Zaak C‑294/04

Carmen Sarkatzis Herrero

tegen

Instituto Madrileño de la Salud (Imsalud)

(verzoek van de Juzgado de lo Social nº 30 de Madrid om een prejudiciële beslissing)

„Richtlijn 76/207/EEG – Gelijke behandeling van mannen en vrouwen – Zwangerschapsverlof – Toegang tot loopbaan van ambtenaar – Tijdelijk functionaris met zwangerschapsverlof die in vaste dienst treedt na te zijn geslaagd voor vergelijkend onderzoek – Berekening van diensttijd”

Conclusie van advocaat-generaal C. Stix-Hackl van 10 november 2005 

Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 16 februari 2006 

Samenvatting van het arrest

Sociale politiek – Mannelijke en vrouwelijke werknemers – Toegang tot arbeidsproces en arbeidsvoorwaarden – Gelijke behandeling – Richtlijn 76/207

(Richtlijn 76/207 van de Raad, art. 2, leden 1 en 3, en 3)

Richtlijn 76/207 betreffende de tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen ten aanzien van de toegang tot het arbeidsproces, de beroepsopleiding en de promotiekansen en ten aanzien van de arbeidsvoorwaarden, verzet zich tegen een nationale wetgeving die aan een vrouwelijke werknemer die met zwangerschapsverlof is, voor wat de voorwaarden voor toegang tot de loopbaan van ambtenaar betreft, niet dezelfde rechten toekent als die welke zijn toegekend aan andere geslaagden voor hetzelfde vergelijkende aanwervingsexamen, door de indiensttreding te verschuiven naar de datum waarop dit verlof eindigt, zonder voor de berekening van de diensttijd van deze werknemer rekening te houden met de duur van dit verlof.

(cf. punt 47 en dictum)




ARREST VAN HET HOF (Tweede kamer)

16 februari 2006 (*)

„Richtlijn 76/207/EEG – Gelijke behandeling van mannen en vrouwen – Zwangerschapsverlof – Toegang tot loopbaan van ambtenaar – Tijdelijk functionaris met zwangerschapsverlof die in vaste dienst treedt na te zijn geslaagd voor een vergelijkend examen – Berekening van diensttijd”

In zaak C‑294/04,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 234 EG, ingediend door de Juzgado de lo Social n° 30 de Madrid (Spanje) bij beslissing van 5 juli 2004, ingekomen bij het Hof op 12 juli 2004, in de procedure

Carmen Sarkatzis Herrero

tegen

Instituto Madrileño de la Salud (Imsalud),

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE (Tweede kamer),

samengesteld als volgt: C. W. A. Timmermans, kamerpresident, J. Makarczyk, R. Schintgen, P. Kūris (rapporteur) en J. Klučka, rechters,

advocaat-generaal: C. Stix-Hackl,

griffier: M. Ferreira, hoofdadministrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 29 september 2005,

gelet op de opmerkingen van:

–       het Instituto Madrileño de la Salud (Imsalud), vertegenwoordigd door F. Peláez Albendea als gemachtigde,

–       de Spaanse regering, vertegenwoordigd door E. Braquehais Conesa als gemachtigde,

–       de Italiaanse regering, vertegenwoordigd door I. M. Braguglia als gemachtigde, bijgestaan door G. Albenzio, avvocato dello Stato,

–       de regering van het Verenigd Koninkrijk, vertegenwoordigd door E. O’Neill als gemachtigde, bijgestaan door K. Smith, barrister,

–       de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door I. Martínez del Peral en N. Yerrell als gemachtigden,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 10 november 2005,

het navolgende

Arrest

1       Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van richtlijn 76/207/EEG van de Raad van 9 februari 1976 betreffende de tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen ten aanzien van de toegang tot het arbeidsproces, de beroepsopleiding en de promotiekansen en ten aanzien van de arbeidsvoorwaarden (PB L 39, blz. 40), van richtlijn 92/85/EEG van de Raad van 19 oktober 1992 inzake de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid op het werk van werkneemsters tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de lactatie (tiende bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van richtlijn 89/391/EEG) (PB L 348, blz. 1), en van richtlijn 96/34/EG van de Raad van 3 juni 1996 betreffende de door de UNICE, het CEEP en het EVV gesloten raamovereenkomst inzake ouderschapsverlof (PB L 145, blz. 4).

2       Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen C. Sarkatzis Herrero en het Instituto Madrileño de la Salud (Madrileens Instituut voor de Volksgezondheid; hierna: „Imsalud”), over de datum die in aanmerking moet worden genomen voor de berekening van de anciënniteit van betrokkene als ambtenaar. Sarkatzis Herrero betoogt dat de datum van haar aanstelling in aanmerking moet worden genomen, ook al was zij op die datum met zwangerschapsverlof, en niet de datum waarop zij na afloop van dit zwangerschapsverlof daadwerkelijk haar post heeft bezet.

 Rechtskader

 Gemeenschapsrecht

3       Artikel 2 van richtlijn 76/207 bepaalt:

„1. Het beginsel van gelijke behandeling in de zin van de hierna volgende bepalingen houdt in dat iedere vorm van discriminatie is uitgesloten op grond van geslacht, hetzij direct, hetzij indirect door verwijzing naar met name de echtelijke staat of de gezinssituatie.

[...]

3. Deze richtlijn doet geen afbreuk aan de bepalingen betreffende de bescherming van de vrouw, met name voor wat zwangerschap en moederschap betreft.

[...]”

4       Artikel 3, lid 1, van deze richtlijn luidt:

„De toepassing van het beginsel van gelijke behandeling houdt in dat iedere vorm van discriminatie is uitgesloten op grond van geslacht voor wat betreft de toegangsvoorwaarden, met inbegrip van de selectiecriteria, tot beroepen of functies, ongeacht de sector of de bedrijfstak, en tot alle niveaus van de beroepshiërarchie.”

5       Artikel 8, lid 1, van richtlijn 92/85 bepaalt:

„De lidstaten nemen de nodige maatregelen opdat de werkneemsters [tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de lactatie] recht hebben op een overeenkomstig de nationale wetten en/of praktijken vóór en/of na de bevalling te nemen zwangerschapsverlof van ten minste veertien aaneengesloten weken.”

6       Artikel 11, getiteld „Rechten verbonden aan de arbeidsovereenkomst”, bepaalt sub 2:

„[I]n het in artikel 8 bedoelde geval moeten worden gewaarborgd:

a)      de andere dan de [sub b] bedoelde rechten verbonden aan de arbeidsovereenkomst van de werkneemsters [tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de lactatie];

b)      het behoud van een bezoldiging en/of het genot van een adequate uitkering van de werkneemsters [tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de lactatie]”.

7       Richtlijn 96/34 legt ten uitvoer de op 14 december 1995 door de algemene brancheoverkoepelende organisaties gesloten raamovereenkomst inzake het ouderschapsverlof, die in clausule 2, punt 5, bepaalt dat „[n]a afloop van het ouderschapsverlof [...] de werknemer het recht [heeft] terug te keren in zijn oude functie of, indien dat niet mogelijk is, in een gelijkwaardige of vergelijkbare functie die in overeenstemming is met zijn arbeidsovereenkomst of arbeidsverhouding”.

 Nationale wetgeving

8       Uit de verwijzingsbeslissing blijkt dat volgens de bepalingen van Spaans recht inzake de bezetting van ambtenarenposten indiensttreding een noodzakelijke voorwaarde is om de rechten te verwerven die verbonden zijn aan deze hoedanigheid. Het statuut van het niet met de gezondheidszorg belaste personeel dat in dienst is van de instellingen voor gezondheidszorg van de sociale zekerheid (Estatuto de personal no sanitario al servicio de las Instituciones Sanitarias de la Seguridad Social), goedgekeurd bij besluit van 5 juli 1971 (BOE nr. 174 van 22 juli 1971, blz. 12015), voorziet hierop geen uitzondering.

9       Bij besluit van 3 december 1997 heeft het Instituto Nacional de la Salud (Nationaal Instituut voor Volksgezondheid, Insalud) een algemeen vergelijkend examen georganiseerd en de gemeenschappelijke grondslagen vastgesteld voor de selectieproeven voor de bezetting van een aantal vacatures van verschillende categorieën bij de onder dit instituut ressorterende gezondheidsinstellingen. Onder het kopje aanstelling en de indiensttreding vermeldt punt 9, sub 2, van dit besluit dat de aangestelde kandidaten vanaf de dag volgend op de bekendmaking van het aanstellingsbesluit over een termijn van een maand beschikken om hun post te bezetten. Krachtens punt 9, sub 3, verliest de kandidaat die niet binnen de gestelde termijn zijn post bezet, alle rechten die hij aan zijn deelneming aan het vergelijkend examen ontleent, behoudens een rechtvaardigingsgrond die ter beoordeling staat van de instelling die het vergelijkend examen heeft georganiseerd.

10     De verwijzende rechter vergelijkt deze regeling met de bepalingen van koninklijk decreet 118/1991 van 25 januari 1991, inzake de selectie van statutair personeel en de bezetting van vacatures in instellingen voor gezondheidszorg van de sociale zekerheid (Real Decreto sobre selección de personal estatutario y provisión de plazas en las Instituciones Sanitarias de la Seguridad Social, BOE nr. 33 van 7 februari 1991, blz. 4325), waarvan artikel 12, lid 5, bepaalt dat, behoudens overmacht, geslaagde kandidaten die niet binnen de gestelde termijn de in de kennisgeving van het examen vereiste bewijsstukken overleggen, niet kunnen worden aangesteld.

 Hoofdgeding en prejudiciële vragen

11     Sarkatzis Herrero was als tijdelijk functionaris tewerkgesteld bij Insalud en daarna, ten gevolge van een overdracht van bevoegdheden en de betrokken gezondheidsdiensten, die gepaard ging met de overgang van het personeel, bij Imsalud.

12     Terwijl Sarkatzis Herrero nog voor Insalud werkte, organiseerde deze instelling een vergelijkend examen voor de aanwerving van personeel in vaste dienst. Verweerster in het hoofdgeding slaagde voor dit examen en werd bij op 20 december 2002 bekendgemaakt besluit aangesteld als administratief assistent. Hetzelfde besluit wees haar een post toe die zij binnen een termijn van één maand diende te bezetten.

13     Sarkatzis Herrero, die toen met zwangerschapsverlof was, heeft onmiddellijk verlenging van die termijn tot het einde van haar zwangerschapsverlof aangevraagd met het verzoek, de duur van haar zwangerschapsverlof mee te tellen voor de berekening van haar diensttijd. Bij mededeling van 8 januari 2003 heeft Imsalud het verzoek om verlenging van de termijn ingewilligd, zonder echter de vraag van de berekening van de diensttijd ter sprake te brengen.

14     Op 12 september 2003 heeft Sarkatzis Herrero bij de verwijzende rechter een vordering ingesteld tegen Imsalud en gevraagd dat haar diensttijd als ambtenaar zou worden berekend vanaf de datum van haar aanstelling en niet vanaf de datum waarop zij na afloop van haar zwangerschapsverlof daadwerkelijk haar post heeft bezet.

15     Bij beschikking van 20 november 2003 heeft deze rechterlijke instantie de behandeling van de zaak geschorst en partijen in het hoofdgeding uitgenodigd, kenbaar te maken of zij een prejudiciële verwijzing naar het Hof noodzakelijk achtten. Daarop heeft zij de verwijzingsbeslissing gegeven waarin het Hof drie prejudiciële vragen worden gesteld.

16     In de eerste plaats merkt de verwijzende rechter op dat de ambtenaar in dienst moet treden voor het verkrijgen en het genot van de statutaire rechten, dat de nationale wetgeving geen enkele uitzondering voorziet die rekening houdt met situaties als die van verzoekster in het hoofdgeding en dat in casu de betrokken autoriteiten de zwangerschap van een werkneemster hebben gelijkgesteld met overmacht of met een gerechtvaardigde reden op grond waarvan het bezetten van de post kan worden uitgesteld.

17     De verwijzende rechter leidt hieruit enerzijds af dat de verlenging van de termijn waarbinnen een dergelijke werkneemster haar post dient te bezetten, het indienen van een verzoek vereist en dus ook kan worden geweigerd, en anderzijds dat deze werkneemster pas het volle genot van haar rechten verwerft na afloop van het zwangerschapsverlof. Bijgevolg worden het recht op loon en socialezekerheidsuitkeringen pas verworven op het moment waarop de betrokkene haar post bezet en voor de bevordering heeft de betrokkene een achterstand in diensttijd ten opzichte van de andere geslaagden voor hetzelfde vergelijkend examen die hun post daadwerkelijk op de voorziene datum hebben bezet.

18     In de tweede plaats stelt de verwijzende rechter vast dat verzoekster in het hoofdgeding, die al voor Imsalud werkte in het kader van een tijdelijke betrekking, door haar aanstelling in vaste dienst is bevorderd, ook al gaat het formeel om een nieuwe aanwerving.

19     Hij leidt uit bovenstaande elementen af dat het in het hoofdgeding aan de orde zijnde besluit van Imsalud niet in overeenstemming is met artikel 11, punt 2, sub a, van richtlijn 92/85.

20     In de derde plaats is de verwijzende rechter van oordeel dat geen uit de traditionele regelgeving inzake de toegang tot het openbare ambt voortvloeiende overweging voorrang kan hebben op de rechten van een vrouwelijke ambtenaar die met zwangerschapsverlof is, noch kan rechtvaardigen dat de beroepssituatie van deze ambtenaar wordt aangetast of dat de combinatie van het gezinsleven van de betrokkene met het normale verloop van haar loopbaan wordt bemoeilijkt.

21     Ten slotte geeft de verwijzende rechter te kennen, dat het verschil in behandeling waarvan Sarkatzis Herrero het slachtoffer is ten opzichte van de andere geslaagden voor hetzelfde vergelijkende examen die hun post normaal hebben kunnen bezetten, onverenigbaar is met het recht van een vrouwelijke werknemer met zwangerschapsverlof, na afloop van dit verlof terug te keren in haar functie of in een gelijkwaardige functie in voor haar niet minder gunstige omstandigheden, en elke verbetering in de arbeidsvoorwaarden te genieten die haar tijdens haar afwezigheid had moeten worden toegekend, een recht dat haar toekomt uit hoofde van de richtlijnen 76/207 en 96/34.

22     In deze omstandigheden heeft de Juzgado de lo Social n° 30 de Madrid besloten de behandeling van de zaak te schorsen en het Hof de volgende prejudiciële vragen te stellen:

„1)      Moeten de gemeenschapsrechtelijke bepalingen betreffende het zwangerschapsverlof en de gelijke behandeling van mannen en vrouwen ten aanzien van de toegang tot het arbeidsproces aldus worden uitgelegd, dat een vrouw die met zwangerschapsverlof is en tijdens dat verlof wordt aangesteld als ambtenaar, dezelfde rechten moet genieten als de andere kandidaten die zijn geslaagd voor het ambtenarenexamen?

2)      Vormt, onafhankelijk van de situatie die zich zou kunnen voordoen in het geval van een werkneemster die voor het eerst in dienst treedt, de aanstelling in vaste dienst terwijl de arbeidsverhouding lopende is, maar is geschorst wegens zwangerschapsverlof, een van de rechten op promotie, dat niet negatief mag worden beïnvloed worden door het feit dat de werkneemster met zwangerschapsverlof is?

3)      Heeft de tijdelijke functionaris die met zwangerschapsverlof is op het moment waarop zij een vaste aanstelling krijgt, uit hoofde van voormelde bepalingen, in het bijzonder die betreffende de gelijke behandeling van mannen en vrouwen ten aanzien van de toegang tot het arbeidsproces en tijdens dat arbeidsproces, het recht haar post te bezetten en de hoedanigheid van ambtenaar te verwerven met de daaraan verbonden rechten, zoals de begindatum voor de berekening van haar diensttijd, en wel vanaf dat moment en onder dezelfde voorwaarden als de andere geslaagden die een aanstelling hebben gekregen, ook al kan krachtens de toepasselijke bepalingen van intern recht de uitoefening van de aan de daadwerkelijke bezetting van de post verbonden rechten worden geschorst totdat de post wordt bezet?”

 De prejudiciële vragen

23     Om te beginnen zij opgemerkt dat, nu de gestelde vragen in het algemeen verwijzen naar de bepalingen van gemeenschapsrecht inzake zwangerschapsverlof en gelijke behandeling van mannen en vrouwen, bepaald moet worden welke regels van gemeenschapsrecht relevant zijn om op deze vragen te kunnen antwoorden.

24     De verwijzende rechter vermeldt in de motivering van zijn beslissing allereerst richtlijn 96/34 inzake ouderschapsverlof.

25     Er moet echter worden vastgesteld dat verzoekster in het hoofdgeding op de datum van haar aanstelling als ambtenaar met zwangerschapsverlof was en niet met ouderschapsverlof. Bijgevolg is richtlijn 96/34 in het kader van het onderzoek van de gestelde vragen niet relevant.

26     Indien de ongunstige behandeling waarvan Sarkatzis Herrero gewag maakt, door richtlijn 92/85 beschermde rechten miskent, moet de situatie van verzoekster in het hoofdgeding vervolgens aan deze richtlijn worden getoetst.

27     Uit het aan het Hof voorgelegde dossier blijkt evenwel niet dat verzoekster in het hoofdgeding zich heeft beroepen op schending van dergelijke rechten in het kader van de bestaande arbeidsverhouding.

28     De situatie van Sarkatzis Herrero, die wordt gekenmerkt doordat tijdens een zwangerschapsverlof een nieuwe arbeidsverhouding is ontstaan, onderscheidt zich duidelijk van de terugkeer in een oude functie of in een gelijkwaardige functie na afloop van een dergelijk verlof.

29     Alle belanghebbenden die bij het Hof opmerkingen hebben ingediend, geven overigens toe dat er een fundamenteel verschil bestaat tussen de situatie van een tijdelijk functionaris en die van een ambtenaar.

30     Volgens de in casu toepasselijke regeling zijn voor de indiensttreding als ambtenaar het slagen voor een vergelijkend examen en een aanstellingsbesluit vereist. De omstandigheid dat Sarkatzis Herrero vóór en na haar zwangerschapsverlof in dienst was van dezelfde instelling, heeft hierop geen invloed.

31     Hieruit volgt dat er geen juridische continuïteit bestaat tussen de opeenvolgende situaties van Sarkatzis Herrero, die dus moet worden geacht bij haar aanstelling als ambtenaar een nieuwe dienstbetrekking te hebben gekregen en niet te zijn teruggekeerd in haar vorige functie.

32     Bijgevolg is richtlijn 92/85 evenmin relevant om op de gestelde vragen te antwoorden. Derhalve hoeft de tweede prejudiciële vraag geen beantwoording.

33     Met zijn eerste en derde vraag, die gezamenlijk moeten worden onderzocht, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of het gemeenschapsrecht zich verzet tegen een nationale wetgeving volgens welke voor de berekening van de diensttijd van een ambtenaar enkel in aanmerking wordt genomen de datum waarop de betrokkene zijn post bezet, zonder dat is voorzien in een uitzondering voor vrouwen die met zwangerschapsverlof zijn op de datum waarop zij worden opgeroepen om de post waarop zij zijn aangesteld te bezetten.

34     Deze vragen moeten worden onderzocht in het licht van het bepaalde in de artikelen 2, leden 1 en 3, en 3 van richtlijn 76/207, in de op de feiten toepasselijke versie, om te kunnen bepalen of, wanneer een vrouwelijke ambtenaar op het moment van haar aanstelling met zwangerschapsverlof is, de verschuiving van het begin van haar loopbaan naar de datum waarop zij daadwerkelijk haar post bezet een discriminatie op grond van geslacht vormt.

35     Om te beginnen zij eraan herinnerd, dat volgens de rechtspraak van het Hof richtlijn 76/207 ook voor betrekkingen in overheidsdienst geldt. Deze richtlijn heeft een algemene strekking, voortvloeiend uit de aard van het erin gedefinieerde beginsel (zie arrest van 21 mei 1985, Commissie/Duitsland, 248/83, Jurispr. blz. 1459, punt 16).

36     Zoals de advocaat-generaal in punt 34 van haar conclusies heeft opgemerkt, verbiedt artikel 2, lid 1, van richtlijn 76/207 elke discriminatie op grond van geslacht en bakenen de artikelen 3 en volgende van deze richtlijn de gebieden af waarop geen enkele discriminatie mag voorkomen. Zo is rechtstreekse of onrechtstreekse discriminatie verboden voor wat betreft de toegangsvoorwaarden tot een beroep, met inbegrip van de selectiecriteria en de aanwervingsvoorwaarden, de toegang tot alle soorten en alle niveaus van beroepskeuzevoorlichting, de beroepsopleiding, de bijscholing en omscholing en de beroepservaring, de aanstellings‑ en de arbeidsvoorwaarden en de deelneming in een orgaan waarin de werknemers vertegenwoordigd zijn.

37     Bij de uitoefening van de hun overeenkomstig artikel 2, lid 3, van richtlijn 76/207 toegekende rechten mogen vrouwen niet ongunstig worden behandeld ter zake van de toegang tot arbeid en de arbeidsvoorwaarden. De richtlijn beoogt in dit opzicht een inhoudelijke en geen formele gelijkheid te waarborgen (zie in die zin arrest van 30 april 1998, Thibault, C‑136/95, Jurispr. blz. I‑2011, punt 26).

38     Bijgevolg mag de toepassing van de bepalingen betreffende de bescherming van zwangere vrouwen niet tot een minder gunstige behandeling leiden wat betreft de toegang tot arbeid van een dergelijke vrouw, zodat een werkgever niet mag weigeren, een zwangere sollicitante in dienst te nemen op grond dat een aan die zwangerschap verbonden arbeidsverbod hem zou beletten, haar van meet af aan en ook voor de duur van haar zwangerschap tewerk te stellen in de te bezetten post voor onbepaalde tijd (arrest van 3 februari 2000, Mahlburg, C‑207/98, Jurispr. blz. I‑549, punt 27).

39     Ten slotte heeft het Hof over de meetelling van een periode van zwangerschapsverlof voor de toegang tot een hoger niveau in de beroepshiërarchie geoordeeld, dat een vrouwelijke werknemer in haar arbeidsverhouding beschermd is tegen elke ongunstige behandeling die samenhangt met het feit dat zij met zwangerschapsverlof is of is geweest, en dat een vrouw die ten gevolge van haar afwezigheid wegens zwangerschapsverlof ongunstig wordt behandeld, wordt gediscrimineerd op grond van haar zwangerschap en dat verlof (zie arrest van 18 november 2004, Sass, C‑284/02, Jurispr. blz. I‑11143, punten 35 en 36).

40     Zoals de regering van het Verenigd Koninkrijk in haar mondelinge opmerkingen terecht heeft beklemtoond, verschillen de aan het reeds aangehaalde arrest Sass ten grondslag liggende feiten evenwel duidelijk van die in het hoofdgeding. In het geval van Sass was het zwangerschapsverlof samengevallen met een loopbaanontwikkeling, omdat het geding een overgang naar een andere salarisgroep betrof, terwijl in het hoofdgeding Sarkatzis Herrero tijdens het zwangerschapsverlof in een nieuwe dienstbetrekking is getreden waarbij de datum van haar indiensttreding is verschoven naar het einde van dit verlof.

41     Aangezien richtlijn 76/207 evenwel een inhoudelijke en geen formele gelijkheid beoogt, moeten, zoals de advocaat-generaal in punt 39 van haar conclusie heeft opgemerkt, de bepalingen van de artikelen 2, leden 1 en 3, en 3 van deze richtlijn in die zin worden uitgelegd dat zij elke ongunstige behandeling van een vrouwelijke werknemer op grond van een zwangerschapsverlof of in verband met een dergelijk verlof, dat de bescherming van de zwangere vrouw beoogt, verbieden. Daarbij is irrelevant of die behandeling betrekking heeft op een bestaande of een nieuwe arbeidsverhouding.

42     Deze uitlegging vindt bevestiging in het standpunt van het Hof in punt 48 van het reeds aangehaalde arrest Sass, dat het gemeenschapsrecht vereist, dat de opneming van dit wettelijke beschermingsverlof noch tot schorsing van de arbeidsverhouding van de betrokken vrouw en van de gelding van de daaraan verbonden rechten leidt, noch een ongunstige behandeling van de vrouw met zich brengt.

43     In casu kan noch uit de dossierstukken noch uit de gegevens die de Spaanse regering ter terechtzitting heeft verstrekt, met zekerheid worden opgemaakt of functionarissen die, zoals verzoekster in het hoofdgeding, als tijdelijk functionaris in dienst zijn geweest vóór hun aanstelling als ambtenaar, op het moment waarop zij ambtenaar worden de diensttijd die zij in hun vorige dienstbetrekking hadden opgebouwd, eventuele zwangerschapsverloven daaronder begrepen, krijgen toebedeeld, en zo ja, of deze diensttijd in aanmerking wordt genomen voor de ontwikkeling van de loopbaan van deze functionarissen.

44     Voorzover enerzijds twijfel blijft bestaan over de weerslag op de situatie van Sarkatzis Herrero van wet 70/1978 van 26 december 1978 inzake de erkenning van eerdere betrekkingen in overheidsdienst (Ley de Reconocimiento de Servicios Previos en la Administración Pública, BOE nr. 9 van 10 januari 1979, blz. 464) en van toepassingsbesluit 1181/89 van 29 september 1989 (BOE nr. 237 van 3 oktober 1989, blz. 30952) alsook koninklijk wetsdecreet 3/1987 van 11 september 1987 inzake de bezoldiging van ambtenaren van Insalud (Real Decreto-Ley de la Jefatura del Estado, sobre retribuciones del personal estatutario del Instituto Nacional de la Salud, BOE nr. 219 van 12 september 1987, blz. 27649), die door Imsalud worden aangehaald, en anderzijds wet 55/2003 van 16 december 2003 tot vaststelling van het kaderstatuut van het personeel van de gezondheidszorg (Ley del Estatuto Marco del personal estatutario de los Sercivios de Salud, BOE nr. 301 van 17 december 2003, blz. 44742) niet van kracht was toen verzoekster in het hoofdgeding haar loopbaan startte, dient de verwijzende rechter na te gaan of Sarkatzis Herrero inderdaad ongunstig is behandeld.

45     Enkel uitgaande van de premissen in de verwijzingsbeslissing moet worden geoordeeld dat de verschuiving van de indiensttreding van Sarkatzis Herrero als ambtenaar naar het moment waarop het door betrokkene genoten zwangerschapsverlof was beëindigd, een ongunstige behandeling oplevert in de zin van richtlijn 76/207.

46     De omstandigheid dat andere personen, in het bijzonder van het mannelijk geslacht, om andere redenen op dezelfde manier kunnen worden behandeld als Sarkatzis Herrero, heeft geen invloed op de beoordeling van de situatie van laatstgenoemde, daar de verschuiving van de datum van indiensttreding van betrokkene uitsluitend een gevolg is van het zwangerschapsverlof dat ze heeft genoten.

47     Gelet op bovenstaande overwegingen moet op de eerste en de derde vraag worden geantwoord dat richtlijn 76/207 zich verzet tegen een nationale wetgeving die aan een vrouwelijke werknemer die met zwangerschapsverlof is voor wat betreft de toegangsvoorwaarden voor de loopbaan van ambtenaar niet dezelfde rechten toekent als die welke zijn toegekend aan andere geslaagden voor hetzelfde vergelijkende aanwervingsexamen, door de indiensttreding te verschuiven naar de datum waarop dit verlof eindigt zonder voor de berekening van de diensttijd van deze werknemer rekening te houden met de duur van dit verlof.

 Kosten

48     Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof van Justitie (Tweede kamer) verklaart voor recht:

Richtlijn 76/207/EEG van de Raad van 9 februari 1976 betreffende de tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen ten aanzien van de toegang tot het arbeidsproces, de beroepsopleiding en de promotiekansen en ten aanzien van de arbeidsvoorwaarden, verzet zich tegen een nationale wetgeving die aan een vrouwelijke werknemer die met zwangerschapsverlof is voor wat betreft de toegangsvoorwaarden voor de loopbaan van ambtenaar niet dezelfde rechten toekent als die welke zijn toegekend aan andere geslaagden voor hetzelfde vergelijkende aanwervingsexamen, door de indiensttreding te verschuiven naar de datum waarop dit verlof eindigt zonder voor de berekening van de diensttijd van deze werknemer rekening te houden met de duur van dit verlof.

ondertekeningen


* Procestaal: Spaans.