CONCLUSIE VAN ADVOCAAT-GENERAAL

F.G. JACOBS

van 24 februari 2005 (1)

Zaak C‑77/04

Groupement d'intérêt économique (GIE) Réunion européenne e.a.

tegen

Zurich España

en

Société Pyrénéenne de transit d'automobiles SA (Soptrans)

[Verzoek van de Cour de Cassation (Frankrijk) om een prejudiciële beslissing]

„Executieverdrag – Verzoek om uitlegging van artikel 6, punt 2, en bepalingen van afdeling 3 van titel II – Bevoegdheid in verzekeringszaken – Vordering tot vrijwaring of tot voeging of tussenkomst tussen verzekeraars – Situatie van samenloop van verzekeringen”





1.     In deze zaak gaat het om een procedure die door een verzekeringnemer tegen zijn verzekeraars aanhangig is gemaakt om, in verband met zijn aansprakelijkheid jegens een gelaedeerde, schadeloos te worden gesteld op grond van de verzekeringsovereenkomst. De verzekeraars wensen een andere verzekeraar die de gelaedeerde tegen hetzelfde risico zou hebben verzekerd, in vrijwaring op te roepen.

2.     Het gaat er hoofdzakelijk om of in dit geval de bevoegdheidsregels van het Executieverdrag(2) met betrekking tot verzekeringszaken van toepassing zijn dan wel de specifieke bepaling van dit verdrag betreffende vrijwaring, voeging of tussenkomst.

3.     Ingeval die laatste bepaling van toepassing zou zijn, is voorts de vraag onder welke voorwaarden zij toepasselijk is.

 Het Executieverdrag

4.     Het Executieverdrag regelt de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken. Titel II regelt de bevoegdheid van de gerechten in de verdragsluitende staten. Artikel 2 stelt als hoofdregel, dat de rechter van de verdragsluitende staat waar de verweerder zijn woonplaats heeft, bevoegd is. Daarna volgen uitzonderingen hierop, die voor bepaalde vorderingen andere gerechten bevoegdheid verlenen.

5.     Als een van die uitzonderingen noemt artikel 6, lid 2, de vordering tot vrijwaring, voeging of tussenkomst. Krachtens die bepaling kan iemand die zijn woonplaats heeft op het grondgebied van een verdragsluitende staat, „bij een vordering tot vrijwaring of bij een vordering tot voeging of tussenkomst” ook worden opgeroepen „voor het gerecht waarvoor de oorspronkelijke vordering aanhangig is, tenzij de vordering slechts is ingesteld om de opgeroepen af te trekken van de rechter die de wet hem toekent”.

6.     Afdeling 3 van titel II betreft de bevoegdheid in verzekeringszaken. Hierin is het volgende bepaald:

Artikel 7

De bevoegdheid in verzekeringszaken is in deze afdeling geregeld, onverminderd het bepaalde in de artikelen 4 en 5, punt 5 .

Artikel 8

De verzekeraar met woonplaats op het grondgebied van een verdragsluitende staat kan worden opgeroepen:

1.       voor de gerechten van de staat, waar hij zijn woonplaats heeft, of

2.      in een andere verdragsluitende staat, voor het gerecht van de woonplaats van de verzekeringnemer, of

3.      indien het een medeverzekeraar betreft, voor het gerecht van een verdragsluitende staat waar de vordering tegen de eerste verzekeraar is ingesteld.

[...]

Artikel 9

De verzekeraar kan bovendien worden opgeroepen voor het gerecht van de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan, indien het geschil een aansprakelijkheidsverzekering of een verzekering welke betrekking heeft op onroerende goederen betreft. Hetzelfde geldt voor het geval dat de verzekering zowel betrekking heeft op onroerende als op roerende goederen welke door een zelfde polis zijn gedekt en door hetzelfde onheil zijn getroffen .

Artikel 10

Ter zake van aansprakelijkheidsverzekering kan de verzekeraar eveneens in vrijwaring worden opgeroepen voor het gerecht waar de rechtsvordering van de getroffene tegen de verzekerde aanhangig is, indien de voor dit gerecht geldende wetgeving het toelaat .

De artikelen 7, 8 en 9 zijn van toepassing op de vordering welke door de getroffene rechtstreeks tegen de verzekeraar wordt ingesteld, indien de rechtstreekse vordering mogelijk is .

Indien de wettelijke bepalingen betreffende deze rechtstreekse vordering het in het geding roepen van de verzekeringnemer of de verzekerde regelen, is hetzelfde gerecht ook te hunnen opzichte bevoegd .

Artikel 11

Onverminderd het bepaalde in artikel 10, derde alinea, kan de vordering van de verzekeraar slechts worden gebracht voor de gerechten van de verdragsluitende staat, op het grondgebied waarvan de verweerder woonplaats heeft, ongeacht of deze laatste verzekeringnemer, verzekerde of begunstigde is.

De bepalingen van deze afdeling laten het recht om een tegeneis in te stellen bij het gerecht, voor hetwelk met inachtneming van deze afdeling de oorspronkelijke eis is gebracht, onverlet.

Artikel 12

Van de bepalingen van deze afdeling kan slechts worden afgeweken door overeenkomsten:

1)      gesloten na het ontstaan van het geschil, of

2)      die aan de verzekeringnemer, de verzekerde of de begunstigde de mogelijkheid geven de zaak bij andere gerechten dan de in deze afdeling genoemde aanhangig te maken, of

3)      waarbij een verzekeringnemer en een verzekeraar, die op het tijdstip waarop de overeenkomst wordt gesloten, hun woonplaats of hun gewone verblijfplaats in dezelfde verdragsluitende staat hebben, zelfs als het schadebrengende feit zich in het buitenland heeft voorgedaan, de gerechten van die staat bevoegd verklaren, tenzij de wetgeving van die staat dergelijke overeenkomsten verbiedt, of

4)      gesloten door een verzekeringnemer die zijn woonplaats niet in een verdragsluitende staat heeft, behoudens in geval van verplichte verzekering dan wel in geval van verzekering van een in een verdragsluitende staat gelegen onroerend goed, of

5)      die betrekking hebben op een verzekeringsovereenkomst, voorzover daarmee een of meer van de risico’s bedoeld in artikel 12 bis worden gedekt.”

7.     De risico’s genoemd in artikel 12 bis houden hoofdzakelijk verband met het commerciële goederenvervoer per zeeschip of luchtvaartuig.

8.     Afdeling 8 bevat regels voor samenhangende vorderingen die bij gerechten van verschillende verdragsluitende staten zijn aangebracht. Artikel 22 bepaalt, voorzover van belang:

„Wanneer samenhangende vorderingen bij gerechten van verschillende verdragsluitende staten zijn aangebracht en in eerste aanleg aanhangig zijn, kan het gerecht bij hetwelk de zaak het laatst is aangebracht, zijn uitspraak aanhouden.

[...]

Samenhangend in de zin van dit artikel zijn vorderingen waartussen een zodanig nauwe band bestaat dat een goede rechtsbedeling vraagt om hun gelijktijdige behandeling en berechting, teneinde te vermijden dat bij afzonderlijke berechting van de zaken onverenigbare uitspraken worden gegeven.”

 Feiten en procedure

9.     De in Boulou (Frankrijk) gevestigde onderneming Soptrans is eigenaar van een parkeerterrein waarop zij nieuwe auto’s parkeert die in Europa moeten worden verkocht en vervoerd. Zij heeft zich tegen schade aan deze voertuigen verzekerd bij GIE Réunion européenne, Axa, Union des assurances de Paris, Winterthur, Le Continent en Assurances mutuelles de France, allen gevestigd in Frankrijk.

10.   Op 13 augustus 1990 werden een aantal op het parkeerterrein gestalde voertuigen die eigendom waren van General Motors Spanje (hierna: „GME”), wiens verzekeraar – Zurich España – in Spanje is gevestigd, beschadigd door een hagelstorm. Een door GME in Spanje aangespannen procedure heeft tot een dading geleid tussen GME en Soptrans, waarbij Soptrans ter vergoeding van de door GME geleden schade 120 miljoen ESP moest betalen.

11.   Daarna heeft Soptrans een procedure aangespannen tegen haar verzekeraars voor het Tribunal de grande instance de Perpignan en gevorderd hen te veroordelen, de uit hoofde van haar aansprakelijkheid in deze betaalde schadevergoeding voor hun rekening te nemen. De verzekeraars op hun beurt hebben in die procedure Zurich España in vrijwaring opgeroepen op basis van artikel L.121-4 van de Franse Code des assurances (wetboek van verzekeringen), dat betrekking heeft op situaties waarbij eenzelfde risico door verschillende verzekeringen wordt gedekt. Volgens Zurich España is het gerecht te Barcelona, waar zij is gevestigd, bevoegd.

12.   Bij arrest van 5 februari 2001, gewezen in hoger beroep tegen een vonnis van het Tribunal de grande instance de Perpignan, heeft de Cour d’appel te Montpellier verklaard dat Zurich España niet in vrijwaring kon worden opgeroepen in de procedure voor de Franse rechter.

13.   De verzekeraars van Soptrans (hierna: „verzoekers”) hebben tegen dit arrest cassatieberoep ingesteld bij de Cour de cassation, die de procedure heeft geschorst en verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:

„1)      Valt een vordering tot vrijwaring of tot voeging of tussenkomst tussen verzekeraars, die niet is gebaseerd op een herverzekeringsovereenkomst maar op samenloop van verzekeringen of medeverzekering, als betrekking hebbend op verzekeringszaken, onder de bepalingen van afdeling 3 van titel II van het [Executieverdrag]?

2)      Is artikel 6, punt 2, van toepassing voor het bepalen van de bevoegde rechter in geval van een vordering tot vrijwaring of tot voeging of tussenkomst tussen verzekeraars, en zo ja, is voor de toepassing ervan samenhang tussen de verschillende vorderingen in de zin van artikel 22 [Executieverdrag] vereist, of in ieder geval bewijs van een voldoende band tussen deze vorderingen waaruit blijkt dat geen sprake is van onttrekking aan de bevoegde rechter?”

14.   Schriftelijke opmerkingen zijn ingediend door verzoekers, Zurich España, de Commissie, de Franse en de Italiaanse regering. Allen, met uitzondering van de Italiaanse regering, waren ook aanwezig op de terechtzitting.

 De eerste vraag

15.   Er bestaat onenigheid over de vraag of afdeling 3 van titel II van het Executieverdrag van toepassing is op een vordering tot vrijwaring, voeging of tussenkomst tussen verzekeraars, die is gebaseerd op een samenloop van verzekeringen of medeverzekering. Verzoekers, de Commissie en Italië betogen dat afdeling 3 niet van toepassing is, terwijl Zurich España en Frankrijk stellen dat dit wel het geval is.

16.   Het lijkt mij dat, ondanks de ruime formulering van artikel 7 de regels van deze afdeling niet bedoeld zijn om toepassing te vinden in procedures tussen verzekeraars.

17.   Dit standpunt vindt steun in alle materiële bepalingen van deze afdeling, in het bijzonder in de artikelen 8, 10 en 12, die duidelijk betrekking hebben op een door een verzekeringnemer, verzekerde of gelaedeerde ingestelde vordering, en in artikel 11 dat vorderingen tegen een verzekeringnemer, verzekerde of begunstigde betreft.

18.   Het vindt eveneens steun in de rechtspraak van het Hof, dat deze afdeling, net als vele van de andere bijzondere regels van het Executieverdrag, bedoeld is ter bescherming van de zwakkere partij, in dit geval „de verzekerde, die zich in de meeste gevallen geplaatst ziet voor een tevoren reeds vastgestelde overeenkomst waarover niet meer kan worden onderhandeld, en die economisch gezien in de zwakste positie verkeert”(3), dan wel „de contractpartij die als economisch zwakker en juridisch minder ervaren dan de wederpartij wordt beschouwd”.(4) Ik kan mij geen situatie voorstellen waarin een professionele verzekeraar zou kunnen beweren, zich in een vergelijkbaar zwakke positie jegens een andere verzekeraar te bevinden om de bescherming van deze afdeling in te roepen.

19.   Wat de oorspronkelijke vordering in de onderhavige zaak betreft, was de forumkeuze van Soptrans derhalve geheel in overeenstemming met afdeling 3.

20.   In dat opzicht wil ik opmerken dat het in zaken die onder deze afdeling vallen, op grond van de artikelen 8, lid 3, en 10 mogelijk is om een verzekeraar die kan worden aangesproken om bij te dragen aan de vergoeding van het verlies of de schade, voor een andere rechter op te roepen dan die van zijn woonplaats.

21.   Het klopt dat geen van deze bepalingen betrekking heeft op omstandigheden als van het onderhavige geval. Artikel 8, lid 3, geldt voor medeverzekeraars, en ondanks de formulering van de vraag van de nationale rechter is het duidelijk dat de verhouding tussen verzoekers en Zurich España in casu er niet een is van medeverzekering in de zin van die bepalingen.(5) Artikel 10 verwijst naar vorderingen die door een gelaedeerde worden ingesteld.

22.   Anderzijds is het duidelijk niet in strijd met het in deze afdeling neergelegde stelsel om, in een procedure die door een niet-verzekeraar is ingesteld, een verzekeraar als medeverweerder op te roepen.

23.   Ten slotte zou, ook al werd afdeling 3 van toepassing geacht op de vrijwaringsvordering van verzoekers jegens Zurich España als zodanig – en hierboven heb ik al uitgelegd dat dit mijns inziens niet zo is in een procedure tussen verzekeraars – alleen artikel 11, dat de forumkeuzebevoegdheid van een verzekeraar met betrekking tot zijn vordering beperkt, kunnen meebrengen dat deze vordering voor de rechter van de plaats van vestiging van Zurich España moet worden ingesteld.

24.   Echter, ten eerste noemt artikel 11 alleen verweerders die verzekeringnemer, verzekerde of begunstigde zijn, ten tweede is het forum door Soptrans gekozen en niet door verzoekers, en ten derde herhaalt artikel 11 enkel opnieuw de algemene regel van de woonplaats van verweerder, zoals die in artikel 2 is neergelegd(6), waarop artikel 6, punt 2, wanneer het gaat om een vordering tot vrijwaring, voeging of tussenkomst, een uitzondering maakt. Die bepaling is het onderwerp van de tweede vraag.

25.   Het antwoord op de eerste vraag is dan ook dat een vordering tot vrijwaring, voeging of tussenkomst tussen verzekeraars, die is gebaseerd op samenloop van verzekeringen, niet valt onder de bepalingen van afdeling 3 van titel II van het Executieverdrag.

 De tweede vraag

26.   Met zijn tweede vraag wenst de verwijzende rechter te vernemen of artikel 6, punt 2, Executieverdrag van toepassing is voor het bepalen van de bevoegde rechter in geval van een vordering tot vrijwaring, voeging of tussenkomst tussen verzekeraars, en zo ja, of er voor de toepassing ervan samenhang tussen de verschillende vorderingen in de zin van artikel 22 is vereist dan wel bewijs van een voldoende band waaruit blijkt dat van onttrekking aan de bevoegde rechter geen sprake is.

27.   Ingeval afdeling 3 wordt geacht niet van toepassing te zijn, voert Zurich España subsidiair aan dat in casu niet aan de voorwaarden van artikel 6, punt 2, is voldaan en deze bepaling bijgevolg niet van toepassing is. Verzoekers, de Commissie en Italië stellen daarentegen dat artikel 6, punt 2, wel geldt.

28.   De verschillende argumenten stellen drie aspecten aan de orde.

29.   Wat ten eerste de voorwaarde betreft, dat de oorspronkelijke vordering niet mag zijn ingesteld om de opgeroepene af te trekken van de rechter die de wet hem toekent, heeft Zurich España op de terechtzitting aangevoerd dat verzoekers hebben getracht om de zaak aan de bevoegdheid van de Spaanse rechter te onttrekken door Soptrans de procedure zodanig te laten voeren, dat zij niet voor die rechter hoefden te verschijnen.

30.   Dit is echter een feitelijke kwestie die door de nationale rechter moet worden beslist. Ingeval mocht blijken dat het enige doel van de forumkeuze was om Zurich España aan de bevoegdheid van de Spaanse rechter te onttrekken, is artikel 6, punt 2, gezien zijn formulering duidelijk niet van toepassing.

31.   Ten tweede is in geschil of voor de toepassing van artikel 6, punt 2, vereist is dat er tussen de oorspronkelijke vordering en de vordering tot vrijwaring, voeging of tussenkomst een samenhang bestaat die ofwel aan de criteria van artikel 22 voldoet, ofwel voldoende aantoont dat er geen sprake is van onttrekking aan de bevoegde rechter.

32.   Aangaande het eerste aspect ben ik het eens met het argument dat ingeval een derde wordt opgeroepen door de verweerder, er een wezenlijke band bestaat tussen die vordering en de oorspronkelijke procedure. Zoals de Commissie opmerkt, ligt de band in het mogelijke belang van de oorspronkelijke verweerder om van een derde een waarborg of andere compensatie voor de gevolgen van de oorspronkelijke vordering te verkrijgen.

33.   In elk geval lijkt er duidelijk een wezenlijk verband te bestaan tussen enerzijds een vordering tegen een verzekeraar tot vergoeding van de consequenties van een verzekerde gebeurtenis, en anderzijds de vordering waarmee deze verzekeraar een bijdrage tracht te verkrijgen van een andere verzekeraar die dezelfde gebeurtenis zou hebben gedekt.

34.   Zo gezien denk ik niet dat het nodig is om daarnaast nog een nauwere samenhang in de zin van artikel 22 dan wel in andere zin te eisen. Daarom behoeft niet te worden ingegaan op de argumenten betreffende de precieze aard van die samenhang.

35.   Het tweede aspect, of er al dan niet de bedoeling bestaat om iemand af te trekken van de rechter die de wet hem toekent, staat los van het verband tussen de vordering tot vrijwaring, voeging of tussenkomst en de oorspronkelijke procedure, en volgens mij is er geen enkele reden om die twee criteria met elkaar te verbinden.

36.   Zurich España verwijst evenwel naar de overweging in het arrest van de Cour d’appel te Montpellier, dat er geen gevaar bestaat dat de vorderingen in de vrijwarings‑ en de bodemprocedure onverenigbare uitspraken opleveren.

37.   Zoals gezegd, ben ik evenwel van mening dat vorderingen als de onderhavige wezenlijk met elkaar samenhangen en dat de criteria van artikel 22 – onder meer het gevaar van onverenigbare uitspraken – niet van belang zijn. In ieder geval wil ik opmerken dat artikel 22 de later aangezochte rechter louter de mogelijkheid biedt, maar hem niet verplicht, om zijn uitspraak aan te houden of tot verwijzing over te gaan.

38.   Ten derde wordt in verschillende opmerkingen de vraag opgeworpen of ontvankelijkheidsregels van nationaal procesrecht de toepassing van artikel 6, punt 2, op een vordering tot vrijwaring, voeging of tussenkomst kunnen uitsluiten.

39.   Verzoekers, de Commissie en de Italiaanse Republiek verwijzen op dit punt naar de overwegingen van het Hof in het arrest Hagen, waarin het stelt: „Met betrekking tot de vordering tot vrijwaring wijst artikel 6, aanhef en sub 2, dus enkel de bevoegde rechter aan; het zegt niets over de ontvankelijkheidsvoorwaarden in eigenlijke zin”, en „waar het de procesregels betreft [...] dient [men zich] te refereren aan de bij het nationale gerecht toepasselijke nationale voorschriften”.(7)

40.   Verzoekers wijzen erop dat ingevolge artikel 325 van de Franse code de procédure civil (wetboek van burgerlijke rechtsvordering) een vordering tot voeging of tussenkomst alleen ontvankelijk is indien er een voldoende nauwe samenhang bestaat met de vorderingen van de partijen in de bodemprocedure.

41.   Het is duidelijk dat regels van nationaal procesrecht de mogelijkheid mogen beperken om een vordering tot vrijwaring, voeging of tussenkomst aanhangig te maken bij de rechter die bevoegd is kennis te nemen van de oorspronkelijke vordering.

42.   Uit het arrest Hagen(8) volgt echter dat de rechter geen ontvankelijkheidsregels van nationaal recht mag toepassen die de werking van de bevoegdheidsregels van het Executieverdrag zouden beperken.

43.   Artikel 6, punt 2, is derhalve van toepassing voor het bepalen van de bevoegde rechter in geval van een vordering tot vrijwaring, voeging of tussenkomst tussen verzekeraars, zoals deze vordering in het nationale procesrecht is geregeld. Gelet op de wezenlijke band tussen die vordering en de oorspronkelijke vordering is voor die toepassing slechts vereist dat niet is gebleken dat de oorspronkelijke vordering slechts is ingesteld om de bij de vordering tot vrijwaring, voeging of tussenkomst opgeroepen derde af te trekken van de rechter die de wet hem toekent.

 Conclusie

44.   Ik ben bijgevolg van mening dat de door de Cour de Cassation gestelde vragen als volgt moeten worden beantwoord:

„1)      Een vordering tot vrijwaring, voeging of tussenkomst tussen verzekeraars, die is gebaseerd op samenloop van verzekeringen, valt niet onder de bepalingen van afdeling 3 van titel II van het Verdrag van 27 september 1968 betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, zoals gewijzigd.

2)      Artikel 6, punt 2, Executieverdrag is van toepassing voor het bepalen van de bevoegde rechter in geval van een vordering tot vrijwaring, voeging of tussenkomst tussen verzekeraars, zoals deze vordering in het nationale procesrecht is geregeld. Voor die toepassing is slechts vereist dat niet is gebleken dat de oorspronkelijke vordering slechts is ingesteld om de bij de vordering tot vrijwaring, voeging of tussenkomst opgeroepen derde af te trekken van de rechter die de wet hem toekent. De ontvankelijkheidsregels van nationaal procesrecht zijn slechts van toepassing voorzover zij geen afbreuk doen aan het nuttig effect van het Executieverdrag.”


1 – Oorspronkelijke taal: Engels.


2 – Verdrag van 27 september 1968 betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken. Een geconsolideerde versie van het verdrag zoals gewijzigd bij de vier toetredingsverdragen, is gepubliceerd in PB 1998, C 27, blz. 1. Sinds 1 maart 2002 (nadat de feiten in casu zich hebben voorgedaan) is het Verdrag, behalve voor het Koninkrijk Denemarken en bepaalde overzeese gebiedsdelen van andere lidstaten, vervangen door verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB 2001, L 12, blz. 1).


3– Arrest van 14 juli 1983, Gerling (201/82, Jurispr. blz. 2503, punt 17).


4 – Arrest van 13 juli 2000, Group Josi (C‑412/98, Jurispr. blz. I‑5925, punt 65).


5 – Zie punt 149 van het rapport Schlosser over het Verdrag inzake de toetreding van het Koninkrijk Denemarken, Ierland en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland tot het Executieverdrag alsmede tot het Protocol betreffende de uitlegging daarvan door het Hof van Justitie (PB 1979, C 59, blz. 71).


6 – Zie punt 30 van de conclusie van advocaat-generaal Fennelly in de zaak Group Josi, aangehaald in voetnoot 4.


7 – Arrest van 15 mei 1990 (C‑365/88, Jurispr. blz. I‑1845, punten 18 en 19).


8 – Punt 20.