieke, door de verzendende instantie gewenste vorm, mits deze met het recht van die aangezochte lidstaat verenigbaar is.
8 Volgens artikel 7 van de verordening worden alle handelingen ter betekening of kennisgeving van het stuk zo spoedig mogelijk verricht.
9 Afdeling 2 van hoofdstuk II van de verordening voorziet in „andere wijzen van verzending en betekening of kennisgeving van gerechtelijke stukken”, te weten de toezending langs consulaire of diplomatieke weg (artikel 12), de betekening of kennisgeving door de zorg van diplomatieke of consulaire ambtenaren (artikel 13), de betekening of kennisgeving per post (artikel 14), en de rechtstreekse betekening of kennisgeving (artikel 15).
10 Wat meer bepaald de betekening of kennisgeving per post betreft, bepaalt artikel 14 van de verordening:
„1. Elke lidstaat is bevoegd de betekening of kennisgeving van gerechtelijke stukken aan zich in een andere lidstaat bevindende personen rechtstreeks per post te doen verrichten.
2. Elke lidstaat kan, overeenkomstig artikel 23, lid 1, bepalen onder welke voorwaarden hij de betekening of kennisgeving van gerechtelijke stukken per post aanvaardt.”
11 Blijkens de mededelingen van de lidstaten overeenkomstig artikel 23 van de verordening (PB 2001, C 151, blz. 4), zoals met name gewijzigd bij de eerste bijwerking daarvan (PB 2001, C 202, blz. 10), heeft de Portugese Republiek verklaard betekeningen en kennisgevingen per post te aanvaarden voorzover zij worden verricht via een aangetekende brief met ontvangstbewijs en een vertaling is bijgevoegd.
Bepalingen van nationaal recht
12 Blijkens artikel 1051 van het Belgisch Gerechtelijk Wetboek (hierna: „Ger. Wb.”) is de termijn om hoger beroep aan te tekenen één maand te rekenen vanaf de betekening van het vonnis.
13 Volgens dezelfde bepaling, gelezen in samenhang met artikel 55 Ger. Wb., wordt de beroepstermijn wanneer een van de partijen waaraan het vonnis is betekend, in België noch woonplaats, noch verblijfplaats, noch gekozen woonplaats heeft, verlengd met dertig dagen, wanneer zij in een ander land van Europa verblijft dat niet een aangrenzend land of het Verenigd Koninkrijk is.
14 Artikel 40, eerste alinea, Ger. Wb. bepaalt dat ten aanzien van hen die in België geen gekende woonplaats, verblijfplaats, of gekozen woonplaats hebben, de gerechtsdeurwaarder bij een ter post aangetekende brief het afschrift van de akte stuurt aan hun woonplaats of aan hun verblijfplaats in het buitenland, en dat de betekening wordt geacht te zijn verricht door de afgifte van de akte aan de postdienst tegen ontvangstbewijs in de vormen die in dit artikel worden bepaald.
Hoofdgeding en prejudiciële vragen
15 Aan Plumex, vennootschap naar Portugees recht met zetel in Portugal, is op haar adres in die lidstaat een vonnis van een Belgische rechterlijke instantie in eerste aanleg betekend dat is gewezen in een geding tussen die vennootschap en Young Sports NV. Die betekening is zowel door tussenkomst van instanties als per post geschied.
16 Tegen dit vonnis heeft Plumex op 17 december 2001 hoger beroep ingesteld bij het Hof van Beroep, dat dit wegens laattijdigheid heeft verworpen op grond dat de vastgestelde beroepstermijn van artikel 1051 Ger. Wb. op 11 december 2001 was verstreken, nu de termijn zou zijn ingegaan op de dag van de eerste geldig verrichte betekening, in casu die van de betekening per post.
17 Plumex heeft tegen dit arrest beroep in cassatie ingesteld bij het Hof van Cassatie, met het betoog dat de verordening aldus moest worden uitgelegd dat de betekening door tussenkomst van instanties de hoofdwijze van betekening was, die voorrang heeft boven de betekening per post. De beroepstermijn diende derhalve te worden berekend vanaf de dag van die hoofdbetekening, op een latere datum dan de betekening per post, die slechts secundair van aard was.
18 In deze omstandigheden heeft het Hof van Cassatie besloten de behandeling van de zaak te schorsen en het Hof de volgende prejudiciële vragen te stellen:
„1) Is de betekening vermeld in de artikelen 4 tot en met 11 de hoofdwijze van betekening en de betekening rechtstreeks per post, vermeld in artikel 14, van bovenvernoemde verordening, een ondergeschikte wijze van betekening met dien verstande dat de eerstgenoemde wijze voorrang heeft op de tweede genoemde wijze, wanneer beide volgens de wettelijke bepalingen worden uitgevoerd?
2) Gaat, in geval van cumulatie van betekening overeenkomstig de artikelen 4 tot en met 11, enerzijds, en rechtstreeks per post overeenkomstig artikel 14, anderzijds, voor de geadresseerde van de betekening, de termijn van hoger beroep in op de datum van de betekening gedaan overeenkomstig de artikelen 4 tot en met 11 en niet op de datum van de betekening overeenkomstig artikel 14?”
Prejudiciële vragen
Eerste vraag
19 Met deze vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of er tussen de wijze van betekening door tussenkomst van instanties en de wijze van betekening per post een rangorde bestaat, zodat de eerstgenoemde wijze voorgaat boven de tweede indien beide betekeningen geldig zijn verricht.
20 Terstond moet worden opgemerkt dat niets in de tekst van de verordening erop duidt dat hierbij een rangorde tussen die twee wijzen van betekening is vastgesteld. Noch in de overwegingen van de considerans noch in de bepalingen wordt gesteld dat aan een in overeenstemming met de vereisten van de verordening gebruikte wijze van verzending en betekening een lagere rang wordt toegekend dan aan de wijze van betekening door tussenkomst van instanties.
21 Voorts blijkt uit de geest en het doel van de verordening, dat deze erop gericht is de daadwerkelijke verrichting van betekeningen en kennisgevingen van gerechtelijke stukken te waarborgen en tevens de rechtmatige belangen van de geadresseerden in acht te nemen. Hoewel alle in de verordening bedoelde wijzen van betekening in beginsel de inachtneming van die belangen kunnen verzekeren, moet het evenwel, gelet op dat doel, mogelijk zijn de ene of de andere wijze van betekening, dan wel gelijktijdig twee of meer van die wijzen te gebruiken, die gezien de omstandigheden van het betrokken geval het beste blijken te passen of het geschiktst te zijn.
22 Gelet op het voorgaande, moet op de eerste vraag worden geantwoord dat de verordening geen enkele rangorde vaststelt tussen de betekening door tussenkomst van instanties en de betekening per post, zodat het mogelijk is een gerechtelijk stuk op een van deze twee wijzen dan wel gelijktijdig op de twee wijzen te betekenen.
Tweede vraag
23 Met deze vraag wenst de verwijzende rechter, voor het geval van cumulatie van de betekening door tussenkomst van instanties en de betekening per post, in wezen te vernemen van de datum van welke betekening moet worden uitgegaan om ten aanzien van de geadresseerde te bepalen wanneer een procestermijn in verband met een betekening begint te lopen.
24 De Oostenrijkse regering en de Commissie van de Europese Gemeenschappen in de opmerkingen die zij bij het Hof hebben ingediend, betwijfelen of het Hof bevoegd is om die vraag te beantwoorden, aangezien het daarbij enkel gaat om de uitlegging van nationaal recht. Immers, wanneer een lidstaat de mogelijkheid biedt een gerechtelijke uitspraak op verschillende wijzen te betekenen, begint de beroepstermijn naar Belgisch recht in beginsel vanaf de eerste geldige betekening te lopen. Dit tijdstip wordt naar het recht van de aangezochte lidstaat en in elk geval naar nationaal recht bepaald.
25 In dit verband zij eraan herinnerd, dat het volgens vaste rechtspraak uitsluitend een zaak is van de nationale rechter aan wie het geschil is voorgelegd en die de verantwoordelijkheid draagt voor de te geven rechterlijke beslissing om, gelet op de bijzonderheden van elk geval, de noodzaak van een prejudiciële beslissing voor het wijzen van zijn vonnis te beoordelen alsmede de relevantie van de vragen die hij aan het Hof voorlegt. Wanneer de gestelde vragen bijgevolg over de uitlegging van gemeenschapsrecht gaan, is het Hof in beginsel verplicht uitspraak te doen (zie met name arresten van 13 maart 2001, PreussenElektra, C‑379/98, Jurispr. blz. I‑2099, punt 38, en 22 mei 2003, Korhonen e.a., C‑18/01, Jurispr. blz. I‑5321, punt 19).
26 De tweede vraag heeft betrekking op de relatie tussen de verschillende, bij de verordening voorgeschreven wijzen van betekening, en gaat dus over de uitlegging van gemeenschapsrecht.
27 Het Hof is derhalve verplicht uitspraak te doen.
28 Ten gronde blijkt om te beginnen uit het antwoord op de eerste vraag dat er geen rangorde tussen de betekening door tussenkomst van instanties en die per post bestaat.
29 Vervolgens moet worden opgemerkt dat om de bepalingen van de verordening die deze wijzen van betekening regelen, niet tot een dode letter te maken, alle rechtsgevolgen die met de geldige verrichting van een van die betekeningen verbonden zijn, in aanmerking moeten worden genomen, ook wanneer later een andere wijze van betekening is voltooid.
30 Ten slotte moet worden vastgesteld dat de verordening volgens punt 2 van de considerans tot doel heeft de verzending van gerechtelijke stukken met het oog op betekening of kennisgeving ervan, en dus ook het verloop van de gerechtelijke procedures te versnellen. Indien voor de berekening van een procestermijn wordt uitgegaan van de eerste betekening van het betrokken stuk, is de geadresseerde – voor wie die termijn geldt – dus verplicht eerder in rechte op te treden, zodat de bevoegde rechter op kortere termijn uitspraak kan doen.
31 Uit een en ander volgt, dat in geval van cumulatie van meerdere overeenkomstig de verordening verrichte betekeningen moet worden uitgegaan van de betekening die het eerst is verricht. Niets in de verordening verzet zich ertegen dat een dergelijke redenering op de relatie tussen de betekening door tussenkomst van instanties en de betekening per post wordt toegepast. In geval van cumulatie van die twee wijzen van betekening moet derhalve, om te bepalen wanneer voor de geadresseerde een procestermijn ingevolge een betekening begint te lopen, worden uitgegaan van de datum van de betekening per post, wanneer deze het eerste is verricht.
32 Die conclusie doet geenszins afbreuk aan de belangen van degene voor wie een gerechtelijk stuk is bestemd, aangezien de eerste geldige betekening hem de mogelijkheid biedt daadwerkelijk kennis van dat stuk te nemen en hem voldoende tijd laat om in rechte op te treden. Dat hetzelfde gerechtelijke stuk hem later op een andere wijze wordt betekend, neemt niet weg dat door de aanvankelijke betekening reeds aan die vereisten is voldaan.
33 Derhalve moet op de tweede vraag worden geantwoord dat, in geval van cumulatie van een betekening door tussenkomst van instanties en een betekening per post, van de datum van de eerste geldig verrichte betekening moet worden uitgegaan om te bepalen wanneer voor de geadresseerde een procestermijn ingevolge een betekening begint te lopen.
Kosten
34 Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.
Het Hof van Justitie (Derde kamer) verklaart voor recht:
1) Verordening (EG) nr. 1348/2000 van de Raad van 29 mei 2000 inzake de betekening en de kennisgeving in de lidstaten van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of in handelszaken, moet aldus worden uitgelegd dat zij geen enkele rangorde vaststelt tussen de wijze van verzending en betekening als bedoeld in de artikelen 4 tot en met 11 en die als bedoeld in artikel 14 daarvan, zodat het mogelijk is een gerechtelijk stuk op een van deze twee wijzen dan wel gelijktijdig op de twee wijzen te betekenen.
2) Verordening nr. 1348/2000 moet aldus worden uitgelegd, dat in geval van cumulatie van de wijze van verzending en betekening als bedoeld in de artikelen 4 tot en met 11 en die als bedoeld in artikel 14 daarvan, van de datum van de eerste geldig verrichte betekening moet worden uitgegaan om te bepalen wanneer voor de geadresseerde een procestermijn ingevolge een betekening begint te lopen.
ondertekeningen
* Procestaal: Nederlands.