62002B0321(01)

Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg (Vierde kamer) van 6 mei 2003. - Paul Vannieuwenhuyze-Morin tegen Raad van de Europese Unie en Europees Parlement. - Beroep tot nietigverklaring - Richtlijn 2002/58/CE - Niet-ontvankelijkheid. - Zaak T-321/02.

Jurisprudentie 2003 bladzijde II-01997


Samenvatting
Partijen
Overwegingen van het arrest
Beslissing inzake de kosten
Dictum

Trefwoorden


Beroep tot nietigverklaring - Natuurlijke of rechtspersonen - Handelingen die hen rechtstreeks en individueel raken - Richtlijn betreffende verwerking van persoonsgegevens en bescherming van persoonlijke levenssfeer in sector elektronische communicatie - Bepalingen waarbij ongewenste elektronische communicatie wordt geregeld - Internetgebruiker - Niet-ontvankelijkheid

(Art. 230, vierde alinea, EG; richtlijn 2002/58 van het Europees Parlement en de Raad, art. 13, leden 1 tot en met 3)

Samenvatting


$$Een ander dan de adressaat van een handeling kan slechts op goede gronden stellen individueel te zijn geraakt in de zin van artikel 230, vierde alinea, EG indien die handeling hem betreft uit hoofde van zekere bijzondere hoedanigheden of van een feitelijke situatie welke hem ten opzichte van ieder ander karakteriseert en hem derhalve individualiseert op soortgelijke wijze als de adressaat.

Een internetgebruiker die het netwerk gebruikt voor het verzenden van spontane sollicitaties aan potentiële werkgevers wanneer hij werk zoekt, alsmede voor het verrichten van mailing teneinde zich kenbaar te maken en zijn ideeën te verspreiden, wordt niet individueel geraakt door artikel 13, leden 1 tot en met 3, van richtlijn 2002/58 betreffende de verwerking van persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in de sector elektronische communicatie, waarbij de ongewenste elektronische communicatie wordt geregeld.

De in deze richtlijn vervatte bepalingen, en met name die van artikel 13, leden 1 tot en met 3, worden immers op algemene wijze geformuleerd, gelden voor objectief bepaalde situaties en hebben rechtsgevolgen jegens op algemene en abstracte wijze aangeduide categorieën van personen, te weten de verrichters van diensten van elektronische communicatie en de gebruikers van deze diensten of abonnees. Derhalve raakt richtlijn 2002/58 die gebruiker slechts in zijn objectieve hoedanigheid van internetgebruiker, en dit op dezelfde wijze als alle andere professionele gebruikers van het netwerk.

( cf. punten 26, 28-29, 32 )

Partijen


In zaak T-321/02,

Paul Vannieuwenhuyze-Morin, wonende te Grigny (Frankrijk), vertegenwoordigd door G. Dupaigne, advocaat,

verzoeker,

tegen

Europees Parlement, vertegenwoordigd door H. Duintjer Tebbens en A. Caiola als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

en

Raad van de Europese Unie, vertegenwoordigd door M.-C. Giorgi Fort als gemachtigde,

verweerders,

betreffende een verzoek tot gedeeltelijke nietigverklaring van richtlijn 2002/58/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 juli 2002 betreffende de verwerking van persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in de sector elektronische communicatie (richtlijn betreffende privacy en elektronische communicatie) (PB L 201, blz. 37),

geeft

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Vierde kamer),

samengesteld als volgt: V. Tiili, kamerpresident, P. Mengozzi en M. Vilaras, rechters,

griffier: H. Jung,

de navolgende

Beschikking

Overwegingen van het arrest


Rechtskader

1 Richtlijn 2002/58/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 juli 2002 betreffende de verwerking van persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in de sector elektronische communicatie (richtlijn betreffende privacy en elektronische communicatie) (PB L 201, blz. 37; hierna: omstreden richtlijn" of richtlijn 2002/58") harmoniseert de regelgeving van de lidstaten die nodig is om een gelijk niveau van bescherming van fundamentele rechten en vrijheden - met name het recht op een persoonlijke levenssfeer - bij de verwerking van persoonsgegevens in de sector elektronische communicatie te waarborgen en om te zorgen voor het vrij verkeer van dergelijke gegevens en van elektronische-communicatieapparatuur en -diensten in de Gemeenschap.

2 Daartoe vormt richtlijn 2002/58 een specificatie van en een aanvulling op richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 281, blz. 31) en bovendien voorziet zij in bescherming van de rechtmatige belangen van abonnees die rechtspersonen zijn.

3 In de veertigste overweging van de considerans van richtlijn 2002/58 wordt verklaard:

Aan abonnees dienen waarborgen te worden geboden tegen inbreuken op hun persoonlijke levenssfeer door ongewenste communicatie voor de doeleinden van direct marketing, met name door middel van automatische oproepapparaten, faxen en e-mails, waaronder SMS-berichten. De verzending van dergelijke ongewenste commerciële mededelingen kan betrekkelijk gemakkelijk en goedkoop geschieden en anderzijds een belasting en/of kosten voor de ontvanger met zich meebrengen. Soms kan het volume van die mededelingen tevens moeilijkheden voor de elektronische-communicatienetwerken en de eindapparatuur opleveren. Wat dergelijke ongewenste communicatie voor direct marketing betreft, is het gerechtvaardigd dat de ontvangers eerst uitdrukkelijk toestemming moeten geven voordat dergelijke communicatie tot hen wordt gericht. De interne markt vergt een geharmoniseerde aanpak om te voorzien in eenvoudige, in de gehele Gemeenschap geldige regels voor bedrijven en gebruikers."

4 Zo bepalen de eerste drie leden van artikel 13 van richtlijn 2002/58 onder het opschrift Ongewenste communicatie":

1. Het gebruik van automatische oproepsystemen zonder menselijke tussenkomst (automatische oproepapparaten), fax of e-mail met het oog op direct marketing kan alleen worden toegestaan met betrekking tot abonnees die daarin vooraf hebben toegestemd.

2. Onverminderd lid 1 kan een natuurlijke of rechtspersoon die van zijn klanten elektronische contactgegevens voor elektronische post verkrijgt in het kader van de verkoop van een product of een dienst, overeenkomstig richtlijn 95/46/EG, die elektronische contactgegevens gebruiken voor direct marketing van eigen gelijkaardige producten of diensten mits de klanten duidelijk en expliciet de gelegenheid wordt geboden kosteloos en op gemakkelijke wijze bezwaar te maken tegen het gebruik van die elektronische contactgegevens bij het verzamelen ervan en, ingeval de klant zich in eerste instantie niet tegen dat gebruik heeft verzet, bij elke boodschap.

3. De lidstaten nemen passende maatregelen om ervoor te zorgen dat, zonder kosten voor de abonnee, ongevraagde communicatie met het oog op direct marketing in andere dan de in de leden 1 en 2 genoemde gevallen niet toegestaan is zonder toestemming van de betrokken abonnees, of ten aanzien van abonnees die dergelijke communicatie niet wensen te ontvangen, waarbij de keuze tussen deze mogelijkheden door de nationale wetgeving wordt bepaald."

Feiten en procesverloop

5 Verzoeker is internetgebruiker en stichter van de website Internet-libre.net. Hij gebruikt het netwerk voor het verzenden van spontane sollicitaties aan potentiële werkgevers wanneer hij werk zoekt, alsmede voor het verrichten van mailing teneinde zich kenbaar te maken en zijn ideeën te verspreiden. Deze berichten worden voorgesteld als een mailing van Internet-libre in het vakje onderwerp" van de e-mail en daarbij wordt ook de mogelijkheid van een gemakkelijke en kosteloze wijze van schrappen als abonnee vermeld.

6 Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 22 oktober 2002, heeft verzoeker het onderhavige beroep ingesteld.

7 Bij afzonderlijke akten, neergelegd ter griffie van het Gerecht op respectievelijk 3 en 5 december 2002, hebben het Parlement en de Raad een exceptie van niet-ontvankelijkheid opgeworpen op grond van artikel 114 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht. Op 17 februari 2003 heeft verzoeker schriftelijke opmerkingen over deze excepties ingediend.

8 Bij akten, neergelegd ter griffie van het Gerecht op respectievelijk 13 en 20 februari 2003, hebben het Koninkrijk Spanje en de Commissie verzocht, in de onderhavige procedure te mogen interveniëren ter ondersteuning van de conclusies van verweerders. Partijen hebben daarover geen opmerkingen geformuleerd.

Conclusies van partijen

9 In het verzoekschrift concludeert verzoeker dat het het Gerecht behage:

- het beroep ontvankelijk te verklaren;

- de leden 1 en 2 van artikel 13 van richtlijn 2002/58 nietig te verklaren, alsmede lid 3 van dit artikel nietig te verklaren voorzover het de woorden zonder toestemming van de betrokken abonnees, of" en waarbij de keuze tussen deze mogelijkheden door de nationale wetgeving wordt bepaald" bevat;

- over de kosten te beslissen als naar recht.

10 In zijn exceptie van niet-ontvankelijkheid concludeert het Parlement dat het het Gerecht behage:

- het beroep kennelijk niet-ontvankelijk te verklaren;

- verzoeker te verwijzen in de kosten.

11 In zijn exceptie van niet-ontvankelijkheid concludeert de Raad dat het het Gerecht behage:

- het beroep bij wege van een beschikking kennelijk niet-ontvankelijk te verklaren;

- verzoeker te verwijzen in de kosten.

12 In zijn schriftelijke opmerkingen over de excepties van niet-ontvankelijkheid concludeert verzoeker dat het het Gerecht behage:

- de door de Raad en het Parlement opgeworpen excepties van niet-ontvankelijkheid te verwerpen;

- de voortzetting van de procedure te gelasten.

In rechte

13 Op grond van artikel 114, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering kan het Gerecht op verzoek van een partij uitspraak doen over de niet-ontvankelijkheid zonder op de zaak ten gronde in te gaan. Volgens artikel 114, lid 3, geschiedt de verdere behandeling van het verzoek dan mondeling, tenzij het Gerecht anders bepaalt. In casu acht het Gerecht zich na bestudering van het dossier voldoende voorgelicht om zonder mondelinge behandeling op de verzoeken van verweerders te beslissen.

Argumenten van partijen

14 Het Parlement en de Raad voeren aan dat het beroep wegens de aard van de bestreden handeling kennelijk niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Zij zijn van mening dat aan natuurlijke personen en rechtspersonen op grond van artikel 230 EG geen recht toekomt om beroep in te stellen bij de gemeenschapsrechter ter zake de geldigheid van een richtlijn [conclusie van advocaat-generaal Geelhoed bij arrest Hof van 10 december 2002, British American Tobacco (Investments) en Imperial Tobacco, C-491/01, Jurispr. blz. I-11453, punten 49 en 50].

15 Zij voegen daaraan toe dat volgens de communautaire rechtspraak een beroep tot nietigverklaring van een handeling pas kan worden behandeld na het onderzoek van de inhoud ervan, waardoor het rechtskarakter van deze handeling kan worden bepaald. In casu zijn de bestreden bepalingen van artikel 13 van de omstreden richtlijn evenwel, gelet op de inhoud ervan, bepalingen van algemene strekking die niet de specifieke kenmerken hebben van beschikkingen gericht tot natuurlijke personen of rechtspersonen. Bijgevolg dient het onderhavige beroep niet-ontvankelijk te worden verklaard op de enkele grond dat de vorm en de inhoud van richtlijn 2002/58 met elkaar in overeenstemming zijn, en behoeft de vraag of verzoeker door de omstreden richtlijn rechtstreeks en individueel is geraakt, niet te worden beantwoord.

16 Subsidiair stellen het Parlement en de Raad dat verzoeker door de bestreden bepalingen van richtlijn 2002/58 rechtstreeks noch individueel wordt geraakt. De omstreden richtlijn kan als zodanig de rechtspositie van verzoeker niet rechtstreeks aantasten in de zin van artikel 230, vierde alinea, EG. Verder zal deze richtlijn slechts rechtstreekse werking hebben na afloop van de periode die is vastgesteld voor de omzetting ervan in de interne rechtsorde van de lidstaten, in casu na 31 oktober 2003, en in geval van tekortkoming van deze staten. Bovendien wordt verzoeker door de omstreden richtlijn duidelijk niet individueel geraakt, aangezien hij zich in dezelfde situatie bevindt als alle andere professionele internetgebruikers.

17 Verzoeker betoogt om te beginnen dat het feit dat richtlijn 2002/58 een handeling van algemene strekking is en niet een in de vorm van een richtlijn genomen individuele beschikking, niet in de weg hoeft te staan aan de ontvankelijkheid van het onderhavige beroep. Volgens hem moet artikel 230, vierde alinea, EG worden uitgelegd tegen de achtergrond van de algemene rechtsbeginselen die de lidstaten van de Europese Unie gemeen hebben, en tegen de achtergrond van de artikelen 6 en 13 van het op 4 november 1950 te Rome ondertekende Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, die elke burger de toegang tot de rechter waarborgen. In casu beschikt verzoeker over geen enkele andere mogelijkheid om de bestreden bepalingen van de omstreden richtlijn bij de nationale rechterlijke instanties aan te vechten, aangezien deze bepalingen zijns inziens geen nationale uitvoeringsmaatregelen vereisen, of in elk geval slechts uitvoeringsmaatregelen die niet kunnen worden aangevochten bij deze rechterlijke instanties.

18 Gelet op deze overwegingen stelt verzoeker vervolgens onder verwijzing naar het arrest van het Gerecht van 3 mei 2002, Jégo-Quéré/Commissie (T-177/01, Jurispr. blz. II-2365, punt 51), dat een natuurlijke of rechtspersoon moet worden geacht door een hem rechtstreeks rakende gemeenschapsbepaling van algemene strekking individueel te worden geraakt, wanneer de betrokken bepaling zijn rechtspositie zeker en actueel aantast door zijn rechten te beperken of hem verplichtingen op te leggen. Dit is in casu het geval, aangezien verzoeker vanaf 31 oktober 2003 verplicht is, een aangetekend schrijven te richten aan al zijn correspondenten alvorens enige mailing te verzenden, en hij daardoor de grootste moeite heeft om zijn activiteiten te ontwikkelen. Het aantal en de positie van de andere personen die door de bestreden bepalingen eveneens worden geraakt of kunnen worden geraakt, zijn dienaangaande niet relevant.

19 Ten slotte voegt verzoeker daaraan toe dat hij ook rechtstreeks wordt geraakt door de bestreden bepalingen, waarvoor geen nadere communautaire of nationale maatregelen behoeven te worden vastgesteld om jegens hem gevolgen te hebben. Bovendien verbiedt geen enkele bepaling, de wettigheid van de omstreden richtlijn te laten beoordelen vóór het verstrijken van de voor omzetting ervan vastgestelde termijn.

Beoordeling door het Gerecht

20 Volgens artikel 230, vierde alinea, EG [kan] iedere natuurlijke of rechtspersoon [...] beroep instellen tegen de tot hem gerichte beschikkingen, alsmede tegen beschikkingen die, hoewel genomen in de vorm van een verordening, of van een beschikking gericht tot een andere persoon, hem rechtstreeks en individueel raken".

21 Ofschoon artikel 230, vierde alinea, EG niet uitdrukkelijk spreekt over de ontvankelijkheid van door particulieren ingestelde beroepen tot nietigverklaring van een richtlijn, volstaat dat volgens de rechtspraak op zich niet om dergelijke beroepen niet-ontvankelijk te verklaren (arrest Gerecht van 17 juni 1998, UEAPME/Raad, T-135/96, Jurispr. blz. II-2335, punt 63; beschikking Gerecht van 10 september 2002, Japan Tobacco en JT International/Parlement en Raad, T-223/01, Jurispr. blz. II-3259, punt 28). Bovendien kunnen de gemeenschapsinstellingen de door die verdragsbepaling aan particulieren geboden rechtsbescherming niet eenvoudig door de keuze van de vorm van de handeling uitsluiten (beschikkingen Gerecht van 14 januari 2002, Association contre l'heure d'été/Parlement en Raad, T-84/01, Jurispr. blz. II-99, punt 23, en Japan Tobacco en JT International/Parlement en Raad, reeds aangehaald, punt 28). Derhalve dient te worden nagegaan of de omstreden richtlijn niet een beschikking is die verzoeker rechtstreeks en individueel raakt in de zin van artikel 230, vierde alinea, EG.

22 In casu staat vast dat richtlijn 2002/58 een normatieve handeling is. De erin vervatte bepalingen, en met name de eerste drie leden van artikel 13, die de ongewenste elektronische communicatie beogen te regelen, worden immers op algemene wijze geformuleerd, gelden voor objectief bepaalde situaties en hebben rechtsgevolgen jegens op algemene en abstracte wijze aangeduide categorieën van personen, te weten alle natuurlijke of rechtspersonen die diensten van elektronische communicatie verrichten en alle gebruikers van deze diensten of abonnees.

23 Dat de bestreden handeling naar haar aard een normatieve handeling is en geen beschikking in de zin van artikel 249 EG, volstaat op zich evenwel niet om voor verzoeker de mogelijkheid van een beroep tot nietigverklaring daarvan uit te sluiten.

24 Onder bepaalde omstandigheden kan immers ook een normatieve handeling, die op alle belanghebbende marktdeelnemers van toepassing is, sommigen van hen rechtstreeks en individueel raken (arresten Hof van 16 mei 1991, Extramet Industrie/Raad, C-358/89, Jurispr. blz. I-2501, punt 13, en 18 mei 1994, Codorníu/Raad, C-309/89, Jurispr. blz. I-1853, punt 19, en beschikking Japan Tobacco en JT International/Parlement en Raad, reeds aangehaald, punt 29).

25 Bijgevolg dient het middel van niet-ontvankelijkheid inzake het normatieve karakter van de bestreden handeling te worden afgewezen en dient dus te worden nagegaan of verzoeker door de omstreden richtlijn individueel en rechtstreeks wordt geraakt.

26 Dienaangaande zij eraan herinnerd dat volgens vaste rechtspraak een ander dan de adressaat van een handeling slechts op goede gronden kan stellen individueel te zijn geraakt in de zin van artikel 230, vierde alinea, EG indien die handeling hem betreft uit hoofde van zekere bijzondere hoedanigheden of van een feitelijke situatie welke hem ten opzichte van ieder ander karakteriseert en hem derhalve individualiseert op soortgelijke wijze als de adressaat (arrest Hof van 15 juli 1963, Plaumann/Commissie, 25/62, Jurispr. blz. 207, op blz. 232; arrest UEAPME/Raad, reeds aangehaald, punt 69, en beschikking Association contre l'heure d'été/Parlement en Raad, reeds aangehaald, punt 24).

27 Deze voorwaarde voor de ontvankelijkheid van een door een natuurlijke of rechtspersoon ingesteld beroep werd nog recentelijk op identieke wijze als in punt 26 supra geformuleerd door het Hof in het arrest van 25 juli 2002, Unión de Pequeños Agricultores/Raad (C-50/00 P, Jurispr. blz. I-6677, punt 36).

28 Zoals hierboven reeds is gezegd, worden in casu de in de omstreden richtlijn vervatte bepalingen, en met name die van artikel 13, leden 1 tot en met 3, waarbij de ongewenste elektronische communicatie wordt geregeld, op algemene wijze geformuleerd, gelden zij voor objectief bepaalde situaties en hebben zij rechtsgevolgen jegens op algemene en abstracte wijze aangeduide categorieën van personen, te weten de verrichters van diensten van elektronische communicatie en de gebruikers van deze diensten of abonnees.

29 Daaruit volgt dat richtlijn 2002/58 verzoeker slechts raakt in zijn objectieve hoedanigheid van internetgebruiker, en dit op dezelfde wijze als alle andere professionele gebruikers van het netwerk.

30 Aan deze conclusie wordt niet afgedaan door verzoekers betoog (zie punten 17 en 18 supra) dat, gelet op het beweerdelijke ontbreken van beroepsmogelijkheden bij de nationale rechterlijke instanties en teneinde zijn recht op een daadwerkelijke rechtsbescherming te waarborgen, hij moet worden geacht door de bestreden bepalingen van de omstreden richtlijn individueel te worden geraakt, aangezien deze bepalingen zijn rechtspositie zeker en actueel aantasten door zijn rechten te beperken of hem verplichtingen op te leggen in de zin van artikel 230, vierde alinea, EG, zoals uitgelegd in het reeds aangehaalde arrest Jégo-Quéré/Commissie. Gelet op het reeds aangehaalde arrest Unión de Pequeños Agricultores/Raad (punten 43 en 44) faalt dit argument immers en dient het te worden afgewezen.

31 Eveneens faalt verzoekers argument dat overeenkomstig punt 51 van het reeds aangehaalde arrest Jégo-Quéré/Commissie het aantal en de positie van de andere personen die door de bestreden bepalingen van artikel 13 van de omstreden richtlijn eveneens worden geraakt of kunnen worden geraakt, niet relevant zijn bij de beoordeling van de ontvankelijkheid van het onderhavige beroep. Door te stellen dat deze elementen niet relevant zijn om hem te individualiseren, betoogt noch bewijst verzoeker immers overeenkomstig de in de punten 26 en 27 supra aangehaalde rechtspraak dat artikel 13 van richtlijn 2002/58 hem betreft uit hoofde van zekere bijzondere hoedanigheden of van een feitelijke situatie welke hem ten opzichte van ieder ander karakteriseert en hem derhalve individualiseert op soortgelijke wijze als de adressaat.

32 Gelet op het voorgaande kan verzoeker niet worden geacht individueel te worden geraakt door de bestreden bepalingen van de omstreden richtlijn. Aangezien een van de in artikel 230, vierde alinea, EG gestelde voorwaarden voor ontvankelijkheid niet is vervuld, behoeft niet te worden ingegaan op het argument van verweerders dat verzoeker door deze bepalingen niet rechtstreeks wordt geraakt.

33 Hieruit volgt dat het beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard.

34 Onder deze omstandigheden behoeft niet te worden beslist op de verzoeken tot tussenkomst van het Koninkrijk Spanje en de Commissie.

Beslissing inzake de kosten


Kosten

35 Ingevolge artikel 87, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voorzover dit is gevorderd. Aangezien verzoeker in het ongelijk is gesteld, moet hij overeenkomstig de vordering van het Parlement en de Raad worden verwezen in de kosten.

Dictum


HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Vierde kamer),

beschikt:

1) Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard.

2) Op de verzoeken tot tussenkomst van het Koninkrijk Spanje en de Commissie behoeft niet te worden beslist.

3) Verzoeker wordt verwezen in zijn eigen kosten alsmede in de kosten van het Parlement en de Raad.