BESCHIKKING VAN HET GERECHT (Derde kamer)

3 juli 2007 ( *1 )

In zaak T-212/02,

Commune de Champagne (Zwitserland),

„Défense de l’appellation Champagne ASBL”, gevestigd te Champagne (Zwitserland),

Cave des viticulteurs de Bonvillars, gevestigd te Bonvillars (Zwitserland), en de andere verzoekers wier namen in de bijlage bij de onderhavige beschikking zijn opgenomen, vertegenwoordigd door D. Waelbroeck en A. Vroninks, advocaten,

verzoekers,

tegen

Raad van de Europese Unie, aanvankelijk vertegenwoordigd door J. Carbery, vervolgens door F. Florindo Gijón en F. Ruggeri Laderchi als gemachtigden,

en

Commissie van de Europese Gemeenschappen, aanvankelijk vertegenwoordigd door J. Forman en D. Maidani, vervolgens door Forman en F. Dintilhac als gemachtigden,

verweerders,

ondersteund door

Franse Republiek, vertegenwoordigd door G. de Bergues en A. Colomb als gemachtigden,

interveniënte,

betreffende een verzoek om nietigverklaring van artikel 1 van besluit 2002/309/EG, Euratom van de Raad en, wat betreft de overeenkomst inzake Wetenschappelijke en Technologische samenwerking, van de Commissie van 4 april 2002 betreffende de sluiting van zeven overeenkomsten met de Zwitserse Bondsstaat (PB L 114, blz. 1), voor zover daarbij artikel 5, lid 8, van titel II van bijlage 7 bij de overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de handel in landbouwproducten is goedgekeurd, en een vordering tot vergoeding van de schade die verzoekers stellen daardoor te hebben geleden,

geeft

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Derde kamer),

samengesteld als volgt: M. Jaeger, kamerpresident, J. Azizi en E. Cremona, rechters,

griffier: E. Coulon,

de navolgende

Beschikking

Toepasselijke bepalingen

1

Overeenkomstig verordening (EEG) nr. 823/87 van de Raad van 16 maart 1987 houdende vaststelling van bijzondere bepalingen betreffende v.q.p.r.d. (PB L 84, blz. 59), zoals gewijzigd, en overeenkomstig de lijst van v.q.p.r.d., die krachtens artikel 1, lid 3, van deze verordening is gepubliceerd (PB 1999, C 46, blz. 113), geldt voor mousserende wijn die wordt geproduceerd in de Franse Champagnestreek, in de Gemeenschap de beschermde benaming „in een bepaald gebied voortgebrachte kwaliteitswijn” (v.q.p.r.d.) (vin de qualité produit dans une région déterminée).

2

Artikel 29, lid 2, van verordening (EEG) nr. 2392/89 van de Raad van 24 juli 1989 tot vaststelling van de algemene voorschriften voor de omschrijving en de aanbiedingsvorm van wijn en druivenmost (PB L 232, blz. 13), luidt:

„Voor de omschrijving van een ingevoerde wijn mag de naam van een in de Gemeenschap gelegen geografische eenheid die voor de omschrijving van een tafelwijn of een v.q.p.r.d. wordt gebruikt of van een in de Gemeenschap gelegen bepaald gebied niet worden gebruikt, noch in de taal van het producerende land waarin deze eenheid of dit gebied is gelegen, noch in enige andere taal.”

3

In artikel 29, lid 3, tweede alinea, van deze verordening is bepaald:

„Tot afwijking van lid 2 mag worden besloten wanneer de geografische naam van een in de Gemeenschap geproduceerde wijn en die van een in een derde land gelegen geografische eenheid gelijk zijn en deze naam in dat land volgens oud en vast gebruik voor een wijn wordt gebruikt, op voorwaarde dat het gebruik van deze naam door dat land wordt geregeld.”

4

Bij de artikelen 81 en 82 van verordening (EG) nr. 1493/1999 van de Raad van 17 mei 1999 houdende een gemeenschappelijke ordening van de wijnmarkt (PB L 179, blz. 1), zijn verordeningen nrs. 823/87 en 2392/89 per 1 augustus 2000 ingetrokken. Ingevolge verordening (EG) nr. 1608/2000 van de Commissie van 24 juli 2000 tot vaststelling van overgangsmaatregelen in afwachting van de definitieve uitvoeringsbepalingen van verordening nr. 1493/1999, zoals laatstelijk gewijzigd bij verordening (EG) nr. 699/2002 van de Commissie van 24 april 2002 (PB L 109, blz. 20), is de toepassing van enkele voorschriften van verordening nr. 823/87, en verordening nr. 2392/89 in haar geheel, in afwijking van bepaalde voorschriften van verordening nr. 1493/1999, echter verlengd tot en met 31 mei 2002 in afwachting dat de laatste hand werd gelegd aan de uitvoeringsbepalingen van verordening nr. 1493/1999.

5

Op 29 april 2002 is verordening (EG) nr. 753/2002 van de Commissie vastgesteld tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van verordening (EG) nr. 1493/1999 wat betreft de omschrijving, de aanduiding, de aanbiedingsvorm en de bescherming van bepaalde wijnbouwproducten (PB L 118, blz. 1). Deze verordening, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 2086/2002 van de Commissie van 25 november 2002 (PB L 321, blz. 8), is sinds 1 augustus 2003 van toepassing.

6

Bij artikel 48 van verordening nr. 753/2002 is verordening nr. 1608/2000 ingetrokken, doch artikel 47, lid 2, van verordening nr. 753/2002, zoals gewijzigd, bepaalt niettemin dat enkele bepalingen van verordening nr. 823/87 alsmede verordening nr. 2392/89 in haar geheel, in afwijking van een aantal bepalingen van verordening nr. 1493/1999, van toepassing blijven tot en met 31 juli 2003.

7

Artikel 52 van verordening nr. 1493/1999 luidt als volgt:

„Indien een lidstaat de naam van een bepaald gebied verleent aan een v.q.p.r.d. en, in voorkomend geval, aan een wijn die bestemd is om tot v.q.p.r.d. te worden verwerkt, mag deze naam niet worden gebruikt voor de omschrijving van producten uit de wijnbouwsector die niet afkomstig zijn uit dat gebied en/of waaraan deze naam niet is verleend overeenkomstig de toepasselijke communautaire en nationale voorschriften. Dit geldt ook indien een lidstaat de naam van een gemeente, van een gedeelte van een gemeente of van een buurtschap of veld uitsluitend heeft verleend aan een v.q.p.r.d. en, in voorkomend geval, aan een wijn die bestemd is om tot zo’n v.q.p.r.d. te worden verwerkt.

Onverminderd de communautaire bepalingen betreffende meer in het bijzonder bepaalde typen v.q.p.r.d., kunnen de lidstaten, onder door hen vast te stellen productievoorwaarden, toestaan dat de naam van een bepaald gebied wordt gecombineerd met een mededeling omtrent de wijze van bereiding of het type product, dan wel met de naam van een wijnstokras of het synoniem daarvoor.”

8

De benaming „champagne” voor wijnen uit de Franse Champagnestreek staat op de lijst van v.q.p.r.d. die overeenkomstig artikel 54, lid 5, van verordening nr. 1493/1999 bekend is gemaakt (PB 2006, C 41, blz. 1, in de meest recente versie daarvan).

9

Artikel 36, lid 1, van verordening nr. 753/2002 bepaalt:

„Op de etikettering van uit een derde land dat lid is van de Wereldhandelsorganisatie ingevoerde wijn, met inbegrip van wijn die is bereid uit overrijpe druiven of gedeeltelijk gegiste druivenmost die is bestemd voor rechtstreekse menselijke consumptie, mag de naam van een geografische aanduiding als bedoeld in bijlage VII, deel A, punt 2, sub d, van verordening […] nr. 1493/1999 worden vermeld op voorwaarde dat deze dient om aan te geven dat de wijn van oorsprong is uit het grondgebied van een derde land, een regio of plaats in dat derde land, indien een kwaliteit, reputatie of ander bepaald kenmerk van het product wezenlijk valt toe te schrijven aan zijn geografische oorsprong.”

10

In lid 3 van deze bepaling heet het:

„De in de leden 1 en 2 bedoelde geografische aanduidingen mogen niet leiden tot verwarring met een geografische aanduiding die wordt gebruikt voor de omschrijving van een v.q.p.r.d., een tafelwijn of een andere ingevoerde wijn, die voorkomt op de lijsten van de tussen derde landen en de Gemeenschap gesloten overeenkomsten.

Bepaalde, in de eerste alinea bedoelde geografische aanduidingen die gelijkluidend zijn met geografische aanduidingen die worden gebruikt voor de omschrijving van een v.q.p.r.d., een tafelwijn of een ingevoerde wijn, mogen evenwel onder praktische voorwaarden worden gebruikt, voor zover deze garanderen dat het onderscheid tussen deze aanduidingen duidelijk is, met inachtneming van de noodzaak een billijke behandeling van de betrokken producenten te waarborgen en de consumenten niet te misleiden.

[…]

Deze aanduidingen en deze voorwaarden zijn vermeld in bijlage VI.”

11

Artikel 36, lid 5, van verordening nr. 753/2002, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 316/2004 van de Commissie van 20 februari 2004 (PB L 55, blz. 16) luidt:

„Een geografische aanduiding van een derde land, als bedoeld in lid 1 en lid 2 mag worden aangebracht op de etikettering van een ingevoerde wijn, ook al is deze slechts voor 85 % bereid uit druiven die zijn geoogst in het productiegebied waarvan hij de naam draagt.”

12

De benaming „champagne” voor de wijn uit de gemeente Champagne in het kanton Vaud in Zwitserland, staat niet in bijlage VI, met het opschrift „Lijst van gelijkluidende geografische aanduidingen en praktische voorwaarden voor het gebruik ervan, als bedoeld in artikel 36, lid 3”.

Feiten

13

De gemeente Champagne ligt in het kanton Vaud in Zwitserland, in het wijnbouwgebied van Bonvillars. Op het grondgebied van de gemeente Champagne wordt een witte niet-mousserende wijn, verkregen uit enkel chasselas, geproduceerd, die onder de benaming „champagne” wordt verhandeld.

14

Op 21 juni 1999 hebben de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat zeven overeenkomsten ondertekend, waaronder de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de handel in landbouwproducten (PB 2002, L 114, blz. 132; hierna: „overeenkomst”).

15

Artikel 5 van bijlage 7 bij de overeenkomst bepaalt:

„1.   De partijen nemen, overeenkomstig deze bijlage, alle maatregelen die nodig zijn voor de wederzijdse bescherming van de in artikel 6 bedoelde benamingen die gebruikt worden voor de omschrijving en de aanbieding van de in artikel 2 bedoelde wijnbouwproducten van oorsprong uit het grondgebied van de partijen. Daartoe stelt elke partij de passende rechtsmiddelen vast om een doeltreffende bescherming te garanderen en te voorkomen dat een traditionele uitdrukking of geografische aanduiding wordt gebruikt voor een wijnbouwproduct dat geen recht heeft op deze uitdrukking of aanduiding.

2.   De beschermde benamingen van een partij mogen uitsluitend worden gebruikt voor producten van oorsprong uit het grondgebied van de partij waarop zij betrekking hebben en mogen slechts worden gebruikt onder de voorwaarden die zijn bepaald in de wetten en de regelgeving van deze partij.

[…]

4.   Bij gelijkluidende geografische aanduidingen:

a)

wordt, wanneer twee krachtens deze bijlage beschermde aanduidingen gelijkluidend zijn, elk van deze aanduidingen beschermd, op voorwaarde dat de verbruiker niet wordt misleid ten aanzien van de werkelijke oorsprong van het wijnbouwproduct;

[…]

5.   Bij gelijkluidende traditionele uitdrukkingen:

a)

wordt, wanneer twee krachtens deze bijlage beschermde uitdrukkingen gelijkluidend zijn, elk van deze uitdrukkingen beschermd, op voorwaarde dat de verbruiker niet wordt misleid ten aanzien van de werkelijke oorsprong van het wijnbouwproduct;

[…]

8.   De in de leden 1, 2 en 3 van dit artikel bedoelde exclusieve bescherming is van toepassing op de benaming ‚champagne’, die is opgenomen in de lijst van de Gemeenschap in aanhangsel [2] bij deze bijlage. Deze exclusieve bescherming belet evenwel niet dat gedurende een overgangsperiode van twee jaar die loopt vanaf de inwerkingtreding van deze bijlage, de term ‚champagne’ mag worden gebruikt om bepaalde wijnen van oorsprong uit het kanton Vaud in Zwitserland te omschrijven en aan te bieden, op voorwaarde dat deze wijnen niet op het grondgebied van de Gemeenschap in de handel worden gebracht en de verbruiker niet wordt misleid ten aanzien van de werkelijke oorsprong van de wijn.”

16

Artikel 6 van bijlage 7 bij de overeenkomst luidt als volgt:

„De volgende benamingen zijn beschermd:

a)

voor wijnbouwproducten van oorsprong uit de Gemeenschap:

aanduidingen die verwijzen naar de lidstaat van oorsprong van het wijnbouwproduct,

de in aanhangsel 2 vermelde specifieke communautaire termen,

de in aanhangsel 2 vermelde geografische aanduidingen en traditionele uitdrukkingen;

b)

voor wijnbouwproducten van oorsprong uit Zwitserland:

de termen ‚Suisse’, ‚Schweiz’, ‚Svizzera’, ‚Svizra’ of elke andere naam waarmee dit land wordt aangeduid,

de in aanhangsel 2 vermelde specifieke Zwitserse termen,

de in aanhangsel 2 vermelde geografische aanduidingen en traditionele uitdrukkingen.”

17

De akte van ratificatie van de Zwitserse Bondsstaat is neergelegd op 16 oktober 2000, na goedkeuring van de overeenkomst door het federale parlement van de Zwitserse Bondsstaat op 8 oktober 1999 en bij referendum van 21 mei 2000.

18

Bij besluit 2002/309/EG, Euratom van de Raad en, wat betreft de overeenkomst inzake Wetenschappelijke en Technologische samenwerking, van de Commissie van 4 april 2002 betreffende de sluiting van zeven overeenkomsten met de Zwitserse Bondsstaat (PB L 114, blz. 1; hierna: „bestreden besluit”) is de overeenkomst goedgekeurd namens de Europese Gemeenschap.

19

Overeenkomstig artikel 17, lid 1, van de overeenkomst is deze op 1 juni 2002 in werking getreden.

Procesverloop

20

Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 1 juni 2002, hebben verzoekers het onderhavige beroep in gesteld.

21

Bij afzonderlijke akten, neergelegd ter griffie van het Gerecht op respectievelijk 16 en 30 oktober 2002, hebben de Raad en de Commissie overeenkomstig artikel 114, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht een exceptie van niet-ontvankelijkheid opgeworpen.

22

Op 25 oktober 2002 heeft de Franse Republiek verzocht om in het geding te worden toegelaten tot interventie aan de zijde van de Raad en de Commissie. Bij beschikking van 18 november 2002 heeft de president van de Derde kamer van het Gerecht dit verzoek ingewilligd.

23

De Franse Republiek heeft op 20 januari 2003 haar memorie van interventie, die enkel de ontvankelijkheid betreft, ingediend.

24

Verzoekers hebben op 3 februari 2003 hun opmerkingen over de excepties van niet-ontvankelijkheid ingediend, en op 24 maart 2003 hun opmerkingen over de memorie van interventie. De Raad en de Commissie hebben ervan afgezien om opmerkingen in te dienen over de memorie in interventie.

25

Bij beschikking van 17 juni 2003 heeft het Gerecht besloten de exceptie van niet-ontvankelijkheid te voegen met de zaak ten gronde, en heeft het als maatregel tot organisatie van de procesgang bedoeld in artikel 64 van zijn Reglement voor de procesvoering, partijen verzocht om in het kader van hun memories een aantal schriftelijke vragen te beantwoorden. Aan dit verzoek is binnen de gestelde termijnen voldaan.

Conclusies van partijen

26

Verzoekers concluderen dat het het Gerecht behage:

het onderhavige beroep ontvankelijk te verklaren;

artikel 1 van het bestreden besluit nietig te verklaren, voor zover de Raad daarbij artikel 5, lid 8, van titel II, van bijlage 7 bij de overeenkomst heeft goedgekeurd;

indien nodig, dit besluit nietig te verklaren voor zover de Raad en de Commissie daarbij de andere bepalingen van de overeenkomst hebben goedgekeurd, alsmede de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Zwitserse Bondsstaat, anderzijds, over het vrije verkeer van personen, de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat over het luchtvervoer, de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake het goederen- en personenvervoer per spoor en over de weg, de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake wederzijdse erkenning van de overeenstemmingsbeoordeling, de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat betreffende sommige aspecten van overheidsopdrachten en de Overeenkomst inzake wetenschappelijke en technologische samenwerking tussen de Europese Gemeenschappen en de Zwitserse Bondsstaat;

vast te stellen, dat de Gemeenschap, vertegenwoordigd door de Raad en de Commissie niet-contractueel aansprakelijk is, en hen te veroordelen alle schade als gevolg van artikel 5, lid 8, van titel II, van bijlage 7 bij de overeenkomst aan verzoekers te vergoeden;

partijen te gelasten binnen een redelijke termijn de exacte cijfers van de schade waarover partijen het eens zullen zijn geworden, over te leggen, of bij gebreke daarvan te gelasten bijkomende conclusies met de exacte cijfers mee te delen of, bij gebreke daarvan, de Raad te veroordelen de verzoekende wijnbouwers 1108108 Zwitserse frank (CHF) te betalen, onder voorbehoud van in de loop van de procedure aan te brengen preciseringen;

de Raad en de Commissie te verwijzen in de kosten.

27

De Raad concludeert dat het het Gerecht behage:

het beroep niet-ontvankelijk te verklaren;

subsidiair, het beroep ongegrond te verklaren;

verzoekers te verwijzen in de kosten.

28

De Commissie concludeert dat het het Gerecht behage:

het beroep niet-ontvankelijk te verklaren;

subsidiair, het beroep ongegrond te verklaren;

verzoekers te verwijzen in de kosten.

29

De Franse Republiek concludeert dat het het Gerecht behage:

het beroep niet-ontvankelijk te verklaren;

subsidiair, het beroep ongegrond te verklaren;

verzoekers te verwijzen in de kosten.

In rechte

30

Volgens artikel 113 van het Reglement voor de procesvoering kan het Gerecht, met inachtneming van het bepaalde in artikel 114, leden 3 en 4, van dat Reglement, in iedere stand van het geding ambtshalve middelen van niet-ontvankelijkheid die van openbare orde zijn, in behandeling nemen. Daartoe behoren volgens vaste rechtspraak ook die ontleend aan de in artikel 230, vierde alinea, EG omschreven ontvankelijkheidsvoorwaarden (arrest Hof van 24 maart 1993, CIRFS e.a./Commissie, C-313/90, Jurispr. blz. I-1125, punt 23; beschikkingen Gerecht van 26 maart 1999, Biscuiterie-confiserie LOR en Confiserie du Tech/Commissie, T-114/96, Jurispr. blz. II-913, punt 24, en 8 juli 1999, Area Cova e.a./Raad, T-194/95, Jurispr. blz. II-2271, punt 22).

31

Voorts kan het Gerecht krachtens artikel 111 van het Reglement voor de procesvoering, wanneer het kennelijk onbevoegd is kennis te nemen van een beroep, of wanneer dit kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond is, zonder de behandeling voort te zetten, beslissen bij met redenen omklede beschikking.

32

In casu acht het Gerecht zich door de overgelegde stukken en de tijdens de schriftelijke behandeling door partijen verstrekte toelichtingen voldoende voorgelicht. Aangezien het dossier alle noodzakelijke gegevens bevat om uitspraak te doen en partijen zijn gehoord, acht het Gerecht het bijgevolg niet nodig om tot mondelinge behandeling over te gaan.

1. Vorderingen tot nietigverklaring

Ontvankelijkheid

Aard van de bezwarende handeling van artikel 5, lid 8, van bijlage 7 bij de overeenkomst

— Argumenten van partijen

33

De Raad en de Commissie betogen dat artikel 5, lid 8, van bijlage 7 bij de overeenkomst (hierna: „champagnebeding”) voor verzoekers niet bezwarend is. Dat zij de benaming „champagne” niet kunnen gebruiken om de door een aantal van de verzoekers geproduceerde wijn te omschrijven en aan te bieden, vloeit voort uit het onderlinge verband tussen artikel 5, leden 1 tot en met 3, artikel 6 en aanhangsel 2 van bijlage 7 bij de overeenkomst. Het champagnebeding heeft dus enkel tot gevolg dat er ten gunste van bepaalde wijnen uit het kanton Vaud een overgangsperiode van twee jaren is ingesteld waarin het gebruik van het woord „champagne” is toegestaan op voorwaarde dat deze wijnen niet op het grondgebied van de Gemeenschap in de handel worden gebracht en de verbruiker niet wordt misleid ten aanzien van de werkelijke oorsprong van de wijn.

34

De Commissie meent derhalve dat nu verzoekers nietigverklaring van het bestreden besluit vorderen voor zover het champagnebeding daarbij is goedgekeurd, de onderhavige vorderingen tot nietigverklaring niet-ontvankelijk moeten worden verklaard.

35

Verzoekers betogen dat de exclusieve bescherming van de benamingen van wijnbouwproducten algemeen gezien weliswaar voortvloeit uit artikel 5, leden 1 tot en met 3, van bijlage 7 bij de overeenkomst, doch dat het champagnebeding voor de benaming „champagne” in een strengere regeling voorziet. Terwijl voor de andere wijnbouwproducten in de omstandigheden bedoeld in artikel 5, leden 4 en 5, van bijlage 7 bij de overeenkomst immers de uitzondering van gelijkluidendheid opgaat, heeft het champagnebeding tot gevolg dat wanneer de overgangsperiode is verstreken, elke verhandeling van producten met de benaming „champagne” verboden is, en dat de eventuele uitzondering voor het geval van gelijkluidendheid die voor wijn uit de gemeente Champagne had kunnen worden ingeroepen, dus wordt uitgesloten.

36

Daar het champagnebeding verzoekers de mogelijkheid ontneemt om zich ten gunste van wijn uit de gemeente Champagne op een uitzondering voor het geval van gelijkluidendheid te beroepen, zou nietigverklaring van de bestreden bepalingen, ingevolge artikel 233 EG tot gevolg hebben dat de gemeenschapsinstellingen genoopt worden om de maatregelen te treffen die de tenuitvoerlegging van het arrest van het Gerecht meebrengt, en dus om met de Zwitserse Bondsstaat nieuwe onderhandelingen aan te gaan in overeenstemming met de door het Gerecht geformuleerde vereisten. Verzoekers menen derhalve dat het champagnebeding hun situatie rechtstreeks raakt.

— Beoordeling door het Gerecht

37

Het onderhavige beroep betreft uitdrukkelijk de nietigverklaring van artikel 1 van het bestreden besluit voor zover daarbij het champagnebeding wordt goedgekeurd. Slechts subsidiair en enkel voor het geval de zeven bij dat besluit goedgekeurde sectorovereenkomsten één onlosmakelijk geheel zouden vormen, betreft het beroep tevens de nietigverklaring van het bestreden besluit voor zover daarbij de gehele overeenkomst alsmede de zes andere sectorovereenkomsten zijn goedgekeurd.

38

Daaruit volgt althans formeel dat verzoekers, volgens de bewoordingen van hun conclusies, het champagnebeding als de voor hen bezwarende bepaling aanmerken, en dat zij enkel voor zover het bestreden besluit dit beding goedkeurt, nietigverklaring van dat besluit vorderen, hetgeen de primaire vordering tot gedeeltelijke nietigverklaring of de subsidiaire vordering tot volledige nietigverklaring van dat besluit wordt genoemd. De kwestie van de omvang van de gevorderde nietigverklaring is door verzoekers immers omschreven als louter afhankelijk van de vraag of de zeven bij het bestreden besluit goedgekeurde overeenkomsten onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden en is dus niet van invloed op het identificeren van de bepaling waarvan verzoekers menen dat die voor hen bezwarend is.

39

Volgens vaste rechtspraak is een door een natuurlijke of rechtspersoon ingesteld beroep tot nietigverklaring slechts ontvankelijk indien de verzoeker belang heeft bij nietigverklaring van de betrokken handeling (arresten Gerecht van 14 september 1995, Antillean Rice Mills e.a./Commissie, T-480/93 en T-483/93, Jurispr. blz. II-2305, punt 59; 25 maart 1999, Gencor/Commissie, T-102/96, Jurispr. blz. II-753, punt 40; 30 januari 2002, Nuove Industrie Molisane/Commissie, T-212/00, Jurispr. blz. II-347). Een dergelijk belang veronderstelt dat de nietigverklaring van die handeling op zich rechtsgevolgen kan hebben (zie arrest Gerecht van 28 september 2004, MCI/Commissie, T-310/00, Jurispr. blz. II-3253, punt 44, en de aldaar aangehaalde rechtspraak), of, volgens een andere formule, dat de uitslag van een beroep in het voordeel kan zijn van de partij die het heeft ingesteld (beschikking Gerecht van 17 oktober 2005, First Data e.a./Commissie, T-28/02, Jurispr. blz. II-4119, punt 34).

40

Derhalve moet worden vastgesteld of het champagnebeding verzoekers’ rechten nadelig beïnvloedt teneinde te bepalen of zij belang hebben bij nietigverklaring van het bestreden besluit voor zover dat beding daarbij is goedgekeurd, aangezien deze nietigverklaring het voorwerp van hun beroep vormt.

41

In dit verband mogen de beschermde benamingen van een partij volgens artikel 5, lid 2, van bijlage 7 bij de overeenkomst enkel worden gebruikt voor producten van oorsprong uit het grondgebied van de partij waarop zij betrekking hebben. De in de zin van deze bijlage beschermde benamingen staan in artikel 6.

42

Voor wijnbouwproducten van oorsprong uit de Gemeenschap gaat het overeenkomstig artikel 6, sub a, van bijlage 7 bij de overeenkomst om:

aanduidingen die verwijzen naar de lidstaat van oorsprong van het wijnbouwproduct,

de in aanhangsel 2 vermelde specifieke communautaire termen,

de in aanhangsel 2 vermelde traditionele geografische aanduidingen.

43

Volgens artikel 6, sub b, van deze bijlage gaat het voor wijnbouwproducten van oorsprong uit Zwitserland om:

de termen „Suisse”, „Schweiz”, „Svizzera”, „Svizra” of elke andere naam waarmee dit land wordt aangeduid,

de in aanhangsel 2 vermelde specifieke Zwitserse termen,

de in aanhangsel 2 vermelde geografische aanduidingen en traditionele uitdrukkingen.

44

De Franse gecontroleerde oorsprongsbenaming „champagne” wordt in dat aanhangsel 2 genoemd als geografische aanduiding in de zin van artikel 6, sub a, derde streepje, van bijlage 7 bij de overeenkomst.

45

De benaming „champagne” staat echter niet bij de in aanhangsel 2 genoemde beschermde benamingen voor wijnbouwproducten van oorsprong uit Zwitserland, niet als Zwitserse geografische aanduiding en evenmin als Zwitserse traditionele uitdrukking. Dit aanhangsel vermeldt bovendien geen van de in artikel 6, sub b, tweede streepje, van bijlage 7 bij de overeenkomst bedoelde specifieke termen. Aangezien de benaming „champagne” voorts geen naam is waarmee Zwitserland wordt aangeduid, moet ervan worden uitgegaan dat deze geen beschermde Zwitserse benaming in de zin van bijlage 7 bij de overeenkomst is.

46

Artikel 5, lid 4, sub a, van bijlage 7 bij de overeenkomst bepaalt dat „wanneer twee krachtens deze bijlage beschermde aanduidingen gelijkluidend zijn, elk van deze aanduidingen wordt beschermd, op voorwaarde dat de verbruiker niet wordt misleid ten aanzien van de werkelijke oorsprong van het wijnbouwproduct”. Zo bepaalt ook artikel 5, lid 5, sub a, van deze bijlage dat „wanneer twee krachtens deze bijlage beschermde uitdrukkingen gelijkluidend zijn, elk van deze uitdrukkingen wordt beschermd, op voorwaarde dat de verbruiker niet wordt misleid ten aanzien van de werkelijke oorsprong van het wijnbouwproduct”.

47

De uitzonderingen voor het geval van gelijkluidendheid bedoeld artikel 5, leden 4 en 5, van bijlage 7 bij de overeenkomst, waarvan verzoekers menen dat deze krachtens het champagnebeding niet voor hen gelden, kunnen dus slechts toepassing vinden wanneer er sprake is van twee gelijkluidende en krachtens bijlage 7 bij de overeenkomst beschermde aanduidingen of uitdrukkingen.

48

Zoals hierboven echter is uiteengezet, is de benaming „champagne” geen krachtens bijlage 7 bij de overeenkomst beschermde Zwitserse benaming.

49

Dat verzoekers zich niet op een van de uitzonderingen voor het geval van gelijkluidendheid bedoeld in artikel 5, leden 4 en 5, van bijlage 7 bij de overeenkomst kunnen beroepen, vloeit dus voort uit de opzet van deze bepalingen en uit de omstandigheid dat de benaming „champagne” geen beschermde Zwitserse benaming in de zin van bijlage 7 bij de overeenkomst is.

50

Verzoekers menen dus ten onrechte dat het champagnebeding hun de mogelijkheid ontneemt om zich op een van de uitzonderingen voor het geval van gelijkluidendheid bedoeld in artikel 5, leden 4 en 5, van bijlage 7 bij de overeenkomst te beroepen.

51

Zoals reeds vermeld, luidt dat beding immers als volgt:

„De in de leden 1 [tot en met] 3 van dit artikel bedoelde exclusieve bescherming is van toepassing op de benaming ‚champagne’, die is opgenomen in de lijst van de Gemeenschap in aanhangsel [2] bij deze bijlage. Deze exclusieve bescherming belet evenwel niet dat gedurende een overgangsperiode van twee jaar die loopt vanaf de inwerkingtreding van deze bijlage, de term ‚champagne’ mag worden gebruikt om bepaalde wijnen van oorsprong uit het kanton Vaud in Zwitserland te omschrijven en aan te bieden, op voorwaarde dat deze wijnen niet op het grondgebied van de Gemeenschap in de handel worden gebracht en de verbruiker niet wordt misleid ten aanzien van de werkelijke oorsprong van de wijn.”

52

Het champagnebeding heeft dus enkel tot gevolg dat bepaalde wijnen van oorsprong uit het kanton Vaud gedurende een overgangsperiode van twee jaren buiten het grondgebied van de Gemeenschap onder de benaming „champagne” mogen worden verhandeld. Het champagnebeding vormt dus een aanpassing, ten gunste van bepaalde wijnen van oorsprong uit het kanton Vaud, van de exclusieve bescherming die krachtens artikel 5, leden 1 tot en met 3, van bijlage 7 bij de overeenkomst geldt voor de in de communautaire lijst in aanhangsel 2 bij deze bijlage opgenomen benaming „champagne”, zoals overigens tot uitdrukking komt in de eerste volzin van dit beding en in het bijwoord „evenwel” in de tweede volzin daarvan.

53

In die omstandigheden moet worden vastgesteld dat de nietigverklaring van het bestreden besluit voor zover het champagnebeding daarbij wordt goedgekeurd, niet alleen geen enkel voordeel voor verzoekers oplevert, maar zelfs in hun nadeel werkt omdat daardoor de overgangsperiode die daarbij ten gunste van hen is ingesteld, zou worden ingetrokken. Verzoekers hebben er in zoverre geen belang bij om op te komen tegen het champagnebeding en hun beroep moet uit dien hoofde niet-ontvankelijk worden verklaard.

54

Niettemin moet worden opgemerkt dat los gezien van de strikte formulering van hun vorderingen, verzoekers blijkens hun middelen in wezen opkomen tegen het hun krachtens de overeenkomst opgelegde verbod om wijn afkomstig uit de gemeente Champagne in Vaud na afloop van de in het champagnebeding opgenomen overgangsperiode van twee jaren onder de benaming „champagne” te verhandelen.

55

Zoals reeds is uiteengezet, vormt het champagnebeding weliswaar niet de rechtsgrondslag voor dit verbod, doch dit neemt niet weg dat de overeenkomst de Zwitserse Bondsstaat krachtens artikel 5, leden 1 tot en met 6, van bijlage 7 daarbij alsmede aanhangsel 2 van deze bijlage inderdaad verplicht de exclusieve bescherming van de communautaire benaming „champagne” te verzekeren en elke mogelijkheid van een uitzondering voor het geval van gelijkluidendheid ten gunste van wijn van oorsprong uit de gemeente Champagne in het kanton Vaud uitsluit. Voorts is deze omstandigheid uitdrukkelijk beklemtoond in de eerste volzin van het champagnebeding, volgens welke „de in de leden 1 [tot en met] 3 van dit artikel bedoelde exclusieve bescherming van toepassing is op de benaming ‚champagne’, die is opgenomen in de lijst van de Gemeenschap in aanhangsel [2] bij deze bijlage”, zodat dit een uitdrukkelijke formulering vormt van de regeling die voorvloeit uit het feit dat de benaming „champagne” enkel op de lijst van beschermde benamingen voor wijnbouwproducten van oorsprong uit de Gemeenschap is opgenomen.

56

Daaruit volgt dat er van uit moet worden gegaan dat het beroep in werkelijkheid is gericht tegen het stelsel van exclusieve bescherming van de communautaire benaming „champagne” zoals dit voortvloeit uit artikel 5, leden 1 tot en met 6, en aanhangsel 2 van bijlage 7 bij de overeenkomst, en waarvan het champagnebeding, en met name de eerste volzin daarvan, een expliciete uitdrukking is. Bovendien hebben de Raad en de Commissie het beroep, afgezien van hun rechtmatige bezwaren tegen het feit dat het champagnebeding een bezwarende handeling zou zijn, blijkens hun stukken op die manier opgevat, zodat het contradictoir debat niet is aangetast door verzoekers’ onnauwkeurigheid met betrekking tot het identificeren van de voor hen bezwarende handeling.

57

Bijgevolg zal het Gerecht tevens de ontvankelijkheid van het beroep onderzoeken in zoverre het de nietigverklaring van artikel 1 van het bestreden besluit betreft, voor zover daarbij het stelsel van exclusieve bescherming van de communautaire benaming „champagne”, zoals dit voorvloeit uit artikel 5, leden 1 tot en met 6, en aanhangsel 2 van bijlage 7 bij de overeenkomst (hierna: „litigieuze bepalingen van de overeenkomst”) is goedgekeurd.

58

In dit verband moet onderscheid worden gemaakt naargelang wordt ingegaan op de vraag of verzoekers door de litigieuze bepalingen van de overeenkomst worden geraakt op het grondgebied van Zwitserland dan wel op het grondgebied van de Gemeenschap.

Vraag of verzoekers door het bestreden besluit worden geraakt op het grondgebied van Zwitserland

— Argumenten van partijen

59

De Raad betoogt dat de Zwitserse Bondsstaat geen deel uitmaakt van de Gemeenschap en dat derhalve overeenkomstig artikel 299, lid 1, EG geen enkele beslissing of handeling van de Gemeenschap daar van toepassing is. Het bestreden besluit kan er dus niet toe leiden dat de overeenkomst in de Zwitserse rechtsorde wordt opgenomen, gelet op het feit dat dit daar geen werking heeft.

60

De Raad brengt in herinnering dat ingevolge artikel 26 van Verdrag inzake het verdragenrecht dat op van 23 mei 1969 te Wenen is gesloten (hierna: „Verdrag van Wenen”), elk in werking getreden verdrag de partijen verbindt en door hen te goeder trouw ten uitvoer moet worden gelegd, en dat krachtens artikel 29 van dat verdrag, tenzij een andere bedoeling uit het verdrag blijkt of op een andere wijze is komen vast te staan, een verdrag elke partij ten opzichte van haar gehele grondgebied bindt. Wat de zeven op 21 juni 1999 tussen de Zwitserse Bondsstaat enerzijds en de Europese Gemeenschap en haar lidstaten anderzijds gesloten overeenkomsten betreft, is elke partij dus gehouden die overeenkomsten te eerbiedigen en uit te voeren, en de toepassing ervan op het Zwitserse grondgebied is uitsluitend een zaak van de Zwitserse autoriteiten.

61

In dit verband merkt de Raad op dat artikel 16 van de overeenkomst preciseert dat het territoriale toepassingsgebied ervan enerzijds het gebied is waar het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap van toepassing is en anderzijds het grondgebied van Zwitserland, en dat artikel 5, lid 1, van bijlage 7 bij die overeenkomst preciseert dat „elke partij de passende rechtsmiddelen vaststelt om een doeltreffende bescherming te garanderen en te voorkomen dat een traditionele uitdrukking of geografische aanduiding wordt gebruikt voor een wijnbouwproduct dat geen recht heeft op deze uitdrukking of aanduiding”.

62

De Raad komt tot de slotsom dat de overeenkomst enkel krachtens het Zwitserse besluit tot ratificatie ervan, overeenkomstig de Zwitserse grondwettelijke voorschriften, van toepassing wordt op het grondgebied van Zwitserland, en wel onder de voorwaarden en volgens de modaliteiten die eigen zijn aan zijn rechtsorde. Enkel de Zwitserse autoriteiten zijn bevoegd en verantwoordelijk voor het vaststellen van de passende rechtsmiddelen voor de toepassing, op het grondgebied van Zwitserland, van de in artikel 5 van bijlage 7 bij de overeenkomst bedoelde rechten en verplichtingen die eventueel van toepassing zijn op verzoekers’ situatie. De Raad beklemtoont dat de Zwitserse Bondsstaat weliswaar, net als de Gemeenschap, een monistisch systeem van opneming van internationale overeenkomsten kent, doch dat deze staat autonome voorschriften heeft om te bepalen in hoeverre een overeenkomst waarbij hij partij is, rechten verleent aan particulieren, zodat zijn gerechten met betrekking tot de rechtstreekse werking van door de Gemeenschap gesloten overeenkomsten andere oplossingen kunnen geven dan de communautaire rechter. De Raad noemt als voorbeeld van een dergelijke verschillende opvatting, het arrest van het Zwitserse Tribunal fédéral van 25 januari 1979, Bosshard Partners Intertrading/Sunlight AG.

63

Ten slotte is de door verzoekers in herinnering gebrachte rechtspraak betreffende de vraag of een bepaling van een door de Gemeenschap met een derde land gesloten overeenkomst moet worden geacht rechtstreekse werking te hebben, in deze zaak niet relevant aangezien het bestreden besluit niet van toepassing is op verzoekers’ situatie. De Raad merkt bovendien op dat de eventuele nietigverklaring van het bestreden besluit door het Gerecht, ingevolge artikel 46 van het Verdrag van Wenen niet tot ongeldigheid van de overeenkomst leidt, zodat de Zwitserse autoriteiten gehouden blijven om deze te eerbiedigen en de door deze autoriteiten ter uitvoering van de overeenkomst getroffen maatregelen van kracht blijven.

64

De Commissie merkt op dat het bestreden besluit tot doel heeft de zeven op 21 juni 1999 met de Bondsstaat Zwitserland gesloten overeenkomsten namens en voor rekening van de Gemeenschap te ratificeren, en deze aldus toepasselijk te maken op het grondgebied van de Gemeenschap.

65

In dit verband volgt haars inziens uit vaste rechtspraak dat een door de Raad en/of de Commissie in overeenstemming met het Verdrag gesloten overeenkomst, wat de Gemeenschap betreft, een handeling is welke door een van haar instellingen is verricht, en dat de bepalingen van een dergelijke overeenkomst vanaf de inwerkingtreding daarvan een integrerend bestanddeel van de communautaire rechtsorde vormen (arresten Hof van 30 april 1974, Haegeman, 181/73, Jurispr. blz. 449, punten 4 en 5, en 30 september 1987, Demirel, 12/86, Jurispr. blz. 3719, punt 7).

66

De handelingen van de instellingen hebben in beginsel dezelfde territoriale werkingssfeer als het oprichtingsverdrag waarop zij zijn gebaseerd. Zo is een handeling van een gemeenschapsinstelling krachtens artikel 299, lid 1, EG niet van toepassing op het grondgebied van een derde staat en kan die handeling de op het grondgebied van die staat, overeenkomstig de regeling van die staat, ontstane en uitgeoefende rechten niet aantasten.

67

De litigieuze bepalingen van de overeenkomst zijn dus slechts toepasselijk en kunnen slechts op verzoekers worden toegepast krachtens de door de Zwitserse autoriteiten vastgestelde ratificatiehandeling waarbij zij officieel hun instemming tot uitdrukking brengen om door de overeenkomst te zijn gebonden alsmede hun toezegging om de noodzakelijke maatregelen te treffen voor toepassing daarvan op hun grondgebied, overeenkomstig de artikelen 14 en 16 van de overeenkomst.

68

De Commissie meent derhalve dat het bestreden besluit, te weten de namens en voor rekening van de Gemeenschap vastgestelde akte van goedkeuring, niet toepasselijk is op het grondgebied van Zwitserland, en dat het niet tot doel heeft – en niet tot gevolg kan hebben – verzoekers’ activiteit in Zwitserland te regelen, en bijgevolg evenmin hun enig verbod kan opleggen. De eventuele nietigverklaring van het bestreden besluit heeft dus geen enkele invloed op hun situatie op het grondgebied van Zwitserland, zodat verzoekers er geen belang bij hebben om op te komen tegen het bestreden besluit.

69

De Franse Republiek, interveniënte, betoogt dat het bestreden besluit het besluit is waarbij namens de Gemeenschap de zeven op 21 juni 1999 ondertekende overeenkomsten zijn gesloten. Het heeft tot doel deze toepasselijk te maken op het grondgebied van de Gemeenschap. Uit artikel 299, lid 1, EG volgt dat een door een gemeenschapsinstelling vastgestelde handeling enkel op het grondgebied van de lidstaten van de Gemeenschap van toepassing is, en niet op dat van een derde staat. Deze handeling is dus niet van toepassing op het grondgebied van Zwitserland, zodat verzoekers’ rechten niet kunnen worden aangetast door het bestreden besluit. Om van toepassing te zijn op het grondgebied van Zwitserland, moeten de autoriteiten van deze staat die overeenkomsten immers eerst ratificeren.

70

Bovendien bepaalt artikel 5, lid 1, van bijlage 7 bij de overeenkomst, wat de geografische aanduidingen betreft, dat „elke Partij de passende rechtsmiddelen vaststelt om een doeltreffende bescherming te garanderen en te voorkomen dat een traditionele uitdrukking of geografische aanduiding wordt gebruikt voor een wijnbouwproduct dat geen recht heeft op deze uitdrukking of aanduiding”. Enkel een besluit van de Zwitserse autoriteiten kan dus tot gevolg hebben dat de verzoekers’ rechten en verplichtingen in Zwitserland worden aangetast.

71

Verzoekers betogen dat overeenkomstig de rechtspraak elke handeling van de Raad houdende sluiting van een internationale overeenkomst, zelf een handeling is die vatbaar is voor een beroep uit hoofde van artikel 230 EG (arresten Hof van 9 augustus 1994, Frankrijk/Commissie, C-327/91, Jurispr. blz. I-3641, punt 16, en 10 maart 1998, Duitsland/Raad, C-122/95, Jurispr. blz. I-973, punten 41 en 42; advies van het Hof 3/94 van 13 december 1995, uitgebracht krachtens artikel 228 EG-Verdrag, Jurispr. blz. I-4577, punt 22).

72

Zij menen dat de argumenten van de Raad en van de Commissie op de onjuiste premisse zijn gebaseerd dat een gemeenschapshandeling naar haar aard geen gevolgen kan hebben buiten het grondgebied van de Gemeenschap. De handeling waarbij de Gemeenschap een overeenkomst met een derde staat sluit, bepaalt immers het bestaan van die overeenkomst op internationaal niveau. In casu is de overeenkomst dus pas bindend geworden na de ratificatiebeslissing van de Zwitserse Conseil fédéral van 16 oktober 2000 enerzijds, en het besluit van de Raad van 4 april 2000 houdende goedkeuring van die overeenkomst anderzijds. Het is dus onjuist om te stellen dat verzoekers enkel door de ratificatie van de litigieuze bepalingen van de overeenkomst door de Zwitserse Bondsstaat worden geraakt, aangezien verzoekers zonder het bestreden besluit niet hun recht zou zijn ontnomen om de wijn die zij produceren onder de benaming „champagne” te verhandelen.

73

Verzoekers beklemtonen in dit verband dat het bestreden besluit van na de ratificatie van de overeenkomst door de Zwitserse Bondsstaat dateert. Vóór de vaststelling van dit besluit gold voor de Zwitserse Bondsstaat niet de uit de litigieuze bepalingen van de overeenkomst voortvloeiende verplichting, en deze verplichting is pas na de vaststelling van dit besluit, wat een voorwaarde is voor inwerkingtreding van de overeenkomst, ontstaan. Dat verzoekers de gemeentelijke oorsprongsbenaming (appellation communale) „champagne” niet mogen blijven gebruiken, is dus rechtstreeks terug te voeren op het bestreden besluit.

74

Het feit dat de onrechtmatigheid van een handeling te wijten is aan het samengaan van twee factoren, te weten de ratificatiebesluiten van de Gemeenschap en van de Zwitserse Bondsstaat, betekent niet dat geen van deze twee factoren middels een beroep tot nietigverklaring kan worden aangevochten, hetgeen wel de consequentie van het standpunt van de Raad zou zijn.

75

Het Hof heeft overigens erkend dat beroepen tot nietigverklaring die zijn ingesteld tegen de handelingen houdende goedkeuring van internationale verdragen ontvankelijk zijn, zonder onderscheid te maken naargelang de gevolgen ervan intern dan wel extern zijn (arresten Frankrijk/Commissie, zie punt 71 supra, en Duitsland/Raad, zie punt 71 supra; arresten Hof van 10 december 2002, Commissie/Raad, C-29/99, Jurispr. blz. I-11221, en 12 december 2002, Commissie/Raad, C-281/01, Jurispr. blz. I-12049).

76

Voorts zou het, indien men de stelling van de Raad zou volgen, de gemeenschapsinstellingen vrij staan om de communautaire rechtsvoorschriften te schenden, met name de grondrechten, wanneer zij in het kader van hun externe bevoegdheid handelen en de betrokken handeling enkel gevolgen heeft op het grondgebied van een derde staat.

77

Wat de uitlegging van artikel 299 EG door de Raad betreft, betogen verzoekers dat deze eraan voorbijgaat dat de territoriale werkingssfeer van de communautaire rechtsorde verdergaat dan de som van de grondgebieden van de lidstaten en zich uitstrekt tot elke plek waar de lidstaat uit enigerlei hoofde handelt op het gebied van de aan de Gemeenschap verleende bevoegdheden. De Gemeenschap is aldus bevoegd om kartels te bestraffen of extracommunautaire concentraties te verbieden (arresten Hof van 27 september 1988, Ahlström Osakeyhtiö e.a./Commissie, 89/85, 104/85, 114/85, 116/85, 117/85 en 125/85–129/85, Jurispr. blz. 5193, en 28 april 1998, Javico, C-306/96, Jurispr. blz. I-1983; arrest Gencor/Commissie, zie punt 39 supra).

78

In casu volgt uitdrukkelijk uit bewoordingen van het champagnebeding dat dit bedoelt rechtsgevolgen te hebben zowel op het grondgebied van de Gemeenschap als op dat van Zwitserland. Het verbiedt immers dat op laatstbedoeld grondgebied de benaming „champagne”, hoewel deze volgens Zwitsers recht beschermd is, wordt gebruikt door de wijnbouwers van de gemeente Champagne in Vaud. Verzoekers betogen in dit verband dat het verdrag tussen de Franse Republiek en de Zwitserse Bondsstaat inzake de bescherming van herkomstaanduidingen, oorsprongsbenamingen en andere geografische benamingen, ondertekend te Bern op 14 mei 1974 (hierna: „Frans-Zwitsers verdrag”), het gebruik van deze benaming, krachtens de uitzondering voor het geval van gelijkluidendheid opgenomen in artikel 2, lid 3, daarvan, toestond voor de wijnen van oorsprong uit Champagne in het kanton Vaud. Deze omstandigheid is overigens niet betwist door de producenten uit de Champagnestreek.

79

Bovendien bepaalt artikel 46 van het Verdrag van Wenen, dat de Raad tot staving van zijn redenering noemt, enkel dat een staat niet het feit mag aanvoeren dat zijn instemming om door een verdrag gebonden te worden ongeldig is omdat deze instemming is gegeven in strijd met een bepaling van zijn nationale recht betreffende de bevoegdheid tot het sluiten van verdragen. Dat geval is geenszins aan de orde in de onderhavige situatie, waarin een grondrecht wordt geschonden. Hoe dan ook maakt artikel 46 van dat verdrag een voorbehoud voor het geval dat de schending onmiskenbaar is, hetgeen in casu het geval is aangezien de litigieuze bepalingen van de overeenkomst een kennelijke en ernstige schending vormen van verzoekers’ eigendomsrecht en van hun vrijheid om een economische activiteit uit te oefenen. Voorts zou door nietigverklaring van het bestreden besluit de litigieuze bepalingen van de overeenkomst elke waarde worden ontnomen, en zouden deze bepalingen overeenkomstig artikel 60 en volgende van het Verdrag van Wenen door partijen bij de overeenkomst niet meer behoeven te worden toegepast.

80

Wat ten slotte de redenering van de Raad betreft dat verzoekers niet rechtstreeks zouden zijn geraakt door de litigieuze bepalingen van de overeenkomst, brengen zij in herinnering dat een verzoeker volgens vaste rechtspraak van het Hof en het Gerecht rechtstreeks wordt geraakt indien de getroffen gemeenschapshandeling ten aanzien van hem onmiddellijke werking heeft, zonder dat optreden van een nationale of communautaire autoriteit nadien nodig is. Wanneer er echter sprake is van een zuivere uitvoeringshandeling, wordt de rechtstreekse band tussen de gemeenschapshandeling en de verzoeker niet verbroken (arrest Hof van 13 mei 1971, International Fruit Company e.a./Commissie, 41/70–44/70, Jurispr. blz. 411).

81

Uit vaste rechtspraak volgt dus dat de voorwaarde dat de particulier rechtstreeks geraakt moet zijn door de bestreden communautaire maatregel, vereist dat die maatregel rechtstreeks gevolgen heeft voor de rechtspositie van de particulier en aan degenen tot wie hij is gericht en die met de uitvoering ervan zijn belast, geen beoordelingsbevoegdheid laat, omdat de uitvoering zuiver automatisch en alleen op grond van de communautaire regeling gebeurt, zonder dat daarvoor nadere regels moeten worden gesteld (arrest Hof van 5 mei 1998, Dreyfus/Commissie, C-386/96 P, Jurispr. blz. I-2309, punt 43).

82

Verzoekers aanvaarden aldus dat wanneer een maatregel wel een ruime speelruimte laat aan de staten die zijn belast met de omzetting ervan in hun nationale recht, enkel de vastgestelde uitvoeringsbepalingen de situatie van de partijen zouden kunnen raken.

83

Dit gaat echter niet op in het onderhavige geval omdat het champagnebeding duidelijk en nauwkeurig is en is geformuleerd in eenduidige bewoordingen die geen enkele beoordelingsmarge laten bij de vaststelling van de maatregelen die noodzakelijk zijn ter verzekering van de uitvoering en de efficiënte toepassing van de litigieuze bepalingen van de overeenkomst. De Raad en de Commissie beklemtonen overigens zelf het feit dat de Zwitserse Bondsstaat krachtens artikel 14 van de overeenkomst gehouden is, om op straffe van internationale aansprakelijkheid, alle dienstige algemene of bijzondere maatregelen te nemen om nakoming van de overeenkomst te waarborgen.

84

Voorts is de schending van het gemeenschapsrecht niet terug te voeren op de eventuele handelwijze van Zwitserland, maar op de litigieuze bepalingen van de overeenkomst, die Zwitserland verplichten, op vergelijkbare wijze als in de situatie die aan de orde is in het arrest van het Hof van 5 november 2002, Commissie/Duitsland (C-476/98, Jurispr. blz. I-9855), om de dienstige maatregelen te nemen om de goede uitvoering te verzekeren.

85

Verzoekers menen aldus dat het bestreden besluit jegens hen rechtsgevolgen teweegbrengt en dat het Gerecht bevoegd is om kennis te nemen van het beroep, omdat het in dit opzicht niet ter zake doet dat het om de context van internationale overeenkomsten gaat, nu het Hof heeft beklemtoond dat de uitoefening van de bevoegdheden die de Gemeenschap op internationaal gebied zijn toevertrouwd, niet aan de in artikel 230 EG voorziene rechterlijke toetsing onttrokken kan blijven (arresten Frankrijk/Commissie, zie punt 71 supra, en Duitsland/Raad, zie punt 71 supra).

— Beoordeling door het Gerecht

86

Vooraf zij eraan herinnerd, dat voor ontvankelijkheid van een beroep uit hoofde van artikel 230, eerste alinea, EG de bestreden handeling een handeling van een instelling moet zijn die bindende rechtsgevolgen in het leven roept welke de belangen van de verzoeker kunnen aantasten doordat zij diens rechtspositie aanmerkelijk wijzigen (arrest Hof van 31 maart 1998, Frankrijk e.a./Commissie, C-68/94 en C-30/95, Jurispr. blz. I-1375, punt 62; arrest Gerecht van 4 maart 1999, Assicurazioni Generali en Unicredito/Commissie, T-87/96, Jurispr. blz. II-203, punt 37; zie tevens in die zin arresten Hof van 31 maart 1971, Commissie/Raad, het zogenoemde „AETR”-arrest, 22/70, Jurispr. blz. 263, en Frankrijk/Commissie, zie punt 71 supra, punt 14).

87

Ofschoon een overeenkomst tussen de Gemeenschap enerzijds en een derde staat of een internationale organisatie anderzijds, als instrument om de gezamenlijke wil van deze lichamen tot uiting te brengen, niet als een handeling van de instellingen kan worden aangemerkt, en derhalve niet vatbaar is voor een beroep uit hoofde van artikel 230 EG, is volgens vaste rechtspraak de handeling waarbij de bevoegde gemeenschapsinstelling de overeenkomst heeft beoogd te sluiten, wel een handeling van de instellingen in de zin van dat artikel en kan daartegen derhalve beroep tot nietigverklaring worden ingesteld (zie in die zin arrest Frankrijk/Commissie, zie punt 71 supra, punt 17; advies 3/94, zie punt 71 supra, punt 22, en arrest Duitsland/Raad, zie punt 71 supra, punt 42).

88

Daaruit volgt dat verzoekers’ beroep enkel de nietigverklaring van het bestreden besluit kan betreffen en slechts ontvankelijk is voor zover dat besluit bindende rechtsgevolgen meebrengt welke de belangen van de verzoekers kunnen aantasten doordat zij hun rechtspositie aanmerkelijk wijzigen.

89

In dit verband dient in herinnering te worden gebracht dat het in artikel 2, lid 1, van het Handvest van de Verenigde Naties neergelegde beginsel van soevereiniteit van de staten impliceert dat het in beginsel aan elke staat is om op zijn grondgebied regelgevend op te treden en dat een staat unilateraal in beginsel dus alleen op zijn eigen grondgebied bindende regels kan opleggen. Zo dient ook wat de Gemeenschap betreft te worden beklemtoond dat het EG-Verdrag krachtens artikel 299 EG en volgens de bijzondere modaliteiten voor bepaalde in deze bepaling genoemde gebieden, enkel van toepassing is op het grondgebied van de lidstaten.

90

Daaruit volgt dat een krachtens het Verdrag vastgestelde handeling van de instellingen als unilaterale handeling van de Gemeenschap buiten het aldus omlijnde grondgebied geen rechten en verplichtingen in het leven kan roepen. Derhalve kan het bestreden besluit enkel dat grondgebied als toepassingsgebied hebben en heeft het geen enkel rechtsgevolg op het grondgebied van Zwitserland. Enkel de overeenkomst, waartegen overeenkomstig hetgeen hierboven is uiteengezet geen beroep kan worden ingesteld, is bedoeld om rechtsgevolgen teweeg te brengen op het grondgebied van Zwitserland, en wel volgens de eigen modaliteiten van de rechtsorde van deze staat en nadat de overeenkomst is geratificeerd volgens de procedures die daar van toepassing zijn.

91

Het bestreden besluit, dat namens en voor rekening van de Gemeenschap door de Raad en de Commissie is vastgesteld, wijzigt dus niet verzoekers’ rechtspositie op het grondgebied van Zwitserland, omdat die positie enkel wordt beheerst door de door die staat in de uitoefening van zijn soevereine bevoegdheid vastgestelde voorschriften. De gesteld nadelige gevolgen die de overeenkomst op het grondgebied van Zwitserland ten aanzien van verzoekers teweegbrengt, zijn immers uitsluitend terug te voeren op de omstandigheid dat de Zwitserse Bondsstaat er door de soevereine beslissing om die overeenkomst te ratificeren mee heeft ingestemd om daardoor gebonden te zijn en overeenkomstig artikel 14 van die overeenkomst heeft toegezegd om de dienstige maatregelen te nemen om de nakoming van de daaruit voortvloeiende verplichtingen te waarborgen, waaronder die welke voortvloeien uit de litigieuze bepalingen van de overeenkomst.

92

Hiervoor is overigens steun te vinden in artikel 16 van de overeenkomst, waarin is bepaald dat deze overeenkomst van toepassing is in de gebieden waar het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap van toepassing is, onder de in dat Verdrag vastgestelde voorwaarden, en op het grondgebied van Zwitserland, juncto artikel 17, lid 1, eerste volzin, van de overeenkomst, volgens welke deze door de partijen volgens hun eigen procedures wordt geratificeerd of goedgekeurd.

93

Het enkele feit dat het bestreden besluit ingevolge het formele dispositief inzake de inwerkingtreding in artikel 17, lid 1, tweede volzin, van de overeenkomst, volgens welke deze in werking treedt op de eerste dag van de tweede maand volgende op de laatste kennisgeving van de neerlegging van de ratificatie- of goedkeuringsinstrumenten van de zeven sectorovereenkomsten, tot de inwerkingtreding heeft geleid, heeft geen enkele invloed op het hierboven genoemde algemene beginsel dat elke staat in beginsel als enige bevoegd is om op zijn grondgebied unilateraal bindende voorschriften op te leggen. Hoewel immers dient te worden erkend dat de nietigverklaring van het bestreden besluit krachtens artikel 17 van de overeenkomst tot schorsing daarvan leidt, moet worden vastgesteld dat dit enerzijds tevens het geval is bij nietigverklaring van het ratificatiebesluit door de Zwitserse Bondsstaat, en vooral, anderzijds, dat deze eventualiteit louter het gevolg is van de procedurele en formele voorwaarden voor inwerkingtreding van de overeenkomst en vanzelfsprekend niet tot de slotsom kan leiden dat het toepassingsgebied van het bestreden besluit zich tot het grondgebied van Zwitserland uitstrekt.

94

Ten slotte is weliswaar geoordeeld dat de uitoefening van de bevoegdheden die de gemeenschapsinstellingen op internationaal gebied zijn toevertrouwd, niet aan de in artikel 230 EG voorziene rechterlijke wettigheidstoetsing onttrokken kan blijven (arrest Frankrijk/Commissie, zie punt 71 supra, punt 16), doch dient te worden beklemtoond dat indien in casu de ontvankelijkheid van het beroep wordt aanvaard voor zover het de gevolgen van litigieuze bepalingen van de overeenkomst op het grondgebied van Zwitserland betreft, dit ertoe zou leiden dat de gemeenschapsrechter zich moet uitspreken over de rechtmatigheid, vanuit het gezichtspunt van het gemeenschapsrecht, van aan een derde staat verleende rechten of van door die staat aangegane verplichtingen, die voortvloeien uit een internationale overeenkomst waarmee hij vrij en soeverein heeft ingestemd in het kader van zijn buitenlandse betrekkingen. Een dergelijke toetsing zou klaarblijkelijk buiten het kader van de bevoegdheden van het Gerecht, zoals deze bij het EG-Verdrag zijn omlijnd, vallen.

95

Gelet op het voorgaande brengt het bestreden besluit geen enkel bindend rechtsgevolg mee waardoor verzoekers’ rechtspositie op het grondgebied van Zwitserland wordt gewijzigd en vormt het uit dien hoofde geen handeling waartegen op basis van artikel 230 EG beroep kan worden ingesteld. Om die redenen moet verzoekers’ redenering waarmee moest worden aangetoond dat zij door dit besluit rechtstreeks worden geraakt in de zin van artikel 230, vierde alinea, EG, als irrelevant worden afgewezen omdat deze kwestie vooronderstelt dat de bestreden handeling jegens hen bindende rechtsgevolgen teweegbrengt.

96

Bijgevolg moet het onderhavige beroep niet-ontvankelijk worden verklaard voor zover het de nietigverklaring van het bestreden besluit ten aanzien van het grondgebied van Zwitserland betreft.

Vraag of verzoekers door het bestreden besluit worden geraakt op het grondgebied van de Gemeenschap

— Argumenten van partijen

97

De Raad betoogt dat de wijn van oorsprong uit de Franse Champagnestreek in de Gemeenschap als v.q.p.r.d. exclusieve bescherming geniet waaraan niet wordt afgedaan door de litigieuze bepalingen van de overeenkomst.

98

In zijn verweerschrift voegt de Raad daar in antwoord op schriftelijke vragen van het Gerecht aan toe dat een geografische aanduiding krachtens artikel 36 van verordening nr. 753/2002, waarin de voorwaarden zijn gesteld waaronder de naam van een geografische aanduiding op het etiket van in de Gemeenschap ingevoerde wijn mag staan, niet tot verwarring mag leiden met een geografische aanduiding die wordt gebruikt voor de omschrijving van een v.q.p.r.d., een tafelwijn of een andere ingevoerde wijn, die voorkomt op de lijsten van de tussen derde landen en de Gemeenschap gesloten overeenkomsten.

99

In casu meent de Raad dat de in artikel 36, lid 3, tweede alinea, van verordening nr. 753/2002 opgenomen uitzondering voor het geval van gelijkluidendheid, gelet op het evidente gevaar voor verwarring dat deze gelijkluidendheid bij de consument teweegbrengt, niet kan gelden voor wijnen afkomstig uit de gemeente Champagne in Vaud. Voorts maken de veel hogere status en betere reputatie van de Franse gecontroleerde oorsprongsbenamingen het delen van een dergelijke benaming, in strijd met de vereisten van deze bepaling, bijzonder onbillijk.

100

De Raad merkt voorts op dat voor geen enkele geografische aanduiding van een derde staat uit hoofde van artikel 36, lid 3, toestemming is gegeven om op het communautaire grondgebied te worden gebruikt. Bijlage VI bij verordening nr. 753/2002, waarin de geografische aanduidingen en traditionele vermeldingen worden genoemd waarvoor de uitzondering voor het geval van gelijkluidendheid geldt, is immers leeg. Voor de Zwitserse geografische aanduiding „champagne” geldt dus geenszins de bij die verordening voorziene uitzondering voor het geval van gelijkluidendheid, zodat verzoekers wijn afkomstig uit de gemeente Champagne niet onder die benaming mogen verhandelen.

101

De Raad betoogt derhalve dat de toe te kennen bescherming en de regels voor het gebruik van de gecontroleerde oorsprongsbenaming „champagne” in de Gemeenschap, zowel vóór als na de overeenkomst, worden beheerst door de verordeningen nrs. 1493/1999 en 753/2002. Hoewel voorts in deze verordeningen de mogelijkheid voor verzoekers is ingeruimd om gebruik te maken van de benaming „champagne” voor wijn afkomstig uit de gemeente Champagne in het kanton Vaud, is deze mogelijkheid niet gewijzigd door de overeenkomst, waarin geen regels zijn opgenomen inzake de bescherming die door elke partij aan zijn eigen geografische aanduidingen op zijn grondgebied moet worden verleend. Het bestreden besluit voert derhalve geen enkele nieuwe bepaling in betreffende de verhandeling op het communautaire grondgebied van uit Zwitserland ingevoerde wijn met de benaming „champagne”, zodat dat besluit verzoekers niet rechtstreeks raakt.

102

Aan deze slotsom wordt niet afgedaan door het Frans-Zwitsers verdrag, dat slechts één benaming „champagne” erkent, te weten die welke de mousserende wijnen uit de Franse Champagnestreek omschrijft. Artikel 2, derde alinea, van dat verdrag creëert immers een afwijking van de in de eerste alinea vastgestelde verplichtingen. Deze afwijking is als volgt geformuleerd:

„Indien een van de ingevolge de eerste alinea beschermde benamingen overeenkomt met de naam van een gebied of een plaats buiten het grondgebied van de Franse Republiek, sluit de eerste alinea niet uit dat de benaming voor de in dat gebied of die plaats vervaardigde producten of waren wordt gebruikt. Bij protocol kunnen evenwel aanvullende voorschriften worden vastgesteld.”

103

Deze bepaling heeft dus tot gevolg dat het de Zwitserse Bondsstaat wordt toegestaan om af te wijken van de verplichting van de eerste alinea, volgens welke de benaming „champagne”„op het grondgebied van de Zwitserse Bondsstaat aan Franse producten en waren” is voorbehouden. Deze bepaling heeft echter niet tot doel vast te stellen welke bescherming op het grondgebied van Frankrijk aan de benaming „champagne” moet worden toegekend en interfereert derhalve niet met de communautaire wijnbouwregeling, waarin deze gecontroleerde oorsprongsbenaming op het communautaire grondgebied is voorbehouden aan bepaalde wijnen uit de Franse Champagnestreek.

104

Bovendien heeft de Raad in antwoord op schriftelijke vragen van het Gerecht betoogd dat verzoekers niet rechtens genoegzaam bewijzen dat de benaming „champagne” krachtens Zwitsers recht was beschermd als gecontroleerde oorsprongsbenaming.

105

De beschikking van de Zwitserse Conseil fédéral van 7 december 1998 inzake de wijnbouw en de invoer van wijn, noemt immers drie types benamingen: de oorsprongsbenaming, de gecontroleerde oorsprongsbenaming en de herkomstaanduiding. Krachtens deze regeling is de oorsprongsbenaming voorbehouden aan wijn van druiven die in het betrokken geografische gebied zijn geoogst en van nature een minimumsuikergehalte bevatten. De gecontroleerde oorsprongsbenaming voldoet daarentegen, bovenop dat voor de oorsprongsbenaming geldende suikergehalte, aan „door het kanton gestelde bijkomende vereisten” die ten minste betrekking moeten hebben op „de afbakening van de productiegebieden […], de wijnstokrassen […], de teeltmethoden […], het natuurlijke suikergehalte […], het maximale rendement per eenheid oppervlakte […], de vinificatiemethoden [en] de analyse en het organoleptisch onderzoek”.

106

De Raad erkent dat overeenkomstig artikel 16 van de regeling van 19 juni 1985 inzake de oorsprongsbenamingen van wijn uit Vaud (hierna: „regeling inzake de oorsprongsbenamingen van wijn uit Vaud”) „de op het grondgebied van een gemeente geoogste wijn recht heeft op de benaming van die gemeente”. Dit recht is echter in strijd met de van na deze regeling daterende beschikking van de Zwitserse Conseil fédéral van 7 december 1998 inzake de wijnbouw en de invoer van wijn, die de gecontroleerde oorsprongsbenamingen voorbehoudt aan wijn die voldoet aan strengere kwaliteitsvoorwaarden dan de enkele voorwaarde, in verband met gemeentelijke oorsprongsbenamingen, dat 51 % van de wijn op het grondgebied van de betrokken gemeente moet zijn geoogst.

107

De Raad voegt daaraan toe dat de oorsprongsaanduidingen van wijn uit Vaud overeenkomstig artikel 3 van de regeling van 28 juni 1995 inzake de gecontroleerde oorsprongsbenamingen van wijn uit Vaud, uitsluitend zijn voorbehouden aan wijnen met gecontroleerde oorsprongsbenamingen en dat onder gecontroleerde oorsprongsbenaming wordt verstaan de – al dan niet geografische – traditionele aanduidingen van wijn van categorie 1 in de zin van de artikelen 1 tot en met 4 van de regeling van 26 maart 1993 inzake de kwaliteit van wijn uit Vaud.

108

In dit verband betoogt de Raad dat volgens artikel 1 van de regeling van 26 maart 1993 inzake de kwaliteit van wijn uit Vaud, enkel wijn uit oogsten met bepaalde natuurlijke minimumgehalten aan suiker, die per wijnstokras en per benaming zijn vastgesteld, een oorsprongsbenaming van de wijnbouwstreek, van de productieplaats of van een ondereenheid van de productieplaats (gemeente, wijngaard, kasteel, abdij, landgoed, kadastrale aanduiding of buurtschap) mogen dragen. Zoals de Raad beklemtoont staat de benaming „Bonvillars” wel op de lijst van benamingen, maar „champagne” niet.

109

De Raad meent aldus dat de benaming „champagne” geen gecontroleerde oorsprongsbenaming is en evenmin een oorsprongsbenaming, maar enkel een geografische aanduiding zonder enig verband met kwaliteit of reputatie. Deze benaming impliceert volgens Zwitsers recht immers enkel een zuiver geografisch vereiste, te weten dat de wijn voor ten minste 51 % uit in de gemeente Champagne geoogste druiven is bereid.

110

Deze uitlegging vindt bevestiging in de regeling van het kanton Vaud van 16 juli 1993 inzake de beperking van de productie en de officiële controle van de oogst. De Raad merkt op dat ingevolge artikel 1 van deze regeling het kantonale wijngaardenregister de situatie van de wijnbouwpercelen van elke eigenaar weergeeft. Volgens artikel 3 daarvan moet dat register de benaming vermelden in de zin van de regeling inzake de oorsprongsbenamingen van wijn uit Vaud. Het door verzoekers overgelegde kantonale wijngaardregister vermeldt echter duidelijk dat de voor alle verzoekers geldende benaming „Bonvillars” is.

111

De Commissie betoogt dat het gebruik van de benaming „champagne” op het communautaire grondgebied sinds lange tijd is voorbehouden aan wijn afkomstig uit de Franse Champagnestreek. De litigieuze bepalingen van de overeenkomst doen daaraan geen afbreuk.

112

In antwoord op schriftelijke vragen van het Gerecht heeft de Commissie betoogd dat de uitzondering voor het geval van gelijkluidendheid, die is opgenomen in artikel 29, lid 3, laatste alinea, van verordening nr. 2392/89, die tot 1 augustus 2003 gold, bij beschikking van de Commissie, na een verzoek om afwijking van het bepaalde in lid 2 van dit artikel, kon worden toegekend. Een dergelijk verzoek is echter niet ingediend met betrekking tot wijn uit de gemeente Champagne in Zwitserland.

113

Voorts is de uitzondering voor het geval van gelijkluidendheid bedoeld in artikel 36, lid 3, tweede alinea, van verordening nr. 753/2002, die sinds 1 augustus 2003 geldt, bedoeld om enkel te worden toegepast indien de betrokken geografische aanduiding als zodanig door de derde staat is erkend en beschermd, overeenkomstig artikel 24, lid 9, van de Overeenkomst inzake de handelsaspecten van de intellectuele eigendom, van 15 april 1994 (PB L 336, blz. 214; hierna: „TRIP’s-overeenkomst”), waarin is bepaald dat er „krachtens deze Overeenkomst geen verplichting bestaat tot bescherming van geografische aanduidingen die niet of niet langer zijn beschermd in hun land van oorsprong, of die in dat land in onbruik zijn geraakt”.

114

Aangezien de Zwitserse Bondsstaat de geografische aanduiding „champagne” in het kanton Vaud in het kader van de overeenkomst dus niet heeft bedoeld te beschermen, kan de in verordening nr. 753/2002 opgenomen uitzondering voor het geval van gelijkluidendheid geen toepassing vinden. Voorts is bijlage VI bij die verordening, waarin de aanduidingen en de praktische voorwaarden van gelijkluidende geografische aanduidingen van derde landen zijn opgenomen, leeg, aangezien tot op heden geen enkel verzoek in verband met gelijkluidendheid is ingediend.

115

Bovendien heeft de Commissie er in antwoord op een schriftelijke vraag van het Gerecht over het bestaan van een gecontroleerde gemeentelijke oorsprongsbenaming ten gunste van de gemeente Champagne, op gewezen dat de benaming „champagne” blijkens de regeling inzake de oorsprongsbenamingen van wijn uit Vaud enkel een herkomstaanduiding was die geen enkel recht van industriële en commerciële eigendom doet ontstaan zolang er geen aan de op het grondgebied van deze gemeente geproduceerde wijn eigen kwaliteiten zijn erkend en in de toepasselijke Zwitserse regeling zijn vastgelegd.

116

Ten slotte merkt de Commissie op dat verzoekers zelf erkennen dat zij de wijn die zij produceren nooit onder de benaming „champagne” op het grondgebied van de Gemeenschap hebben verhandeld, doch dat zij ongeveer duizend flessen per jaar onder de benaming „arquebuse” naar de Gemeenschap uitvoeren, hetgeen bewijst dat de in de gemeenschapsregeling opgenomen uitzondering voor gelijkluidendheid nooit op hen is toegepast.

117

De Commissie leidt uit een en ander af dat het bestreden besluit verzoekers’ rechtspositie op het communautaire grondgebied niet wijzigt, zodat zij er geen belang bij hebben om op te komen tegen deze handeling.

118

De Franse Republiek, interveniënte in het geding, betoogt dat de Franse wijn uit de Champagne in de Gemeenschap wordt beschermd als v.q.p.r.d. en uit dien hoofde recht heeft op exclusiviteit van de benaming „champagne”. Het bestreden besluit tast verzoekers’ rechtspositie dus niet rechtstreeks aan, zodat het beroep niet-ontvankelijk is.

119

Voorts meent de Franse Republiek dat de vermelding van de gemeente krachtens de toepasselijke Zwitserse regeling te vergelijken is met het geven van een precisering over de herkomst van de wijn binnen de productieplaats die één geheel vormt en dat een dergelijke vermelding niet kan worden gelijkgesteld met een oorsprongsbenaming. Een oorsprongsbenaming impliceert immers dat is voldaan aan bepaalde voorwaarden in verband met de kenmerken van het product, zoals het geval is voor de benaming „Bonvillars”, maar niet voor de gemeente Champagne. De Franse Republiek merkt in dit verband op dat is indien dit anders zou zijn er voor deze gemeente een specifieke vermelding zou zijn opgenomen in de regeling inzake de oorsprongsbenamingen van wijn uit Vaud, hetgeen niet het geval is. Zij meent aldus dat er geen bewijs is geleverd voor het bestaan van een door het Zwitsers recht beschermde gecontroleerde oorsprongsbenaming „champagne”.

120

Verzoekers betwisten de stelling van de Raad, de Commissie en de Franse Republiek dat hun rechtspositie op het communautaire grondgebied niet is gewijzigd door de litigieuze bepalingen van de overeenkomst. Zij betogen in dit verband dat de benaming „champagne” weliswaar een gecontroleerde oorsprongsbenaming in de zin van het gemeenschapsrecht is, doch dat deze omstandigheid niet heeft belet dat de wijn uit Vaud die zij produceren, in de Gemeenschap wordt verhandeld. Op basis van brieven van de vertegenwoordiger van de producenten uit de Champagnestreek, betogen verzoekers dat die producenten zich er niet tegen hebben verzet dat de op het grondgebied van de gemeente Champagne in Vaud geproduceerde wijn onder de benaming „champagne” wordt verhandeld.

121

In antwoord op een schriftelijke vraag van het Gerecht hebben verzoekers gepreciseerd dat na verificatie was gebleken dat de in het verzoekschrift genoemde export naar België van ongeveer duizend flessen in de gemeente Champagne geproduceerde wijn per jaar, niet had plaatsgevonden onder de benaming „champagne” maar onder de benaming „arquebuse”.

122

Verzoekers merken echter op dat krachtens de artikelen 26, lid 1, en 29 van verordening nr. 2392/89, in het geval van gelijkluidendheid de benaming van de wijn afkomstig uit een derde land kan worden gebruikt wanneer de benaming in dat land volgens oud en vast gebruik voor een wijn wordt gebruikt, op voorwaarde dat het gebruik van deze naam door dat land wordt geregeld, hetgeen in casu kennelijk het geval is. Dat artikel 29, lid 3, van deze verordening voorziet in de vaststelling van afwijkende beslissingen om in aanmerking te komen voor de uitzondering van gelijkluidendheid, is in casu irrelevant omdat artikel 2, derde alinea, van het Frans-Zwitsers verdrag van rechtswege een uitzondering voor het geval van gelijkluidendheid toekent. Uit deze bepaling volgt immers dat indien een van de volgens de eerste alinea ervan beschermde benamingen overeenkomt met de naam van een gebied of van een plaats buiten het grondgebied van de Franse Republiek, deze bescherming niet uitsluit dat de benaming wordt gebruikt voor producten of waren die in dat gebied of die plaats zijn vervaardigd. Dit vindt overigens vestiging in het advies van 22 december 2003 van de Conseil d’État van het kanton Vaud.

123

Wat verordening nr. 753/2002 betreft beklemtonen verzoekers dat artikel 36 daarvan eveneens bepaalt dat bepaalde aanduidingen die gelijkluidend zijn met geografische aanduidingen die worden gebruikt voor de omschrijving van een v.q.p.r.d., onder praktische voorwaarden mogen worden gebruikt, voor zover deze garanderen dat het onderscheid tussen deze aanduidingen duidelijk is, met inachtneming van de noodzaak een gelijkwaardige behandeling van de betrokken producenten te waarborgen en de consumenten niet te misleiden. Het kan niet worden betwist dat de benaming „champagne” voor de door verzoekers geproduceerde wijn een geografische aanduiding in de zin van artikel 22 van de TRIP’s-overeenkomst vormt waarnaar artikel 3 van bijlage 7 bij de overeenkomst verwijst. Bovendien voldoet verzoekers’ gebruik van deze benaming aan de voorwaarden van artikel 36 van verordening nr. 753/2002, zodat voor die benaming de uitzondering van gelijkluidendheid geldt. Het doet in dit verband niet ter zake dat bijlage VI bij deze verordening geen enkele benaming vermeldt, gelet op het feit dat elke andere uitlegging iedere betekenis aan artikel 36 van deze verordening zou ontnemen en de uit artikel 23, lid 3, van de TRIP’s-overeenkomst voortvloeiende verplichtingen van de Gemeenschap zou schenden. Verordening nr. 753/2002 is hoe dan ook pas vanaf 1 januari 2003 van toepassing geworden, dat wil zeggen na de inwerkingtreding van de overeenkomst. Daar deze overeenkomst de uitzondering van gelijkluidendheid uitsluit voor wijn uit de gemeente Champagne, kan van de Zwitserse Bondsstaat niet worden vereist dat hij in het kader van verordening nr. 753/2002 verzoekt om voor deze uitzondering in aanmerking te komen.

124

Wat de bescherming van de benaming „champagne” overeenkomstig het toepasselijke Zwitserse recht betreft, betogen verzoekers dat de op het grondgebied van een gemeente geoogste wijn ingevolge artikel 16 van de regeling van 28 juni 1995 inzake de gecontroleerde oorsprongsbenamingen van wijn uit Vaud, recht heeft op de benaming van deze gemeente.

125

Zij betogen in dit verband dat het kanton Vaud zes wijnbouwgebieden omvat. De geografische omvang daarvan is omschreven in artikel 2 van die regeling, waarin is gepreciseerd dat het gebied van Bonvillars alle wijnbouwgemeenten van het district Grandson omvat alsmede de gemeenten Montagny en Valuyres-sous-Montagny van het district Yverdon. Deze zes gebieden bestaan uit 26 productieplaatsen die 148 wijnbouwgemeenten omvatten. Overeenkomstig de artikelen 13 tot en met 15 van deze regeling vormen drie van deze gebieden elk één productieplaats. Met betrekking tot deze drie gebieden die elk één productieplaats vormen, waaronder het gebied van Bonvillars, kan er geen twijfel over bestaan of de gemeenten op hun grondgebied tot de ene dan wel de andere productieplaats behoren, omdat het wijnbouwgebied en de productieplaats gelijk zijn. Dat verklaart waarom de regeling van 28 juni 1995 inzake de gecontroleerde oorsprongsbenamingen van wijn uit Vaud deze gemeenten niet uitdrukkelijk noemt. Ingevolge artikel 16 van die regeling hebben de producenten van wijn afkomstig uit die gemeenten echter het recht om de naam daarvan te gebruiken als benaming van hun producten.

126

Verzoekers beklemtonen dat de Conseil d’État van het kanton Vaud bij twee adviezen van 8 januari en 22 december 2003 heeft bevestigd dat de benaming „champagne” overeenkomstig het Zwitsers recht een gecontroleerde gemeentelijke oorsprongsbenaming vormt. In dit verband menen verzoekers dat de bewering van de Raad dat de Zwitserse benaming „champagne” geen gecontroleerde oorsprongsbenaming vormt, maar enkel een oorsprongsbenaming, hoe dan ook irrelevant is. Aangezien die benaming immers een specifiek recht van verzoekers vormt, doet het voor de toepassing van de in de verordeningen nrs. 2392/1989 en 753/2002 bedoelde uitzondering van gelijkluidendheid niet ter zake of deze van hogere orde, van lagere orde of gelijkwaardig is aan de Franse benaming „champagne”.

— Beoordeling door het Gerecht

127

De Raad en de Commissie, ondersteund door de Franse Republiek, betogen in wezen dat de bescherming die krachtens het gemeenschapsrecht wordt toegekend aan in de Franse Champagnestreek geproduceerde wijn, het verzoekers verbiedt hun wijn op het grondgebied van de Gemeenschap onder de benaming „champagne” te verhandelen. Derhalve wijzigen de litigieuze bepalingen van de overeenkomst verzoekers’ rechtspositie op dat grondgebied niet.

128

In dit verband dient in herinnering te worden gebracht dat een uit hoofde van artikel 230 EG ingesteld beroep van een verzoeker overeenkomstig de in punt 86 hierboven aangehaalde rechtspraak slechts ontvankelijk is indien de bestreden handeling bindende rechtsgevolgen in het leven roept welke zijn belangen kunnen aantasten doordat zij diens rechtspositie aanmerkelijk wijzigen.

129

Aldus moet worden bepaald of, zoals de Raad, de Commissie en de Franse Republiek stellen, verzoekers vóór de inwerkingtreding van de litigieuze bepalingen van de overeenkomst, ingevolge het geldende gemeenschapsrecht werden belet de wijn die zij produceren, onder de benaming „champagne” in Gemeenschap te verhandelen, zodat de litigieuze bepalingen van de overeenkomst hun rechtspositie niet aanmerkelijk wijzigen.

130

In deze optiek dient te worden vastgesteld, zoals hierboven in de punten 4 tot en met 6 is uiteengezet, dat op de datum waarop het beroep werd ingesteld, 10 juli 2002, de geldende verordening die van toepassing was op verzoekers’ situatie, verordening nr. 2392/89 was.

131

Ingevolge artikel 29, lid 2, van deze verordening mag voor de omschrijving van een ingevoerde wijn de naam van een in de Gemeenschap gelegen geografische eenheid die wordt gebruikt voor de omschrijving van een tafelwijn of een v.q.p.r.d. of van een bepaald in de Gemeenschap gelegen gebied, niet worden gebruikt, noch in de taal van het producerende land waarin deze eenheid of dit gebied is gelegen, noch in enige andere taal.

132

Zoals in punt 1 hierboven is uiteengezet gold op het tijdstip waarop het beroep werd ingesteld, voor in de Franse Champagnestreek onder de gecontroleerde oorsprongsbenaming „champagne” geproduceerde wijn in de Gemeenschap de omschrijving v.q.p.r.d., hetgeen verzoekers overigens niet betwisten.

133

Daaruit volgt dat overeenkomstig artikel 29, lid 2, van verordening nr. 2392/89, toen het beroep werd ingesteld, de benaming „champagne” in beginsel niet mocht worden gebruikt voor de omschrijving van ingevoerde wijn, en met name niet voor wijn geproduceerd in de gemeente Champagne in Vaud.

134

Bovendien moet worden opgemerkt dat overeenkomstig artikel 29, lid 3, van verordening nr. 2392/89 tot afwijking van lid 2 van dat artikel mag worden besloten wanneer de geografische naam van een in de Gemeenschap geproduceerde wijn en die van een in een derde land gelegen geografische eenheid gelijk zijn en deze naam in dat land volgens oud en vast gebruik voor een wijn wordt gebruikt, op voorwaarde dat het gebruik van deze naam door dat land wordt geregeld.

135

De in deze bepaling opgenomen uitzondering voor het geval van gelijkluidendheid geldt dus niet van rechtswege maar ten gevolge van een uitdrukkelijke beslissing tot afwijking. In dit verband heeft de Commissie er in antwoord op een schriftelijke vraag van het Gerecht op gewezen, enerzijds dat aan een dergelijke beslissing een verzoek daartoe moet zijn voorafgegaan, en anderzijds dat er voor wijn afkomstig van het grondgebied van de gemeente Champagne in Vaud geen enkel verzoek om afwijking was ingediend.

136

Voorts hebben verzoekers aanvankelijk weliswaar beweerd dat het toepasselijke gemeenschapsrecht hen nooit had belet hun wijn onder de benaming „champagne” in de Gemeenschap te verhandelen, doch hebben zij nadien niet betwist dat voor de in verordening nr. 2392/89 opgenomen uitzondering voor het geval van gelijkluidendheid een afwijkingsbeslissing moest worden vastgesteld, en hebben zij evenmin gesteld dat er in dit opzicht een beslissing was genomen, en zelfs niet dat er voor de op het grondgebied van de gemeente Champagne in Vaud geproduceerde wijn een verzoek om afwijking was ingediend.

137

Bovendien hadden verzoekers aanvankelijk weliswaar gesteld dat zij per jaar in België ongeveer duizend flessen met de benaming „champagne” verkochten, doch hebben zij in antwoord op een schriftelijke vraag van het Gerecht, na verificatie, gepreciseerd dat deze flessen in werkelijkheid onder de benaming „arquebuse” waren verhandeld. Verzoekers hebben bovendien niet het bewijs geleverd van andere uitvoer van hun producten naar de Gemeenschap, noch onder de benaming „champagne” noch onder een andere benaming.

138

Afgezien van het feit dat verzoekers’ redenering verward of zelfs tegenstrijdig lijkt te zijn, hebben zij niet de stelling van de Commissie weten te weerleggen, dat voor de op het grondgebied van de gemeente Champagne in Vaud geproduceerde wijn op het tijdstip waarop het beroep werd ingesteld, geen afwijking van het verbod van artikel 29, lid 2, van verordening nr. 2392/89 gold, zodat er voor verzoekers een juridische belemmering bestond om hun producten in de Gemeenschap onder de benaming „champagne” te verhandelen. Na verificatie door verzoekers zelf, en anders dan zij aanvankelijk hadden gesteld, blijkt overigens dat zij hun wijn in de Gemeenschap feitelijk niet onder de benaming „champagne” hebben verhandeld.

139

Daaruit volgt dat de litigieuze bepalingen van de overeenkomst, overeenkomstig hetgeen hierboven in de punten 41 tot en met 49 is uiteengezet, op het communautaire grondgebied weliswaar de exclusiviteit van het recht op de benaming „champagne” verzekeren ten gunste van bepaalde in de Franse Champagnestreek geproduceerde wijn, en aldus verbieden dat bepaalde op het grondgebied van de gemeente Champagne in Vaud geproduceerde wijn op het grondgebied van de Gemeenschap onder deze benaming wordt verhandeld, doch moet worden vastgesteld dat deze rechtssituatie zich ten aanzien van verzoekers reeds voordeed bij de inwerkingtreding van de overeenkomst op 1 juni 2002, alsmede bij de instelling van het beroep op 10 juli 2002.

140

Zonder dat behoeft te worden bepaald of verzoekers, gelet op de omstandigheid dat deze verordening, hoewel deze pas vanaf 1 augustus 2003 toepasselijk was, dat wil zeggen na instelling van het beroep, op 11 mei 2002 in werking is getreden, dat wil zeggen vóór instelling van dat beroep, een procesbelang hebben indien zij zich op de rechtssituatie baseren die voortvloeit uit de toepassing van verordening nr. 753/2002, moet worden vastgesteld dat zij krachtens deze verordening hoe dan ook evenmin het recht hebben om de wijn die zij op het grondgebied van de gemeente Champagne in Vaud onder de benaming „champagne” produceren, in de Gemeenschap te verhandelen.

141

Overeenkomstig artikel 36, lid 1, van verordening nr. 753/2002 mag immers „op de etikettering van uit een derde land dat lid is van de Wereldhandelsorganisatie ingevoerde wijn […] de naam van een geografische aanduiding […] worden vermeld op voorwaarde dat deze dient om aan te geven dat de wijn van oorsprong is uit het grondgebied van een derde land, een regio of plaats in dat derde land, indien een kwaliteit, reputatie of ander bepaald kenmerk van het product wezenlijk valt toe te schrijven aan zijn geografische oorsprong”.

142

Ingevolge artikel 36, lid 3, van verordening nr. 753/2002 „mogen de in de leden 1 en 2 bedoelde geografische aanduidingen niet leiden tot verwarring met een geografische aanduiding die wordt gebruikt voor de omschrijving van een v.q.p.r.d.”. Deze bevat echter de volgende uitzondering voor het geval van gelijkluidendheid:

„Bepaalde, in de eerste alinea bedoelde geografische aanduidingen die gelijkluidend zijn met geografische aanduidingen die worden gebruikt voor de omschrijving van een v.q.p.r.d. […] mogen evenwel onder praktische voorwaarden worden gebruikt, voor zover deze garanderen dat het onderscheid tussen deze aanduidingen duidelijk is, met inachtneming van de noodzaak een billijke behandeling van de betrokken producenten te waarborgen en de consumenten niet te misleiden.

[…]

Deze aanduidingen en deze voorwaarden zijn vermeld in bijlage VI.”

143

Bovenbedoelde uitzondering van gelijkluidendheid is dus niet van rechtswege toepasselijk, maar is afhankelijk gesteld van de voorwaarde dat zowel de daarvoor in aanmerking komende geografische aanduidingen van derde landen die gelijkluidend zijn met de voor de omschrijving van een v.q.p.r.d. gebruikte geografische aanduidingen, als de praktische voorwaarden die garanderen dat het onderscheid tussen deze aanduidingen duidelijk is, in bijlage VI bij verordening nr. 753/2002 zijn vermeld.

144

Zoals de Raad en de Commissie hebben opgemerkt, moet erop worden gewezen dat bijlage VI bij verordening nr. 753/2002 thans leeg is en dus niet de benaming „champagne” noemt onder de geografische aanduidingen van derde landen die voor de uitzondering van gelijkluidendheid in aanmerking kunnen komen.

145

Daaruit volgt dat verordening nr. 753/2002 verzoekers hoe dan ook evenmin toestaat om de wijn die zij produceren, onder de benaming „champagne” te verhandelen.

146

Tevens moet worden vastgesteld dat een geografische aanduiding van een derde land overeenkomstig artikel 36, lid 5, van deze verordening, zoals gewijzigd bij verordening nr. 316/2004, die vanaf 1 februari 2004 van toepassing is, „mag worden aangebracht op de etikettering van een ingevoerde wijn, ook al is deze slechts voor 85 % bereid uit druiven die zijn geoogst in het productiegebied waarvan hij de naam draagt”. Voorts volgt impliciet uit deze formulering en uit de opzet van artikel 36, lid 1, van verordening nr. 753/2002 dat vóór de bij verordening nr. 316/2004 ingevoerde wijziging, op grond waarvan voor wijn die slechts voor 85 % is bereid uit druiven die zijn geoogst in het productiegebied waarvan hij de naam draagt, de geografische aanduiding van dat gebied mag worden gebruikt, een geografische aanduiding slechts op het etiket van een ingevoerde wijn mocht worden aangebracht indien deze wijn volledig was bereid uit druiven uit het geografische gebied waarvan die wijn de naam draagt.

147

Hoewel verzoekers in antwoord op een schriftelijke vraag van het Gerecht hebben gesteld dat de benaming „champagne” volgens artikel 16 van de regeling inzake de oorsprongsbenamingen van wijn uit Vaud, was erkend en beschermd voor wijn afkomstig van het grondgebied van deze gemeente, blijkt uit de volledige lezing van deze bepaling dat ingevolge de tweede alinea daarvan „tevens recht heeft op de benaming van een gemeente, de wijn die voor het grootste gedeelte (ten minste 51 %) in die gemeente is geoogst en voor het overige in de productieplaats waarvan deze gemeente deel uitmaakt”.

148

Zonder dat uitspraak behoeft te worden gedaan over de precieze aard en kwalificatie van de benaming „champagne”, moet dus worden vastgesteld dat deze benaming door het Zwitserse recht wordt toegekend aan wijn die voor het grootste gedeelte afkomstig is van het grondgebied van de gemeente Champagne in Vaud, zodat deze benaming niet voldoet aan de impliciete voorwaarde van artikel 36, lid 5, van verordening nr. 753/2002, zoals gewijzigd, volgens welke alleen wijn die voor minstens 85 % is bereid uit druiven die zijn geoogst in het productiegebied waarvan hij de naam draagt, dat wil zeggen in casu het grondgebied van de gemeente Champagne in Vaud, onder de geografische aanduiding van dat productiegebied mag worden verhandeld. A fortiori kan deze benaming niet worden aangemerkt als een benaming voor wijn die volledig is bereid uit druiven die zijn geoogst in het productiegebied waarvan hij de naam draagt.

149

Anders dan verzoekers aanvankelijk hebben gesteld, heeft dus niet alleen de wijn die volgens Zwitsers recht in aanmerking kwam voor de benaming „champagne”, nooit gebruik gemaakt van de uitzondering voor het geval van gelijkluidendheid bedoeld in artikel 29, lid 3, van verordening nr. 2392/89 dan wel artikel 36, lid 3, van verordening nr. 753/2002, maar lijkt bovendien de mogelijkheid voor deze wijn om, in het geval het bestreden besluit nietig zou worden verklaard, in de toekomst in aanmerking te komen voor de uitzondering van gelijkluidendheid bedoeld in de tweede van deze bepalingen, te zijn uitgesloten omdat het Zwitserse recht, gelet op het vereiste van de herkomst van de druiven bedoeld in artikel 36, lid 5, van verordening nr. 753/2002, ontoereikende voorwaarden heeft vastgesteld voor het recht op de gemeentelijke oorsprongsbenaming „champagne”.

150

Bovendien kan er evenmin van uit worden gegaan dat een eventuele wijziging in verzoekers’ rechtspositie die bijvoorbeeld voortvloeit uit de wijziging van de voorwaarden voor toekenning van de gemeentelijke oorsprongsbenaming „champagne” in Vaud, een rechtvaardiging kan vormen voor ontvankelijkheid van het beroep, hetgeen verzoekers overigens ook niet beweren. Er zij immers aan herinnerd dat volgens vaste rechtspraak een procesbelang van een verzoeker niet kan worden beoordeeld in het licht van een latere en hypothetische gebeurtenis (zie arrest Gerecht van 30 april 1998, Cityflyer Express/Commissie, T-16/96, Jurispr. blz. II-757, punt 30, en de aldaar aangehaalde rechtspraak).

151

Uit een en ander volgt dat het bestreden besluit verzoekers’ rechtspositie op het communautaire grondgebied niet aanmerkelijk wijzigt, zodat zij er geen belang bij hebben om op te komen tegen dat besluit.

152

Geen van verzoekers’ andere argumenten kan afdoen aan deze slotsom.

153

Zij beperken zich ertoe te stellen, in de eerste plaats, dat het niet ter zake doet dat bijlage VI bij verordening nr. 753/2002 geen enkele benaming bevat, en dat het voor een geografische aanduiding, om in aanmerking te komen voor de uitzondering van gelijkluidendheid, volstaat dat zij voldoet aan de voorwaarden van artikel 36, lid 3, tweede alinea. Elke andere uitlegging zou artikel 36 van deze verordening inhoudsloos maken en de uit artikel 23, lid 3, van de TRIP’s-overeenkomst voortvloeiende verplichtingen van de Gemeenschap schenden.

154

Deze redenering is kennelijk ongegrond.

155

Ten eerste bepaalt immers enerzijds artikel 36, lid 3, tweede alinea, van verordening nr. 753/2002 dat „bepaalde geografische aanduidingen” onder de aldaar genoemde voorwaarden in aanmerking kunnen komen voor een uitzondering van gelijkluidendheid, en ten tweede bepaalt artikel 36, lid 3, laatste alinea, uitdrukkelijk dat de geografische aanduidingen waarvoor de uitzondering van gelijkluidendheid geldt en die aan de voorwaarden van lid 3, tweede alinea, van dit artikel voldoen, „zijn vermeld in bijlage VI”. Daaruit volgt dat opneming van een geografische aanduiding waarvoor een uitzondering van gelijkluidendheid geldt, in die bijlage VI, niet louter ter informatie en facultatief gebeurt, maar een verplichte formaliteit vormt, die een voorafgaand onderzoek veronderstelt naar de vraag of de geografische aanduiding in overeenstemming is met de voorwaarden van artikel 36, lid 3, tweede alinea, van verordening nr. 753/2002, alsmede met de praktische voorwaarden die moeten garanderen dat het onderscheid tussen de gelijkluidende geografische aanduidingen duidelijk is. Anders dan verzoekers stellen, is dit de enige uitlegging die in overeenstemming is met de opzet en de tekst van artikel 36, lid 3, van deze verordening, en wel des te meer daar artikel 36, lid 3, tweede alinea, als uitzondering op het in artikel 36, lid 3, eerste alinea, geformuleerde beginsel dat geografische aanduidingen van derde landen niet mogen leiden tot verwarring met een geografische aanduiding die wordt gebruikt voor de omschrijving van een v.q.p.r.d., strikt moet worden uitgelegd.

156

Wat anderzijds de gestelde onverenigbaarheid van deze uitlegging met artikel 23, lid 3, van de TRIP’s-overeenkomst betreft, moet worden vastgesteld dat verzoekers in hun verzoekschrift integendeel in wezen hebben beklemtoond dat verordening nr. 753/2002, anders dan de litigieuze bepalingen van de overeenkomst, niet absoluut verbood dat voor bepaalde ingevoerde wijnen geografische aanduidingen worden gebruikt die gelijkluidend zijn met de voor de omschrijving van v.q.p.r.d. gebruikte geografische aanduidingen, en dus een evenredige maatregel vormde.

157

Indien dus verzoekers’ argument dat zij in hun opmerkingen over de excepties van niet-ontvankelijkheid van de Raad en de Commissie hebben aangevoerd en dat is ontleend aan de TRIP’s-overeenkomst, moet worden opgevat als een exceptie van onwettigheid van verordening nr. 753/2002, moet dit worden aangemerkt als een nieuw middel dat in de loop van het geding werd voorgedragen en moet het overeenkomstig artikel 48, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering niet-ontvankelijk worden verklaard.

158

Hoe dan ook tonen verzoekers niet aan en zetten zij zelfs niet uiteen in welk opzicht de hierboven weergegeven uitlegging van verordening nr. 753/2002 in strijd is met artikel 23, lid 3, van de TRIP’s-overeenkomst. Uit een objectief en volledig onderzoek van de TRIP’s-overeenkomst blijkt overigens integendeel dat verordening nr. 753/2002 in overeenstemming is met de bepalingen van die overeenkomst betreffende de bescherming van geografische aanduidingen. Enerzijds worden geografische aanduidingen in artikel 22, lid 1, van deze overeenkomst immers omschreven als aanduidingen die aangeven dat waren hun oorsprong hebben op het grondgebied van een lid van de Wereldhandelsorganisatie (WTO), of een regio of plaats op dat grondgebied, waarbij een bepaalde kwaliteit, reputatie of ander kenmerk van de waren wezenlijk valt toe te schrijven aan zijn geografische oorsprong. Bovendien bepaalt artikel 23, lid 3, daarvan dat in het geval van gelijkluidende geografische aanduidingen voor wijnen aan elke aanduiding bescherming wordt verleend, onverminderd artikel 22, lid 4, van de TRIP’s-overeenkomst, waarin is bepaald dat de aan geografische aanduidingen toegekende bescherming kan worden aangevoerd tegen een geografische aanduiding die, hoewel letterlijk juist wat betreft het grondgebied, de regio of de plaats waar de goederen hun oorsprong hebben, ten onrechte tegenover het publiek doet voorkomen dat de waren hun oorsprong hebben op een ander grondgebied.

159

Anders dan verzoekers lijken te betogen verplicht de TRIP’s-overeenkomst de leden van de WTO dus geenszins om op algemene en absolute wijze te verzekeren dat alle gelijkluidende geografische aanduidingen worden beschermd, maar bepaalt die overeenkomst dat de bescherming niet wordt toegekend aan een geografische aanduiding die ten onrechte doet voorkomen dat de producten afkomstig zijn uit een andere staat die partij is bij de overeenkomst. Ingevolge artikel 23, lid 3, tweede volzin, van de TRIP’s-overeenkomst stelt voorts elk lid de praktische voorwaarden vast waaronder de gelijkluidende aanduidingen waaraan de bescherming wordt toegekend, van elkaar zullen worden onderscheiden, met inachtneming van de noodzaak een billijke behandeling van de betrokken producenten te waarborgen en de consumenten niet te misleiden.

160

Dit is nu precies het stelsel dat bij verordening nr. 753/2002 is ingesteld. Enerzijds mag immers volgens artikel 36, lid 1, van deze verordening op de etikettering van uit een derde land dat lid is van de Wereldhandelsorganisatie ingevoerde wijn, de naam van een geografische aanduiding worden vermeld op voorwaarde dat deze dient om aan te geven dat de wijn van oorsprong is uit het grondgebied van een derde land, een regio of plaats in dat derde land, indien een kwaliteit, reputatie of ander bepaald kenmerk van het product wezenlijk valt toe te schrijven aan zijn geografische oorsprong. Deze voorwaarde vormt een bijna letterlijke overname van de definitie van het begrip geografische aanduiding in artikel 22, lid 1, van de TRIP’s-overeenkomst. Anderzijds bepaalt artikel 36, lid 3, van verordening nr. 753/2002, op vergelijkbare wijze als artikel 22, lid 4, van de TRIP’s-overeenkomst, dat de geografische aanduidingen van derde landen die lid zijn van de WTO, niet mogen leiden tot verwarring met een geografische aanduiding die voor de omschrijving van een v.q.p.r.d. wordt gebruikt.

161

Wat artikel 36, lid 3, tweede alinea, van verordening nr. 753/2002 betreft, waarin is bepaald dat, als uitzondering op het beginsel van het verbod van geografische aanduidingen van derde landen die kunnen leiden tot verwarring met een geografische aanduiding die wordt gebruikt voor de omschrijving van een v.q.p.r.d., bepaalde geografische aanduidingen van derde landen die daarmee gelijkluidend zijn, onder praktische voorwaarden mogen worden gebruikt, voor zover deze garanderen dat het onderscheid tussen deze aanduidingen duidelijk is, met inachtneming van de noodzaak een billijke behandeling van de betrokken producenten te waarborgen en de consumenten niet te misleiden, moet worden vastgesteld dat deze bepaling in gelijke bewoordingen in artikel 23, lid 3, tweede volzin, van de TRIP’s-overeenkomst staat.

162

Ten slotte kan het vereiste dat overeenkomstig hetgeen hierboven is uiteengezet, voortvloeit uit artikel 36, lid 3, laatste alinea, van verordening nr. 753/2002, volgens hetwelk de geografische aanduidingen van derde landen waarvoor een uitzondering van gelijkluidendheid geldt, en de praktische voorwaarden die ervoor moeten zorgen dat het onderscheid met geografische aanduidingen die worden gebruikt voor de omschrijving van een v.q.p.r.d., duidelijk is, als bijlage bij deze verordening moeten worden vermeld, geenszins worden aangemerkt als onverenigbaar met de TRIP’s-overeenkomst. Niet alleen bepaalt de TRIP’s-overeenkomst immers nergens dat de uitzondering van gelijkluidendheid van rechtswege, zonder enig overheidsoptreden, geldt voor elke gelijkluidende geografische aanduiding die aan de voorwaarden voldoet, maar bovendien vermeldt deze overeenkomst uitdrukkelijk dat „elk lid de praktische voorwaarden vaststelt waaronder de gelijkluidende aanduidingen in kwestie van elkaar zullen worden onderscheiden”, waarmee die leden een bepaalde beoordelingsmarge wordt gelaten ten aanzien van de modaliteiten voor de toekenning van de uitzondering van gelijkluidendheid.

163

In de tweede plaats menen verzoekers dat de omstandigheid dat artikel 29, lid 3, van verordening nr. 2392/89 bepaalt dat afwijkingsbeslissingen mogen worden vastgesteld teneinde bepaalde geografische aanduidingen voor een uitzondering van gelijkluidendheid in aanmerking te laten komen, irrelevant is, omdat het Frans-Zwitsers verdrag de benaming „champagne” uitdrukkelijk toestond voor bepaalde wijnen uit de gemeente Champagne in Vaud. Dit verdrag voorzag ingevolge artikel 2, derde alinea, daarvan immers in een uitzondering van gelijkluidendheid van rechtswege, zonder dat een besluit daartoe behoefde te worden genomen. Dit is overigens bevestigd door de Conseil d’État van het kanton Vaud in een advies van 22 december 2003.

164

In dit verband moet worden vastgesteld dat gesteld al dat het Frans-Zwitsers verdrag moet worden uitgelegd in de zin die verzoekers daaraan geven, dan nog kan hun argument slechts een rechtvaardiging voor ontvankelijkheid van het beroep vormen indien de bepalingen van dit verdrag betreffende de uitzondering voor het geval van gelijkluidendheid van geografische aanduidingen bedoeld zijn om niettegenstaande de vaststelling van verordening nr. 2392/89, en nadien verordening nr. 753/2002, toepassing te vinden.

165

Ingevolge artikel 307, eerste alinea, EG, worden de rechten en verplichtingen voortvloeiende uit overeenkomsten vóór de inwerkingtreding van het EG-Verdrag gesloten tussen één of meer lidstaten enerzijds en één of meer derde staten anderzijds, door de bepalingen van dit Verdrag niet aangetast.

166

Volgens vaste rechtspraak beoogt deze bepaling, overeenkomstig de beginselen van het volkenrecht, te preciseren, dat de verbintenis van de betrokken lidstaat om de uit een eerdere overeenkomst voortvloeiende rechten van derde landen te eerbiedigen en de daarmee samenhangende plichten na te komen, door de toepassing van het Verdrag niet wordt aangetast. Teneinde uit te maken of een eerdere internationale overeenkomst in de weg kan staan aan een communautaire norm, moet derhalve worden nagegaan, of die overeenkomst de betrokken lidstaat verplichtingen oplegt waarvan derde staten die partij bij de overeenkomst zijn, nog nakoming kunnen eisen (arrest Hof van 10 maart 1998, T. Port, C-364/95 en C-365/95, Jurispr. blz. I-1023, punt 60; arrest Gerecht van 12 juli 2001, Banatrading/Raad, T-3/99, Jurispr. blz. II-2123, punt 70).

167

Wil dus een internationale overeenkomst in de weg kunnen staan aan een communautaire norm, dan moet aan een dubbele voorwaarde zijn voldaan: het moet gaan om een overeenkomst die vóór de inwerkingtreding van het EG-Verdrag is gesloten, en de betrokken derde staat moet er rechten aan ontlenen waarvan hij de nakoming door de betrokken lidstaat kan eisen (arresten T. Port, zie punt 166 supra, punt 61, en Banatrading/Raad, zie punt 166 supra, punt 71).

168

In casu is het Frans-Zwitsers verdrag, waarop verzoekers zich baseren, gesloten in 1974, dat wil zeggen na de inwerkingtreding van het EG-Verdrag. De bepalingen van het Frans-Zwitsers verdrag kunnen derhalve door verzoekers niet met succes worden ingeroepen om toepassing van verordening nr. 2392/89, en nadien verordening nr. 753/2002, te verhinderen. Het argument is derhalve niet ter zake dienend.

169

Hoe dan ook bepaalt artikel 2, eerste alinea, van het Frans-Zwitsers verdrag dat „de benamingen in bijlage A bij dit verdrag, voor zover de alinea’s 2 tot en met 4 niet anders bepalen, op het grondgebied van de Zwitserse Bondsstaat uitsluitend zijn voorbehouden aan Franse producten en waren en slechts volgens de voorwaarden van de wettelijke regeling van de Franse Republiek mogen worden gebruikt”.

170

Artikel 3, eerste alinea, van dit verdrag bepaalt, omgekeerd, dat „de benamingen in bijlage B bij dit verdrag, voor zover de alinea’s 2 tot en met 4 niet anders bepalen, op het grondgebied van de Franse Republiek uitsluitend zijn voorbehouden aan Zwitserse producten en waren en slechts volgens de voorwaarden van de Zwitserse wettelijke regeling mogen worden gebruikt”.

171

Terwijl de Franse gecontroleerde oorsprongsbenaming „champagne” in bijlage A staat, vermeldt bijlage B niet de gemeentelijke oorsprongsbenaming uit Vaud met diezelfde naam.

172

Overeenkomstig deze bepalingen mag dus enerzijds de benaming „champagne” op het grondgebied van Zwitserland uitsluitend worden gebruikt voor Franse producten, onverminderd artikel 2, tweede tot en met vierde alinea, en geldt er anderzijds voor de gemeentelijke oorsprongsbenaming „champagne” uit Vaud, geen enkele bescherming op het grondgebied van Frankrijk.

173

Daaruit volgt dat voor wijn afkomstig uit de gemeente Champagne in Vaud weliswaar artikel 2, derde alinea, van het Frans-Zwitsers verdrag zou kunnen gelden, waarin is bepaald dat „indien een van de ingevolge de eerste alinea beschermde benamingen overeenkomt met de naam van een regio of een plaats buiten het grondgebied van de Franse Republiek, de eerste alinea niet uitsluit dat de benaming voor de in die regio of plaats vervaardigde producten of waren wordt gebruikt”, doch deze omstandigheid vormt enkel een uitzondering op de exclusieve bescherming die krachtens artikel 2, eerste alinea, en bijlage A bij dat verdrag voor de Franse gecontroleerde oorsprongsbenaming „champagne”op het grondgebied van Zwitserland geldt. Deze uitzondering voor het geval van gelijkluidendheid heeft echter niet tot gevolg dat wordt toegestaan dat wijn afkomstig uit de gemeente Champagne in Vaud onder de benaming „champagne” op het Franse grondgebied wordt verhandeld. Dit zou alleen zijn toegestaan door opname daarvan in bijlage B bij dat verdrag.

174

Overigens blijkt uit de door verzoekers zelf overgelegde correspondentie tussen het hoofd van de afdeling instituties en buitenlandse betrekkingen van het kanton Vaud en het gemeentebestuur van de gemeente Champagne, en met name de brief van C. R. van 8 september 1998, dat dit tijdens de onderhandelingen over de overeenkomst niet alleen de uitlegging was die de Franse Republiek verdedigde, maar tevens die welke werd voorgestaan door de Zwitserse Bondsstaat, die zich afvroeg waarom de benaming „champagne” uit Vaud niet op de lijsten en in het protocol van het Frans-Zwitsers verdrag voorkwam.

175

Daaruit volgt dat verzoekers’ stelling dat het Frans-Zwitsers verdrag het hun toestond om wijn afkomstig uit de gemeente Champagne onder de benaming „champagne” op het Franse grondgebied te verhandelen, ongegrond is.

176

Voorts is het veelzeggend, zoals hierboven is uiteengezet, dat verzoekers, nadat het Gerecht hun had verzocht het bewijs te leveren voor de stelling dat zij per jaar ongeveer duizend flessen met de benaming „champagne” uitvoerden, niet alleen geen bewijsmateriaal, zoals facturen, hebben overgelegd, die zouden kunnen bewijzen dat zij hun productie onder die benaming in Frankrijk hadden verkocht, maar dat zij bovendien hebben gesteld dat het hoofdzakelijk om uitvoer naar België onder de benaming „arquebuse” ging.

177

Wat de door verzoekers overgelegde brief van een advocatenbureau aan de Cave des viticulteurs de Bonvillars betreft, deze kan, afgezien van het feit dat zij irrelevant is voor het onderzoek van hun rechtspositie, hoe dan ook niet worden uitgelegd als bewijs voor het feit dat de producenten uit de Champagnestreek zich er niet tegen zouden hebben verzet dat de door verzoekers geproduceerde wijn onder de benaming „champagne” wordt verhandeld. Daaruit volgt immers hoogstens dat het Comité interprofessionnel du vin de Champagne, na een zeer strikt standpunt te hebben ingenomen dat erin bestond de Cave de Bonvillars met vervolging in rechte te bedreigen, heeft aangegeven dat het niet tot doel had om „de vervaardiging van producten afkomstig uit de gemeente Champagne te verhinderen, maar enkel om – vooral voor de toekomst – alle nutteloze misverstanden te voorkomen”, en daarbij heeft voorgesteld een onderhoud te hebben „teneinde de toekomstige situatie duidelijk te maken”. Zonder enige nadere precisering van verzoekers, niettegenstaande een schriftelijke vraag van het Gerecht aan hen hierover, met name over de inhoud of de uitkomst van dit onderhoud, kan daaruit niet worden afgeleid dat het Comité interprofessionnel du vin de Champagne zich er niet tegen heeft verzet dat de benaming „champagne” op het grondgebied van Frankrijk wordt gebruikt om de door verzoekers uitgevoerde wijn aan te duiden.

178

Uit al het bovenstaande volgt dat de litigieuze bepalingen van de overeenkomst verzoekers’ rechtspositie niet aanmerkelijk wijzigen, zodat de vorderingen tot nietigverklaring van het bestreden besluit niet-ontvankelijk moeten worden verklaard.

179

Ten overvloede moet worden vastgesteld dat verzoekers niet kunnen worden beschouwd als individueel geraakt door het bestreden besluit in de zin van artikel 230, vierde alinea, EG.

180

Er zij immers aan herinnerd dat de litigieuze bepalingen van de overeenkomst, die bij het bestreden besluit zijn goedgekeurd, ingevolge artikel 5, lid 2, van bijlage 7 bij de overeenkomst tot gevolg hebben dat de beschermde benaming „champagne” uitsluitend wordt voorbehouden aan producten van oorsprong uit de Gemeenschap, onder de voorwaarden die zijn bepaald in de communautaire regeling. Voorts is de in artikel 5, lid 4, sub a, van bijlage 7 bij de overeenkomst opgenomen uitzondering voor het geval van gelijkluidendheid, overeenkomstig hetgeen in de punten 41 tot en met 49 hierboven is uiteengezet, gelet op het ontbreken van de benaming „champagne” bij de beschermde Zwitserse benamingen in de zin van de overeenkomst, die in aanhangsel 2 daarbij zijn opgenomen, niet bedoeld om toepassing te vinden in verband met de Franse benaming „champagne”, die als v.q.p.r.d. van oorsprong uit Frankrijk onder de beschermde communautaire benamingen in de zin van de overeenkomst is opgenomen.

181

Daaruit volgt dat de litigieuze bepalingen van de overeenkomst tot gevolg hebben elk gebruik van de benaming „champagne” voor wijn die niet van oorsprong uit de Gemeenschap is, en meer in het bijzonder uit Frankrijk, en die niet voldoet aan de bij de communautaire regeling gestelde voorwaarden om de benaming v.q.p.r.d. „champagne” te mogen dragen, verboden is. De litigieuze bepalingen van de overeenkomst betreffen derhalve op gelijke wijze alle – huidige en toekomstige – personen die wijnbouwproducten produceren of verhandelen die niet voor de benaming v.q.p.r.d. „champagne” in aanmerking komen, onder meer omdat zij niet afkomstig zijn uit de Franse Champagnestreek, wat het geval is voor alle producenten van wijnbouwproducten van oorsprong uit Zwitserland. De litigieuze bepalingen van de overeenkomst vormen dus een maatregel van algemene strekking die van toepassing is op objectief bepaalde situaties en rechtsgevolgen heeft voor algemeen en abstract aangewezen categorieën van personen (zie in die zin beschikking Gerecht van 13 december 2005, Arla Foods e.a./Commissie, T-397/02, Jurispr. blz. II-5365, punten 52 en 53, en de aldaar aangehaalde rechtspraak).

182

Het is echter niet uitgesloten dat een regeling die naar haar aard en haar strekking een handeling van algemene strekking is, een natuurlijke of rechtspersoon toch individueel raakt. Dit is het geval indien zij hem treft op grond van een bepaalde bijzondere hoedanigheid of van een feitelijke situatie die hem ten opzichte van ieder ander karakteriseert en hem daardoor op overeenkomstige wijze individualiseert als de adressaat van een beschikking (arresten Hof van 15 juli 1963, Plaumann/Commissie, 25/62, Jurispr. blz. 207, 232, en 18 mei 1994, Codorníu/Raad, C-309/89, Jurispr. blz. I­-1853, punten 19 en 20; beschikking Gerecht van 6 juli 2004, Alpenhain-Camembert-Werk e.a./Commissie, T-370/02, Jurispr. blz. II-2097, punt 56).

183

In casu stellen verzoekers dat zij zich in een dergelijke situatie bevinden enerzijds vanwege het feit dat het champagnebeding in de overeenkomst is opgenomen teneinde de situatie van een bepaalde, op het tijdstip van vaststelling ervan identificeerbare en geïdentificeerde kring van producenten te regelen en anderzijds omdat zij de enigen zijn met een specifiek recht op de oorsprongsbenaming „champagne” krachtens Zwitsers recht.

184

Deze argumenten kunnen niettemin niet tot de opvatting leiden dat verzoekers individueel worden geraakt door de litigieuze bepalingen van de overeenkomst.

185

Enerzijds hebben deze bepalingen, zoals hierboven is uiteengezet, immers niet enkel tot doel de bijzondere situatie van de producenten van wijn uit de gemeente Champagne in Vaud te regelen, doch beogen zij in het algemeen het exclusieve gebruik te verzekeren van de benaming „champagne” voor wijn van oorsprong uit Frankrijk die krachtens het gemeenschapsrecht recht heeft op deze benaming. Enkel artikel 5, lid 8, van bijlage 7 bij de overeenkomst vermeldt de bijzondere situatie van „bepaalde wijnen van oorsprong uit het kanton Vaud” en staat een tijdelijke afwijking toe op grond waarvan het onder de aldaar gestelde voorwaarden is toegestaan het woord „champagne” te gebruiken om deze wijnen te omschrijven en aan te bieden. Het enkele feit dat deze bepaling een overgangsregeling bevat die gunstiger is voor „bepaalde wijnen van oorsprong uit het kanton Vaud” doet op zich niet af aan de slotsom dat de litigieuze bepalingen van de overeenkomst, die de exclusiviteit van de benaming „champagne” verzekeren, een algemene maatregel vormen die verzoekers niet individueel raakt.

186

Anderzijds kan verzoekers’ recht om de Zwitserse benaming „champagne” te gebruiken hun er evenmin een individueel belang bij geven om op te komen tegen de litigieuze bepalingen van de overeenkomst, en wel zelfs zonder dat daarbij uitspraak behoeft te worden gedaan over de precieze aard en kwalificatie van deze benaming. Anders dan bij het merkrecht waarop de verzoekster in de zaak waarin het arrest Codorníu/Raad (zie punt 182 supra) is gewezen, een exclusief recht had, aangezien het Hof heeft beklemtoond dat zij het grafisch merk Gran Cremant de Codorníu in 1924 in Spanje had laten inschrijven en zij dit merk zowel vóór als na die inschrijving van oudsher had gebruikt, vloeit verzoekers’ recht om de benaming „champagne” te gebruiken immers voort uit de Zwitserse regeling, die alle ondernemingen wier producten aan de gestelde geografische en kwalitatieve vereisten voldoen, het recht toekent om die producten onder de benaming „champagne” in de handel te brengen, en dit recht ontzegt aan alle ondernemingen wier producten niet aan die vereisten, die voor allen gelijk zijn, beantwoorden (zie in die zin, beschikkingen Gerecht van 15 september 1998, Molkerei Großbraunshain en Bene Nahrungsmittel/Commissie, T-109/97, Jurispr. blz. II-3533, punt 50, en 13 december 2005, Confédération générale des producteurs de lait de brebis et des industriels de Roquefort/Commissie, T-381/02, Jurispr. blz. II-5337, punt 51).

187

Evenals de litigieuze bepalingen van de overeenkomst, is de toepasselijke Zwitserse regeling dus niet uitsluitend tot verzoekers gericht, maar heeft zij ook rechtsgevolgen voor een onbepaald aantal – zowel Zwitserse als uit derde landen afkomstige – producenten die hun producten, thans of in de toekomst, onder de benaming „champagne” op het Zwitserse grondgebied willen verhandelen.

188

Het loutere feit dat verzoekers thans het recht hebben om voor bepaalde wijnen die zij produceren de gemeentelijke oorsprongsbenaming „champagne” te gebruiken, kan niet tot de slotsom leiden dat zij individueel zijn geraakt door de litigieuze bepalingen van de overeenkomst, omdat deze omstandigheid het gevolg is van het feit dat op een objectief bepaalde situatie een maatregel van algemene strekking wordt toegepast, te weten de Zwitserse regeling inzake de oorsprongsbenaming, die rechtsgevolgen heeft voor algemeen en abstract aangewezen categorieën van personen, te weten alle ondernemingen die een product met objectief omschreven kenmerken vervaardigen (zie in die zin beschikking Molkerei Großbraunshain en Bene Nahrungsmittel/Commissie, zie punt 186 supra, punt 51).

189

Deze vaststelling vindt overigens bevestiging in het door verzoekers zelf overgelegde advies van de Conseil d’État van het kanton Vaud van 8 januari 2003, volgens hetwelk „alle wijnbouwers of wijnbouwverenigingen die wijn vervaardigen die is bereid uit druiven die op de percelen van de gemeente Champagne zijn geoogst, recht hebben op deze benaming. Uit dien hoofde gebruikt de Cave des viticulteurs de Bonvillars, onder meer, de benaming ‚champagne’ voor wijn die zij verhandelt en die afkomstig is uit deze gemeente. Geen enkele andere wijnbouwer in Vaud heeft het recht om deze benaming te gebruiken indien hij geen eigenaar of pachter van op het grondgebied van de gemeente Champagne gelegen wijngaarden of indien hij geen wijn verhandelt die is bereid uit de oogst afkomstig uit deze gemeente”.

190

Ten slotte moet in dit verband in herinnering worden gebracht dat volgens vaste rechtspraak de algemene strekking, en dus het normatieve karakter, van een handeling niet worden aangetast door de omstandigheid dat het aantal of zelfs de identiteit van de rechtssubjecten op wie deze op een bepaald moment van toepassing is, kan worden bepaald, zolang maar vaststaat dat deze toepassing geschiedt op grond van een rechtens of feitelijk objectieve situatie die door de handeling is omschreven in samenhang met de doelstelling van die handeling (zie arrest Hof van 31 mei 2001, Sadam Zuccherifici e.a./Raad, C-41/99 P, Jurispr. blz. I-4239, punt 29, en de aldaar aangehaalde rechtspraak; zie tevens in die zin beschikking Hof van 26 oktober 2000, Molkerei Großbraunshain en Bene Nahrungsmittel/Commissie, C-447/98 P, Jurispr. blz. I-9097, punt 64).

191

Uit het voorgaande volgt dat verzoekers niet kunnen worden beschouwd als individueel geraakt door de litigieuze bepalingen van de overeenkomst, zodat hun beroep ook uit dien hoofde niet-ontvankelijk moet worden verklaard.

192

Verzoekers’ argument ontleend aan het recht op daadwerkelijke rechtsbescherming kan aan deze slotsom niet afdoen, aangezien het Hof, wat de bij artikel 230, vierde alinea, EG vereiste voorwaarde van individueel belang betreft, duidelijk heeft gesteld dat deze voorwaarde, gelet op de uiteenlopende situaties die een verzoeker kunnen individualiseren, weliswaar moest worden uitgelegd in het licht van het beginsel van effectieve rechterlijke bescherming, maar dat een dergelijke uitlegging deze voorwaarde, die uitdrukkelijk door het Verdrag is gesteld, niet tot een dode letter maken mocht maken, omdat anders de grenzen van de door het Verdrag aan de gemeenschapsrechter verleende bevoegdheden zouden worden overschreden (arrest Hof van 25 juli 2002, Unión de Pequeños Agricultores/Raad, C-50/00 P, Jurispr. blz. I-6677, punt 44).

2. Vorderingen tot schadevergoeding

Argumenten van partijen

193

Verzoekers betogen dat het bestreden besluit een schending van het eigendomsrecht, van het recht van de vrije uitoefening van een beroepactiviteit, alsmede van het evenredigheidsbeginsel oplevert die niet-contractuele aansprakelijkheid van de Gemeenschap doet ontstaan.

194

Deze schending veroorzaakt hun schade enerzijds vanwege de kosten die zij hebben moeten dragen om onder een andere benaming dan de benaming „champagne” tot de wijnmarkt door te dringen, en anderzijds vanwege de winstderving als gevolg van het feit dat de te voorziene prijsverlaging, van 4 CHF per fles wijn die zij produceren, indien de 150000 thans per jaar onder de benaming „champagne” verkochte flessen, die benaming niet meer zouden mogen dragen. Verzoekers behouden zich echter het recht voor om bij het Gerecht meer gedetailleerde cijfers in te dienen wanneer de eerste gevolgen van het bestreden besluit zich ten aanzien van hen zullen hebben gerealiseerd.

195

Het causaliteitsverband tussen de aan de instellingen verweten gedraging en de geleden schade bestaat erin dat de Franse Republiek de Raad en de Commissie ertoe heeft gebracht over de litigieuze bepalingen van de overeenkomst te onderhandelen. Zonder de pressie van deze lidstaat zou de Zwitserse Bondsstaat nooit met deze bepalingen hebben ingestemd. Zij is daartoe echter gedwongen teneinde de ondertekening van de zeven bilaterale overeenkomsten te verkrijgen.

196

Aangezien de Zwitserse autoriteiten verplicht waren de dienstige maatregelen te nemen voor de uitvoering van de litigieuze bepalingen van de overeenkomst, is de schade aan de Gemeenschap toe te rekenen, op analoge wijze aan hetgeen is geoordeeld in het arrest van het Gerecht van 11 januari 2002, Biret International/Raad (T-174/00, Jurispr. blz. II-17, punten 33 en 34).

197

Het doet in dit verband niet ter zake dat de Zwitserse Bondsstaat vanwege zijn hoedanigheid van partij bij de overeenkomst, medeverantwoordelijk is voor de schade, aangezien aan alle voorwaarden voor schadevergoeding is voldaan (arrest Hof van 17 december 1959, Feram/Hoge Autoriteit, 23/59, Jurispr. blz. 501).

198

De Raad en de Commissie menen dat in casu aan geen van de voorwaarden voor het teweegbrengen van aansprakelijkheid van de Gemeenschap is voldaan. Zij betogen in het bijzonder dat het bestreden besluit geen rechtsgevolgen heeft voor verzoekers’ situatie, zodat het causaliteitsverband tussen de gesteld geleden schade en de gestelde onrechtmatigheid van het bestreden besluit ontbreekt. Enerzijds roept het bestreden besluit immers op het communautaire grondgebied geen nieuwe verplichting ten laste van verzoekers in leven, en anderzijds vloeit de eventuele schade die verzoekers zouden kunnen leiden op het grondgebied van Zwitserland, voort uit het optreden van de Zwitserse autoriteiten, hetzij toen zij de overeenkomst van toepassing verklaarden op hun grondgebied, hetzij toen zij de wettelijke regeling waarbij de bij de overeenkomst aangegane verplichtingen werden uitgevoerd, goedkeurden, aangezien de overeenkomst hun de keuze laat van de modaliteiten daarvoor.

199

Commissie voegt daaraan toe dat de eventuele pressie van de Franse Republiek met het oog op de opneming van het champagnebeding irrelevant is. De onderhandelingen zijn niet meer dan voorbereidende handelingen en kunnen geen oorzaak van schade zijn, omdat alleen ten aanzien van de normatieve handeling die daarvan het resultaat is, een aanspraak op schadevergoeding zou kunnen bestaan. Aangezien de Zwitserse Bondsstaat de overeenkomst als soevereine staat heeft geratificeerd, moeten verzoekers, die menen dat deze overeenkomst hun schade heeft toegebracht, zich tot de Zwitserse autoriteiten richten.

Beoordeling door het Gerecht

200

Volgens vaste rechtspraak kan de niet-contractuele aansprakelijkheid van de Gemeenschap in de zin van artikel 288, tweede alinea, EG slechts ontstaan indien is voldaan aan een aantal voorwaarden, namelijk de onrechtmatigheid van de aan de instellingen verweten gedraging, het bestaan van schade en van een oorzakelijk verband tussen deze gedraging en de gestelde schade (arrest Hof van 29 september 1982, Oleifici Mediterranei/EEG, 26/81, Jurispr. blz. 3057, punt 16; arresten Gerecht van 11 juli 1996, International Procurement Services/Commissie, T-175/94, Jurispr. blz. II-729, punt 44; 16 oktober 1996, Efisol/Commissie, T-336/94, Jurispr. blz. II-1343, punt 30, en 11 juli 1997, Oleifici Italiani/Commissie, T-267/94, Jurispr. blz. II-1239, punt 20). Wanneer aan één van die voorwaarden niet is voldaan, moet het beroep tot schadevergoeding in zijn geheel worden verworpen, zonder dat de overige voorwaarden voor het ontstaan van deze aansprakelijkheid behoeven te worden onderzocht (arrest Hof van 15 september 1994, KYDEP/Raad en Commissie, C-146/91, Jurispr. blz. I-4199, punt 19, en arrest Gerecht van 20 februari 2002, Förde-Reederei/Raad en Commissie, T-170/00, Jurispr. blz. II-515, punt 37).

201

In casu moet de schadevordering dus om te beginnen worden onderzocht in het licht van de derde van deze voorwaarden, betreffende het bestaan van een causaal verband tussen de aangevoerde gedraging en de gestelde schade. Met betrekking tot deze voorwaarde vereist de rechtspraak dat de gestelde schade het rechtstreekse gevolg is van de aangevoerde gedraging (zie in die zin arrest Hof van 4 oktober 1979, Dumortier frères e.a./Raad, 64/76 en 113/76, 167/78 en 239/78, 27/79, 28/79 en 45/79, Jurispr. blz. 3091, punt 21; arresten Gerecht van 18 september 1995, Blackspur e.a./Raad en Commissie, T-168/94, Jurispr. blz. II-2627, punt 49, en 29 oktober 1998, TEAM/Commissie, T-13/96, Jurispr. blz. II-4073, punt 74).

202

Verzoekers menen dat de schade, die bestaat in de kosten die zij moeten maken om onder een andere dan de benaming „champagne” op de wijnmarkt door te dringen, en in de winstderving ten gevolge van de te voorziene daling van de prijs van hun productie wanneer zij daarvoor die benaming niet meer mogen gebruiken, rechtstreeks voortvloeit uit het feit dat de Raad en de Commissie het bestreden besluit, waarbij de litigieuze bepalingen van de overeenkomst zijn goedgekeurd, hebben vastgesteld.

203

Vergelijkbaar met hetgeen in het kader van de vorderingen tot nietigverklaring is uiteengezet, moeten achtereenvolgens verzoekers’ situatie op het communautaire grondgebied en hun situatie op het Zwitserse grondgebied worden onderzocht.

204

Op het communautaire grondgebied hebben de litigieuze bepalingen van de overeenkomst blijkens de punten 130 tot en met 139 hierboven, geen invloed gehad op verzoekers’ situatie; toen de overeenkomst in werking trad, belette verordening nr. 2392/89 hen reeds om hun productie onder de benaming „champagne” te verhandelen. Overeenkomstig hetgeen in de punten 140 tot en met 150 hierboven is uiteengezet, vloeit het feit dat zij dat niet mogen tevens voort uit verordening nr. 753/2002, die op 1 augustus 2003 van toepassing is geworden.

205

Daaruit volgt dat het bestreden besluit op het communautaire grondgebied niet de oorzaak kan zijn van de schade die verzoekers stellen te hebben geleden, omdat deze schade, zoals die door verzoekers is bepaald, reeds voortvloeide uit de toepasselijke gemeenschapsregeling. Voorts dient in dit verband te worden opgemerkt dat verzoekers bij de verkoop in België van hun producten onder de benaming „arquebuse”, reeds vóór de inwerkingtreding van de overeenkomst onder gebruikmaking van een andere benaming op de gemeenschapmarkt hebben kunnen doordringen.

206

Blijkens punt 91 hierboven worden de gesteld schadelijke gevolgen die de overeenkomst ten aanzien van verzoekers teweegbrengt, uitsluitend veroorzaakt door het feit dat de Zwitserse Bondsstaat, door de soevereine beslissing om die overeenkomst te ratificeren, ermee heeft ingestemd om daardoor te zijn gebonden en overeenkomstig artikel 14 van die overeenkomst heeft toegezegd om alle dienstige maatregelen te nemen om de nakoming van de daaruit voortvloeiende verplichtingen, waaronder de uit de litigieuze bepalingen van de overeenkomst voortvloeiende verplichtingen, te waarborgen.

207

Daaruit volgt dat er niet van kan worden uitgegaan dat de eventuele schade die verzoekers op het Zwitserse grondgebied zouden kunnen lijden ten gevolge van door de Zwitserse autoriteiten ter uitvoering van de overeenkomst genomen maatregelen, aan de Gemeenschap is toe te rekenen, zodat het Gerecht niet bevoegd is om kennis te nemen van een vordering tot vergoeding van die schade.

208

Aangezien de Zwitserse Bondsstaat de overeenkomst heeft ondertekend en geratificeerd, heeft hij zich er overeenkomstig het internationale recht weliswaar toe verbonden om daarvan de volledige uitvoering te verzekeren, waarbij hij over geen enkele beoordelingsbevoegdheid beschikt, doch dit neemt niet weg dat deze verplichting voortkomt, voordien, uit het maken van de soevereine keuze van de Zwitserse Bondsstaat bij het voeren van de onderhandelingen die tot het sluiten van de overeenkomst hebben geleid, en, nog eerder, uit zijn buitenlandse betrekkingen.

209

Verzoekers’ argument dat de Zwitserse Bondsstaat uiteindelijk geen andere keuze heeft gehad dan de litigieuze bepalingen van de overeenkomst te aanvaarden omdat het sluiten van de zeven sectorovereenkomsten anders zou zijn mislukt, kan er dus niet toe leiden dat moet worden aangenomen dat de gestelde schade aan de Gemeenschap is toe te rekenen. Gesteld al dat dit argument op waarheid berust, dan nog moet immers worden vastgesteld dat de aanvaarding van deze bepalingen door de Zwitserse Bondsstaat past in het kader van de onderhandelingen die zijn gebaseerd op wederzijdse concessies en voordelen, na afloop waarvan deze staat vrij en soeverein heeft kunnen beslissen om de verdediging van de gemeentelijke oorsprongsbenaming „champagne” op te geven, rekening gehouden met het belang dat hij algemeen beschouwd had bij het sluiten zowel van de overeenkomst als meer in het algemeen van de zeven sectorovereenkomsten.

210

Voor deze omstandigheid is overigens steun te vinden in de brief van het hoofd van het federale departement van buitenlandse zaken die op 24 maart 1999 aan de vereniging van de wijnbouwers en kelderhouders is gezonden, waarin het volgende is beklemtoond:

„Volgens uw uitlegging zit de landbouw ‚met de rekening van ondeugdelijke overeenkomsten’ die met de Europese Unie zijn gesloten ten gunste van andere sectoren van onze economie. De Conseil fédéral deelt deze analyse niet, aangezien uit het gedetailleerde onderzoek van de op 26 februari 1999 geparafeerde overeenkomsten is gebleken dat de in de landbouwsector gesloten overeenkomst op zich evenwichtig is en voor de Zwitserse landbouw interessante exportmogelijkheden biedt op de markt van de Europese Unie met meer dan 370 miljoen consumenten.”

211

De vraag of de positie van de Gemeenschap in het kader van de onderhandelingen aangaande de litigieuze bepalingen van de overeenkomst is terug te voeren op de wil van de Franse Republiek om de Franse gecontroleerde oorsprongsbenaming „champagne” te beschermen, is in dit verband volledig irrelevant. Het maakt juridisch gezien immers geen verschil of men de positie kent die de Franse Republiek gedurende de onderhandelingen mogelijkerwijs heeft ingenomen over de overeenkomst, omdat alleen de Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat daarbij partij zijn.

212

Aangezien, ten slotte, de schade die op het grondgebied van Zwitserland zou zijn geleden uiteindelijk aan de autoriteiten van deze staat is toe te rekenen, staat het aan de bevoegde Zwitserse rechter om uitspraak te doen over het eventuele recht op vergoeding van de schade die deze autoriteiten aan verzoekers zouden hebben toegebracht.

213

Zonder dat uitspraak behoeft te worden gedaan over de door de Raad en de Commissie aangevoerde gronden van niet-ontvankelijkheid (zie in die zin arresten Hof van 26 februari 2002, Raad/Boehringer, C-23/00 P, Jurispr. blz. I-1873, punt 52, en 23 maart 2004, Frankrijk/Commissie, C-233/02, Jurispr. blz. I-2759, punt 26), dienen de onderhavige schadevorderingen kennelijk rechtens ongegrond te worden verklaard voor zover zij de schade betreffen die op het communautaire grondgebied zou zijn geleden, en dienen deze vorderingen te worden afgewezen wegens het ontbreken van bevoegdheid van het Gerecht, voor zover zij de schade betreffen die op het grondgebied van Zwitserland zou zijn geleden.

214

Het beroep moet derhalve in zijn geheel worden verworpen, zonder dat het vijfde onderdeel van verzoekers’ vorderingen behoeft te worden ingewilligd.

3. Nieuwe middelen die in de loop van het geding worden voorgedragen

215

Bij brief van 7 maart 2007 hebben verzoekers het Gerecht verzocht om op basis van artikel 48, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering nieuwe middelen te mogen voordragen.

216

Zij beroepen zich op de vaststelling van besluit 2006/232/EG van de Raad van 20 december 2005 inzake de sluiting van de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Verenigde Staten van Amerika betreffende de handel in wijn (PB 2006, L 87, blz. 1), waaruit huns inziens blijkt dat de benamingen die in die staat als semi-soortnamen worden gekwalificeerd, mogen worden blijven gebruikt op de etiketten van de producten die daarmee worden aangeduid, mits zij deel uitmaken van een geheel waarvoor goedkeuring is verleend. Verzoekers stellen aldus dat bepaalde wijnbouwers in de Verenigde Staten onder bepaalde voorwaarden op hun grondgebied de benaming „champagne” zullen mogen gebruiken. Deze omstandigheid bewijst dat het bestreden besluit onevenredig en discriminerend is.

217

In dit verband kan worden volstaan met vast te stellen dat verzoekers’ argumenten uitsluitend de zaak ten gronde betreffen, zodat zij niet kunnen afdoen aan de hierboven geconstateerde niet-ontvankelijkheid van het beroep tot nietigverklaring noch aan de gedeeltelijke onbevoegdheid van het Gerecht om te beslissen op het beroep tot vergoeding van de schade die op het Zwitserse grondgebied zou zijn geleden. Voor zover bovendien met deze argumenten wordt beoogd het bewijs te leveren van de eventuele onrechtmatige handeling van de Gemeenschap waarop de schade die verzoekers op het communautaire grondgebied stellen te hebben geleden, is terug te voeren, kunnen deze argumenten evenmin het hierboven geconstateerde ontbreken van het causale verband, op het communautaire grondgebied, tussen deze schade en de gestelde onrechtmatige handeling in twijfel trekken.

218

Zonder dat behoeft te worden bepaald of in casu aan de in artikel 48, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering gestelde voorwaarden voor ontvankelijkheid is voldaan, moeten verzoekers’ argumenten die op besluit 2006/232 zijn gebaseerd, hoe dan ook worden afgewezen.

Kosten

219

Volgens artikel 87, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voor zover dit is gevorderd. Aangezien verzoekers in het ongelijk zijn gesteld, dienen zij overeenkomstig de vordering van de Raad en de Commissie in hun eigen kosten en in die van de Raad en van de Commissie te worden verwezen.

220

Overeenkomstig artikel 87, lid 4, eerste alinea, van het Reglement voor de procesvoering draagt de Franse Republiek haar eigen kosten.

 

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Derde kamer),

beschikt:

 

1)

De vorderingen tot nietigverklaring zijn niet-ontvankelijk.

 

2)

De vorderingen tot schadevergoeding zijn ongegrond.

 

3)

Verzoekers zullen hun eigen kosten alsmede die van de Raad en van de Commissie dragen.

 

4)

De Franse Republiek zal haar eigen kosten dragen.

 

Luxemburg, 3 juli 2007.

De griffier

E. Coulon

De president van de Derde kamer

M. Jaeger

BIJLAGE

Jacqueline Gonin Péroset-Grandson, woonachtig te Champagne (Zwitserland),

De Rahm et Cie SA, gevestigd te Lausanne (Zwitserland),

Françoise Grin, woonachtig te Champagne,

Janine Payot, woonachtig te Champagne,

Rose-Marie Richard, woonachtig te Morges (Zwitserland),

Yolande Richardet, woonachtig te Les Tuileries-de-Grandson (Zwitserland),

Antoinette Schopfer, woonachtig te Yverdon-les-Bains (Zwitserland),

Huguette Verraires-Banderet, woonachtig te Renens (Zwitserland),

Dominique Dagon, woonachtig te Onnens (Zwitserland),

Susy Dagon, woonachtig te Champagne,

Élisabeth Giroud, woonachtig te Champagne,

Huguette Giroud, woonachtig te Champagne,

Serge Gonin Péroset-Grandson, woonachtig te Champagne,

Gilbert Guilloud, woonachtig te Champagne,

Claude Loup, woonachtig te Champagne,

Charles Madörin, woonachtig te Champagne,

Claude Madörin, woonachtig te Jongny (Zwitserland),

Rudolf Moser-Perrin, woonachtig te Payerne (Zwitserland),

Marc Perdrix, woonachtig te Champagne,

René Perdrix, woonachtig te Giez (Zwitserland),

Éric Schopfer, woonachtig te Champagne,

Denis Tharin, woonachtig te Champagne,

José Tharin, woonachtig te Champagne,

Maxime Tharin, woonachtig te Champagne,

Albert Banderet, woonachtig te Champagne,

Gilbert Banderet, woonachtig te Champagne,

Jean-Pierre Banderet, woonachtig te Yverdon-les-Bains,

Emmanuel Borgeaud, woonachtig te Champagne,

Paul André Cornu, woonachtig te Champagne,

Ronald Dagon, woonachtig te Champagne,

Jean-Michel Duvoisin, woonachtig te Bonvillars (Zwitserland),

Daniel Forestier, woonachtig te Bonvillars,

Michel Forestier, woonachtig te Champagne,

Edgar Giroud, woonachtig te Torgon (Zwitserland),

Edmond Giroud, woonachtig te Champagne,

Georges Giroud, woonachtig te Champagne,

Cofigo SA, woonachtig te Grandvaux (Zwitserland)

Jean Vogel, gevestigd te Morges,

Gemeente Yverdon, (Zwitserland).


( *1 ) Procestaal: Frans.