Trefwoorden
Samenvatting

Trefwoorden

1. Steunmaatregelen van de staten – Voorgenomen steunmaatregelen – Verbod van uitvoering vóór eindbeslissing van Commissie – Draagwijdte – Verplichtingen van nationale rechterlijke instanties

(Art. 87, lid 1, EG en 88, leden 2 en 3, EG)

2. Steunmaatregelen van de staten – Verdragsbepalingen – Werkingssfeer – Heffingen – Daarvan uitgesloten, behalve heffingen die steunmaatregel financieren – Heffing die gepaard gaat met vrijstellingen die steunmaatregel zouden opleveren – Ontbreken van dwingend bestemmingsverband tussen heffing en voordeel van vrijstelling – Daarvan uitgesloten

(Art. 87, lid 1, EG en 88, lid 3, EG)

3. Steunmaatregelen van de staten – Begrip – Maatregelen gefinancierd door heffing die onwettig zou zijn – Ontbreken van dwingend bestemmingsverband tussen heffing en betrokken maatregelen – Daarvan uitgesloten – Concreet geval

(Art. 87, lid 1, EG en 88, lid 3, EG)

Samenvatting

1. Uit artikel 88, lid 3, EG volgt dat de Commissie op de hoogte moet worden gebracht van elk voornemen tot invoering of wijziging van steunmaatregelen. Indien zij meent dat een dergelijk voornemen onverenigbaar is met de gemeenschappelijke markt, vangt zij onverwijld de procedure van artikel 88, lid 2, EG aan, zonder dat de betrokken lidstaat de voorgenomen maatregelen ten uitvoer kan leggen voordat die procedure tot een eindbeslissing heeft geleid. Een steunmaatregel in de zin van artikel 87, lid 1, EG die ten uitvoer wordt gelegd met schending van de verplichtingen die voortvloeien uit artikel 88, lid 3, EG, is onwettig. Het staat aan de nationale rechterlijke instanties, de rechten van de justitiabelen te beschermen tegen een eventuele schending door de nationale autoriteiten van het verbod op de uitvoering van steunmaatregelen, door overeenkomstig hun nationale recht alle consequenties te trekken, zowel wat de geldigheid van de handelingen tot uitvoering van de betrokken steunmaatregelen als wat de terugvordering van de verleende financiële steun betreft.

(cf. punten 29‑30)

2. Heffingen vallen niet binnen de werkingssfeer van de verdragsbepalingen betreffende staatssteun, tenzij zij de wijze van financiering van een steunmaatregel vormen, zodat zij integrerend deel uitmaken van deze maatregel. Indien een heffing inderdaad integrerend deel uitmaakt van een steunmaatregel in de zin van artikel 87, lid 1, EG, tast de niet-nakoming door de nationale autoriteiten van de verplichtingen die voortvloeien uit artikel 88, lid 3, EG niet alleen de wettigheid van de steunmaatregel aan, maar ook die van de heffing die de wijze van financiering ervan vormt.

Om een heffing als een integrerend onderdeel van een steunmaatregel te kunnen aanmerken, moet er krachtens de relevante nationale regeling een dwingend bestemmingsverband bestaan tussen de heffing en de steun, in die zin dat de opbrengst van de heffing noodzakelijkerwijs voor de financiering van de steun wordt bestemd. Indien een dergelijk verband bestaat, heeft de opbrengst van de heffing rechtstreekse invloed op de omvang van de steun en bijgevolg op de beoordeling van de verenigbaarheid van deze steun met de gemeenschappelijke markt. Dit verband ontbreekt tussen een heffing en de steunmaatregel die zou worden gevormd door de vrijstelling ervan voor bepaalde categorieën ondernemingen, daar tussen een heffing en een dergelijke vrijstelling geen dwingend verband bestaat. De toepassing van een belastingvrijstelling en de omvang ervan zijn namelijk niet afhankelijk van de belastingopbrengst. Ondernemingen die een heffing verschuldigd zijn, kunnen zich, om zich aan de betaling daarvan te onttrekken, niet erop beroepen dat de door andere ondernemingen genoten vrijstelling een staatssteun vormt. Gesteld al dat de belastingvrijstelling voor bepaalde ondernemingen een steunmaatregel in de zin van artikel 87, lid 1, EG is, zou derhalve de eventuele onwettigheid van de steun de wettigheid van de heffing zelf niet kunnen aantasten, zodat de ondernemingen die de heffing verschuldigd zijn, zich voor de nationale rechterlijke instanties niet kunnen beroepen op de eventuele onwettigheid van de vrijstelling om zich aan de betaling van die heffing te onttrekken of terugbetaling ervan te verkrijgen.

(cf. punten 34‑35, 40‑44)

3. Het dwingend verband tussen een heffing en de daardoor gefinancierde maatregelen, bij gebreke waarvan deze heffing niet als een bestanddeel van een steunmaatregel kan worden aangemerkt, ontbreekt in het geval van een uittredingsvergoeding voor bepaalde marktdeelnemers, aangezien het daadwerkelijk uitgekeerde bedrag van de vergoeding niet afhangt van de opbrengst van de heffing, maar overeenkomstig een decreet binnen de bij ministerieel besluit bepaalde grenzen wordt vastgesteld op grond van de voor de situatie van elke aanvrager kenmerkende factoren en met name de stand van zijn middelen en lasten. Dit verband ontbreekt eveneens bij de financiering van de basisstelsels van ouderdomsverzekering voor bepaalde beroepsgroepen, aangezien de opbrengst daarvan, ten gevolge van de wijze waarop de bijdrage van de heffing aan de financiering daarvan wordt vastgesteld, geen rechtstreekse invloed heeft op het voordeel voor de begunstigde stelsels, die bovendien geen economische activiteit vormen. Het ontbreekt ook bij de bestemming van een deel van de opbrengst van de heffing voor een interventiefonds en een beroepsvereniging, wanneer die instellingen en de bevoegde ministers met betrekking tot die bestemming over een discretionaire bevoegdheid beschikken.

(cf. punten 46, 48‑49, 54‑56)