Trefwoorden
Samenvatting

Trefwoorden

1. Beroep tot schadevergoeding – Voorwerp – Vordering tot vergoeding van schade die aan gemeenschappelijk standpunt is toe te schrijven – Onbevoegdheid van gemeenschapsrechter – Ontbreken van effectief beroep in rechte – Verklaring van Raad betreffende recht op schadevergoeding – Geen invloed – Bevoegdheid van gemeenschapsrechter om kennis te nemen van beroep tot schadevergoeding wegens schending door Raad van bevoegdheden van Gemeenschap

(Art. 5 EU, 34 EU en 46 EU)

2. Europese Unie – Politiële en justitiële samenwerking in strafzaken – Rechtsgrondslag – Artikel 34 EU – Verplichting tot eerbiediging van gemeenschapsbepalingen

(Art. 61 sub e, EG; art. 34 EU; gemeenschappelijk standpunt 2001/931/GBVB van de Raad, art. 4)

Samenvatting

1. Het Gerecht is kennelijk onbevoegd om kennis te nemen van een beroep dat strekt tot vergoeding van de schade die zou zijn berokkend door een gemeenschappelijk standpunt op basis van Artikel 34 EU, daar in titel VI van het EU-Verdrag nergens krachtens artikel 46 EU is voorzien in een beroep tot schadevergoeding.

Ook al volgt daar waarschijnlijk uit dat er geen effectief beroep in rechte is, toch kan deze situatie als zodanig geen grondslag vormen voor een eigen communautaire bevoegdheid in een rechtsstelsel dat blijkens artikel 5 EU is gebaseerd op het beginsel van bevoegdheidstoedeling.

De verklaring van de Raad, die is opgenomen in de bijlage bij de notulen van de vergadering waarop het gemeenschappelijk standpunt inzake het recht op schadevergoeding is vastgesteld, kan, aangezien zij niet in de betrokken tekst zelf is terug te vinden, evenmin als grondslag dienen. Bovendien kan deze verklaring niet doelen op een beroep bij de gemeenschapsrechter zonder in strijd te zijn met het door het EU-Verdrag ingestelde rechterlijke stelsel.

Daarentegen is het Gerecht wel bevoegd om kennis te nemen van een dergelijk beroep tot schadevergoeding voorzover de verzoekers schending van de bevoegdheden van de Gemeenschap stellen. De gemeenschapsrechter is namelijk bevoegd om de inhoud van een in het kader van het EU-Verdrag vastgestelde handeling te toetsen teneinde na te gaan of deze handeling geen afbreuk doet aan de bevoegdheid van de Gemeenschap.

(cf. punten 33‑34, 36, 38‑41)

2. De vaststelling van een gemeenschappelijk standpunt door de Raad kan slechts onrechtmatig zijn wegens inbreuk op de bevoegdheden van de Gemeenschap indien het standpunt wordt vastgesteld in de plaats van een op een bepaling van het EG-Verdrag berustende handeling waarvan de vaststelling alternatief of gelijktijdig verplicht was geweest.

Niet kan worden gesteld dat een gemeenschappelijk standpunt inzake politiële en justitiële bijstand tussen de lidstaten krachtens artikel 34 EU onverenigbaar is met de communautairebevoegdheidsregeling in het EG-Verdrag, nu artikel 61, sub e, EG, ongeacht of dergelijke maatregelen op artikel 308 EG kunnen worden gebaseerd, uitdrukkelijk bepaalt dat de Raad maatregelen op het gebied van politiële en justitiële samenwerking in strafzaken aanneemt overeenkomstig de bepalingen van het EU-Verdrag.

(cf. punten 45‑46)