62002B0034

Beschikking van de president van het Gerecht van eerste aanleg van 25 juni 2002. - B tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen. - Procedure in kort geding. - Zaak T-34/02 R.

Jurisprudentie 2002 bladzijde II-02803


Samenvatting
Partijen
Overwegingen van het arrest
Dictum

Trefwoorden


1. Steunmaatregelen van de staten - Terugvordering van onwettige steun - Steun verleend in strijd met procedureregels van artikel 88 EG - Eventueel gewettigd vertrouwen bij steunontvangers - Bescherming - Voorwaarden en grenzen

(Art. 88 EG)

2. Kort geding - Opschorting van tenuitvoerlegging - Voorwaarden - Ernstige en onherstelbare schade - Bewijslast

(Art. 242 EG; Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, art. 104, lid 2)

3. Kort geding - Opschorting van tenuitvoerlegging - Voorwaarden - Ernstige en onherstelbare schade - Beschikking van Commissie waarbij terugvordering van staatssteun wordt gelast - Nationale uitvoeringsmaatregelen - Nationale rechtsmiddelen - Invloed

(Art. 242 EG; Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, art. 104, lid 2)

4. Kort geding - Opschorting van tenuitvoerlegging - Voorwaarden - Ernstige en onherstelbare schade - Beschikking van Commissie waarbij terugvordering van staatssteun wordt gelast - Financiële schade - Daarvan uitgesloten - Aantasting van rechten van begunstigden - Draagwijdte

(Art. 242 EG; Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, art. 104, lid 2)

Samenvatting


1. Gelet op het verplichte karakter van het toezicht dat de Commissie krachtens artikel 88 EG op steunmaatregelen van staten uitoefent, kunnen ondernemingen die steun ontvangen, in beginsel slechts een gewettigd vertrouwen in de rechtmatigheid van die steun hebben wanneer bij de toekenning ervan de in genoemd artikel bedoelde procedure in acht is genomen.

Het is evenwel niet uitgesloten, dat de begunstigden van onrechtmatig toegekende steun zich tegen terugvordering kunnen verzetten met een beroep op buitengewone omstandigheden die bij hen een gewettigd vertrouwen in de rechtmatigheid van de steun konden doen ontstaan.

( cf. punten 75-76 )

2. De spoedeisendheid van een verzoek in kort geding moet worden getoetst aan de vraag, of een voorlopige beslissing noodzakelijk is ter voorkoming van ernstige en onherstelbare schade voor de partij die om de voorlopige maatregel verzoekt. Het is deze partij die moet bewijzen, dat zij niet op de uitspraak in de hoofdzaak kan wachten zonder een dergelijke schade te lijden.

Het is niet nodig dat met volstrekte zekerheid wordt aangetoond, dat er onmiddellijk schade dreigt te ontstaan, maar vooral wanneer het intreden van de schade van een reeks factoren afhangt, volstaat het dat zij met een zekere mate van waarschijnlijkheid voorzienbaar is. De partij die om opschorting van de tenuitvoerlegging verzoekt, blijft echter gehouden de feiten te bewijzen waarop zij haar verwachting van ernstige en onherstelbare schade baseert

( cf. punten 85-86 )

3. In het kader van een nationale procedure tot terugvordering van staatssteun belet niets de begunstigde van de steun om zich tot staving van een beroep tegen de uitvoeringsmaatregelen van de nationale autoriteiten te beroepen op de onwettigheid van de beschikking waarbij terugvordering van de steun wordt gelast, indien hij krachtens artikel 230 EG tegen deze beschikking is opgekomen. In dat geval behoeft de nationale rechter deze beschikking namelijk niet als onaantastbaar te beschouwen, zodat hij zijn beslissing kan aanhouden en het Hof krachtens artikel 234 EG een prejudiciële vraag over de geldigheid ervan kan voorleggen. Ter wille van een goede rechtsbedeling kan de nationale rechter zijn beslissing ook aanhouden in afwachting van de uitspraak van het Gerecht over de grond van de zaak.

In het kader van een procedure in kort geding dient de verzoeker dus aan te tonen dat de rechtsmiddelen van het nationale recht waarmee hij tegen de terugvordering van staatssteun kan opkomen, niet volstaan om een ernstige en onherstelbare schade te vermijden.

( cf. punten 90-93 )

4. De rechtspraak volgens welke de kortgedingrechter bij een pluraliteit van verzoekers onderzoekt of het bewijs van financiële schade voor elk van hen is geleverd, ongeacht of het om natuurlijke dan wel om rechtspersonen gaat, berust op de verplichting van de kortgedingrechter om in het geval van financiële schade de bijzondere omstandigheden van elk geval te onderzoeken. In het bijzonder in zaken betreffende de terugvordering van staatssteun van de begunstigden is een inbreuk op de rechten van hen die als begunstigden van met de gemeenschappelijke markt onverenigbaar verklaarde staatssteun worden beschouwd, inherent aan elke beschikking van de Commissie waarbij terugvordering van dergelijke steun wordt gelast, en kan deze niet worden geacht op zich ernstige en onherstelbare schade te berokkenen, los van een concrete beoordeling van de ernst en het onherroepelijke karakter van de in elk betrokken geval gestelde specifieke inbreuk.

( cf. punt 97 )

Partijen


In zaak T-34/02 R,

B, wonende te Versailles (Frankrijk), en 255 anderen, vertegenwoordigd door P. Kirch, advocaat, ter terechtzitting bijgestaan door N. Chahid-Nouraï, advocaat, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

verzoekers,

tegen

Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door G. Rozet als gemachtigde, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

verweerster,

betreffende een verzoek om opschorting van de tenuitvoerlegging van beschikking 2001/882/EG van de Commissie van 25 juli 2001 betreffende door Frankrijk toegekende staatssteun in de vorm van ontwikkelingshulp ten behoeve van het passagiersschip Le Levant dat gebouwd is door Alstom Leroux Naval en in Saint-Pierre-en-Miquelon wordt geëxploiteerd (PB L 327, blz. 37),

geeft

DE PRESIDENT VAN HET GERECHT

de navolgende

Beschikking

Overwegingen van het arrest


De toepasselijke regelingen

1 Artikel 87, lid 1, EG bepaalt:

Behoudens de afwijkingen waarin dit Verdrag voorziet, zijn steunmaatregelen van de staten of in welke vorm ook met staatsmiddelen bekostigd, die de mededinging door begunstiging van bepaalde ondernemingen of bepaalde producties vervalsen of dreigen te vervalsen, onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt, voorzover deze steun het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig beïnvloedt."

2 Volgens artikel 87, lid 3, sub e, EG kunnen als verenigbaar met de gemeenschappelijke markt worden beschouwd andere soorten van steunmaatregelen aangewezen bij besluit van de Raad, genomen met gekwalificeerde meerderheid van stemmen, op voorstel van de Commissie".

3 Op basis van deze bepaling - voorheen artikel 92, lid 3, sub d, EG-Verdrag - heeft de Raad op 21 december 1990 richtlijn 90/684/EEG betreffende de steunverlening aan de scheepsbouw vastgesteld (PB L 380, blz. 27; hierna zevende richtlijn").

De zevende richtlijn

4 Artikel 1, sub d, van de zevende richtlijn geeft de volgende definitie van steunmaatregelen:

[...] de in de artikelen 92 [thans, na wijziging, artikel 87 EG] en 93 [thans artikel 88 EG] van het [EG-]Verdrag bedoelde steunmaatregelen van de Staten; onder dit begrip valt niet alleen de staatssteun als zodanig, maar ook de door de regionale of lokale overheden toegekende steun, alsmede de steunelementen die eventueel besloten liggen in de financieringsmaatregelen van de lidstaten ten aanzien van de rechtstreeks of zijdelings onder hun zeggenschap vallende scheepsbouw- en scheepsreparatieondernemingen, welke niet worden beschouwd als aan een onderneming volgens de in een markteconomie normale gebruiken verschaft risicodragend kapitaal.

Deze steunmaatregelen kunnen als verenigbaar met de gemeenschappelijke markt worden beschouwd, mits zij aan de in deze richtlijn genoemde uitzonderingscriteria voldoen."

5 In hoofdstuk II van deze richtlijn, Bedrijfssteun", bepaalt artikel 4, lid 1, dat productiesteun ten behoeve van de scheepsbouw of -verbouwing als verenigbaar met de gemeenschappelijke markt kan worden beschouwd, mits het totale bedrag van de steun voor een bepaald contract in subsidie-equivalent niet meer bedraagt dan een gemeenschappelijk steunplafond [...]"

6 Artikel 4, lid 7, van de zevende richtlijn luidt als volgt:

Steun voor scheepsbouw of -verbouwing die in de vorm van ontwikkelingshulp aan een ontwikkelingsland wordt verleend, is niet aan het plafond onderworpen. Deze steun kan als verenigbaar met de gemeenschappelijke markt worden beschouwd als zij in overeenstemming is met de bepalingen die OESO-werkgroep nr. 6 met het oog daarop heeft opgenomen in haar akkoord over de uitlegging van de artikelen 6, 7 en 8 van de in lid 6 genoemde OESO-overeenkomst [overeenkomst inzake exportkredieten voor schepen], of met een later addendum bij of corrigendum op genoemde overeenkomst.

Elk afzonderlijk steunvoornemen van dien aard moet vooraf aan de Commissie worden medegedeeld. De Commissie gaat de bijzondere ontwikkelingscomponent van het steunvoornemen na en vergewist zich ervan dat deze steun onder de werkingssfeer van het in de eerste alinea genoemde akkoord valt."

7 In haar brief van 3 januari 1989 aan de lidstaten [SG(89) D/311] wees de Commissie erop, dat de lidstaten die steun voor de scheepsbouw en -verbouwing verlenen in de vorm van ontwikkelingshulp aan een ontwikkelingsland, de bepalingen van het OESO-akkoord in acht moeten nemen, te weten:

1) de steun mag niet worden verleend voor de bouw van schepen die onder goedkope vlag varen;

2) ingeval de steun niet kan worden aangemerkt als openbare ontwikkelingssteun in het kader van de OESO, moet de donor bevestigen dat de steun deel uitmaakt van een overeenkomst tussen regeringen;

3) de donor moet de verzekering geven dat de werkelijke eigenaar inwoner is van het begunstigde land en dat de begunstigde onderneming niet een niet-operationele dochtermaatschappij van een buitenlandse onderneming is;

4) de begunstigde moet beloven het schip niet zonder voorafgaande goedkeuring van de overheid te verkopen."

Verordening nr. 659/1999

8 Verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel [88] van het EG-Verdrag (PB L 83, blz. 1), is op 16 april 1999 in werking getreden.

9 Volgens artikel 4, lid 4, van die verordening dient de Commissie, indien bij een eerste onderzoek twijfel rijst over de verenigbaarheid van de aangemelde steunmaatregel met de gemeenschappelijke markt, een formele onderzoeksprocedure in te leiden. Daartoe nodigt zij de betrokken lidstaat en alle andere belanghebbenden uit, binnen een bepaalde termijn hun opmerkingen mee te delen (artikel 6, lid 1).

10 Artikel 14 van verordening nr. 659/1999, betreffende de terugvordering van steun, bepaalt:

1. Indien negatieve beschikkingen worden gegeven in gevallen van onrechtmatige steun, beschikt de Commissie dat de betrokken lidstaat alle nodige maatregelen dient te nemen om de steun van de begunstigde terug te vorderen [...] De Commissie verlangt geen terugvordering van de steun indien zulks in strijd is met een algemeen beginsel van het gemeenschapsrecht.

[...]

3. Onverminderd een beschikking van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen overeenkomstig artikel [242] van het Verdrag, dient terugvordering onverwijld en in overeenstemming met de nationaalrechtelijke procedures van de betrokken lidstaat te geschieden, voorzover die procedures een onverwijlde en daadwerkelijke tenuitvoerlegging van de beschikking van de Commissie toelaten. Daartoe nemen de betrokken lidstaten in geval van een procedure voor een nationale rechtbank alle nodige maatregelen, met inbegrip van voorlopige maatregelen, waarover zij binnen hun nationale rechtsstelsel beschikken om dit doel te bereiken, onverminderd de communautaire wetgeving."

De bestreden beschikking

11 Eind 1998 vernam de Commissie uit de pers, dat het passagiersschip Le Levant, dat in Frankrijk door Alstom Leroux Naval was gebouwd tegen een contractprijs van 228,55 miljoen Franse frank (FRF), gefinancierd was door middel van belastingverminderingen voor de bij de bouw betrokken investeerders.

12 Bij brief van 2 december 1999 stelde de Commissie de Franse autoriteiten in kennis van haar besluit om de in artikel 88, lid 2, EG bedoelde procedure in te leiden. Dit besluit (hierna: inleidingsbesluit") werd bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen (PB 2000, C 33, blz. 6). De Commissie verklaarde daarin, twijfels te hebben over de naleving van de in artikel 4, lid 7 van de zevende richtlijn bedoelde voorwaarden, en zij nodigde de belanghebbenden uit, binnen een maand na de bekendmaking hun opmerkingen in te dienen.

13 Bij brief van 13 juli 2001 verzocht de EURL Le Levant 114, een van de eenpersoonsondernemingen met beperkte aansprakelijkheid (entreprise unipersonnelle à responsabilité limitée - EURL) die bij de financiering van het schip betrokken waren (zie punten 23-29 infra), de Commissie om nadere inlichtingen over de vraag, wie volgens de Commissie de begunstigden van de onderzochte steun waren. Met name verzocht zij de Commissie te bevestigen, dat zij geen belanghebbende was. Toen een antwoord van de Commissie uitbleef, herhaalde de EURL Le Levant 114 haar verzoek bij brief van 19 juli 2001. In haar antwoord van 24 juli 2001 stelde de Commissie vast, dat de termijn voor het indienen van opmerkingen door de belanghebbenden ruimschoots verstreken was.

14 Op 25 juli 2001 gaf de Commissie haar beschikking 2001/882/EG betreffende door Frankrijk toegekende staatssteun in de vorm van ontwikkelingshulp ten behoeve van het passagiersschip Le Levant, dat gebouwd is door Alstom Leroux Naval en in Saint-Pierre-en-Miquelon wordt geëxploiteerd (PB L 327, blz. 37; hierna bestreden beschikking").

15 De steunmaatregel wordt in punt 5 van de bestreden beschikking beschreven als volgt:

De steun werd toegekend in 1996 bij de aankoop van het passagiersschip Le Levant door een groep particuliere investeerders die op initiatief van de [bedrijfsgeheim] een gemeenschappelijke maritieme eigendom hadden gevormd. Vervolgens werd het schip verhuurd aan [de Compagnie des Iles du Levant (hierna: ,CIL)], een dochteronderneming van de Compagnie française des Iles du Ponant, geregistreerd in Wallis-en-Futuna. De investeerders mochten hun investeringen aftrekken van hun belastbaar inkomen. Door deze belastingverminderingen kon CIL het schip tegen gunstige voorwaarden exploiteren. De investeerders hebben het recht en de verplichting hun aandelen na vijf jaar, d.w.z. begin 2004, aan [bedrijfsgeheim] te verkopen. CIL heeft harerzijds het recht en de verplichting deze aandelen van [bedrijfsgeheim] te kopen tegen een prijs waarin de waarde van de steun is doorberekend. De steun werd onderworpen aan de verplichting voor CIL om het schip gedurende minimum vijf jaar te exploiteren, hoofdzakelijk met vertrek en aankomst in Saint-Pierre-en-Miquelon, gedurende 160 dagen per jaar."

16 Volgens punt 6 van de bestreden beschikking werd de steun toegekend op grond van een - in 1992 door de Commissie goedgekeurde - fiscale regeling, de wet-Pons, die belastingverminderingen toestaat voor investeringen in de Franse overzeese departementen en gebiedsdelen.

17 In het onderhavige geval moet de steun die voor het betrokken schip werd toegekend", worden getoetst aan het bepaalde in artikel 4, lid 7, van de zevende richtlijn, aangezien het gaat om met scheepsbouw verbonden steun die in 1996 werd toegekend als ontwikkelingshulp in het kader van een in 1992 goedgekeurde steunregeling (de wet Pons)" (punt 16 van de bestreden beschikking).

18 Naar het oordeel van de Commissie voldoet het project aan de criteria voor ontwikkelingshulp, zoals door de OESO omschreven en door de Commissie uitgelegd (zie punt 7 supra). Zij meent evenwel, dat in casu niet is voldaan aan het ontwikkelingscriterium, op de eerbiediging waarvan zij moet toezien (arrest Hof van 5 oktober 1994, Duitsland/Commissie, C-400/92, Jurispr. blz. I-4701) (punten 22-33 van de bestreden beschikking).

19 De Commissie stelt vast, dat de betrokken steun op onrechtmatige wijze is verstrekt, niet in overeenstemming is met de zevende richtlijn en dus onverenigbaar is met de gemeenschappelijke markt. Zij concludeert, dat de steun met rente moet worden teruggevorderd" (punt 34 van de bestreden beschikking).

20 In punt 35 van de bestreden beschikking verklaart de Commissie, dat de onmiddellijke begunstigden van de kwantificeerbare steun de investeerders waren, die de belastingverminderingen hebben gekregen". Zij vervolgt haar analyse in punt 36 met erop te wijzen, dat pas wanneer het schip in 2004 tegen een gunstige prijs aan CIL zal zijn verkocht, deze de uiteindelijke belangrijkste begunstigde van de steun zal zijn". De scheepswerf kan volgens de Commissie worden beschouwd als een onrechtstreekse begunstigde van de steun, omdat zij dankzij de steun een opdracht heeft binnengehaald die zij anders wellicht niet zou hebben gekregen" (punt 37 van de bestreden beschikking).

21 Volgens punt 39 zijn het de investeerders die als directe begunstigden en eigenaars van het schip de steun moeten terugbetalen", aangezien zij werden [...] bevoordeeld door de belastingverminderingen en [...] daarvan [blijven] profiteren als eigenaars van een schip dat tegen gunstige voorwaarden werd gekocht". In punt 40 merkt de Commissie op, dat indien het schip aan CIL was verkocht tegen een lagere prijs dan de marktprijs en de steun dus zou zijn doorberekend aan deze onderneming, [...] CIL de steun [zou] moeten terugbetalen", maar omdat de overdracht niet vóór medio 2003 zal plaatsvinden, kan de exploitant CIL op dit moment niet verantwoordelijk worden geacht voor de terugbetaling van de steun".

22 Het dispositief van de beschikking luidt als volgt:

Artikel 1

De door Frankrijk verstrekte staatssteun in de vorm van belastingverminderingen die als ontwikkelingshulp werden toegekend voor het passagiersschip Le Levant, dat gebouwd werd door Alstom Leroux Naval en bestemd is voor de exploitatie in het Franse overzeese gebied Saint-Pierre-et-Miquelon, kan niet worden beschouwd als daadwerkelijke ontwikkelingshulp in de zin van artikel 4, lid 7, van [de zevende richtlijn] en is derhalve onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt.

Artikel 2

1. Frankrijk neemt alle nodige maatregelen om de in artikel 1 bedoelde en onwettig aan de begunstigden ter beschikking gestelde steun stop te zetten en terug te vorderen van de investeerders, die de directe begunstigden van de steun en de huidige eigenaars van het passagiersschip zijn.

2. De terugvordering dient onverwijld en in overeenstemming met de nationaal-rechtelijke procedures te geschieden, voorzover die procedures een onverwijlde en daadwerkelijke tenuitvoerlegging van deze beschikking toelaten [...]

Artikel 3

Frankrijk deelt de Commissie binnen een termijn van twee maanden vanaf de datum van bekendmaking van deze beschikking de maatregelen mee die het heeft genomen om hieraan te voldoen.

Artikel 4

Deze beschikking is gericht tot de Republiek Frankrijk."

De financieringsoperatie

23 Naar uit het dossier blijkt, wordt met deze operatie beoogd het schip Le Levant te doen financieren door investeerders, natuurlijke personen, via EURL's die uitsluitend met dit doel zijn opgericht en tezamen een maritieme mede-eigendom vormen. Het belang van de investeerders bij deze operatie is gelegen in de mogelijkheid, de kostprijs van de investering en de lasten van de verkrijging (rente) en het bezit (afschrijvingen), alsmede eventuele exploitatieverliezen van hun belastbaar inkomen af te trekken.

24 De mede-eigendom van het schip Le Levant, verdeeld in 740 aandelen (quirats"), is in december 1996 door een bank gecreëerd. De mede-eigendom van het schip was aanvankelijk in handen van CIL met twee aandelen en de bank met 738 aandelen. CIL is de beheerder van de mede-eigendom en als zodanig onbeperkt hoofdelijk aansprakelijk voor de schulden van de maatschap.

25 In het kader van een openbaar aanbod van de bank kochten investeerders, natuurlijke personen, via daartoe opgerichte EURL's de aanvankelijk door de bank gehouden aandelen. Blijkens hun statuten hebben deze EURL's tot doel het verkrijgen van aandelen, het opnemen van een hypothecair krediet ter financiering van een gedeelte van de verwervingskosten van het schip, de rechtstreekse exploitatie van het schip in mede-eigendom en de wederverkoop van genoemde aandelen krachtens, in het bijzonder, de onherroepelijke belofte van verkoop, gedaan door de bank of een door deze in zijn plaats gestelde vennootschap. In totaal zouden zo 738 aandelen zijn verkocht aan 281 EURL's, waarvan elk ten minste twee aandelen had moeten kopen.

26 In het jaar waarin zij de aandelen verkregen, hadden de EURL's behoefte aan financiering, in de eerste plaats om de koopprijs van de aandelen - de prijs van twee aandelen, de minimuminvestering, bedroeg 636 216 FRF - en in de tweede plaats diverse kosten te betalen. Deze financieringsbehoefte werd gedekt door het beginkapitaal, dat wil zeggen de eerste inbreng door de investeerder van 50 000 FRF voor twee aandelen, het gedeelte van de door CIL bij iedere EURL gestorte waarborgsom als zekerheid voor een goed beheer, en een lening op middellange termijn van de bank tegen een vaste rente van 8 % ter dekking van het saldo van de financieringsbehoefte.

27 Gedurende de exploitatiefase worden de liquiditeitsbehoeften van de EURL's - het eventuele exploitatieverlies (echter slechts tot een bepaald maximum), de rentekosten en aflossing van de banklening en de beheerskosten - gedekt door jaarlijkse kapitaalstortingen door de EURL-vennoten, gefinancierd uit hun belastingbesparingen. Iedere investeerder gebruikt namelijk de over het voorgaande jaar bespaarde belasting om de verhoging van het kapitaal van zijn EURL te financieren.

28 Gedurende zeven jaar is CIL belast met de exploitatie, het onderhoud en het technisch en commercieel beheer van het schip voor rekening van de maritieme mede-eigendom. Voorts is CIL tegenover de investeerders verplicht een minimum bruto exploitatieresultaat te behalen en eventuele verliezen die de geraamde verliezen te boven gaan, aan te vullen. Daarvoor ontvangt CIL een financiële beloning.

29 De bank is tegenover de investeerders verplicht de aandelen vóór 15 december 2003 van de EURL's terug te kopen. Anderzijds heeft elke EURL de verplichting haar aandelen vóór 29 februari 2004 aan de bank over te dragen. Evenzo dient CIL vóór 31 januari 2004 alle aandelen terug te kopen van de bank, die harerzijds verplicht is ze vóór 29 februari 2004 aan CIL over te dragen.

Het procesverloop

30 Op 8 oktober 2001 heeft de Franse Republiek bij het Hof beroep tot nietigverklaring van de bestreden beschikking ingesteld, maar zonder een verzoek om opschorting van de tenuitvoerlegging in te dienen. De zaak is ingeschreven onder nr. C-394/01 en dient thans bij het Hof. In dat beroep voert de Franse Republiek één middel aan over de beoordeling van de component ontwikkeling" van de steunmaatregel in geding.

31 Op 20 februari 2002 hebben EURL Le Levant 001 en 274 andere EURL's, alsmede B en 255 andere natuurlijke personen bij het Gerecht een beroep tot nietigverklaring van de bestreden beschikking ingediend. Deze zaak is ingeschreven onder nr. T-34/02.

32 Bij beschikking van de president van de Vijfde kamer (uitgebreid) van het Gerecht van 30 april 2002 is zaak T-34/02 geschorst tot de einduitspraak van het Hof in zaak C-394/01.

33 Bij op 23 april 2002 neergelegde afzonderlijke akte hebben B en 255 andere natuurlijke personen (hierna: B e.a." of verzoekers") verzocht om

- opschorting van de tenuitvoerlegging van de beschikking tot het Gerecht op dit verzoek om opschorting heeft beslist,

- opschorting van de tenuitvoerlegging van de beschikking tot de uitspraak ten gronde in het beroep tot nietigverklaring.

34 In een bij het verzoek in kort geding gevoegde brief heeft de raadsman van verzoekers verzocht om anonimisering van de zaak en vertrouwelijke behandeling van bepaalde gegevens.

35 Gezien het verzoek, door verzoekers op conservatoire titel gedaan krachtens artikel 105, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht en strekkende tot opschorting van de tenuitvoerlegging tot de eindbeslissing in kort geding, is de Commissie uitgenodigd haar opmerkingen over dit verzoek kenbaar te maken en mee te delen, of de Franse autoriteiten overeenkomstig artikel 3 van de bestreden beschikking de Commissie in kennis hebben gesteld van de maatregelen die zij ter uitvoering van de beschikking hebben genomen en, zo ja, welke die maatregelen zijn. De Commissie heeft haar opmerkingen op 7 mei 2002 ingediend.

36 Op dezelfde datum hebben verzoekers aanvullende opmerkingen ingediend.

37 Met betrekking tot het verzoek om opschorting van de tenuitvoerlegging van de bestreden beschikking tot de uitspraak ten gronde in het beroep tot nietigverklaring, heeft de Commissie, na een verlenging van de oorspronkelijk bepaalde termijn te hebben gevraagd en verkregen, haar opmerkingen op 22 mei 2002 ingediend. In die opmerkingen heeft de Commissie zich ook uitgelaten over het verzoek om anonimisering en vertrouwelijke behandeling van bepaalde gegevens.

38 Partijen hebben op de hoorzitting van 13 juni 2002 hun respectieve standpunten toegelicht. Tijdens die zitting is het verzoek om anonimisering, dat verzoekers in het kader van het kort geding hadden ingediend, ingewilligd.

In rechte

39 Ingevolge het bepaalde in artikel 242 EG en artikel 4 van besluit 88/591/EGKS, EEG, Euratom van de Raad van 24 oktober 1988 tot instelling van een Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen (PB L 319, blz. 1), zoals gewijzigd bij besluit 93/350/Euratom, EGKS, EEG van de Raad van 8 juni 1993 (PB L 144, blz. 21), kan het Gerecht, indien het van oordeel is dat de omstandigheden dat vereisen, opschorting van de uitvoering van de bestreden handeling gelasten.

40 Volgens artikel 104, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering moet een verzoek in kort geding een duidelijke omschrijving bevatten van de omstandigheden waaruit het spoedeisend karakter van het verzoek blijkt, alsmede de middelen, zowel feitelijk als rechtens, op grond waarvan de voorlopige maatregel waartoe wordt geconcludeerd, aanvankelijk gerechtvaardigd voorkomt (fumus boni juris). Deze voorwaarden zijn cumulatief, zodat het verzoek om opschorting van tenuitvoerlegging moet worden afgewezen, wanneer aan een ervan niet wordt voldaan [beschikking president Hof van 14 oktober 1998, SCK en FNK/Commissie, C-268/96 P(R), Jurispr. blz. I-4971, punt 30; beschikkingen president Gerecht van 15 juli 1998, Prayon-Rupel/Commissie, T-73/98 R, Jurispr. blz. II-2769, punt 25, en 4 april 2002, Technische Glaswerke Ilmenau/Commissie, T-198/01 R. Jurispr. blz. II-2153, punt 50].

Argumenten van partijen

De fumus boni juris

41 In limine wijzen verzoekers erop, dat het onlogisch is om de met de gemeenschappelijke markt onverenigbaar verklaarde steunmaatregel een steun aan de scheepsbouw te noemen en als de werkelijke begunstigden van die steun, die tot terugbetaling verplicht zijn, particuliere investeerders" (punt 5 van de bestreden beschikking) aan te wijzen, aan wie het beweerdelijk vastgestelde economisch voordeel is doorgegeven. Telkens weer betogen verzoekers, dat zij als particuliere investeerders hebben gehandeld en geen ondernemingen zijn in de zin van 's Hofs arrest van 23 april 1991, Höfner en Elser (C-41/90, Jurispr. blz. I-1979, punt 21).

42 Van de elf middelen waarmee verzoekers in de hoofdzaak hun conclusie inzake de onwettigheid van de bestreden beschikking onderbouwen, voeren zij er hier negen aan.

43 Het eerste middel is ontleend aan schending van de artikelen 3, lid 1, sub g, EG, 5 EG, 87 EG en 211 EG, in onderlinge samenhang gelezen, alsmede van verscheidene grondrechten. De Commissie heeft haar bevoegdheid overschreden door een beschikking te geven waarbij een lidstaat wordt gelast, het bedrag van de beweerde staatssteun van eenvoudige particulieren, en niet van ondernemingen", terug te vorderen, zonder nochtans een onvervalste mededinging te herstellen.

44 Het tweede middel is ontleend aan schending van bepaalde fundamentele beginselen van gemeenschapsrecht in verband met de rechten van de verdediging en het recht te worden gehoord in het kader van artikel 88, lid 2, EG en, bijgevolg, artikel 14, lid 1, van verordening nr. 659/1999, alsmede van de in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden genoemde beginselen. Alvorens de bestreden beschikking vast te stellen, heeft de Commissie de derde belanghebbenden immers geen gelegenheid gegeven om hun opmerkingen kenbaar te maken.

45 Het derde middel is ontleend aan schending van artikel 87, lid 1, EG, doordat in de bestreden beschikking eenvoudige particulieren als de tot terugbetaling verplichte begunstigden" van de staatssteun worden aangewezen. Genoemde verdragsbepaling heeft echter enkel betrekking op ondernemingen" in de zin van het communautaire mededingingsrecht, dat wil zeggen deelnemers aan het economisch verkeer die op een markt actief zijn.

46 In hun vierde middel stellen verzoekers schending van artikel 4, lid 7, van de zevende richtlijn, daar die bepaling slechts van toepassing kan zijn op scheepswerven of rederijen, maar niet op particuliere investeerders die geld hebben belegd.

47 Het vijfde middel is ontleend aan schending van het beginsel inzake bescherming van het gewettigd vertrouwen, doordat de Commissie de particuliere investeerders heeft doen geloven, dat zij niet door de bestreden beschikking zouden worden geraakt.

48 In hun zesde middel betogen verzoekers, dat het rechtszekerheidsbeginsel is geschonden, doordat de Commissie in de bestreden beschikking niets zegt over de wijze waarop het van de particuliere investeerders terug te vorderen bedrag precies moet worden berekend, en zij dit bedrag dus niet kennen.

49 Het zevende middel is ontleend aan schending van artikel 14 van verordening nr. 659/1999, daar terugvordering van de beweerde steun indruist tegen de eerdergenoemde algemene beginselen van gemeenschapsrecht.

50 Het achtste middel betreft, enerzijds, materiële onnauwkeurigheden met betrekking tot de betrekkingen tussen CIL en de particuliere investeerders en de verplichtingen in verband met de exploitatie van het schip en, anderzijds, een kennelijk verkeerde beoordeling van de feiten in verband met de bepaling van het bedrag van de beweerde steun, de condities voor de terugkoop van het schip door CIL en de sociaal-economische weerslag van de operatie.

51 Het negende middel ten slotte is ontleend aan schending van de in artikel 253 EG neergelegde motiveringsverplichting, doordat de bestreden beschikking geen omschrijving bevat van de relevante markt en het concurrentievoordeel dat de particuliere investeerders zouden hebben genoten, noch een precisering van de methode waarmee de component ontwikkeling" van de steun is berekend.

52 Zoals zij tijdens de hoorzitting heeft bevestigd, ontkent de Commissie weliswaar dat de aangevoerde middelen gegrond zijn, maar betwist zij niet dat deze niet op het eerste gezicht volstrekt ongegrond zijn.

Spoedeisendheid en belangenafweging

53 Ter inleiding stellen verzoekers, dat zij allen in dezelfde situatie verkeren. Wanneer de bestreden beschikking wordt uitgevoerd, dreigen zij dus een zelfde schade te lijden. De terugvordering van de met de belastingverminderingen overeenkomende bedragen zou immers kunnen gebeuren in de vorm van intrekking van de vroeger ten behoeve van de financiële operatie toegekende belastingvermindering, gevolgd door de toezending aan de betrokken natuurlijke personen van een navorderingsaanslag, op grond waarvan de betrokkenen de in het kader van de operatie verkregen belastingbesparing, althans die welke zij in het begin bij hun inschrijving op de operatie hebben gerealiseerd, onverwijld moeten terugbetalen. De terugvordering van die bedragen zou echter het evenwicht van de gehele financiële constructie onmiddellijk en onherstelbaar aantasten en het bestaan van de EURL's, die er een essentieel onderdeel van zijn, in gevaar brengen. Het door de particuliere investeerders genoten belastingvoordeel is economisch immers gebonden aan de jaarlijkse verhoging van het kapitaal van de EURL, wat de enige manier is om het strikte financiële evenwicht ervan te handhaven.

54 De voorwaarde van spoedeisendheid zou derhalve in relatie tot een klasse", categorie" of groep" van personen met dezelfde kenmerken beoordeeld kunnen worden, zoals al werd overwogen in de beschikkingen van de president van het Hof van 7 juni 1985, Commissie/Italië (154/85 R, Jurispr. blz. 1753), 25 oktober 1985, Commissie/België (293/85 R, Jurispr. blz. 3521) en 28 juni 1990, Commissie/Duitsland (C-195/90 R, Jurispr. blz. I-2715).

55 Na erop te hebben gewezen, dat financiële en immateriële schade bij natuurlijke personen ernstigere nadelige gevolgen heeft dan bij rechtspersonen, betogen verzoekers, dat onverwijlde tenuitvoerlegging van de bestreden beschikking in vier opzichten schade zou veroorzaken.

56 In de eerste plaats zullen verzoekers financiële schade ondervinden als gevolg van de terugbetaling van de aanvankelijke belastingaftrek, die onmiddellijk tot een verstoring van hun vermogenssituatie zal leiden. Particulieren beschikken in de regel immers niet over de geldmiddelen om onvoorziene schulden meteen te kunnen opvangen.

57 In de tweede plaats zal tenuitvoerlegging van de bestreden beschikking immateriële schade veroorzaken. Het zal verzoekers immers nopen zowel bij de Franse als bij de Europese gerechtelijke instanties een rechtszaak aanhangig te maken, met alle moeiten en tijd- en geldverlies van dien. Bovendien brengt de terugvordering van bedragen door middel van een navorderingsaanslag, een procedure die meestal wordt gevolgd in het geval van een fout of zelfs bedrog van de belastingplichtige, de betrokkene in een bijzonder onaangename situatie. Ten slotte, in de enkele bijzondere gevallen waarin de aandeelhouders zijn overleden, zullen hun rechtverkrijgenden gedwongen zijn de afwikkeling van de nalatenschap van de overleden aandeelhouder te herzien, wat emotioneel natuurlijk erg zwaar is.

58 In de derde plaats zal tenuitvoerlegging van de bestreden beschikking een gevaar betekenen voor het voortbestaan van de EURL's, omdat de kapitaalverhogingen niet meer uit de belastingbesparingen van hun enige vennoten gefinancierd kunnen worden. Volgens de beschikking van de president van het Gerecht van 15 juni 1994, Société commerciale des potasses et de l'azote en Entreprise minière et chimique/Commissie (T-88/94 R, Jurispr. blz. II-401, punt 33) staat het echter buiten kijf, dat de ontbinding van een vennootschap haar ernstige en onherstelbare schade berokkent en dat dat ook voor haar vennoten geldt.

59 In de vierde plaats zal door de verdwijning van de EURL's, die de grondslag van de financieringsregeling vormen, de gehele operatie op losse schroeven komen te staan, het zij dan dat verzoekers bereid waren ze op verliesgevende basis en dus tegen hun eigen financieel belang in voort te zetten. De tenuitvoerlegging van de bestreden beschikking zal hun bijgevolg de kans ontnemen een financieel interessante slag te slaan, en hun in tegendeel dwingen het schip met verlies te verkopen. Hierbij wijzen zij erop, dat het verlies van een kans al eerder als een ernstige en onherstelbare schade is aangemerkt (beschikking Commissie/België, reeds aangehaald, punten 20 en 23).

60 Indien er door de tenuitvoerlegging van de bestreden beschikking een einde aan de operatie zou komen, zou de legitieme en door de Franse en communautaire autoriteiten goedgekeurde doelstelling van ontwikkeling van de overzeese departementen en gebiedsdelen moeten worden opgegeven.

61 Verzoekers beklemtonen, dat financiële schade onherstelbaar is wanneer zij niet kan worden gekwantificeerd en daardoor niet in aanmerking komt voor financiële vergoeding ingeval de bestreden beschikking later nietig wordt verklaard (beschikking president Gerecht van 7 juli 1998, Van den Bergh Foods/Commissie, T-65/98 R, Jurispr. blz. II-2641, punt 65). Het is immers onmogelijk precies te bepalen, hoeveel belastingvermindering de verzoekers nog zullen krijgen, omdat dat afhangt van ieders toekomstige vermogenssituatie. Al even onmogelijk is het, nu de prijs te bepalen waarvoor het schip na vijf jaar mede-eigendom daadwerkelijk zal kunnen worden verkocht. Ten slotte, anders dan ondernemingen (rechtspersonen) staan natuurlijke personen bloot aan de onzekerheden van het leven, wat alle hoop op een vergoeding, op een onbepaald tijdstip in de toekomst, van door onverwijlde tenuitvoerlegging van de bestreden beschikking veroorzaakte schade twijfelachtig en onzeker maakt. Waar het gaat om de eerste beschikking die terugvordering van een staatssteun van particuliere investeerders gelast, is het een kwestie van principe, dat het evenwicht tussen het belang van de burgers en dat van de communautaire overheden wordt bewaard door opschorting van tenuitvoerlegging toe te staan, wanneer de vermogensbelangen van natuurlijke personen in het geding zijn.

62 De afweging van hun eigen belangen tegen het openbaar belang en de belangen van derden rechtvaardigt volgens verzoekers de conclusie, dat de gevorderde opschorting van tenuitvoerlegging moet worden toegestaan.

63 Naar het oordeel van de Commissie is niet aan de voorwaarde van spoedeisendheid voldaan.

64 Primair betoogt zij, dat geenszins vaststaat dat de bestreden beschikking op korte termijn ten uitvoer zal worden gelegd. Bij brief van 19 oktober 2001 hebben de Franse autoriteiten haar in kennis gesteld van de problemen waarop zij bij de uitvoering van de beschikking waren gestuit. In die brief hebben zij voorts enkele voorstellen gedaan om de gevolgen van de terugvordering te verzachten, maar deze voorstellen zijn bij schrijven van de directeur-generaal Concurrentie van de Commissie van 29 januari 2002 afgewezen. Sindsdien heeft de Commissie niets meer van de Franse autoriteiten gehoord.

65 Verder wijst de Commissie erop, dat de raadsman van verzoekers in zijn brief van 7 mei 2002 aan de griffie van het Gerecht er de nadruk op legt, dat die belastingterugvordering elk moment kan gebeuren", wat lijkt te bevestigen dat geen van de verzoekers al met de inleiding van de eerste fase van de terugvorderingsprocedure was geconfronteerd.

66 Nu niets in het dossier enige zekerheid verschaft over het tijdstip waarop de betrokken lidstaat daadwerkelijk met de tenuitvoerlegging van de bestreden beschikking zal beginnen, is er geen enkel bewijs voor een onmiddellijk dreigende schade (beschikking president Gerecht van 7 november 1995, Eridania e.a./Raad, T-168/95 R, Jurispr. blz. II-2817, punt 35).

67 Hoe dan ook omvat de terugvorderingsprocedure verscheidene fasen en pas aan het einde daarvan kunnen verzoekers eventueel een aanslag tot terugvordering van de door hen genoten belastingverminderingen verwachten. In het bijzonder met betrekking tot de voorafgaande beschikking tot intrekking van de belastingverlichting voorziet het nationale recht in passende rechtsmiddelen, waaronder de mogelijkheid een verzoek tot opschorting van tenuitvoerlegging in te dienen. Daardoor wordt het risico weggenomen, dat verzoekers de schade zullen lijden die zij zeggen te vrezen.

68 Subsidiair betwist de Commissie in de eerste plaats, dat de gestelde schade door verwijzing naar een klasse", categorie" of groep" van personen met dezelfde kenmerken kan worden bepaald, zonder in het minst rekening te houden met ieders persoonlijke situatie. Geen van de plaatsen in de rechtspraak waarnaar verzoekers verwijzen, is relevant. In elk geval kan niet worden gezegd, dat hun situatie als particulier investeerder en enige vennoot van hun EURL, en de schade die zij door tenuitvoerlegging van de bestreden beschikking zouden lijden, voor alle verzoekers hetzelfde is.

69 In de tweede plaats betwist de Commissie, dat elk van de schades die verzoekers bij onverwijlde tenuitvoerlegging van de bestreden beschikking zouden lijden, ernstig en onherstelbaar zou zijn, in het bijzonder omdat niet is aangetoond, dat zij de gestelde financiële schade niet kunnen opvangen.

70 In haar memories en tijdens de hoorzitting heeft de Commissie voorts gewezen op bepaalde aspecten op grond waarvan de initiators van het project Le Levant" - te weten de betrokken bank en de Compagnie des Iles du Ponant, alsmede CIL als beheerder van de mede-eigendom - zouden kunnen worden aangesproken uit onrechtmatige daad.

71 Bij haar afweging van de in geding zijnde belangen neigt de Commissie er duidelijk toe, het verzoek om opschorting af te wijzen.

Beoordeling door de kortgedingrechter

De fumus boni juris

72 In hun opmerkingen leggen verzoekers het accent hoofdzakelijk op de vraag, of particuliere investeerders evenals rechtsvormen zonder economische activiteit binnen de werkingssfeer van artikel 87, lid 1, EG kunnen worden gebracht ter zake van een financiële belegging die uitsluitend is gedaan om in het genot van een belastingvermindering te komen.

73 Tijdens de hoorzitting heeft de Commissie uitdrukkelijk gezegd, dat zij niet betwist dat de door verzoekers aangevoerde middelen niet volstrekt ongegrond lijken.

74 Wat de voornaamste grief van verzoekers betreft, is de kortgedingrechter van oordeel dat de aangevoerde middelen en argumenten een serieuze indruk maken en voorshands twijfel kunnen doen rijzen aan de wettigheid van de bestreden beschikking. Die twijfel kon in dit stadium niet door de opmerkingen van de Commissie tijdens de hoorzitting worden weggenomen.

75 Gelet op het verplichte karakter van het toezicht dat de Commissie krachtens artikel 88 EG op steunmaatregelen van staten uitoefent, kunnen ondernemingen die steun ontvangen, weliswaar in beginsel slechts een gewettigd vertrouwen in de rechtmatigheid van die steun hebben wanneer bij de toekenning ervan de in genoemd artikel bedoelde procedure in acht is genomen (arrest Hof van 20 september 1990, Commissie/Duitsland, C-5/89, Jurispr. blz. I-3437, punt 14), maar in casu valt niet uit te sluiten, dat verzoekers mochten aannemen dat zij niet als ondernemingen in de zin van het gemeenschapsrecht zouden worden beschouwd en dat zij, daar zij niet als ontvangers van staatssteun konden worden aangemerkt, niet voor een terugvorderingsprocedure behoefden te vrezen.

76 Hierbij moet worden aangetekend, dat het volgens de rechtspraak niet is uitgesloten, dat de begunstigden van een onrechtmatig toegekende steun, zoals die welke hier in geding is, zich tegen terugvordering kunnen verzetten met een beroep op buitengewone omstandigheden die bij hen een gewettigd vertrouwen in de rechtmatigheid van de steun konden doen ontstaan (arrest Hof van 10 juni 1993, Commissie/Griekenland, C-183/91, Jurispr. blz. I-3131, punt 18; arresten Gerecht van 29 september 2000, CETM/Commissie, T-55/99, Jurispr. blz. II-3207, punt 122, en 4 april 2001, Regione autonoma Friuli-Venezia Giulia/Commissie, T-288/97, Jurispr. blz. II-1169, punt 107).

77 In de schriftelijke opmerkingen en tijdens de hoorzitting zijn verscheidene punten belicht.

78 In de eerste plaats is er in de beoordeling van de steun in het inleidingsbesluit niets wat suggereert dat de Commissie in de particuliere investeerders de mogelijke begunstigden van het uit de onderzochte maatregel voortvloeiende economische voordeel ziet; de tekst van dit besluit wekt juist de indruk, dat CIL de eigenlijke begunstigde van de steun is.

79 Volgens het inleidingsbesluit immers hebben de [aan de particuliere investeerders toegekende] belastingverminderingen het voor CIL mogelijk gemaakt het schip voor een zeer lage prijs te huren", en wanneer zij nagaat of aan de OESO-criteria is voldaan (zie punt 7 supra), stelt de Commissie met betrekking tot de voorwaarde dat de begunstigde onderneming niet een niet-operationele dochtermaatschappij van een buitenlandse vennootschap mag zijn, vast dat de exploitant (en uiteindelijke eigenaar) [...] zijn vestigingsplaats in Wallis-et-Futuna [heeft]" en dat CIL niet een niet-operationele dochtermaatschappij van een buitenlandse vennootschap lijkt te zijn".

80 Vervolgens wordt in het inleidingsbesluit gepreciseerd dat het gaat om een een steun in verband met de scheepsbouw die in 1996 als ontwikkelingshulp is toegekend" en dat de steun voor het betrokken schip moet worden getoetst aan artikel 4, lid 7, van de [zevende richtlijn]". In de zin van de zevende richtlijn zijn de begunstigden van de steun scheepsbouw- en scheepsreparatieondernemingen (artikel 1, sub d; zie punt 4 supra) of reders (artikel 3 van de zevende richtlijn). Het valt niet uit te sluiten, dat verzoekers terecht van mening waren dat zij niet een dergelijke onderneming waren.

81 Voorts is er tijdens de hoorzitting op gewezen, dat er in de beschikkingspraktijk van de Commissie een voorbeeld te vinden is van een geval waarin scheepswerven als de begunstigden van een zelfde soort staatssteun als de onderhavige werden beschouwd, en dus als degenen die die steun in voorkomend geval moesten terugbetalen. In haar beschikking van 30 maart 1999 inzake de staatssteun die Frankrijk voornemens is om bij wijze van ontwikkelingshulp te verlenen voor de verkoop van twee passagiersschepen die door Chantiers de l'Atlantique worden gebouwd en door Renaissance Financial in Frans-Polynesië worden geëxploiteerd (PB L 292, blz. 23), verklaart de Commissie:

Opgemerkt moet worden dat, indien niet aan deze voorwaarde wordt voldaan en de steun dus niet als in overeenstemming met artikel 4, lid 7, van de scheepsbouwrichtlijn kan worden beschouwd, de steun als steun aan de werf moet worden beschouwd. In dat geval zal de Commissie Frankrijk opdragen het steunbedrag van de werf terug te vorderen."

82 De vertegenwoordiger van de Commissie heeft er weliswaar op gewezen, dat het niet deze overweging is waardoor genoemde beschikking wordt gedragen, maar dat neemt niet weg, dat zij het bijzondere karakter van de aan dit geding ten grondslag liggende omstandigheden nog meer doet uitkomen en bijgevolg voedsel geeft aan de overtuiging van verzoekers, dat zij niet als de werkelijke begunstigden van de steun zouden worden beschouwd en dus niet het risico liepen deze later te moeten terugbetalen.

83 Ten slotte moet worden opgemerkt, dat in het inleidingsbesluit van de begunstigde" en niet van de begunstigden" wordt gesproken.

84 Het kan niet worden uitgesloten, dat deze elementen, tezamen genomen, als buitengewone omstandigheden kunnen worden aangemerkt die het vertrouwen van verzoekers in de rechtmatigheid van de door hen genoten belastingverminderingen konden rechtvaardigen. Wanneer het inderdaad om buitengewone omstandigheden gaat, die de verzoekers tot de overtuiging konden brengen dat zij niet als de echte begunstigden van een economisch voordeel zouden worden beschouwd, wat de rechter in de hoofdzaak dient vast te stellen, dan hadden deze overeenkomstig artikel 14, lid 1, van verordening nr. 659/1999 voor de Commissie reden moeten zijn om niet de terugvordering van de in geding zijnde staatssteun te verlangen.

De spoedeisendheid

85 Het is vaste rechtspraak, dat de spoedeisendheid van een verzoek in kort geding moet worden getoetst aan de vraag, of een voorlopige beslissing noodzakelijk is ter voorkoming van ernstige en onherstelbare schade voor de partij die om de voorlopige maatregel verzoekt (beschikking president Hof van 18 oktober 1991, Abertal e.a./Commissie, C-213/91 R, Jurispr. blz. I-5109, punt 18; beschikking president Gerecht van 19 december 2001, Government of Gibraltar/Commissie, T-195/01 R en T-207/91 R, Jurispr. blz. II-3915, punt 95). Het is deze partij die moet bewijzen, dat zij niet op de uitspraak in de hoofdzaak kan wachten zonder een dergelijke schade te lijden (beschikking Prayon-Rupel/Commissie, reeds aangehaald, punt 36).

86 Het is niet nodig dat met volstrekte zekerheid wordt aangetoond, dat er onmiddellijk schade dreigt te ontstaan, maar vooral wanneer het intreden van de schade van een reeks factoren afhangt, volstaat het dat zij met een zekere mate van waarschijnlijkheid voorzienbaar is. De verzoeker blijft echter gehouden de feiten te bewijzen waarop hij zijn verwachting van ernstige en onherstelbare schade baseert [beschikking president Hof van 14 december 1999, HFB e.a./Commissie, C-335/99 P(R), Jurispr. blz. I-8705, punt 67; beschikking president Gerecht van 15 november 2001, Duales System Deutschland/Commissie, T-151/01 R, Jurispr. blz. II-3295, punt 188].

87 In casu betogen verzoekers, dat een voorlopige voorziening noodzakelijk is omdat tenuitvoerlegging van de bestreden beschikking hen zou blootstellen aan een onmiddellijk dreigende ernstige en onherstelbare schade; onverwijlde tenuitvoerlegging van die beschikking zou immers betekenen, dat de Franse Republiek de belastingverminderingen die de particuliere investeerders hebben genoten, onmiddellijk van hen zal terugvorderen.

88 De bestreden beschikking is evenwel op 27 juli 2001 ter kennis van de Franse Republiek gebracht en bij de instelling van het beroep in de hoofdzaak, op 20 februari 2002, hebben verzoekers geen gewag gemaakt van eventuele maatregelen van de Franse autoriteiten ter uitvoering van de beschikking. Op een vraag van de kortgedingrechter tijdens de hoorzitting hebben zij verklaard, dat de Franse Republiek op die dag nog niets had ondernomen om de door de bestreden beschikking geëiste terugbetaling van de steun te verkrijgen.

89 Waar de nationale autoriteiten nog geen begin van uitvoering aan de bestreden beschikking hebben gegeven, kan dus niet worden aangenomen dat de gestelde schade onmiddellijk dreigt.

90 Zoals voorts tijdens de hoorzitting is uiteengezet - zonder dat dit door verzoekers serieus is weersproken -, omvat de nationale procedure tot terugvordering van de steun twee fasen: eerst moet de bewilliging van de belastingdienst worden ingetrokken, vervolgens moeten de betrokken bedragen worden ingevorderd. Zowel de intrekking van de bewilliging als de navordering zijn handelingen waarvan de rechtmatigheid voor de nationale rechter kan worden aangevochten.

91 In hun brief van 19 oktober 2001 aan de Commissie (zie punt 64 supra), die bij de opmerkingen van de Commissie is gevoegd, merken de Franse autoriteiten het volgende op:

Om de beschikking te kunnen uitvoeren, moet de Franse administratie een procedure inleiden tot intrekking van de aan de betrokken aandeelhouders verleende bewilliging van de belastingdienst. In een eerste fase verloopt deze procedure op tegenspraak ten aanzien van elk van de natuurlijke personen die belastingvermindering hebben gekregen. Aan het eind van die procedure wordt de intrekking van de bewilliging uitgesproken. Deze bestuursbeschikking is vatbaar voor beroep wegens overschrijding van bevoegdheid, aangezien het gaat om intrekking van een bestuurshandeling die rechten in het leven roept. De nationale rechter kan worden verzocht de uitvoering ervan op te schorten."

92 In een eventueel beroep tegen de uitvoeringsmaatregelen van de nationale autoriteiten voor de nationale rechter belet niets verzoekers om zich op de onwettigheid van de bestreden beschikking te beroepen. In zoverre zij de wettigheid van de bestreden beschikking op grond van artikel 230 EG hebben betwist, behoeft de nationale rechter deze immers niet als onaantastbaar te beschouwen (zie, in die zin, arresten Hof van 9 maart 1994, TWD Textilwerke Deggendorf, C-188/92, Jurispr. blz I-833, punten 13-26; 30 januari 1997, Wiljo, C-178/95, Jurispr. blz. I-585, punten 20 en 21, en 15 februari 2001, Nachi Europe, C-239/99, Jurispr. blz. I-1197, punt 30), zodat hij zijn beslissing kan aanhouden en het Hof krachtens artikel 234 EG een prejudiciële vraag over de geldigheid ervan kan voorleggen. Ter wille van een goede rechtsbedeling kan de nationale rechter zijn beslissing ook aanhouden in afwachting van de uitspraak van het Gerecht over de grond van de zaak.

93 Gelet op het voorgaande moet worden geconcludeerd, dat verzoekers - die te kennen hebben gegeven dat zij gebruik willen maken van de rechtswegen die bij de Franse gerechten voor hen openstaan, aangezien zij betogen dat de tenuitvoerlegging van de bestreden beschikking de inleiding van contentieuze procedures, hoe bezwaarlijk ook, zou rechtvaardigen - niets hebben aangevoerd waaruit zou blijken, dat de rechtsmiddelen van het nationale recht waarmee zij tegen de terugvordering van de belastingverminderingen kunnen opkomen, niet volstaan om een ernstige en onherstelbare schade te vermijden (beschikkingen president Hof van 6 februari 1986, Deufil/Commissie, 310/85 R, Jurispr. blz. 537, punt 22, en 15 juni 1987, België/Commissie, 142/87 R, Jurispr. blz. 2589, punt 26; beschikking president Gerecht van 6 december 1996, Stadt Mainz/Commissie, T-155/96 R, Jurispr. blz. II-655, punt 25).

94 Ten overvloede kunnen nog twee redenen worden genoemd waarom niet aan de voorwaarde van spoedeisendheid is voldaan.

95 In de eerste plaats kan het argument van verzoekers, dat de voorwaarde van spoedeisendheid in relatie tot een klasse", categorie" of groep" van personen met dezelfde kenmerken moet worden beoordeeld, niet slagen.

96 De door verzoekers aangehaalde beschikkingen van de president van het Hof bieden namelijk geen steun aan hun conclusie, want in de betrokken zaken ging het niet om de wettigheid van een gemeenschapshandeling en de gevolgen van de toepassing van een dergelijke handeling, maar om de beoordeling van algemene en abstracte nationale regelingen in het kader van korte gedingen die samenhingen met een beroep wegens niet-nakoming. De beschikking van de president van het Gerecht van 2 april 1998, Arbeitsgemeinschaft Deutscher Luftfahrt-Unternehmen en Hapag Lloyd/Commissie, T-86/96 R, Jurispr. blz. II-641) bevestigt, anders dan verzoekers betogen, dat de beoordeling van de spoedeisendheid op precieze gegevens betreffende iedere verzoeker dient te zijn gebaseerd. Met name de punten 66 en 67 van die beschikking beduiden, dat algemene beweringen niet volstaan om het concrete belang van elk van de betrokken ondernemingen te beoordelen en dat in die zaak nauwkeurige, individuele en gestaafde aanwijzingen" nodig waren geweest.

97 Verder leert de rechtspraak, dat de kortgedingrechter bij een pluraliteit van verzoekers onderzoekt of het bewijs van financiële schade voor elk van hen is geleverd, of het nu om natuurlijke dan wel om rechtspersonen gaat [zie, onder meer, beschikking president Hof van 11 april 2001, Commissie/Bruno Farmaceutici e.a., C-474/00 P(R), Jurispr. blz. I-2909; beschikkingen president Gerecht van 27 februari 2002, Euroalliages e.a./Commissie, T-132/01 R, Jurispr. blz. II-777, en 7 mei 2002, Aden e.a./Raad en Commissie, T-306/01 R, Jurispr. blz. II-2387]. Deze rechtspraak gaat ervan uit dat de kortgedingrechter verplicht is om in het geval van financiële schade de bijzondere omstandigheden van elk geval te onderzoeken. In het bijzonder in zaken waarin het ging om de terugvordering van staatssteun van de begunstigden, is geoordeeld, dat een inbreuk op de rechten van hen die als begunstigden van met de gemeenschappelijke markt onverenigbaar verklaarde staatssteun worden beschouwd, inherent is aan elke beschikking van de Commissie waarbij terugvordering van dergelijke steun wordt gelast, en niet kan worden geacht op zich ernstige en onherstelbare schade te berokkenen, los van een concrete beoordeling van de ernst en het onherroepelijke karakter van de in elk betrokken geval gestelde specifieke inbreuk" (beschikking president Gerecht van 8 december 2000, BP Nederland e.a./Commissie, T-237/99 R, Jurispr. blz. II-3849, punt 52).

98 In de tweede plaats betogen verzoekers, dat door de tenuitvoerlegging van de bestreden beschikking geldelijke en immateriële schade zal ontstaan.

99 De geldelijke schade zal bestaan in, ten eerste, de terugbetaling van de met de aanvankelijke belastingverminderingen overeenkomende bedragen, ten tweede, de gevolgen van de intrekking van het belastingvoordeel voor de EURL's, daar de kapitaalverhogingen niet meer uit de door hun enige vennoten gerealiseerde belastingbesparing kunnen worden gefinancierd, en ten derde, de kosten van de gerechtelijke procedures.

100 Dienaangaande kan worden volstaan met erop te wijzen, dat verzoekers niet hebben aangetoond, dat zij die drie aspecten van dezelfde schade niet kunnen opvangen door middel van een lening tot een nauwkeurig bepaalbaar bedrag, zowel om de teruggevorderde bedragen te voldoen en de gerechtskosten te betalen, als om te voorzien in de financieringsbehoeften van de EURL's.

101 De immateriële schade waarop verzoekers zich beroepen en die in wezen wordt gevormd door de zorgen en ongemakken die een procedure tot intrekking van de fiscale bewilliging meebrengt, is een onvermijdelijk gevolg van elke terugvordering van overheidssteun ingevolge een beschikking van de Commissie waarbij die steun onwettig is verklaard en de terugvordering ervan is gelast. Hoe dan ook, een kort geding heeft tot doel, de volle werkzaamheid van het arrest in de hoofdzaak te waarborgen. Om dat doel te bereiken, dienen de maatregelen waarom wordt verzocht, spoedeisend te zijn in die zin, dat zij noodzakelijk zijn om ernstige en onherstelbare schade voor de belangen van de verzoeker te voorkomen en derhalve al vóór de uitspraak in de hoofdzaak effect moeten sorteren [beschikking president Hof van 25 maart 1999, Willeme/Commissie, C-65/99 P(R), Jurispr. blz. I-1857, punt 62)]. In het onderhavige geval is echter niet aangetoond, in hoeverre het intreden van de immateriële schade het met een kort geding beoogde doel in gevaar zou brengen.

102 Gelet op het voorgaande moet worden geconcludeerd, dat verzoekers niet hebben aangetoond dat aan de voorwaarde van spoedeisendheid is voldaan.

103 Mitsdien moet het verzoek om opschorting van de tenuitvoerlegging van de bestreden beschikking worden afgewezen.

Dictum


DE PRESIDENT VAN HET GERECHT

beschikt:

1) Het verzoek in kort geding wordt afgewezen.

2) De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden.