Zaak C‑453/04

Procedure aanhangig gemaakt door

innoventif Limited

(verzoek van het Landgericht Berlin om een prejudiciële beslissing)

„Vrijheid van vestiging – Artikelen 43 EG en 48 EG – Bijkantoor van in andere lidstaat gevestigde vennootschap met beperkte aansprakelijkheid – Inschrijving van vennootschappelijk doel in nationaal handelsregister – Vereiste van voorschot op kosten van volledige bekendmaking van vennootschappelijk doel – Verenigbaarheid”

Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 1 juni 2006 

Samenvatting van het arrest

Vrij verkeer van personen – Vrijheid van vestiging – Beperkingen

(Art. 43 EG en 48 EG; richtlijn 89/666 van de Raad)

De artikelen 43 EG en 48 EG verzetten zich niet tegen een regeling van een lidstaat die de inschrijving in het handelsregister van een bijkantoor van een in een andere lidstaat gevestigde vennootschap met beperkte aansprakelijkheid afhankelijk stelt van de betaling van een voorschot op de te verwachten kosten van de bekendmaking van het in de oprichtingsakte van deze vennootschap neergelegde vennootschappelijk doel.

Het vereiste van een voorschot dat alleen de werkelijke administratieve kosten weerspiegelt van een bekendmaking die conform is met de Elfde richtlijn (89/666) betreffende de openbaarmakingsplicht voor in een lidstaat opgerichte bijkantoren van vennootschappen die onder het recht van een andere staat vallen, kan geen beperking vormen van de vrijheid van vestiging vormen, aangezien het de uitoefening van deze vrijheid niet verbiedt, belemmert of minder aantrekkelijk maakt. Bovendien kan een dergelijke regeling vennootschappen uit andere lidstaten niet in een feitelijk of juridisch nadelige situatie brengen ten opzichte van die van vennootschappen uit de lidstaat van vestiging.

(cf. punten 38‑39, 43 en dictum)




ARREST VAN HET HOF (Tweede kamer)

1 juni 2006 (*)

„Vrijheid van vestiging –Artikelen 43 EG en 48 EG – Bijkantoor van in andere lidstaat gevestigde vennootschap met beperkte aansprakelijkheid – Inschrijving van vennootschappelijk doel in nationaal handelsregister – Vereiste van voorschot op kosten voor volledige bekendmaking van vennootschappelijk doel – Verenigbaarheid”

In zaak C‑453/04,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 234 EG, ingediend door het Landgericht Berlin (Duitsland) bij beslissing van 31 augustus 2004, ingekomen bij het Hof op 28 oktober 2004, in de procedure die aldaar aanhangig is gemaakt door

innoventif Limited,

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE (Tweede kamer),

samengesteld als volgt: C. W. A. Timmermans, kamerpresident, R. Schintgen, R. Silva de Lapuerta, P. Kūris en L. Bay Larsen (rapporteur), rechters,

advocaat-generaal: A. Tizzano,

griffier: R. Grass,

gezien de stukken,

gelet op de opmerkingen van:

–       de Duitse regering, vertegenwoordigd door C. Schulze-Bahr als gemachtigde,

–       de Spaanse regering, vertegenwoordigd door F. Díez Moreno als gemachtigde,

–       de Slowaakse regering, vertegenwoordigd door R. Procházka als gemachtigde,

–       de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door G. Braun als gemachtigde,

gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,

het navolgende

Arrest

1       Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van de artikelen 43 EG en 48 EG.

2       Dit verzoek is ingediend in het kader van een beroep dat door innoventif Limited (hierna: „innoventif”) is ingesteld tegen een beschikking van het Amtsgericht Charlottenburg waarbij haar verzoek om inschrijving in het nationale handelsregister van haar in Duitsland gevestigde bijkantoor is afgewezen op grond van de weigering van innoventif om een voorschot te betalen op de te verwachten kosten voor de bekendmaking van het in haar oprichtingsakte neergelegde vennootschappelijk doel.

 Rechtskader

 Gemeenschapsrecht

3       De Eerste richtlijn (68/151/EEG) van de Raad van 9 maart 1968 strekkende tot het coördineren van de waarborgen, welke in de lidstaten worden verlangd van de vennootschappen in de zin van de tweede alinea van artikel 58 van het Verdrag, om de belangen te beschermen zowel van de deelnemers in deze vennootschappen als van derden, zulks teneinde die waarborgen gelijkwaardig te maken (PB L 65, blz. 8; hierna: „Eerste richtlijn”), is van toepassing op kapitaalvennootschappen. De richtlijn heeft tot doel derden die met deze vennootschappen zaken doen te beschermen, en voorziet daartoe onder meer in de opstelling van een dossier dat een aantal gegevens bevat. Dit dossier wordt bijgehouden voor elke in het territoriaal bevoegde handelsregister ingeschreven vennootschap.

4       Artikel 2, lid 1, sub a, van de Eerste richtlijn luidt:

„1.      De lidstaten nemen de nodige maatregelen opdat de verplichte openbaarmaking betreffende vennootschappen ten minste plaatsvindt voor de volgende akten en gegevens:

a)      de oprichtingsakte alsmede de statuten indien deze in een afzonderlijke akte zijn opgenomen.”

5       Artikel 3, leden 2 en 4, van de Eerste richtlijn bepaalt:

„2.      Alle akten en alle gegevens die krachtens artikel 2 openbaar gemaakt dienen te worden, worden in het dossier opgenomen of ingeschreven in het register [...]

[...]

4.      De in lid 2 bedoelde akten en gegevens worden in het door de lidstaat aangewezen nationale publicatieblad bekendgemaakt, hetzij in hun geheel of in uittreksel, hetzij door een mededeling omtrent het opnemen van het document in het dossier of de inschrijving daarvan in het register.”

6       De Elfde richtlijn (89/666/EEG) van de Raad van 21 december 1989 betreffende de openbaarmakingsplicht voor in een lidstaat opgerichte bijkantoren van vennootschappen die onder het recht van een andere staat vallen (PB L 395, blz. 36; hierna: „Elfde richtlijn”), heeft betrekking op de bijkantoren van kapitaalvennootschappen.

7       Artikel 1, lid 1, van de Elfde richtlijn luidt:

„De akten en gegevens betreffende bijkantoren die in een lidstaat zijn opgericht door onder het recht van een andere lidstaat vallende vennootschappen waarop [de Eerste] richtlijn [...] van toepassing is, worden volgens het recht van de lidstaat waar het bijkantoor zich bevindt openbaar gemaakt overeenkomstig artikel 3 van voornoemde richtlijn.”

8       Artikel 2, lid 1, van de Elfde richtlijn bevat een lijst van akten en gegevens die openbaar moeten worden gemaakt in de lidstaat waar het bijkantoor is gevestigd. Lid 2, sub b, van deze bepaling staat het de lidstaat waar het bijkantoor is opgericht, toe om te voorzien in bijkomende verplichtingen inzake openbaarmaking, onder meer met betrekking tot „de oprichtingsakte en de statuten, indien deze overeenkomstig artikel 2, lid 1, sub a, b en c, van [de Eerste] richtlijn [...] in een afzonderlijke akte zijn opgenomen”.

9       Artikel 4 van de Elfde richtlijn bepaalt dat de lidstaat waar het bijkantoor is opgericht, het gebruik van een andere officiële taal van de Europese Gemeenschap kan voorschrijven, alsook de gewaarmerkte vertaling van de openbaar gemaakte bescheiden, met name voor de openbaarmaking waarop artikel 2, lid 2, sub b, van deze richtlijn ziet.

 Nationaal recht

10     § 8, leden 1 en 2, van het Gesetz über die Kosten in Angelegenheiten der freiwilligen Gerichtsbarkeit (Duitse wet inzake de kosten van procedures van vrijwillige rechtspraak) van 26 juli 1957 (BGBl. 1957 I, blz. 960; hierna: „KostO”), met als opschrift „Voorschotten”, bepaalt:

„(1)      Bij op verzoek te verrichten handelingen moet hij die verplicht is tot betaling van de kosten, een voorschot betalen dat volstaat om deze kosten te dekken [...]

(2)      Bij op verzoek te verrichten handelingen wordt de verrichting van de handeling afhankelijk gesteld van de betaling of het waarborgen van het voorschot.”

11     § 14 KostO, met als opschrift „Vaststelling van kosten, klacht, beroep”, luidt:

„(1)      De kosten worden vastgesteld door de rechterlijke instantie waar de zaak aanhangig is of laatstelijk aanhangig was, ook wanneer de kosten zijn ontstaan bij een geadieerde rechterlijke instantie [...]

(2)      Op klachten van de betalingsplichtige en de Schatkist tegen de vaststelling van de kosten beslist de rechterlijke instantie die de kosten heeft vastgesteld.

(3)      Tegen de beslissing op de klacht kunnen de betalingsplichtige en de Schatkist beroep instellen wanneer het geldelijk belang van het voorwerp van het geschil groter is dan 200 EUR.”

12     Het Handelsgesetzbuch (Duitse wetboek van koophandel) van 10 mei 1897 (RGBl. 1897, blz. 219), zoals laatstelijk gewijzigd bij § 1 van de wet van 15 december 2004 (BGBl. 2004 I, blz. 3408; hierna: „HGB”), bevat een regeling met betrekking tot de inschrijving van bijkantoren in het handelsregister.

13     § 13b, leden 2 en 3, HGB, met als opschrift „Bijkantoren van vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid op het nationale grondgebied”, luidt:

„(2)      De oprichting van een bijkantoor moet door de bestuurder worden aangemeld. Bij de aanmelding moet een officieel gewaarmerkt afschrift van de vennootschapsovereenkomst [...] worden gevoegd.

(3)      De inschrijving moet ook de gegevens genoemd in § 10, leden 1 en 2, van de wet met betrekking tot vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid bevatten.”

14     Met betrekking tot de in het buitenland gevestigde bijkantoren van vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid bepaalt § 13g, leden 2 en 3, HGB:

„(2)      Bij de aanmelding moet een officieel gewaarmerkt afschrift van de vennootschapsovereenkomst en, voorzover die overeenkomst niet in het Duits is opgesteld, een gewaarmerkte vertaling in het Duits worden gevoegd. [...]

(3)      De inschrijving van de oprichting van het bijkantoor moet ook de gegevens bedoeld in § 10, leden 1 en 2, van de wet met betrekking tot vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid bevatten [...]”

15     § 10, lid 1, van het Gesetz betreffend die Gesellschaften mit beschränkter Haftung (Duitse wet met betrekking tot vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid) van 20 april 1892 (RGBl. 1892, blz. 477), zoals laatstelijk gewijzigd bij § 13 van de wet van 9 december 2004 (BGBl. 2004 I, blz. 3214; hierna: „GmbHG”), met als opschrift „Inschrijving in het handelsregister”, bepaalt:

„Bij de inschrijving in het handelsregister moeten de naam en de zetel van de vennootschap, het vennootschappelijk doel [...] worden vermeld. Voorts moet worden vermeld welke vertegenwoordigingsbevoegdheid de bestuurders hebben.”

 Hoofdgeding en prejudiciële vraag

16     Als vennootschap met beperkte aansprakelijkheid naar Engels recht met zetel te Birmingham (Verenigd Koninkrijk) is innoventif op 1 april 2004 ingeschreven in het „Companies House” van Cardiff (Verenigd Koninkrijk). In nummer 3 van haar oprichtingsakte, met als opschrift „The objects of which the Company is established are”, wordt haar vennootschappelijk doel exhaustief beschreven. Dit nummer 3 zelf bevat 23 punten van A tot en met W en beslaat meerdere pagina’s.

17     Op 13 april 2004 heeft innoventif in Berlijn een bijkantoor opgericht waarvan zij het Amtsgericht Charlottenburg om inschrijving in het handelsregister heeft verzocht.

18     Bij beschikking van 23 april 2004 heeft het Amtsgericht Charlottenburg de aangevraagde inschrijving afhankelijk gesteld van de betaling van een voorschot op de kosten ten belope van 3 000 EUR. Het heeft dit bedrag vastgesteld aan de hand van de te verwachten kosten voor de bekendmaking van het vennootschappelijk doel zoals dit in de oprichtingsakte van innoventif wordt omschreven, aangezien zijns inziens de in nummer 3, punten A tot en met W, ervan opgenomen omschrijving het vennootschappelijk doel betrof en dit bijgevolg in zijn geheel moest worden ingeschreven in het register.

19     Daar zij van mening was dat haar vennootschappelijk doel uitsluitend uit nummer 3, punten A en B, van haar oprichtingsakte blijkt, heeft innoventif op 18 mei 2004 krachtens § 14, lid 2, KostO bij het Amtsgericht Charlottenburg een klacht ingediend.

20     Het Amtsgericht heeft de klacht afgewezen en uiteengezet dat een voorschot op de te verwachten kosten als dat welk in het hoofdgeding werd verlangd, is vereist wanneer ervan moet worden uitgegaan dat de betalingsplichtige zich niet bewust is van de omvang van het bedrag aan kosten die hem te wachten staan.

21     Innoventif heeft krachtens § 14, lid 3, KostO beroep ingesteld bij de verwijzende rechter en betoogd dat de betaling van een voorschot ter hoogte van het gevraagde bedrag strijdig is met de Elfde richtlijn en het beginsel van de vrijheid van vestiging schendt.

22     Voor het Landgericht Berlin is het antwoord op de vraag of voor de inschrijving in het handelsregister van het bijkantoor van innoventif de betaling mag worden verlangd van een voorschot op de te verwachten kosten voor de bekendmaking van het vennootschappelijk doel van innoventif, zoals het nationaal recht vereist, afhankelijk van de uitlegging van de artikelen 43 EG en 48 EG.

23     In deze omstandigheden heeft het Landgericht Berlin besloten de behandeling van de zaak te schorsen en het Hof de volgende prejudiciële vraag te stellen:

„Is het verenigbaar met de vrijheid van vestiging van vennootschappen op grond van artikel 43 EG en artikel 48 EG, dat de inschrijving in het handelsregister van een bijkantoor dat in [...] Duitsland werd opgericht door een in [het Verenigd Koninkrijk] gevestigde kapitaalvennootschap, afhankelijk wordt gesteld van de betaling van een voorschot dat wordt berekend aan de hand van de te verwachten kosten voor de bekendmaking van het doel van de vennootschap als vastgelegd in de relevante clausules van de oprichtingsakte van de vennootschap?”

 Beantwoording van de prejudiciële vraag

 De ontvankelijkheid

24     De Commissie van de Europese Gemeenschappen en de Spaanse regering betwijfelen of de prejudiciële vraag ontvankelijk is.

25     De Commissie meent dat de vraag niet-ontvankelijk kan zijn, aangezien de verwijzende rechter niet de redenen heeft vermeld om deze vraag te stellen.

26     Dienaangaande zij eraan herinnerd dat het Hof erop heeft gewezen dat het van belang is dat de nationale rechter de precieze redenen vermeldt waarom hij twijfelt over de uitlegging van het gemeenschapsrecht en het stellen van prejudiciële vragen aan het Hof noodzakelijk acht. Aldus heeft het Hof geoordeeld dat het onontbeerlijk is dat de nationale rechter minstens beknopt uiteenzet waarom hij om uitlegging van bepaalde communautaire voorschriften verzoekt en dat hij aangeeft welk verband hij ziet tussen deze bepalingen en de in het geding toepasselijke nationale wettelijke regeling (zie onder meer beschikking van 8 oktober 2002, Viacom, C‑190/02, Jurispr. blz. I‑8287, punt 16, en arrest van 6 december 2005, ABNA e.a., C‑453/03, C‑11/04, C‑12/04 en C‑194/04, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 46).

27     In de zaak in het hoofdgeding heeft de verwijzende rechter het feitelijk en juridisch kader omschreven waarin de door hem gestelde vraag moet worden geplaatst, en heeft hij voorts op beknopte, maar afdoende wijze uiteengezet dat de reden om de prejudiciële vraag te stellen, zijn twijfel is omtrent de vraag of het naar nationaal recht voorziene vereiste van een voorschot op de te verwachten kosten voor de bekendmaking van het vennootschappelijk doel van een vennootschap met zetel in een andere lidstaat die om inschrijving van haar bijkantoor in het handelregister verzoekt, de uitoefening van de vrijheid van vestiging kan belemmeren die het EG-Verdrag deze vennootschap toekent.

28     Volgens de Spaanse regering is de prejudiciële vraag niet-ontvankelijk, omdat zij betrekking heeft op de uitlegging van een nationale regel.

29     Dienaangaande moet worden benadrukt dat het Hof enkel bevoegd is gemeenschapsrechtelijke bepalingen te onderzoeken (zie beschikking van 21 december 1995, Max Mara, C‑307/95, Jurispr. blz. I‑5083, punt 5). Het staat aan de nationale rechter de strekking en de wijze van toepassing van de nationale bepalingen te beoordelen (zie arrest van 7 december 1995, Ayuntamiento de Ceuta, C‑45/94, Jurispr. blz. I‑4385, punt 26).

30     Hoewel in de zaak in het hoofdgeding de verwijzende rechter bij uitsluiting bevoegd is om vast te stellen of een voorschot op de kosten moet worden verlangd als dat waarin § 8 KostO voorziet, en voorts om in voorkomend geval het bedrag ervan te berekenen en het verzoek om inschrijving in geval van niet-betaling af te wijzen, is het Hof bevoegd voor de vraag of het vereiste van een dergelijk voorschot als een belemmering van de vrijheid van vestiging kan worden beschouwd.

31     Hieruit volgt dat de prejudiciële vraag ontvankelijk is.

 Ten gronde

32     Met zijn vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of de artikelen 43 EG en 48 EG zich verzetten tegen een nationale regeling die de inschrijving in het handelsregister van een bijkantoor van een in een andere lidstaat gevestigde vennootschap met beperkte aansprakelijkheid afhankelijk stelt van de betaling van een voorschot op de te verwachten kosten voor de bekendmaking van het in de oprichtingsakte van deze vennootschap neergelegde vennootschappelijk doel.

33     Ten eerste moet worden vastgesteld dat het vereiste in de lidstaat waar het bijkantoor van een in een andere lidstaat gevestigde vennootschap is opgericht, dat het vennootschappelijk doel van vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid die om inschrijving van hun bijkantoren in het handelsregister verzoeken, volledig wordt bekendgemaakt, in overeenstemming is met de Elfde richtlijn.

34     Artikel 2, lid 2, sub b, van de Elfde richtlijn staat het de lidstaten immers uitdrukkelijk toe van een buitenlandse vennootschap bij de inschrijving van haar bijkantoor in het handelsregister de openbaarmaking te verlangen van de oprichtingsakte en de statuten, indien deze in een afzonderlijke akte zijn opgenomen.

35     § 13b, lid 3, en § 13g, lid 3, HGB juncto § 10, lid 1, GmbHG, die gelijkelijk van toepassing is op vennootschappen die op het nationale grondgebied en in het buitenland zijn gevestigd, vereisen enkel de bekendmaking van het vennootschappelijk doel van de vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid die om inschrijving van een bijkantoor in het handelsregister verzoeken, en niet, zoals de Elfde richtlijn toestaat, de bekendmaking van de volledige oprichtingsakte van deze vennootschappen.

36     Bovendien volgt uit artikel 3 van de Eerste richtlijn, waarnaar artikel 1, lid 1, van de Elfde richtlijn verwijst voor wat de bijkantoren betreft, dat de akten en gegevens die openbaar gemaakt dienen te worden, bekend worden gemaakt volgens één van de in dit artikel 3 genoemde varianten.

37     Wat ten tweede de vraag betreft of het vereiste van een voorschot op de kosten dat is berekend aan de hand van de bekendmaking van het volledige vennootschappelijk doel, in overeenstemming is met de artikelen 43 EG en 48 EG, moet worden onderzocht of een dergelijk vereiste een belemmering van de vrijheid van vestiging vormt wanneer het het bijkantoor van een volgens de wettelijke regeling van een andere lidstaat opgerichte vennootschap ertoe verplicht de regels van de vestigingsstaat inzake voorschotten op de te verwachten kosten voor bekendmaking na te leven.

38     Dienaangaande moet worden vastgesteld dat het vereiste van een voorschot dat enkel de werkelijke administratieve kosten van een met de Elfde richtlijn conforme bekendmaking weerspiegelt, geen beperking kan vormen van de vrijheid van vestiging, aangezien het de uitoefening van deze vrijheid niet verbiedt, belemmert of minder aantrekkelijk maakt.

39     Bovendien kan een regeling die in omstandigheden als die van het hoofdgeding de betaling van een voorschot vereist, vennootschappen uit andere lidstaten niet in een feitelijk of juridisch nadelige situatie brengen ten opzichte van die van vennootschappen uit de lidstaat van vestiging (zie in die zin arrest van 17 juni 1997, Sodemare e.a., C‑70/95, Jurispr. blz. I‑3395, punt 33).

40     Hieruit volgt dat het vereiste van betaling van een dergelijk voorschot op de te verwachten kosten voor bekendmaking voor een in een lidstaat gevestigde vennootschap met beperkte aansprakelijkheid geen belemmering vormt om in een andere lidstaat haar activiteiten uit te oefenen door middel van een aldaar gelegen bijkantoor.

41     Het staat aan de nationale rechter om zich aan de hand van de lengte van de tekst die het vennootschappelijk doel weergeeft, ervan te vergewissen dat het bedrag van het vereiste voorschot overeenstemt met de te verwachten kosten voor de bekendmaking in het relevante publicatieblad. Hierbij moet deze rechter zich baseren op het vennootschappelijk doel zoals dit is omschreven in de oprichtingsakte van de vennootschap die om inschrijving van een bijkantoor verzoekt.

42     Dienaangaande moet worden verduidelijkt dat de nationale rechter niet behoeft na te gaan of krachtens het recht van de lidstaat waarin de vennootschap is gevestigd die om inschrijving van haar bijkantoor verzoekt, het vennootschappelijk doel volledig omschreven kan worden geacht door slechts een deel van de bepalingen die in de oprichtingsakte van deze vennootschap zijn opgenomen onder het opschrift „Vennootschappelijk doel”.

43     Op de gestelde vraag moet dan ook worden geantwoord dat de artikelen 43 EG en 48 EG zich niet verzetten tegen een regeling van een lidstaat die de inschrijving in het handelsregister van een bijkantoor van een in een andere lidstaat gevestigde vennootschap met beperkte aansprakelijkheid afhankelijk stelt van de betaling van een voorschot op de te verwachten kosten voor de bekendmaking van het in de oprichtingsakte van deze vennootschap neergelegde vennootschappelijk doel.

 Kosten

44     Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof van Justitie (Tweede kamer) verklaart voor recht:

De artikelen 43 EG en 48 EG verzetten zich niet tegen een regeling van een lidstaat die de inschrijving in het handelsregister van een bijkantoor van een in een andere lidstaat gevestigde vennootschap met beperkte aansprakelijkheid afhankelijk stelt van de betaling van een voorschot op de te verwachten kosten voor de bekendmaking van het in de oprichtingsakte van deze vennootschap neergelegde vennootschappelijk doel.

ondertekeningen


* Procestaal: Duits.