Zaak T‑253/03

Akzo Nobel Chemicals Ltd en Akcros Chemicals Ltd

tegen

Commissie van de Europese Gemeenschappen

„Interventie – Afwijzing – Representatieve vereniging die niet tot doel heeft, belangen van haar leden te behartigen”

Beschikking van het Gerecht (Vijfde kamer) van 28 mei 2004. 

Samenvatting van de beschikking

Procedure – Interventie – Belanghebbenden – Representatieve vereniging die tot doel heeft, belangen van haar leden te behartigen – Ontvankelijkheid in gedingen waarin principiële vragen aan orde komen die van belang zijn voor die leden

(Statuut van het Hof van Justitie, art. 40, tweede alinea, en 53, eerste alinea)

Krachtens artikel 40, tweede alinea, van het Statuut van het Hof van Justitie, dat overeenkomstig artikel 53, eerste alinea, van dat Statuut van toepassing is op de procedure voor het Gerecht, worden representatieve verenigingen die de behartiging van de belangen van hun leden tot doel hebben, toegelaten tot interventie in gedingen waarin principiële vragen aan de orde komen die van belang zijn voor die leden. Een vereniging kan met name worden toegelaten tot interventie, wanneer zij een aanzienlijk aantal in de betrokken sector werkzame ondernemingen vertegenwoordigt, wanneer haar doel mede de bescherming van de belangen van haar leden omvat, wanneer in de zaak principiële punten aan de orde kunnen komen die de werking van de betrokken sector raken, en wanneer het te wijzen arrest dus de belangen van haar leden aanzienlijk kan schaden.

Een vereniging die slechts tot doel heeft, de informatieuitwisseling en de contacten tussen haar leden te bevorderen alsook conferenties te organiseren om de studie van bepaalde gebieden van het recht te vergemakkelijken, voldoet niet aan deze voorwaarden.

(cf. punten 17‑20)




BESCHIKKING VAN HET GERECHT (Vijfde kamer)

28 mei 2004 (*)

„Interventie – Afwijzing – Lichaam zonder rechtspersoonlijkheid – Niet-representatieve vereniging – Vereniging die niet tot doel heeft de belangen van haar leden te behartigen – Geen individueel belang van haar leden”

In zaak T‑253/03,

Akzo Nobel Chemicals Ltd, gevestigd te Surrey (Verenigd Koninkrijk),

Akcros Chemicals Ltd, gevestigd te Surrey,

vertegenwoordigd door C. Swaak en M. Mollica, advocaten,

verzoeksters,

ondersteund door

Council of the Bars and Law Societies of the European Union, gevestigd te Brussel (België), vertegenwoordigd door J. Flynn, QC,

Algemene Raad van de Nederlandse Orde van Advocaten, gevestigd te ’s‑Gravenhage (Nederland), vertegenwoordigd door O. Brouwer, advocaat,

en

European Company Lawyers Association (ECLA), gevestigd te Brussel, vertegenwoordigd door M.  Dolmans, K. Nordlander, advocaten, en J. Temple-Lang, solicitor,

interveniënten,

tegen

Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door R. Wainwright en C. Ingen-Housz als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

verweerster,

betreffende een door de European Council on Legal Affairs ingediend verzoek tot interventie ter ondersteuning van de conclusies van verzoeksters in de onderhavige zaak, die een beroep tot nietigverklaring betreft van beschikking C (2003) 1533 def. van 8 mei 2003 tot afwijzing van een verzoek om toepassing van het beroepsgeheim van advocaten („legal professional privilege”) voor bepaalde documenten die in beslag zijn genomen in het kader van een verificatie krachtens artikel 14, lid 3, van verordening nr. 17 van de Raad van 6 februari 1962, Eerste verordening over de toepassing van de artikelen [81] en [82] van het Verdrag (PB L 1962, 13, blz. 204),

geeft

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Vijfde kamer),

samengesteld als volgt: P. Lindh, kamerpresident, R. Garcia-Valdecasas en J. D. Cooke, rechters,

griffier: H. Jung,

de navolgende

Beschikking

1       Op 30 januari 2003 heeft de Commissie op basis van artikel 14, lid 3, van verordening nr. 17 van de Raad van 6 februari 1962, Eerste verordening over de toepassing van de artikelen [81] en [82] van het Verdrag (PB L 1962, 13, blz. 204) beschikking C (2003) 85/4 gegeven waarbij onder meer Akzo Nobel Chemicals Ltd en Akcros Chemicals Ltd (hierna: „verzoeksters”) en hun respectieve dochtermaatschappijen is gelast zich te onderwerpen aan een verificatie, bedoeld om bewijzen van eventuele mededingingsbeperkende praktijken op te sporen (hierna: „beschikking van 30 januari 2003”). Op 10 februari 2003 heeft de Commissie, ook op basis van artikel 14, lid 3, van verordening nr. 17, beschikking C (2003) 559/4 gegeven, houdende wijziging van de beschikking van 30 januari 2003 (hierna: „beschikking van 10 februari 2003”).

2       Op 12 en 13 februari 2003 zijn krachtens deze beschikkingen verificaties verricht in de kantoren van verzoeksters te Eccles, Manchester (Verenigd Koninkrijk). Tijdens deze verificatie hebben de ambtenaren van de Commissie een aanzienlijk aantal documenten gekopieerd. In de loop van de verificatie hebben de vertegenwoordigers van verzoeksters de ambtenaren van de Commissie erop gewezen dat bepaalde documenten waarschijnlijk onder het voor de briefwisseling met advocaten geldende beroepsgeheim vielen. Tijdens het onderzoek van de betrokken documenten is een geschil gerezen over vijf documenten die op tweeërlei wijs zijn behandeld. De ambtenaren van de Commissie kwamen namelijk niet meteen tot een definitieve beslissing over de aan twee documenten eventueel te verlenen bescherming. Zij hebben er dus kopieën van gemaakt en deze in een verzegelde enveloppe gedaan, die ze na afloop van de verificatie hebben meegenomen. De andere drie omstreden documenten waren volgens de ambtenaar van de Commissie die de verificatie leidde, niet beschermd door het beroepsgeheim; hij heeft er dus kopieën van gemaakt en deze bij de rest van het dossier gevoegd, zonder ze afzonderlijk in een verzegelde enveloppe te doen.

3       Bij brief van 17 februari 2003 hebben verzoeksters de Commissie de redenen uiteengezet waarom deze vijf documenten huns inziens door het beroepsgeheim waren beschermd. Bij brief van 1 april 2003 heeft de Commissie verzoeksters meegedeeld dat de argumenten in hun brief van 17 februari 2003 haar niet ervan hadden overtuigd dat de bedoelde documenten daadwerkelijk door het beroepsgeheim waren beschermd. In deze brief wees de Commissie verzoeksters er evenwel op dat zij opmerkingen over deze voorlopige conclusie konden indienen binnen een termijn van twee weken, waarna de Commissie een definitieve beschikking zou vaststellen.

4       Bij op 11 april 2003 ter griffie van het Gerecht neergelegd verzoekschrift hebben verzoeksters beroep ingesteld, onder meer tot nietigverklaring van de beschikking van de Commissie van 10 februari 2003 en, voor zoveel nodig, van de beschikking van 30 januari 2003 waarbij deze vennootschappen en hun respectieve dochtermaatschappijen werden verplicht zich aan de betrokken verificatie te onderwerpen (Akzo Nobel Chemicals en Akcros Chemicals/Commissie, T‑125/03).

5       Op 8 mei 2003 heeft de Commissie beschikking C (2003) 1533 def. gegeven op basis van artikel 14, lid 3, van verordening nr. 17 (hierna: „beschikking van 8 mei 2003”). In artikel 1 van deze beschikking heeft de Commissie het verzoek van verzoeksters afgewezen om de omstreden documenten aan hen terug te sturen en te bevestigen dat alle kopieën van deze documenten die in haar bezit waren, zijn vernietigd. Voorts maakte de Commissie in artikel 2 van de beschikking van 8 mei 2003 haar voornemen kenbaar de verzegelde enveloppe met twee van deze documenten te openen.

6       Bij op 4 juli 2003 ter griffie van het Gerecht neergelegd verzoekschrift hebben verzoeksters krachtens artikel 230, vierde alinea, EG beroep tot nietigverklaring van de beschikking van 8 mei 2003 ingesteld.

7       Bij op 30 juli 2003 respectievelijk 7 en 18 augustus 2003 neergelegde verzoekschriften hebben de Council of Bars and Law Societies of the European Union (hierna:„CCBE”), de Algemene Raad van de Nederlandse Orde van Advocaten en de European Company Lawyers Association (hierna: „ECLA”) verzocht om toelating tot interventie ter ondersteuning van de conclusies van verzoeksters. Bij dezelfde beschikking van de president van de Vijfde kamer van 4 november 2003 zijn de CCBE, de Nederlandse orde van advocaten en de ECLA toegelaten tot interventie.

8       Op 26 november 2003 heeft de European Council on Legal Affairs, vertegenwoordigd door I. Forrester, QC, en J. Killick, advocaat, in eigen naam en in naam van zijn leden een verzoek om toelating tot interventie ter ondersteuning van de conclusies van verzoeksters ingediend.

9       In zijn verzoek stelt verzoeker tot interventie een gefundeerd belang bij de beslissing van dit geding te hebben, aangezien de uitkomst van deze zaak het dagelijkse werk van zijn leden zal beïnvloeden. In het bijzonder zal deze zaak naar zijn mening het Gerecht de gelegenheid geven de in het arrest van het Hof van 18 mei 1982, AM & S/Commissie (155/79, Jurispr. blz. 1575) geformuleerde beginselen te heronderzoeken en met name de vraag van de draagwijdte van het beroepsgeheim van advocaten en die van de passende procedurele garanties voor de inachtneming van dit beginsel te heroverwegen. Deze vragen, aldus verzoeker tot interventie, zijn van grote betekenis voor de rol van bedrijfsjuristen en zelfstandige beroepsbeoefenaars die ingeschreven zijn bij een balie buiten de Europese Unie. Hij stelt in dit verband dat hij de belangen van de in Europa gevestigde bedrijfsjuristen behartigt en de behartiging van de belangen van zijn leden als doel heeft.

10     Het interventieverzoek is partijen betekend overeenkomstig artikel 116, lid 1, eerste alinea, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht.

11     Bij op 18 december 2003 neergelegde akte hebben verzoeksters als hun mening te kennen gegeven dat de SBL een belang bij de uitkomst van deze zaak heeft aangetoond, en het Gerecht uitgenodigd haar interventieverzoek toe te staan. Bij op dezelfde dag neergelegde afzonderlijke akte hebben verzoeksters verzocht om vertrouwelijke behandeling jegens SBL.

12     Bij op 9 december 2003 neergelegde akte heeft de Commissie meegedeeld geen bezwaar tegen dit interventieverzoek te hebben. Zij heeft het Gerecht verzocht verzoeker tot interventie te verwijzen in haar kosten in verband met dit interventieverzoek. Bij afzonderlijke akte van dezelfde dag heeft de Commissie gepreciseerd dat zij niet om vertrouwelijke behandeling jegens verzoeker in interventie verzoekt.

13     In zijn op 7 januari 2004 ingediende opmerkingen heeft de CCBE gesteld dat dit interventieverzoek niet-ontvankelijk is, daar verzoeker noch aan de voorwaarden voor particulieren voldoet, noch aan die voor representatieve verenigingen die tot doel hebben de belangen van hun leden te behartigen. Volgens de CCBE is verzoeker tot interventie eigenlijk een groep individuele personen en heeft hij geen rechtstreeks en actueel belang bij de conclusies van het geding, maar alleen een belang bij de aangevoerde middelen. Ten slotte, aldus de CCBE, kan de positie van de leden van verzoeker tot interventie niet door de beslissing in deze zaak worden beïnvloed.

14     De andere interveniënten hebben geen bezwaren tegen dit interventieverzoek ingediend.

15     Overeenkomstig artikel 116, lid 1, derde alinea, van het Reglement voor de procesvoering heeft de president van de Vijfde kamer het interventieverzoek naar de kamer verwezen.

 Beoordeling door het Gerecht

16      Krachtens artikel 40, tweede alinea, van het Statuut van het Hof van Justitie, dat overeenkomstig artikel 53, eerste alinea, van dat Statuut van toepassing is op de procedure voor het Gerecht, hebben niet alleen de lidstaten en de instellingen van de Gemeenschap het recht te interveniëren in de gedingen die aanhangig zijn voor het Gerecht, maar ook elke persoon die aannemelijk maakt belang te hebben bij de beslissing van het geding.

17     Verzoeker tot interventie is een niet ingeschreven vereniging zonder rechtspersoonlijkheid, waarbij bedrijfsjuristen zijn aangesloten die in dienst zijn van in Europa gevestigde grote ondernemingen.

18     Lichamen zonder rechtspersoonlijkheid kunnen weliswaar worden toegelaten tot interventie, doch zij moeten de kenmerken bezitten die de grondslag van zodanige persoonlijkheid vormen, met name een – zij het ook beperkte – zelfstandigheid en aansprakelijkheid (beschikking Hof van 11 december 1973, Générale sucrière e.a./Commissie, 41/73, 43/73–48/73, 50/73, 111/73, 113/73 en 114/73, Jurispr. blz. 1465, punt 3). Het Gerecht stelt evenwel vast dat verzoeker tot interventie is opgericht bij een eenvoudige informele beslissing van zijn stichters, geen statuten heeft en slechts een forum is voor de uitwisseling van informatie en praktische ervaringen alsook voor discussie over bepaalde aspecten die zijn leden interesseren.

19     Verzoeker tot interventie voldoet dus niet aan de minimumvereisten die de grondslag van de rechtspersoonlijkheid van rechtspersonen in de zin van de beschikking Générale sucrière e.a./Commissie, reeds aangehaald, vormen.

20     Verzoeker tot interventie telt 25 leden die een even groot aantal vennootschappen vertegenwoordigen. Elk lid van verzoeker tot interventie heeft tot taak de vennootschap waarbij hij in dienst is, te adviseren over Europees mededingingsrecht en over andere rechtsvragen.

21     Volgens vaste rechtspraak worden representatieve verenigingen die de behartiging van de belangen van hun leden tot doel hebben, toegelaten tot interventie in gedingen waarin principiële vragen die voor die leden van belang zijn, aan de orde komen [beschikkingen president Hof van 17 juni 1997, National Power en PowerGen, C‑151/97 P(I) en C‑157/97 P(I), Jurispr. blz. I‑3491, punt 66, en 28 september 1998, Pharos/Commissie, C‑151/98 P, Jurispr. blz. I‑5441, punt 6; beschikkingen president Gerecht van 22 maart 1999, Pfizer/Raad, T‑13/99 R, niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 15, en 28 mei 2001, Poste Italiane/Commissie, T‑53/01 R, Jurispr. blz. II‑1479, punt 51]. Een vereniging kan meer bepaald worden toegelaten tot interventie, wanneer zij een aanzienlijk aantal in de betrokken sector werkzame ondernemingen vertegenwoordigt, haar doel mede de bescherming van de belangen van haar leden omvat, in de zaak principiële punten aan de orde kunnen komen, die de werking van de betrokken sector raken, en het te wijzen arrest de belangen van haar leden dus aanzienlijk kan schaden (zie in die zin beschikking Gerecht van 8 december 1993, Kruidvat/Commissie, waarbij het interventieverzoek van Yves Saint Laurent Parfums SA is afgewezen, T‑87/92, Jurispr. blz. II‑1375, punt 14).

22     Het Gerecht is van oordeel dat verzoeker tot interventie geen representatieve vereniging vormt, die de behartiging van de belangen van de bedrijfsjuristen tot doel heeft in de zin van voormelde rechtspraak. Aangezien verzoeker tot interventie slechts 25 leden telt, kan deze vereniging namelijk niet worden beschouwd als representatief voor een voldoende groot aantal in de betrokken sector actieve beroepsbeoefenaars. Daar verzoeker tot interventie geen statuten heeft, valt ook niet na te gaan of hij daadwerkelijk tot doel heeft de belangen van zijn leden te behartigen.

23     Wat het mogelijke bestaan van individuele belangen van de leden van verzoeker tot interventie betreft, volstaat de vaststelling dat de bestreden beschikking hen niet rechtstreeks raakt, aangezien zij niet rechtstreeks de vennootschappen betreft die in verzoeker tot interventie zijn vertegenwoordigd. De leden van verzoeker tot interventie kunnen dus geen rechtstreeks en actueel belang hebben bij het lot van de specifieke handeling waarvan in de onderhavige zaak de nietigverklaring wordt gevorderd, maar alleen een belang bij de aangevoerde middelen (zie in die zin beschikking National Power et PowerGen, reeds aangehaald, punt 53).

24     Gelet op de voorgaande overwegingen heeft verzoeker tot interventie dus niet aannemelijk gemaakt belang te hebben bij de beslissing van het geding in de zin van artikel 40, tweede alinea, van het Statuut van het Hof.

25     Derhalve moet het verzoek tot interventie worden afgewezen.

 Kosten

26     Volgens artikel 87, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering wordt over de kosten beslist bij het arrest of de beschikking waardoor een einde komt aan het geding. Daar deze beschikking een einde maakt aan het geding wat verzoeker tot interventie betreft, dient te worden beslist over de op zijn interventieverzoek gevallen kosten.

27     Volgens artikel 87, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voorzover dit is gevorderd. Aangezien verzoeker tot interventie in het ongelijk is gesteld, moet hij overeenkomstig de vordering van de Commissie zijn eigen kosten en die van de Commissie in verband met de onderhavige interventieprocedure dragen. Aangezien verzoeksters en interveniënten dienaangaande niet hebben geconcludeerd, dienen zij hun eigen kosten te dragen.

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Vijfde kamer)

beschikt:

1)      Het verzoek tot interventie van de European Council on Legal Affairs wordt afgewezen.

2)      Er hoeft niet te worden beslist op het verzoek van verzoeksters om vertrouwelijke behandeling jegens de European Council on Legal Affairs.

3)      De European Council on Legal Affairs wordt verwezen in de kosten die de Commissie in verband met de interventieprocedure heeft gemaakt, alsook in zijn eigen kosten.

4)      Verzoeksters en interveniënten zullen hun eigen kosten in verband met de interventieprocedure dragen.

Luxemburg, 28 mei 2004.

De griffier

 

       De president van de Vijfde kamer

H. Jung

 

       P. Lindh


* Procestaal: Engels.