ARREST VAN HET GERECHT (Derde kamer)
18 september 2003
Zaak T-221/02
Giorgio Lebedef e.a.
tegen
Commissie van de Europese Gemeenschappen
„Ambtenaren — Bezoldiging — Reiskosten — Berekeningsmethode”
Volledige Franse tekst II-1037
Betreft:
Beroep strekkende tot nietigverklaring van het besluit van de Commissie tot wijziging, vanaf 1996 of 1997, van de methode voorde berekening van de jaarlijkse reiskosten wat het traject naar Griekenland via Brindisi betreft, alsmede tot nietigverklaring van verzoekers salarisafrekeningen waarin dat besluit is toegepast.
Beslissing:
Het beroep wordt verworpen. Elk der partijen zal haar eigen kosten dragen.
Samenvatting
Ambtenaren – Beroep – Bezwarend besluit – Begrip – Wijziging in berekening vanjaartijkse reiskosten als gevolg van door spoorwegmaatschappijen voorgestelde wijzigingen in reisroutes en tarieven – Ontbreken van besluit – Niet-ontvankelijkheid – Salarisafrekening waaruit gewijzigde berekening van jaarlijkse reiskosten op basis van bepaalde reisroute blijkt – Ontvankelijkheid
(Ambtenarenstatuut, art. 90 en 91; bijlage VII, art. 7, lid 2, en 8, lid 2, eerste alinea)
Ambtenaren – Vergoeding van kosten – Jaarlijkse reiskosten – Berekeningsgrondslag – Kortste en goedkoopste gebruikelijke reisroute per spoor – Begrip
(Ambtenarenstatuut, bijlage VII, art. 7, lid 2, en 8, lid 2)
Ambtenaren – Vergoeding van kosten – Jaarlijkse reiskosten – Wijziging van reisroute die als berekeningsgrondslag dient – Verplichting om betrokken ambtenaren te horen – Geen
(Ambtenarenstatuut, bijlage VII, art. 7, lid 2, en 8, lid 2)
Ambtenaren – Bezwarend besluit – Motiveringsplicht – Salarisafrekening waaruit wijziging in berekening van reiskosten blijkt als gevolg van wijziging in voorgestelde reisroutes en/of tarieven – Geen – Verplichting tot motivering uiterlijk bij afwijzing van klacht
(Ambtenarenstatuut, art. 25; bijlage VII, art. 7, lid 2, en 8, lid 2)
Aangezien de jaarlijkse reiskosten op grond van artikel 7, lid 2, eerste streepje, en artikel 8, lid 2, eerste alinea, van bijlage VII bij het Statuut worden berekend op basis van een biljet voor de kortste en goedkoopste gebruikelijke reisroute per spoor tussen de standplaats en de plaats van herkomst, is een wijziging in de berekening van de jaarlijkse reiskosten als gevolg van door de spoorwegmaatschappijen voorgestelde wijzigingen van reisroutes en tarieven niet het gevolg van een besluit van de gemeenschapsinstelling om de methode of de procedure van berekening van de reiskosten te wijzigen, maar van de rechtstreekse toepassing van de relevante bepalingen van het Statuut. Een tegen een dergelijke wijziging ingesteld beroep is derhalve niet-ontvankelijk.
Een salarisafrekening waaruit een berekening van de reiskosten uit hoofde van artikel 8, lid 1, van bijlage VII bij het Statuut op basis van een bepaalde reisroute blijkt vormt daarentegen een bezwarend besluit in de zin van artikel 90, lid 2, van het Statuut waartegen een klacht en beroep kunnen worden ingesteld.
(cf. punten 21. 22. 24 en 27)
Referentie: Hof 19 januari 1984. Andersen e.a./Parlement. 262/80, Jurispr. blz. 195. punt 4; Hof 4 juli 1985, Delhez e.a./Commissie. 264/83. Jurispr. blz. 2179, punt 20; Gerecht 27 oktober 1994. Chavance de Dalmassy e.a./Commissie. T-64/92. JurAmbt. blz. I-A-227 en II-723, punt 20; Gerecht 29 januari 1997. Adriaenssense.a./Commissie. T-7/94. JurAmbt. blz. I-A-1 en II-1. punt 29
De berekening van de jaarlijkse reiskosten in de zin van artikel 8, lid 2, van bijlage VII bij het Statuut moet geschieden aan de hand van de modaliteiten voorzien in artikel 7, lid 2, van die bijlage, dat wil zeggen op basis van de kortste en goedkoopste gebruikelijke reisroute per spoor. In dit verband moet een reisroute die is opgenomen in de officiële tarieventabel van de spoorwegmaatschappij van de standplaats van de betrokken ambtenaren worden aangemerkt als een gebruikelijke reisroute. De betaling overeenkomstig het voor die reisroute voorziene tarief is een betaling „op de grondslag van het spoorwegtarief” in de zin van artikel 8, lid 2, eerste alinea, van bijlage VII bij het Statuut, zelfs al omvat de reisroute een overtocht.
(cf. punten 39 en 41-43)
Aangezien de administratie voor de bepaling van het bedrag dat de ambtenaren als jaarlijkse reiskosten verschuldigd is gehouden is om de forfaitaire reiskosten te berekenen op basis van een spoorwegbiljet voor de kortste en goedkoopste gebruikelijke reisroute tussen de standplaats en de plaats van herkomst, is een wijziging in de berekening van de reiskosten het rechtstreekse gevolg van een wijziging van reisroutes en/of tarieven, voorgesteld door de spoorwegmaatschappij die in de standplaats van de betrokken ambtenaren is gevestigd. Gelet op het automatisme van de berekening van reiskosten, bestaat er geen verplichting om de betrokken ambtenaren te horen alvorens in hun salarisafrekeningen het bedrag van de reiskosten op basis van de nieuwe reisroute vast te stellen.
(cf. punten 55 en 56)
De administratie is niet gehouden de salarisafrekeningen van haar ambtenaren te motiveren, voorzover zij toepassing geeft aan handelingen van algemene strekking, zoals de berekeningswijze van de forfaitaire jaarlijkse reiskosten in de zin van artikel 8, lid 2, van bijlage VII bij het Statuut, zonder over een beoordelingsvrijheid te beschikken. Indien ambtenaren echter van mening zijn dat die afrekeningen voor hen bezwarend zijn en beslissen een klacht in te dienen, moet het besluit tot afwijzing van de klacht met redenen worden omkleed, omdat de motivering van dit besluit tot afwijzing wordt geacht samen te vallen met die van de salarisafrekeningen waartegen de klacht was gericht.
(cf. punt 62)
Referentie: Gerecht 8 november 2000, Bareyt e.a./Commissie, T-158/98, JurAmbt. blz. I-A-235 en II-1085, punt 78