Zaak C‑60/03
Wolff & Müller GmbH & Co. KG
tegen
José Filipe Pereira Félix
(verzoek van het Bundesarbeitsgericht om een prejudiciële beslissing)
„Artikel 49 EG – Beperkingen van vrij verrichten van diensten – Ondernemingen in bouwsector – Onderaanneming – Verplichting voor onderneming om borg te staan voor minimumloon van door onderaannemer tewerkgestelde werknemers”
Samenvatting van het arrest
Vrij verrichten van diensten – Terbeschikkingstelling van werknemers met oog op verrichten van diensten – Richtlijn 96/71
– Nationale regeling volgens welke onderneming die in andere lidstaat gevestigde onderneming werkzaamheden laat verrichten,
als borg aansprakelijk is voor betaling van minimumloon aan werknemers in dienst van andere onderneming – Beperking van vrij
verrichten van diensten – Rechtvaardiging uit hoofde van algemeen belang – Sociale bescherming van werknemers
(Art. 49 EG; richtlijn 96/71 van Europees Parlement en Raad, art. 5)
Artikel 5 van richtlijn 96/71 betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers met het oog op het verrichten van diensten,
krachtens hetwelk de lidstaten adequate maatregelen nemen ingeval niet aan deze richtlijn wordt voldaan, en er met name zorg
voor dragen dat de werknemers en/of hun vertegenwoordigers over passende procedures beschikken om de nakoming van de verplichtingen
uit hoofde van deze richtlijn af te dwingen, uitgelegd met inachtneming van artikel 49 EG, verzet zich in beginsel niet tegen
een nationale regeling volgens welke een in de betrokken lidstaat gevestigde aannemer, die een in een andere lidstaat gevestigde
aannemer bouwwerkzaamheden laat verrichten, als borg die afstand heeft gedaan van zijn voorrecht van uitwinning, aansprakelijk
is voor de nakoming van de verplichtingen van die aannemer of van een onderaannemer tot betaling van het minimumloon aan een
werknemer in dienst van laatstgenoemden of van bijdragen aan een gemeenschappelijke instelling van de partijen bij een collectieve
overeenkomst, wanneer het minimumloon het bedrag omvat dat, na aftrek van belastingen en socialezekerheidsbijdragen of bijdragen
ter bevordering van de werkgelegenheid of voor overeenkomstige sociale doelstellingen, aan de werknemer moet worden uitbetaald
(nettoloon), ook al is de bescherming van het loon niet het prioritaire of slechts een secundair doel van de bedoelde nationale
regeling.
Indien het recht op minimumloon een bestanddeel van de bescherming van de werknemers vormt, die een van de dwingende redenen
van openbaar belang is, waardoor eventuele beperkingen op de vrijheid van dienstverrichting gerechtvaardigd kunnen zijn, moeten
de procedureregels waarmee de eerbiediging van dit recht kan worden afgedwongen, zoals de aansprakelijkheid als borg, namelijk
ook worden geacht een dergelijke bescherming te kunnen bieden, voorzover deze regel ten goede komt aan de ter beschikking
gestelde werknemers, omdat hij ten behoeve van hen aan de eerste schuldenaar van het minimumloon, namelijk de werkgever, een
hoofdelijk met de eerste verbonden tweede schuldenaar toevoegt, die in het algemeen zelfs meer solvabel is dan de eerste.
(cf. punten 28, 34‑35, 37, 40, 45 en dictum)
-
ARREST VAN HET HOF (Tweede kamer)
12 oktober 2004(1)
„Artikel 49 EG – Beperkingen van vrijheid van dienstverrichting – Ondernemingen in sector bouwnijverheid – Onderaanneming – Verplichting voor onderneming borg te staan voor minimumloon voor door onderaannemer tewerkgestelde werknemers”
In zaak C-60/03,
betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 234 EG, ingediend door het Bundesarbeitsgericht (Duitsland),
bij beslissing van 6 november 2002, ingekomen bij het Hof op 14 februari 2003, in de procedure
Wolff & Müller GmbH & Co. KG tegenJosé Filipe Pereira Félix,
wijst
HET HOF VAN JUSTITIE (Tweede kamer),,
samengesteld als volgt: C. W. A. Timmermans (rapporteur), kamerpresident, C. Gulmann, R. Schintgen, F. Macken en N. Colneric,
rechters,
advocaat-generaal: D. Ruiz-Jarabo Colomer,
griffier: M. Múgica Arzamendi, hoofdadministrateur,
gelet op de schriftelijke opmerkingen van:
gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,
het navolgende
Arrest
- 1
Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 49 EG.
- 2
Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen Wolff & Müller GmbH & Co. KG (hierna: „Wolff & Müller”), een bouwonderneming,
en F. J. Pereira Félix over de aansprakelijkheid van deze onderneming als borg voor de betaling van het aan Pereira Félix
door zijn werkgever verschuldigde minimumloon.
-
- Rechtskader
Gemeenschapsregeling
- 3
De vijfde overweging van de considerans van richtlijn 96/71/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 1996
betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers met het oog op het verrichten van diensten (PB 1997, L 18, blz. 1) luidt:
„overwegende dat voor de bevordering van het grensoverschrijdend verrichten van diensten eerlijke mededinging alsook maatregelen
die de eerbiediging van de rechten van werknemers garanderen noodzakelijk zijn”.
- 4
Artikel 1 van richtlijn 96/71, met het opschrift „Toepassingsgebied”, luidt:
„1. Deze richtlijn is van toepassing op in een lidstaat gevestigde ondernemingen die in het kader van transnationale dienstverrichtingen,
overeenkomstig lid 3, werknemers ter beschikking stellen op het grondgebied van een lidstaat.
[…]
3. Deze richtlijn is van toepassing voorzover de in lid 1 bedoelde ondernemingen een van de volgende transnationale maatregelen
nemen:
- a)
- een werknemer voor hun rekening en onder hun leiding op het grondgebied van een lidstaat ter beschikking stellen, in het kader
van een overeenkomst tussen de onderneming van herkomst en de ontvanger van de dienst die in deze lidstaat werkzaam is, voorzover
er gedurende de periode van terbeschikkingstelling een dienstverband tussen de onderneming van herkomst en de werknemer bestaat,
[…]”
- 5
Artikel 3 van richtlijn 96/71, met het opschrift „Arbeidsvoorwaarden en ‑omstandigheden”, bepaalt in lid 1:
„De lidstaten zien erop toe dat de in artikel 1, lid 1, bedoelde ondernemingen – ongeacht het recht dat van toepassing is
op het dienstverband – voor de op hun grondgebied ter beschikking gestelde werknemers wat de hierna genoemde aangelegenheden
betreft, de arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden garanderen die, in de lidstaat waar het werk wordt uitgevoerd, zijn vastgelegd:
- –
- in wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen
- en/of
- –
- in collectieve arbeidsovereenkomsten of scheidsrechterlijke uitspraken die algemeen verbindend zijn verklaard in de zin van
lid 8, voorzover deze betrekking hebben op de in de bijlage genoemde activiteiten:
-
[…]
-
- c)
- minimumlonen, inclusief vergoedingen voor overwerk; dit punt is niet van toepassing op de aanvullende bedrijfspensioenregelingen;
-
- […]”
- 6
Artikel 5 van richtlijn 96/71, met het opschrift „Maatregelen”, luidt:
„De lidstaten nemen adequate maatregelen ingeval niet aan de bepalingen van deze richtlijn wordt voldaan.
Zij dragen er met name zorg voor dat de werknemers en/of hun vertegenwoordigers over passende procedures beschikken om de
naleving van de verplichtingen uit hoofde van deze richtlijn af te dwingen.”
Nationale regeling
- 7
De Verordnung über zwingende Arbeitsbedingungen im Baugewerbe (verordening betreffende dwingende arbeidsvoorwaarden in de
bouwnijverheid) van 25 augustus 1999 (BGBl. 1999 I, blz. 1894) bepaalt in § 1:
„De in bijlage 1 bij de onderhavige verordening genoemde bepalingen van de collectieve arbeidsovereenkomst van 26 mei 1999
tot vaststelling van een minimumloon in de sector bouwnijverheid op Duits grondgebied (CAO-minimumloon) […] zijn van toepassing
op alle niet door deze overeenkomst gebonden werkgevers en werknemers die binnen haar op 1 september 1999 geldende werkingssfeer
vallen, wanneer de betrokken onderneming hoofdzakelijk bouwwerkzaamheden in de zin van § 211, lid 1, van het Dritte Buch Sozialgesetzbuch
[sociaal wetboek, derde deel; hierna: ‚SGB III’] verricht. De bepalingen van de collectieve arbeidsovereenkomst gelden eveneens
voor in het buitenland gevestigde werkgevers en hun binnen de werkingssfeer van de verordening tewerkgestelde werknemers.”
- 8
§ 1a van het Arbeitnehmer-Entsendegesetz (wet op de terbeschikkingstelling van werknemers; hierna: „AEntG”), zoals ingevoegd
bij § 10 van het Gesetz zu Korrekturen der Sozialversicherung und zur Sicherung der Arbeitnehmerrechte (wet tot aanpassing
van de sociale zekerheid en ter verzekering van de rechten van de werknemers) van 19 december 1998 (BGBl. 1998 I, blz. 3843),
die op 1 januari 1999 in werking is getreden, bepaalt:
„Een aannemer die een andere aannemer bouwwerkzaamheden in de zin van § 211, lid 1, SGB III laat uitvoeren, als een borg die
afstand heeft gedaan van zijn voorrecht van uitwinning, aansprakelijk voor de nakoming van de verplichtingen van deze andere
aannemer, een onderaannemer of een door die aannemer of onderaannemer gemachtigde verhuurder van werkkrachten, tot betaling
van het minimumloon aan een werknemer of tot betaling van de bijdragen aan een gemeenschappelijke instelling van de partijen
bij de collectieve arbeidsovereenkomst als bedoeld in § 1, lid 1, tweede en derde volzin, lid 2 a, lid 3, tweede en derde
volzin, of lid 3 a, vierde en vijfde volzin. Het minimumloon in de zin van de eerste volzin omvat het bedrag dat, na aftrek
van belastingen en socialezekerheidsbijdragen of bijdragen ter bevordering van de werkgelegenheid of voor overeenkomstige
sociale doelstellingen, aan de werknemer moet worden uitbetaald (nettoloon).”
Het hoofdgeding en de prejudiciële vraag
- 9
Pereira Félix is een Portugees onderdaan die van 21 februari tot en met 15 mei 2000 als metselaar op een bouwplaats in Berlijn
(Duitsland) heeft gewerkt als werknemer van een in Portugal gevestigde bouwonderneming. Deze heeft op deze bouwplaats voor
Wolff & Müller beton- en gewapendbetonwerken uitgevoerd.
- 10
Bij een op 4 september 2000 bij het Arbeitsgericht Berlin (Duitsland) ingesteld beroep heeft Pereira Félix van zijn werkgever
en van Wolff & Müller, als hoofdzakelijke schuldenaren, betaling gevorderd van achterstallig loon ten bedrage van 4 019,23 DEM.
Volgens hem moest laatstgenoemde ingevolge § 1a AEntG instaan voor de betaling van bedragen aan loon die hij niet had ontvangen.
- 11
Wolff & Müller verzette zich tegen de vorderingen van Pereira Félix en stelde met name dat zij niet aansprakelijk was omdat
§ 1a AEntG een ongeoorloofde aantasting van haar beroepsvrijheid uit hoofde van artikel 12 van het Grundgesetz (Duitse grondwet)
oplevert en in strijd is met de vrijheid van dienstverrichting van het EG-Verdrag.
- 12
Het Arbeitsgericht Berlin heeft het beroep van Pereira Félix toegewezen. Het Landesarbeitsgericht (Duitsland) waarbij Wolff
& Müller hoger beroep had ingesteld, heeft dit beroep gedeeltelijk verworpen, waarop zij beroep in „Revision” bij het Bundesarbeitsgericht
heeft ingesteld.
- 13
Volgens dit laatste is voldaan aan alle prealabele voorwaarden om Wolff & Müller krachtens § 1a AEntG als borg aan te spreken.
Voorts acht het deze bepaling verenigbaar met artikel 12 van het Grundgesetz, daar deze beperking evenredig is. De bepaling
van het AEntG lijkt hem evenwel de vrijheid van dienstverrichting in de zin van artikel 49 EG te kunnen belemmeren.
- 14
Dienaangaande, aldus de verwijzende rechter, kan de aansprakelijkheid als borg uit hoofde van § 1a AEntG (hierna: „aansprakelijkheid
als borg”) intensieve controles noodzakelijk maken en bewijsverplichtingen voor vooral de buitenlandse onderaannemers vereisen.
Daardoor zullen niet alleen voor de hoofdaannemer maar ook voor de onderaannemers extra administratieve kosten en lasten ontstaan.
Deze lasten maken voor bouwondernemingen van de andere lidstaten de uitvoering van bouwwerkzaamheden in Duitsland minder aantrekkelijk
en belemmeren deze.
- 15
Voorts vraagt de verwijzende rechter zich af, of de aantasting van de vrijheid van dienstverrichting, die voortvloeit uit
§ 1a AEntG, gerechtvaardigd is.
- 16
Enerzijds, aldus de verwijzende rechter, geeft de aansprakelijkheid als borg de werknemer weliswaar een reëel voordeel dat
tot zijn bescherming bijdraagt. De werknemers krijgen naast hun werkgever nog een schuldenaar tegen wie zij hun recht op het
nettoloon krachtens de nationale regeling geldend kunnen maken.
- 17
Volgens de verwijzende rechter heeft dit voordeel evenwel slechts een beperkte werking. In de praktijk kan de ter beschikking
gestelde buitenlandse werknemer voor de Duitse rechter vaak moeilijk zijn recht op loon tegen de als borg aansprakelijke ondernemer
geldend maken. Daar de werknemers meestal slechts enkele maanden voor een bepaald bouwproject ter beschikking worden gesteld,
beheersen zij in het algemeen niet de Duitse taal en kennen zij het Duitse recht niet. Voor hen is het dus nogal moeilijk
om voor een Duitse rechter hun rechten op basis van de aansprakelijkheid als borg uit te oefenen. Bovendien verliest deze
bescherming haar economische waarde wanneer de feitelijke mogelijkheid om in Duitsland in loondienst te werken, sterk vermindert.
- 18
Anderzijds, aldus de verwijzende rechter, dient er rekening mee te worden gehouden dat de aansprakelijkheid als borg volgens
de motivering van het AEntG tot doel heeft, het geven van opdrachten aan aannemers uit landen „met lage lonen” te bemoeilijken
en dus de Duitse arbeidsmarkt te stimuleren, het economisch bestaan van het Duitse midden- en kleinbedrijf te beschermen alsook
de werkloosheid in deze lidstaat te bestrijden. Deze overwegingen liggen niet alleen volgens de tekst van de motivering van
deze wet aan deze regeling ten grondslag, maar ook bij een objectieve beschouwing daarvan. De aldus om sociale redenen aan
buitenlandse werknemers verleende garantie van een dubbel of drievoudig loon bij arbeid op een bouwplaats in Duitsland is
niet een van de doelstellingen die in § 1a AEntG uitdrukkelijk worden genoemd.
- 19
Van oordeel dat voor de oplossing van het voor hem aanhangige geding artikel 49 EG moet worden uitgelegd, heeft het Bundesarbeitsgericht
de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vraag gesteld:
„Verzet artikel 49 EG (ex artikel 59 EG-Verdrag) zich tegen een nationale regeling volgens welke een aannemer die een andere
aannemer bouwwerkzaamheden laat verrichten, als een borg die afstand heeft gedaan van zijn voorrecht van uitwinning, aansprakelijk
is voor de nakoming van de verplichtingen van die andere aannemer of van een onderaannemer tot betaling van het minimumloon
aan een werknemer of van bijdragen aan een gemeenschappelijke instelling van de partijen bij een collectieve arbeidsovereenkomst,
wanneer het minimumloon het bedrag omvat dat, na aftrek van belastingen en socialezekerheidsbijdragen of bijdragen ter bevordering
van de werkgelegenheid of voor overeenkomstige sociale doelstellingen, aan de werknemer moet worden uitbetaald (nettoloon),
wanneer de bescherming van het loon niet het prioritaire doel van de regeling, of slechts een secundair doel daarvan is?”
De prejudiciële vraagDe ontvankelijkheid
- 20
Volgens de Commissie van de Europese Gemeenschappen betreft het hoofdgeding niet het probleem van de aansprakelijkheid als
borg voor bijdragen aan een gemeenschappelijke instelling van de partijen bij de collectieve arbeidsovereenkomst, zodat dit
punt in het verzoek om een prejudiciële beslissing van de verwijzende rechter buiten beschouwing moet blijven.
- 21
Wat dit betreft, zij eraan herinnerd dat een prejudiciële vraag van een rechterlijke instantie enkel niet-ontvankelijk is
wanneer duidelijk blijkt dat zij geen betrekking heeft op de uitlegging van het gemeenschapsrecht of hypothetisch is (arrest
van 7 januari 2004, Wells, C-201/02, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 35 en aangehaalde rechtspraak). Dat
is hier niet het geval.
- 22
Uit de redactie van de gestelde vraag, die een parafrase vormt op § 1a AEntG, de litigieuze bepaling in het hoofdgeding, blijkt
namelijk, dat de vraag van de betaling van bijdragen aan een gemeenschappelijke instelling van de partijen bij de collectieve
arbeidsovereenkomst nauw verband houdt met die van de betaling van het minimumloon.
- 23
Het verzoek om een prejudiciële beslissing is dus in zijn geheel ontvankelijk.
Ten gronde
- 24
Om de rechter die een prejudiciële vraag heeft voorgelegd, een bruikbaar antwoord te geven, kan het Hof bepalingen van gemeenschapsrecht
in aanmerking nemen, die de nationale rechter niet in zijn vraag heeft vermeld (arrest van 22 januari 2004, COPPI, C‑271/01,
nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 27 en aangehaalde rechtspraak).
- 25
Zoals de Oostenrijkse regering en de Commissie in hun schriftelijke opmerkingen terecht opmerken, moeten de feiten in het
hoofdgeding, zoals beschreven in de verwijzingsbeschikking, worden geacht binnen de werkingssfeer van richtlijn 96/71 te vallen.
Zij komen namelijk overeen met het geval van artikel 1, lid 3, sub a, ervan.
- 26
Voorts staat vast dat de feiten waarom het in het hoofdgeding gaat, hebben plaatsgevonden in 2000, dat wil zeggen nadat de
termijn voor de omzetting van richtlijn 96/71 door de lidstaten op 16 december 1999 was verstreken.
- 27
Bij het onderzoek van de prejudiciële vraag moet dus worden uitgegaan van de bepalingen van deze richtlijn.
- 28
Krachtens artikel 5 van richtlijn 96/71 nemen de lidstaten adequate maatregelen ingeval niet aan de bepalingen van deze richtlijn
wordt voldaan. Zij dragen er met name zorg voor dat de werknemers en/of hun vertegenwoordigers over passende procedures beschikken
om de naleving van de verplichtingen uit hoofde van deze richtlijn af te dwingen. Blijkens artikel 3, lid 1, tweede streepje,
sub c, van deze richtlijn is een van deze verplichtingen: ervoor te zorgen dat de ondernemingen de op hun grondgebied ter
beschikking gestelde werknemers een minimumloon garanderen.
- 29
De lidstaten moeten er dus met name voor zorgen dat de ter beschikking gestelde werknemers over passende procedures beschikken
om af te dwingen dat zij hun minimumloon inderdaad ontvangen.
- 30
Uit de tekst van artikel 5 van richtlijn 96/71 vloeit voort dat de lidstaten over een ruime beoordelingsmarge beschikken om
de vorm en de regels van de passende procedures in de zin van de tweede alinea van deze bepaling vast te stellen. Bij de uitoefening
van deze beoordelingsmarge dienen de lidstaten evenwel altijd de door het Verdrag gewaarborgde fundamentele vrijheden te eerbiedigen
(zie in die zin arresten van 22 januari 2002, Canal Satélite Digital, C-390/99, Jurispr. blz. I‑607, punten 27 en 28, alsook
25 maart 2004, Karner, C-71/02, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punten 33 en 34) en dus in het hoofdgeding de
vrijheid van dienstverrichting.
- 31
Wat dit aangaat verlangt artikel 49 EG volgens vaste rechtspraak niet alleen de afschaffing van elke discriminatie van de
in een andere lidstaat gevestigde dienstverrichter op grond van diens nationaliteit, maar tevens de opheffing van elke beperking,
ook al geldt deze zonder onderscheid voor binnenlandse dienstverrichters en dienstverrichters uit andere lidstaten, die de
werkzaamheden van de dienstverrichter die in een andere lidstaat is gevestigd en aldaar rechtmatig soortgelijke diensten verricht,
verbiedt, belemmert of minder aantrekkelijk maakt (arrest van 24 januari 2002, Portugaia Construções, C-164/99, Jurispr. blz. I‑787,
punt 16 en aangehaalde rechtspraak).
- 32
Zoals het Hof reeds heeft verklaard, kan de toepassing van de nationale regelingen van de ontvangende lidstaat op dienstverrichters
de verrichting van diensten door in andere lidstaten gevestigde personen of ondernemingen verbieden, belemmeren of minder
aantrekkelijk maken, voorzover deze toepassing kosten en bijkomende administratieve en economische lasten meebrengt (arrest
Portugaia Construções, reeds aangehaald, punt 18 en aangehaalde rechtspraak).
- 33
De verwijzende rechter dient na te gaan of dat in het hoofdgeding het geval is voor de aansprakelijkheid als borg. Dienaangaande
moet rekening worden gehouden met het effect van deze maatregel op de diensten van niet alleen de in een andere lidstaat gevestigde
onderaannemers, maar ook van eventuele hoofdaannemers uit een dergelijk land.
- 34
Verder volgt uit vaste rechtspraak dat een regeling zoals § 1a AEntG, wanneer zij, zo zij de vrijheid van dienstverrichting
beperkt, geldt voor iedere persoon of onderneming die op het grondgebied van de ontvangende lidstaat werkzaam is, gerechtvaardigd
kan zijn wanneer zij aan dwingende redenen van algemeen belang beantwoordt, voorzover dit belang niet wordt gewaarborgd door
de regels die voor de dienstverrichter gelden in de lidstaat waar hij is gevestigd, en voorzover zij geschikt zijn om de verwezenlijking
van het gestelde doel te waarborgen en niet verder gaan dan ter bereiking van dat doel noodzakelijk is (zie in die zin arrest
Portugaia Construções, reeds aangehaald, punt 19 en aangehaalde rechtspraak).
- 35
Een van de door het Hof reeds erkende dwingende redenen van openbaar belang is de bescherming van de werknemers (arrest Portugaia
Construções, reeds aangehaald, punt 20 en aangehaalde rechtspraak).
- 36
Als kan worden aanvaard dat de ontvangende lidstaat met de toepassing van zijn voorschriften inzake het minimumloon op in
een andere lidstaat gevestigde dienstverrichters in beginsel een doel van algemeen belang nastreeft, namelijk de bescherming
van de werknemers (arrest Portugaia Construções, reeds aangehaald, punt 22), geldt dat in beginsel ook voor de door de eerste
lidstaat getroffen maatregelen ter versterking van de procedureregels op basis waarvan een ter beschikking gestelde werknemer
zijn recht op minimumloon met succes geldend kan maken.
- 37
Indien het recht op minimumloon een bestanddeel van de bescherming van de werknemers vormt, moeten de procedureregels waarmee
de eerbiediging van dit recht kan worden afgedwongen, zoals in het hoofdgeding de aansprakelijkheid als borg, namelijk ook
worden geacht een dergelijke bescherming te kunnen verzekeren.
- 38
Wat de opmerking van de verwijzende rechter betreft dat de nationale wetgever bij de vaststelling van § 1a AEntG prioritair
de nationale arbeidsmarkt en niet de bezoldiging van de werknemer beoogde te beschermen, dient eraan te worden herinnerd dat
de verwijzende rechter moet nagaan of de in het hoofdgeding aan de orde zijnde regeling objectief beschouwd de bescherming
van de ter beschikking gestelde werknemers waarborgt. Nagegaan moet worden of die regeling voor de betrokken werknemers een
reëel voordeel inhoudt dat in aanzienlijke mate bijdraagt tot hun sociale bescherming. In dat verband kan de uitdrukkelijke
bedoeling van de wetgever aanleiding zijn tot een meer omstandig onderzoek van de voordelen die door de door hem getroffen
maatregelen aan de werknemers zouden zijn verleend (arrest Portugaia Construções, reeds aangehaald, punten 28 en 29 alsook
de aangehaalde rechtspraak).
- 39
De verwijzende rechter uit een zekere twijfel aangaande het reële voordeel van de aansprakelijkheid als borg voor de ter beschikking
gestelde werknemers wegens de praktische moeilijkheden voor hen om voor de Duitse rechter hun recht op loon tegen de hoofdaannemer
uit te oefenen en wegens het feit dat deze bescherming haar economische waarde verliest wanneer de reële mogelijkheid om in
Duitsland in loondienst te werken sterk vermindert.
- 40
Zoals Pereira Félix, de Duitse, de Oostenrijkse en de Franse regering alsook de Commissie evenwel opmerken, komt een regel
zoals die van § 1a AEntG toch ten goede aan de ter beschikking gestelde werknemers, omdat hij ten behoeve van hen aan de eerste
schuldenaar van het minimumloon, namelijk de werkgever, een hoofdelijk met de eerste verbonden tweede schuldenaar toevoegt,
die in het algemeen zelfs meer solvabel is dan de eerste. Objectief beschouwd, waarborgt deze regel dus de bescherming van
de ter beschikking gestelde werknemers. Het hoofdgeding zelf lijkt overigens te bevestigen, dat § 1a AEntG deze beschermende
functie heeft.
- 41
Voorzover een van de door de nationale wetgever nagestreefde doelstellingen is om oneerlijke mededinging door ondernemingen
die hun werknemers minder dan het minimumloon betalen tegen te gaan, hetgeen de verwijzende rechter moet onderzoeken, kan
een dergelijke doelstelling als dwingend vereiste in aanmerking worden genomen, dat een beperking van de vrijheid van dienstverrichting
kan rechtvaardigen, voorzover is voldaan aan de in punt 34 van het onderhavige arrest genoemde voorwaarden.
- 42
Overigens is, zoals de Oostenrijkse regering in haar schriftelijke opmerkingen terecht opmerkt, de doelstelling om de eerlijke
mededinging te handhaven niet noodzakelijkerwijs in tegenspraak met de doelstelling om de bescherming van de werknemers te
garanderen. Blijkens de vijfde overweging van de considerans van richtlijn 96/71 kunnen deze twee doelstellingen gelijktijdig
worden nagestreefd.
- 43
Wat ten slotte de opmerking van Wolff & Müller betreft dat de aansprakelijkheid als borg onevenredig is aan het nagestreefde
doel, blijkt inderdaad uit de in punt 34 van het onderhavige arrest aangehaalde rechtspraak dat een maatregel slechts gerechtvaardigd
is indien hij geschikt is om de verwezenlijking van het gestelde doel te waarborgen en niet verder gaat dan ter bereiking
van dat doel noodzakelijk is.
- 44
De verwijzende rechter moet nagaan of aan deze voorwaarden is voldaan met betrekking tot het nagestreefde doel de bescherming
van de betrokken werknemer te garanderen.
- 45
Bijgevolg moet op de gestelde vraag worden geantwoord dat artikel 5 van richtlijn 96/71, uitgelegd met inachtneming van artikel
49 EG, zich in een zaak als in het hoofdgeding niet verzet tegen een nationale regeling volgens welke een aannemer die een
andere aannemer bouwwerkzaamheden laat verrichten, als een borg die afstand heeft gedaan van zijn voorrecht van uitwinning,
aansprakelijk is voor de nakoming van de verplichtingen van die andere aannemer of van een onderaannemer tot betaling van
het minimumloon aan een werknemer of van bijdragen aan een gemeenschappelijke instelling van de partijen bij een collectieve
overeenkomst, wanneer het minimumloon het bedrag omvat dat, na aftrek van belastingen en socialezekerheidsbijdragen of bijdragen
ter bevordering van de werkgelegenheid of voor overeenkomstige sociale doelstellingen, aan de werknemer moet worden uitbetaald
(nettoloon), indien de bescherming van het loon niet het prioritaire doel van de regeling, of slechts een secondair doel daarvan
is.
Kosten
- 46
Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale
rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof
gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.
-
Het Hof van Justitie (Tweede kamer) verklaart voor recht:
Artikel 5 van richtlijn 96/71/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 1996 betreffende de terbeschikkingstelling
van werknemers met het oog op het verrichten van diensten, uitgelegd met inachtneming van artikel 49 EG, verzet zich in een
zaak als het hoofdgeding niet tegen een nationale regeling volgens welke een aannemer die een andere aannemer bouwwerkzaamheden
laat verrichten, als een borg die afstand heeft gedaan van zijn voorrecht van uitwinning, aansprakelijk is voor de nakoming
van de verplichtingen van die andere aannemer of van een onderaannemer tot betaling van het minimumloon aan een werknemer
of van bijdragen aan een gemeenschappelijke instelling van de partijen bij een collectieve overeenkomst, wanneer het minimumloon
het bedrag omvat dat, na aftrek van belastingen en socialezekerheidsbijdragen of bijdragen ter bevordering van de werkgelegenheid
of voor overeenkomstige sociale doelstellingen, aan de werknemer moet worden uitbetaald (nettoloon), indien de bescherming
van het loon niet het prioritaire doel van deze regeling, of slechts een secondair doel daarvan is. ondertekeningen
- 1 –
- Procestaal: Duits.